chagerCourant EEN ECHTGENOOT OP HET OORLOGSPAD. VOOR DE KINDEREN. WAT PIM EN PUK OVERKWAM. Zaterdag 8 October 1927. 70ste Jaargang. No. 8131. Vrij naar ocu Engel ach gegeven, door SIROLF. bfcdruk verboden Allo rechten voorbehouden. •Niemand zal mij ervan kunnen betichten, dat ik als echtgenoot niet lijdzaam en geduldig ben. Maar ten slotte ben ik ook maan een mensch, met menscheHjke zwakheden. Toen ik dan ook gister middag bij het koffiedrinken bezig was, om te po. gen een flinke portie gevulcaniseerde autoband qtuk te kauwen, keek ik heel terloops eens naar den overkant, van de tafel, waar SiVolfina, mijn echtgenoote zat. En ik vroeg, zoo geduldig en vriendelijk als ik maar kon: Vrouwtje, bij1 welke garage heb je dit Dunlop- frefstukje gekocht?" Je kunt je flauwe grapjes anders wel voor Je houden!" merkte Sirolfina op, op zoo'n snijdenden toon, dat het biefstukje er zelfs mee middendoor gesneden had kunnen worden, "Het is eerste kwa liteit rundvleesch van dia groote winkel van Van Hortsik, naast den schoenmaker, dus....!" „O, neem me niet kwalijk, liefste, dan heb ik me zeker vergist, dan is het geen autoband geweest, dat ze je gestuurd hadden, maar een rubberzooi, van den winkel ernaast!" verontschuldigde ik. Maar, zonderling genoeg waar is de logica? kon dit excuus Sirolfina niet bevredigen. Ze werd erg hoos, prikte verwoed met haar vork in haar portie rubberzooi, zoodat er drie punten afbraken en d« vorm van den vork bedenkelijk op een kra keling begon te lijken en beet ujij toe: „Natuurlijk zal er wel weer aan mij mankeeren, het deugt, nooitI" Ik probeerde haar met zachte woorden ervan to overtuigen, dat er aan haar niets mankeerde. Dit llapje was toch niet van haar afkomstig? Ik pleitte zachtjes, dat hot alleen maar aan het lapje vleesch lag of aan den slager, maar ze wilde naar geen rede luisteren, en begon te snikken, zonden tranen en riep. „Ik doe het niet meer, koop jij' dan zelf het ftfeesch maar, als jij het zoo goed kan, ik dank er kaoJpoorl" „Goed liefste," zei ik, „dat zal ik doen, en ik go- loof, dat ik je versteld zal doen staan." „Daar ben ik vast van overtuigd.", zeide Sirolfina lichtelijk ironisch en ik geloof niet, dat zijl het zelfde bedoelde als ik. Zoo ging ik dus den volgenden dag op het oor logspad, op jacht naar een malsch lapje vleesch. ging natuurlijk niet naar van Hortsik, maar rnaar een heell andere zaak, de slagerij van 'Botte- nf n afe rie u rik. Toen Ut' den winkel binnentrad, otond' do baan zelf achter het hakblok en zwaaide wild, met een groot me», waarmee bij' telken» een geweldige klap op een «tuk vleeech gaf, dat voor hem lag. Hij hoorde niet eons, dat ik binnenkwam en lk zei: Goe den dag, slager. Maar eindelijk merkte hij' me op, gromde iet» en begon weer wild te zwaaien met het mes. Ten slotte slaagde ik er in, zooveel moed bijeen te schrapen, dat ik hem aan zijn mouw trok. Hiji keerde zich ■dreigend om en bulderde mij. toe: „Aan de deur wordt niet gekocht! Ik ken die smoesjes van wer- lcelooze kantoorbedienden, zes kinderen, In drie da gen niks gegeten! Smeer vml" „Ik kom om vleesch te koopen!" zei ik vlug. „O," mompelde hij, wat minder kwaad, „zeg dat dan dadelijk! Wat blieft U?" „Een lekker malsch stukje vleesch, eh, hm.... bijvoorbeeld doorregen ossenspek, of zoo iets...." „As je mij' soms voor den gek, denkt te houden, dan zal ik jeviel de slager woedend uit en greep naar het hakmes. Ik werd' <er een weinig ze nuwachtig van en