ij Van alles wat. VOOR ON en re zijn wejj geloopent" „Dat geloof ik niet!" troostte ik weer. „Kijk, re hebben het deurtje opengelaten het beste bewijs, dat ze terug zullen komen. ,,'t Ib te hopen, zuchtte m'n vriend uit het diepat van zijn hart. Maar ik geloof vaat en zeker dat ze van verdriet kunnen wegloopen of doodgaan! Beesten hebben toch een hart net zoo goed als menschen en verstaan doen ze ook!" ion.... .,„wuzei ik twijfelachtig. Maar Bram liet zioh niet van zijn stuk brengen en ging voort: „Natuurlijk wel. Heb je nooit gehoord dat honden van verdriet stierven, til hun baas dood wast Katten wennen meer aan een huis, maar zwanen b.v.b.1 Mijn zuster speelde altijd een stuk: Zwanenzang het lied van een zwaan voor hij stierf. Waarom zou dan niet een muis een hart en verdriet kunnen hebbent" Ik wist hierop nipt veel te zeggen, dus ik zweeg. Dagen gingen voorbij Bram zag er sleoht uit.Iederen ochtend ging hij 't allereerst naar de kamer, waar het kooitje stond. De lekkerste hapjes had hij neergelegd, ild uit het Engelsch door Tante Lennie). £et deurt>je stond wagenwijd open, steeds wachtte rende muizen, jongenheer?* Nooit van Mj. 1" sei de koopman. „Maar deze hier Mijnheer Brand, die natuurlijke historie ondar- nder mooie diertjes, er mankeert niets vees, was ook vol belangstelling. (or! kunt ze goedkoop krijgen!* ^zijn inderdaad zingende muizen jei hij. Marletjeül is geloof vandaag Oost-Indisch doof. lenzij rit hier lieve deugd, pt iaKijk! „Voor onze Jeugd." TANTE LENNIE. BRAM'S muizeh 1.1ju luuciuaau mugcuuc luuii^U aai u nik heb er wel eens iets van gehoord. Maar zijn beste vriend, stond er bij en mAakte **-1 boeken eens nakijken I' nii zelf de opmerking, dat er niete bizondere Op zekeren morgen liep ik met mijnheer door r\<rxx. A„r, Ka/1 iir *rtiira de gong en keken wé even om den hoek van de deur. We zochten Bram, tan maagjes vulden met restjes eten of zat hij...... gehurkt voot hot kooitje bas. Eu 't verwonderde mg niet, dat geloofde m n oogon niet. - - - - De muizen tnppelden heen en weer, ot ze nooit ïleurgesteld koek. in weg door had h^j mij verhalen ^^8 gefeest waren, igen van „zingende" muizen hij had dat ze bestonden, en nu hij op z'n ver een gulden had gekregen, wilde en zou wr ringende muisjes hebben al moest spaarpot nog aangesproken worden, was dol op beesten. Eerst had hij een Dg gehad voor watertorren, toen had hij niien verzameld on nu dacht hij aan niets dan kot geluk een paar zeldzame „knago- te kunnen bemachtigen, wonder, dat hij een lip trok van j© toen de koopman hem te verstaan gaf, het bestaan van deze wondordiertjog (Wordt vervolgd). DE SPREKENDE VISCH. door AMBER. Erg ver Wer vandaan hoelemaat to China - leefde langgeleden een arme vissoher, wiens vrouw1 gestorven was. Bijna nacht en dag was de man op zee, om maar genoeg te verdienen voor zijn zeven kinderen, die dan onder de hoede van een buurvrouw achterbleven. t> Zoodia hij even aan land kwam, verkocht ide en mijn arme vriend kocht bij gebrek hij gauw zijn visch en dan haastte hij zich, om ^r, de twee „huis" of .keuken"-muizen, eten voor zijn troepje te gaan koopen. Zij aten geen wit, maar hot gewone grijze velletje allemaal als wolven, behalve het jongste zoontje en de vissoher zelf, die wist hoe moeizaam hij bleek al spoedig, dat hij „geboft" had. het aan het eten uitgegeven geld verdiend had. tjee waren in enkele dagen zoo tam ge- Als jullie nu eohter zoudt denken, dat de zes dat ze uit zijn hand aten en kwamen, ondate kinderen hun vader dankbaar waren, of nep. Ze üepen dan uit hun huisje, dat hem ten minste maar vriendelijk behandelden, t een kooitje was en waren in 't geheel dan heb