CONTRIBUABELEN, EGALEMENTEN EN NOLLEN.
Predikbeurten.
Burgerlijke Stand,
Gemengd Nieuws.
of in dezen tijd wol tot salarisvefhooging overgegaan
moet worden.
De heer Do Boer vraagt naar het oordeel van het
Dag. Bestuur. De heer Francls zegt, dat het
Dag. Bestuur op de hoogto is van den omvang van
het werk en dat het zóó is als de heer Hooij zegt.
De heer Eriks vraagt of het voorstel niet op de
agenda had behooren te staan.
De heer Bruin zou, indien het voorstel van het
Dag. Bestuur was uitgegaan, vóór hebben gestemd,
nu het zóó in bespreking wordt gebracht, is spr. er
tegen.
Het voorstel-Hooij wordt aangenomen, tegen stem
den de heeren Rezelman, Eriks en Bruin.
De secretaris dankt voor het genomen besluit on
zegt dat het werk niet werd betaald. Spr. is dank
baar voor het genomen besluit, zijn voorgangers had
don ieder fSOO on maakton minder werk van hun
werk. De f 100 kwamon spr. toe, maar hij zou er niet
om gevraagd hebben; als het Dag. Bestuur van oor
deel was geweest, dat zijn salaris voldoende was, zou
hij er zich bij neergelegd hobben. Spr. dankt de ver
gadering van harte en zal steeds voortgaan met al
les wat in hem is voor don polder te doen.
De heer List zegt, dat de wegen thans zwaar be
werkt worden mtet nieuw grint en spr. wil, omdat de
wogen haast onbegaanbaar zijn, aan iedere zijde van
don weg eens een tusschenpoos hebben.
Do heer Hooij gevoelt daar niet voor. Met het druk
ke verkeer is men toch genoodzaakt rechts van don
weg te blijven.
De heer List zegt, dat er nu 2 gevaarlijke kanten
zijn, zelfs het paardepad is door het daarop liggende
grint niet berijdbaar.
De heer Zeeman bepleit het uitnemen van het
paardepad, maar de heer Rezelman oordeelt, dat men
dan niet zal kunnen zien hoe dik de wegen zijn.
De harddraverij es op de polderwegen.
De heer Zeeman vraagt, ol voor de te houden hard
draverijen op de polderwegen de toestemming van
het polderbestuur wordt gevraagd.
Spr. krijgt een bevestigend antwoord en vraagt dan
of men dan ook naast het afzetten der wegen, het
recht heeft entrée te heffen, wat te 'tZand is ge
beurd. Meisjes die op weg waren naar Wieringen
werd het passeeren verboden, een ander die 2 kwar
tjes moest betalen, doch 1 kwartje m haar beursje
had, moest dat kwartje nog afstaan.
De heer Hooij bevestigt een en ander en zegt, dat
men daartoe niet het recht heeft. Als toestemming
wordt gegeven op de polderwegen harddraverij te
houden, ligt daarin niet opgesloten, dat men het ver
keer mag belemlmeren. Artikel 24 van het Reglement
op de wegen zegt, dat B. en W. zorgen voor een on
belemmerd verkeer op de wegen, vandaar dat spr.
ook denkt, dat aan B. en W. ook toestemming tot het
houden dier harddraverijen op de wegen gevraagd
dient te worden. Het afnemen van geldi dient niet
meer toegestaan te worden.
De heer Bruin noemt het een kleinzielig stand
punt. Het is bekend hoe moeilijk het voor dergelijke
vereenigingen is zich staande te houden en wat hin
dert het dan, dat een klein entrée van de liefhebbers
wordt geheven-
De heer Hooij daarentegen noemt het een kleinzie
lig standpunt dat van een jongetje van 13-1-4 jaar,
dat naar huis moet om te melken, een kwartje wordt
afgenomen, omdat hij geen 2 kwartjes had.
De heer Brak zegt, dat van kinderen een kwartje
werd geheven en wanneer ze naar huis moesten,
mochten ze zonder entreegeld te betalen or door.
De Voorzitter zegt-, dat entrée heffen niet meer mag.
De heer Francis merkt nog op, dat het niet anders
kan of bij het houden dier harddraverijen wordt het
verkeer eenigszins belemmerd.
Hierna volgt sluiting.
We hebben getracht zoo goed mogelijk deze verga
dering te verslaan, maar gemakkelijk werd het ons
niet gemaakt.