zei, wat gejaagd: „Ik bedoel, ik wil zeggen, nee, ik.... fikkijk oens, een mager, malsch stukje moet ik hebben, heeft U.... een ossentong?" Toen ik zag, dat de slager het als een persoonlijke beleediging opnam, en zijn oogen wild in zijn kassen liet rollen, her stelde ik de fout, en zei: „Tja, dat is te zeggen, U begrijpt me wel, lk bedoel tong van een oö, of an dersgeef me maar een stuk van die hersens van Uw kalfshersens, of.... hm, ik wou zeggen, ik ben. dol op varkenskop, en ik' zie, dat U er een heeft, kan ik niet...." De slager kwam dreigend op mij af, terwijl hij zijn naes scherpte aan een ijzeren staaf. Hiji be greep me natuurlijk weer verkeerd en daarom wees ik hem een varkenskop aan, die in de etalage lag en zei: „Ik bedoel dieni varkenskop, ziet U, wat kost die?" De slager mcynpelde iets van „tot gehakt slaan", „lardeeren" en door den „worstmolen" halen, als ik hem wou beleedigen, en antwoordde ten slotte: „Dat ding weegt Ï1 pond, kost U een tientje!" WARB WOORDEN. D'a wereld' behandelt om» al» to neelspeler»; zij bekommert zich niet om onze bedoeling, maar oordeelt alleen naar de rol die wij spelen. Het is de zedelijke plicht van al len die droomen van een betere mjenschheid den ouders door woord en schrift hunne plichten te leeren kennen en volbrengen, opdat een geslacht opwasse, dat niet langer spreekt, handelt, leeft en denkt ge lijk, Mijnheer Iedereen. Het is niet logisch wel den strijd te willen: aanbinden, maar geen wonden te willen opLoopen. Blijft iederen dag in aanraking met den hemel. en braadde. Het werd1 buitengewoon goed gebraden, eenigszins zwart, maar beter al te goed gebraden, 'dan heelemaal niet gebraden ik bedank ervoor hard en taai en ongebraden vleesch te eten. Nu, het kan best wezen, dat die Boterik dat kalf zelf gemest heeft. Maar dan heeft ie het stomme dier zeker kopervijlsel of prikkeldraad te eten ge geven. Of misschien heeft bet beest van honger zijn eigen nagels opgevreten. In ieder geval, het lapje was, hm, nu ja, laat ik het eerlijk zeggen, een beetje hard. Sirolfina zei niets, maar liet demon stratie! haar portie aftaan en legde den vork, waar van ze alle vier de punten had kromgebogen en het mes, waaruit een hoek gesprongen was, duide lijk zichtbaar naast haar bord. Ik liet me echter niet uit het veld slaan. Onze brave oude hond Tom mie lag aan mijn voeten, en met bijzondere handig heid wist ik hem mijn portie te voeren. Toen het klaar was, zei ik, terwijl ik mijn mond met het servet afveegde, en nog, wat nakauwde: „hè, dat heeft me nu eens heerlijk gesmaakt.' Toen ontdekte ik plotseling dat het hoogste tijd was, om naar kantoor te gaan en ik rende heen. Ik had nog juist tijd genoeg, om in de stad een paar heerlijke broodjes met echt vleesch te eten. Omdat ik mijln geweten toch wel wat voelde kna gen, bracht ik om vijf uur voor Sirolfina een paar heordijike knakworstjes mee, die me' een daalder kostten. Sirolfina vond ze heerlijk en dus zei ik: „Nu, vrouwtje, nu heb ik je eens laten zien, dat er nog wel goed vleesch bestaat, nu is bet jouw beurt weer!" „Hm", zei Sirolfina, „de worstjes waren heerlijk, alleen hei) je er een schandelijken prijs voor be taald. Natuurlijk heb je ook voor dat stukje verdroo ken vuilniskarrenpaard' om twaalf uur twee keer te veel betaald om nog niet eens te spreken van Je maaltijd in de stad. Je bent nogal duur, vin Je niet?" „Hm," zed ik, terwijl ikl me een houding gaf, „in ieder geval hoef je van de week' geen paarden- vleesch voor Tommde te koopen, het beest heeft genoeg gehad om twaalf uurl" „Dat is zoo", zei Sirolfina vriendelijk. „Hij heeft genoeg gehad).voor altijd. Een half uur geleden is het stomme dier van de maagkramp gestorven.." 