jullie het mis. Altijd werd er tegen hem Irow. gemopperd, dat hij maar met zoo weinig geld zijn lief!" verzekerde Bram, maar, liet thuiskwam, zoodat bijna alles voor eten moest ïtjee volgen ik vind het toch zoo erg worden gebruikt en er oijna nooit wat overschoot dat ze niet zingen. Ik zou niet willen^ voor nieuwe kleeren, om van pretjes maar heele- 't wisten en natuurlijk kunnen ze mg maal te zwijgen. ffBtaan. Maar echt er zoo blij mee zijn, Hang-Aku (zoo heette de visscher antwoordde nooit iets op al die verwijten. Het speet hom ook wel eens, dat hij niet wat meer verdiende, maar hij wist, dat het zijn schuld niet was, daar hij hot grootste deel van zijn tijd op zee doorbracht, om to probeeren de visschen te verschalken. En daar hij goedhartig en opgeruimd van aard was, trok hij zich van al dat steeds terugkeerende „Watt" stamelde de verbaasde Hang-Aku. „Laat me toch alstublieft weer vrij," herhaalde het dier. „Je weer vrij laten?" overwoog de visscher. „Een sprekende visch is anders een zeldzaam iets. Daar kan ik veel geld voor krijgen." En hij dacht aan zijn kinderen die op dat oogenblik juist met de kermisklanten het oorp uittrokken en heelemaal niet aan hèm dachten. „Ik ben eigenlijk geen visch," zei het beest. „Ik ben een betooverde prins. Alleen wanneer drie visschers me vrijwillig weer in zee gooien, kan ik mijn mensohelijke gedaante teruglarijgen. Eén visscher is al zoo vriendelijk geweest; als u nu de tweede zou willen zijn Dat ontroerde den goedhoxtigen Hang-Aku. Hij buktè zich al naar den emmer, om den visch zijn vrijheid terug te geven, toen die riep: „Wacht nog even! Ik mag niemand iets beloven, om hem over te halen mrj weer in zee te werpen, maar het is mij niet verboden iemand, die geheel vrijwillig goed voor mij geweest ia, iets te be loven. Werp uw netten uit aan bakboordzij, zoodra ge mij hebt losgelaten en ge zult een goede vangst doen. En laat mij u nog wel mogen bedanken voor uw goedheid. „Niet te danken, mijnheer de prins," zei Hang- Aku, die vond dat je iemand van vorstelijken bloede, al vertoefde die op het oogenblik dan ook in een vreemde gedaante, toch niet anders kon aanspreken. En daarmee wierp hij den spre kenden visch weer in zee. Daarna gooide hij zijn netten uit aan bakboord zij, zooals nem gezegd was en al heel gauw voelde luj, dat er iets zwaars in moest zitten. Hij haalde ze op en zag, dat het een groote, vierkant© thee kist was. „Jammer," mompelde Hang-Aku, „de thee zal natuurlek wel bedorven zijn." Voor alle zekerheid zette hij echter zijn breede zeemansmes onder het deksel eu maakte de kist open. Van verbazing over wat hij toen zag, viel het mes uit zijn hand: de theekist zat vel met goudstukken! „Wat een buitenkans, wat een buitenkansF* jmohte do vissoher. „Wat zullen ze daar thuis blij moe zijn!" En meteen liet hij het schip koeren on stuurde op de haven van zijn dorp aan. Toen hij weer veilig aan land was, moest hf) aan een anderen visscher vragen, om hem te helpen de theekist naar huis te dragen, zoo zwaar was die door al het goud, dat er in zat. Toen ze in de buurt van zijn woning kwamen, verbaasde Hang-Aku zioh niet, dat alleen de kleine Tsjeng hem tegemoet kwam, want hij was nooit anders gewend geweest, maar wi Jjgp- GEERTJE EN HET ELFJE. Den heelen dag vergeefs gezocht 1 Nu zat Geert moe ter neer haar mandje was nog bijna leeg Klein Geertje kon niet meer. Kaar moedertje lag ernstig ziek, werd zóó door dorst gekweld Daarom was Geert zoo gauw *e koti naar 't Bramenbosoh gesneld. Misschien als moeder heel den dag en ook nog. in den nacht verkwikt werd door wat bramensap, dat dit genezing bracht Zoo daoht de lieve, kleine Geert