Zeer dikwijls waren de mededeelingen niet te ver
staan, evenmin als het voorlezen van de ingekomen
stukken, terwijl het spreken door meerdere personen
tegelijk het volgen der discussiön uiterst moeilijk
maakte.
(De ZIJPSCHE POLDEROMSLAG.)
Het punt dat sedert de bedijking van de Zijpe her
haaldelijk moeilijkheden heeft opgeleverd, waartegen
men reeds in vroegere eeuwen zoo talrijke bezwaren
heeft geopperd en dat ook in onzen tijd heel wat stof
tot ergernis heeft gegeven, is wel de min of meer
eigenaardige belastingregeling van dien polder.
Omdat een hervorming der quoten in de Zijpsche
poklercontiübuties thans voor de deur schijnt te
staan, is het mogelijk van belang eens te vernemen,
hoe de toedracht van zaken geweest is, welke geleid
heeft tot de lastenverdeeling welke wij tegenwoordig
kennen.
Do wijze van omslag toch, ia in de Zijpe niet voort
durend aan zichzelf gelijk gebleven. En ofschoon
veelal wordt verondersteld dat de tegenwoordige
repartitie reeds ten tijde van de eerste bedijking de
geldende was, blijkt deze opvatting bij nader inzien
geheel onjuist te zijn. Een en ander bracht mij ertoe
do geschiedenis van de financieel© 'inrichting van
dezen polder te gaan bestudeeren. Het resultaat van
mijn onderzoek moge hier volgen.
Gelijk men weet, werd de Zijpe enkele malen ach
tereenvolgens bedijkt, voor en aleer de definitieve
polder van thans zijn beslag mocht krijgen. Daar men
die opeenvolgende pogingen licht met elkaar zou
kunnen verwarren, wil ik kortelings en waar het
onderwerp het vergt, telkens een en ander uit de
geschiedenis van den polder aanhalen.
In 1551 verkreeg Heer Jan van Schoorl concessie
van den Keizer voor droogmaking van het betreffen
de gebied. Als gevolg word de ringdijk van den nieu
wen polder de Zijpe voltooid, doch al heel gauw lagen
de terreinen weer ten prooi aan de golven. Een nieuwe
organisatie bracht een herdijldng tot stand onder de
werking van een ander octrooi, gegeven in 1561. Door
de hevige vloed van Allerheiligen 1570, werd de ge
wonnen landstreek echter weer geheel onder water
gezet En de werken van herstel, in 1571 ter hand ge
nomen, hadden weliswaar -tengevolge dat die dijkage
volbracht werd, maar do jaren van den opstand
togen Spanje doden hetgeen zoo juist volbracht was
opnieuw te niet Het Zijpland kwam daarna met de
zee gemeen te liggen tot het jaar 1597, toen het groot-
sche werk, dat eeuwen lang als de meest uitgestrekte
polder van het Noorderkwartier zou gelden, eindelijk
definitief werd voltrokken.
Tijdens deze eerste bedijking nu, was de geduchte
lap grond van de Zijpe slechts in handen van enkele
weinige eigenaars. Keizer Karei V bezat in do onder-
neming krachtens het octrooi het 1/10 gedeelte als
Vroonland on de overige talrijke morgens behoorden
aan de drie of vier pionnier» der bedijking. In de
Zijpe kende men dn die dagen al evenzeer als tegen
woordig z.g. goede en kwade landen. Doch tij
dens de periode van do eerste bedijking gaf dit ver
schijnsel nog geen aanleiding tot kwestdea Het be
perkte getal der ingelanden verklaarde dit: ieder
bezat toen goede en slechte stukken land door elkaar.
Maar toen in 1561 het nieuwe octrooi werd verleend,
rezen er talrijke moeilijkheden-
Reeds bij' de uitgifte van laatstgenoemd octrooi was
er met de mogelijkheid gerekend, dat er Zich menig
ingeland zou voordoen, die geen genoegen zou nemen
•met zijn te grooto hoeveelheid kwaad land in ver
houding tot andere Zijpsche landbezitters. Het getal
der ingelanden was toen reeds tot in de vijftig ge
klommen (hetgeen voor een -groot deel zijn oorzaak
Had in het feit, dat de Koning de hem toekomende
Vroonlanden aan particulieren had uitgedeeld) en
dus was er een voorschrift opgenomen dn het octrooi,
waarbij als eisch werd gesteld, „de goede lan
den met de kwade te egu all e e e r e n". Men
diende onder dit „egualleeren" te begrijpen, dat er
een regeling zou worden getroffen waarbij hij, die
eigenaar was van meer goed dan kwaad land, bij
het zijne nog moest accepteeren, zóóveel morgendalen
van het kwade, als -hij van het goede reeds bezat. De
to owij zing zou geschieden aldus bepaalde het
octrooi door Commissarissen die door Koning
Philips speciaal voor regeling van de zaak van de
Zijpe aangesteld zouden worden.