192. Terwijl Opoe even boter haalde uit de kelder begon Puk in de groote aar den pot imet beslag to rooron. Een fijm werkje was dat. Het beslag rook zoo heerlijk naar bloem en het klote te zoo •roekelljk In de aarden pot. Vertel eens, wat jou in mij mishaagt. Ik vertel liever, wat me in iou behaagt. Dat is lief van ie. Heelemaal niet, maar dat spaart me een boei kostbare tijd. Dit vond ik wel een beetje veel voor een malsch lapje biji den boterham en daarom besloot ik maar tot een kalfslapje van één ons. De slager nam mijn geld aan, met een koninklijk gebaar en gaf mij het vleesch, alsof het een fooitje was en ik een bedelaar. „Het is van een eigengemest kalf," zeide hij nog, „iets buitengewoonsl" Toen ik thuiskwam, snuffelde Sirolfina met een verdacht gezicht met haar neus en zei achterdoch tig. „Heb je soms in een moddersloot gezeten?" „Waarom?" vroeg ik waardig. „Ik krijg zoo'n bedorven lucht in mijn neus," zei ze en drukte een zakdoek met eau de colonge onder haai* reukorgaan. Ik toonde haar, de opmerking volkomen negee- rend, het kalfslapje. Zij rook er even aan en werd zeer bleek om den neus. Eenigen --tijd achtereen rook ze sterk aan baar zakdoek en stamelde einde lijk: „Al» je het maar zelf bakt ook, ik bemoei me .er niet mee, anders zeg je nog, dat ik het bederf 1" „Het ia goed," zei ik triomfantelijk en ging naar de keuken, waar ik het lapje in den koekenpan deed wai !igei_ !je.di ielde nders dra* ow po 8 eo 18 i G« Napei n fto ODd ttal zeei' elsje 189. Diep bedroefd aanvaardde 't gezel schap don terugtocht. Plm huilde tra non mot tuiten en uit vriendschap huil de Puk nog harder mee, En Opoe keek' net of ze zeggen wou: Ja, lieve Ko nijntjes, bet leven 1» geen lolletje... 188. Een hevige ruit en dokten Toekan had de kle» In zijn snavel. Maar die ruk deed zoo'n pijn dat Plm overeind vloog. De deftige dokter echoot haastig achter uit, precies met tljn bol door de glazen deur van zijn lnstrumentenkast. Het jongetjeVader, Ik lees hier, dat Socrates een Xantip pe had. Wat is datï 186. Nauwelijks had Plm zijn mond geopend ot dokter Toekan stopte er de punt van zijn snavel in. Plm had. een gevoel o( een dikke eikenboom ln zijn keel word gestoken en hiji had het vree. selljk benauwd. 188. Daar tikte de snavel tegen de zieke klee. Dat ls le zeker, telde de dokter, toen hl) zijn nljpteng teruggetrokken had. Ja., ha., ha., ha., dokten, huilde Plm, maar bij doet heelemaal geen pijn! 191. Van den tandarts gingen Pt® en Puk moe naai- Opoe's Ihulle. En daan was al het verdriet meteen weg. Want Opoe ging pannekoeken bakken en Plm en Puk mochten helpen. Nu, dat wa# oen genot hoor. Jullie, critici, weten niets van schilderen af. Dat is maar goed voor jul- He. artistenl 190. In do wachtkamer was niemand meer te eten. Alle patiënten waren door Plm's gschreeuw weggevlucht. Ze had. den gedacht, dat er een moord gebeur, de. En van de schrik schoot hun klei. pijn ln hun kuiten. 187. Opnieuw begon dokter Toekan aan Plm's kiea te rukken. Plm kreeg een gevoel ot hl) binnenste buiten getrok. ken moest worden. HIJ trilde van de punt] ee van zijn ooren tot aan de na gels van tljn achterpootjes.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 19