en keek rol ijver rond, of zij ook ia het struikgewas tog rijpe bramen vond. Belaas, een enk'le was er slechte te laat was 't in den tijd mistroostig zat ze op den berm, die arme, kleine meid. Daar kwam op eens een elfje aan, zoo klein en fijn en teer het toonde haar een groote braam en sprakzoo zijn hier meer. Kom droog je tranen en ga mee j ik wijs j'een plekje fijn, dat nog door niemand is ontdekt, Dat zal van jou nu zijn Er groeien bramen, groot en rflp^ die helpen moeder gauw En ben Je zelf soms al te m<x^ ---dan phik ik ze voor jou! Het vriendUjk elfje hield zfln woord en 't ging sooals hij zei Qeerts Moes was spoedig weer hersteld 0, wat was Geortje blij i - HERMANNA, om alkm tegelijk ln dezen vijver springen, dan zijn we allemaal dadelijk dood en is het gedaan met ons treurig bestaan...." Nu sliepen tusschen het gras op den oever, en gedacht had, kan ik niet!" viel het hem op, dat het ventje niet huppelde *n sprong en S ook heolemei niet opglSekt TpSk den. eenige klkvorsohen, die weldra opschrikten Wat scheelt er aan! Ex is toch niete gebeurdT git hun slaap door het hiide gesprek van al die vroeg de vader. hazen, allen opsprongen en daarna met een plofje „Later. Als we thuiB zijn, zal ik het u wel in den vijver sprongen En zoodra de stokoude vertellen." antwoordde Tseng, die zich schaamde haas dit zag, sohudde hij hoe. wjje zijn lange om in het bijrijn van dien anderen visscher te st™Ptó ®et "U* «fhterpootjee op den moeten rennen hoe hartelone riin ree hrnm+iee &rand en be^oa 10611 weer 46 heaen: moeten neggen, noe narteioos ajn aes broertjes w u ntet deJeD vij mijn on susies moh hadden gedragen. £utotert n0? naar wat ik Jullie allen Zoodra ze echter alleen thuis waren, vertelde te vertellen heb!" Tseng snikkend, wat er gebeurd was. Dat was De oude en de jonge hazen keken toen met een slag voor Hang-Aku, want al waren ze voor hun groote, ernstige, doch wel wat bange hazen- hem nooit erg vriendelijk geweest, hij had toch oogen naar grootvader Haas, want ze waren erg verlangend te hooren. wat die hun allen voor *t laatst, nog te vertelen nad. altijd vroolijk tege moet kwam springen, zonder daarbij te vragen, hoeveel geld hij ditmaal voor zijn visoh had gekregen. I Eens, toen Hang-Aku al bijzonder weinig ge vangen had en de ontvangst thuis daardoor nog vee! onhartelijker was uitgevallen dan anders, besloot de vissoher daar weer zoo gauw mogelijk i naar zee te gaan, om van dat eeuwigdurende gemopper af te zijn. Nauwelijks waa Kij weer j vertrokken, toen er een kermistroep in het dorp kwam, bestaande uit goochelaars, koorddansers en tooneelspeiers. Dat bracht de ontevreden kinderen, die meestal op straat speelden omdat de buurvrouw al heel weinig op hen lette. op een idee. Die bonte pakjes van de kermisklanten vonden zij natuurlijk prachtig en daarom gingen zij den raap ik! troostte ik hem, „maar ze leider van den troep opzoeken, om te vragen 1 wel buitengewoon." of zij zich niet bij het gezelschap mochten aan- Tolgonaen dag kwam mijn vriendje de sluiten. Allen juichten, toen de man zei, dat hij «menstonnen. „Weet jij waar ze zijn?" er niets op tegen had. Alleen de kleine Tsjeng ^opgewonden. weigerde hardnekkig mee te gaan. wat, waar?" riep ik terug. „Wie moet Vader dan begroeten, als hij terug- Ouizen jog de muizen!" komt?" vroeg hij. lou dat?" vroeg ik verbaasd. De anderen lachten hem uit, maar daar trok to&e kijken. Ze zijn weg nergens te Tsjeng zioh niets van aan. Hxj was weliswaar de jongste, maar tevens de verstandigste van allemaal en al was hij nog maar een klein kereltje, hij voelde toch heel goed, wat recht en wat onrecht was. Als hij eenmaal eeD besluit genomen had en de overtuiging had, dat het een goed besluit waa, dan liet hij zich daarvan ook niet weer afbrengen. De zes andere kinderen trokken echter met den kermistroep mee. Later zouden zij hun be sluit nog vaak genoeg betreuren en terug ver in naar hun smakelijke maaltijden van vroeger iuq rustig leventje in het huisje aan de heel veel van zijn kinderen gehouden. „Wat jammer nu toch!" zuchtte de arme man. Zij zijn juist weggegaan, nu ik geld genoeg heb om hun een onbezorgd bestaan te verschat fen." En toen de kleine Tsjeng verbaasd opkeek, vertelde hij hem van den sprekenden visch en van al het goud, dat die hem bezorgd had. „Nu heb ik jou alleen nog maar over, om van al dat geld te profiteeren," zuchtte de de visscher aan het eind van zijn verhaal. „Weet je wat? Ik ga niet meer naar zee, maar blijf aan den wal en word handelaar in visch. Anders het hier ook veel te eenzaam hebben. En zoo gebeurde het. Jaren lang hebben Hang-Aku en zijn zoon Tsjeng nog samen in het huisje aan zee gewoond, tot de oude vader eindelijk kwam te sterven en Tsjeng, die intusschen getrouwd waa, den vischwinkel overnam. Maar van Tsjeng's ontevreden broertjes en zusjes heeft niemand op het dorp ooit weer iets gehoord. i zou jij kom I" zei ik, maak ie maar niet on- die komen wel terugl" Maar toch liep ring m'n voeten konden naax de kamer, Bn Huisje stond, 't Was zool Hun etens kas nog half vol, maar verdwenen waren belletjes. de katwaagde ik. dat. maar waar," zuchtte Bram. blief??" eohl" zei h^j ik zou liever weten, dat iani te opgegeten had, dan te moeten denken, «o weggejaagd heb." Bloof, dat je niet goed bent!" antwoordde 1 irAla je je iets to verwijten hebt, is het, volgestopt hebt met allerlei lekkere. P' ontk De verstandige Haas. Op een naoht, toen alle menschen sliepen en geen haas dus behoefde te vreezen voor Jagers man of Hond, hiel Je en troep hazen vergadering in het groote Hazeabosoh. Ze waren bijeengeko men aan den oever van een vijver, die midden in het bosoh Lag, en waarin heel veel kikvorschen woonden. Toen alle hazen udt den omtrek, en ook die van den Hazenberg, bijeen waren, opende een stokoude haas de vergadering, door te vragen: „Mljoi kinderen, klein- en achterkleinkinderen", begon daarop de stokoude haas, „ook ik ben ge schoten. wel twee. drie keer door Jagersman; ft ben opgejaagd en gebeten door Hond, meer dan éón van jullie allen, en dan ben ik ook a'. héél oud. En omdat ik al zoo heel oud ben. zie en bemerk ik veel meer ellende, ook bü andere dieren, dan JulKe jonge h«/zen Dat zie lk nu ook weer. Ik zie het nu weer aan de kikvorschen, die straks zoo rustig, hier dicht bij deze plek. in het gras sliepen. Deze dieren zijn opgeschrikt uK hun niet door ons, altijd opgejaagde hazen, die zij blijk baar vreezen. Zijn dus deze arme kikvorschen niet vee! meer te beki«gen dan wij. hazen? Daar om vind ik, dat wij nog niet zoo heel erg behoe ven te morren over ons lot. En gij, jonge hazen, kunt daaruit weer leeren, dat niemand zoo be klagenswaardig is, of hij vindt anderen, die nog véé! meer te beklagen zijn, dan hij. Zoo is het altijd geweest in Jeze wereld, kinderen, en zoo zal het ook altijd wel blijven. Laten wij dus niet meer ons beklagen over ons lot Laat ons voortaan voortleven, ondanks Jagersmanuen en Honden, als tevreden hazen'" „Ja, ja, Grootvader wij zullen uw verstandige woorden niet vergelen, u hebt ons een goed lesje gegeven." zelden toen alle jonge en oude hazen, en daarna was de vergadering afgeloopen, en zoo tevreden als hazen maa' kannen zijn, gingen ze allen naar hun holletie terug. f TANTE JOH. GRAPJE. Wie kan met drie lijnen een soldaat teekenen, Babbeltje in het Beukenbosch. Zag blonde Bep in 't beukenbosch Na regon zwam na zwam, Di© tusschon 't lichtend sterre-moe Knus kopje-kijken kwam. „Wel, malle zwam, hoe kom je daai; Nu 't ls zulk druilig weer? Waarom neem jij geen zonschijn waart Dan zie je toch veel meerl Je wordt dan ook niet koud en nat, Nu regent dl maar aan, Zoo jij als ik maar 'd glimjas hadt, - Met 'n kap, zou 't béter gaanl „Hij, die mijn raad wenscht of mü wat te vragen die met zijn hond door een poort gaat?" vroeg waar!" ontkende Bram. „Weet je nog rei? Dat ik ze lief vond, maar tooh peel blij met han was, omdat ze niet «ngen?'r heeft dat ermee te maken." i," zuchtte Bram. „Ze zeggen toch, dat heeft, kome wat dichterbij Dadelijk kwamen toen eenige jonge hazen naar voren, die grootvader Haas hun grieven vertelden. „Ik ben moe geplaagd door die wreede Jagere- mannen", klaagde ééo der haasjes. „Ik ben bijna doodgebeten door die ellendige honden", zuchtte een ander haasje, dat kreupeC was. „En mij hebben ze in nïljn rechter-oor gepief paft", kermde een derde, wiens rechter lepel heel erg was gewond. vader. Inmiddels dobberde Hang-Aku in zijn kleine sohuitje op de golven, hopend dat hij ditmaal Dii Jan, Piet en Karei keken elkaar aan, ze keken Vader aan, ze keken peinzend voor zich uit, ,maar Vaders vraag beantwoorden konden zij niet. „Nu, ik zal het jullie dan maar zeggen: Ik teeken met de eerste lijn een poort. Dat is maar een eenvoudige boog, dus maar één lijn. Met de tweede teeken ik een streepje ter hoogte, waar de soldaat zijn bajonet zou dragen. Dit „Aoh, Ja, 't ia tooh verschrikkelijk, dat we geen streepje stelt de uiterste punt van de bajonet rustig uur in ons leven hebben klaagden daarop voor nu eens een goede vangst zou hebben. De eerste maai, dat hij zqn netten ophaalde, viel die vangst eohter niet mee: er zat slechts één visch in en nog niet eens zoo'n heel groote. Hang-Aku pakte wrco-'iet beest en deed het in een vischemmer, toen ie kunnen verstaan en heel goed voelen, het tot zijn verbazing op eens begon te spreken bedoelt? Nu, zoo zal het hier ook wel j „Aoh, lieve, beste visscher, bat me aisfcu- <jja« Ze hebben het seataan 1 blieft weer vqj," verzocht het. een troep groote re hazen „Altijd worden we ge plaagd en gejaagd Altijd worden we vervolgd en doodgeschoten of doodgebeten, is 't niet door Jagersmannen, dan ls 't door die ellendige hon den. Zou 't daarom niet veel beter zijn, dat we alen tegelijk hier op deze plek stierven?" „Ja. t is waar, wat onze ouders zeggen!" rie pen eenige jonge hazen; „t ls vee! beter om nu hier op deze rustige plek kalm te sterven, dan ons geheeie leven lang in angst en vree» te moe- tan léven. Komt, goede vrienden, laat ons daar- Wat lager, op de hoogte van den hond, teeken ik het derde streepje, aat het uiteinde van zijn staart moet voorstellen. Van al het overige kun ie niets meer qien, Dat is al de poort uit!" Hu! 't plonst en plast jou op Je hoofd Zoo hard het maar verkiest En kijk! de lucht nog mé.ér beloof^ Jij morgen hoestproest, niestlfT" Val jij dan óm, stijf, strak en stram. En ieder, die je kijkt. Denkt: „och, Jij malle domme jswom. Je buiten adem lijkt!" De zwamme zweeg, maar groeid' en grooidf Kleurd' donker en kleurd' diep, Toon Bep met Bop en Bello stoefdf En lachend langs haar liep, Bromd': „Eigenwijze, kleine meid. Houd stil! bekijk me nu Eens goedl Jij wijsneus, jij hebt Jij met Je Jas- en kapponpraats, Ik heb een parapluielIJ CLARAwnra» OVERPEINZING VAN EEN MUI& toAltas heeft zijn nut in H leven," Ja, de meneahen zeggen dat, Maar ik kan tooh heusch niet inziet) 1 Nuttagg van hond of kat! I

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 17