Zulk aanbedeeld land zou tegen oen „erfpacht"
(N.B. lees: grondrente) van fl.— per Jaar worden uit
gegeven, losbaar tegen 'den penning 18. In de be
titeling van deze landen ais „ogalementeü", hier
door het octrooi gegeven, zien we dus deze specifiek
Zijpsche categorie voor het eerst genoemd.
Op de eerste vergadering der Zijpsche ingelanden,
na het verloonea van hot octrooi, den 27en Juli 1561
te Brussel georganiseerd, verklaarden de Koninklijke
Commissarissen in functie, dat het niet doenlijk zou
zijn nog gedurende het looponde Jaar de juiste toe-
deeling van de egalementen te bewerkstelligen, door
de aanwezigheid van een menigte andere moeilijk
heden, die directe afdoening verlangden.
De polderwerken vereischten echtercontanten en
teneinde nu het noodigo hijeen te krijgen, stelde men
zich tevreden -mot een globale voorloopige heffing.
In het octrooi van 1561 was reeds door Koning Phi
lips 'bepaald, dat er over eiken ingeland minstens
f 4— per morgen zou mogen worden omgeslagen door
het dijksbestuur. Dientengevolge zijn achtereenvol
gens morgen-morgensgewijs ingevorderd, over alle
landen van de Zijpe zander uitzondering: Sn 1561 de
eerste gulden, in 1562 de tweede; de derde in 1563 en
de vierde in het volgend jaar. Daarmede waren dus
de .f4—, bij het octrooi toegestaan, uitgeput De pol
derwerken bleven echter meer vorderen en toen
daarop de vergadering van ingelanden 27 Augustus
1565 te Petten bijeenkwam om den nieuwen omslag
vast te stellen, besloot zij dan ook in een heffing van
10 stuivers per morgen voor dat jaar alléén de z.g.
benedenïanden te betrekken. Onder „bene-
denlanden" verstond de dagvaart: alle landerijen
gelegen in de polders A, B, C, 'D, E, F, G, H, I, K
en L. Morgentalen dn de overige letters bleven dus
gedurende het jaar 1565/'66 vrij van polderiasten.
En het volgend jaar ging men op dien ingeslagen
weg verder, door op de samenkomst van 10 Augustus
1566 te Petten een ordonnantie van driejarigen gel
dingsduur vast te stellen, volgens welke in art. 20
de bovenlanden gedurende dezen -termijn vrij van con
tributies w-erden verklaard. Daarbij werd het land,
gelegen onder de letter Q, overgeplaatst dn de cate
gorie van het bonedenland; sedert zou dat dus be
stemd zijn als mede contribueerend gedeelte. De rege
ling behield echter een voorioopig karakter, want
wijzigingen in de repartiüe zouden gedurende den
loop van de ordonnantie mogelijk blijven. 'Men heeft
de „ordonnantie" gehandhaafd, en eerst in het Jaar
1569 kwam er in do wijze van heffing nog oen kleine
verandering, doordat -toen de twee volle parken k. en
i. en do twee halve parken h. en g. van de M. tot
de klasse der beneden landen bevorderd werden, met
de bepaling, dat zij slechts halve contributie zouden
dragen.
Intusschen waren de eigenaars van de bovenlanden
nog alles behalve tevreden. Zij klaagden erover nog
veel te veel in verhouding tot hunne nagenoeg waar-
deloozo bezittingen bijgedragen te hebben. Teneinde
hen nu gorust te stellen, was in de zooeven genoemde
ordonnantie de bepaling opgenomen, dat men aan
Zijne Majesteit zou verzoeken de Raadsheeron Mrs.
Araoult Sasbout en Jan van Lezanen aan te wijzen
om een billijke repartitie voor de Zijpsche landen te
willen ontwerpen.
Gezien deze zaak „in den Secreten Rade", gaf de
Koning op 1 Februari 1566 de gewenschte confirmatie
op de benoeming van zijn bovengenoemde Raads-
heeren in het Hof van Holland, die al terstond in
functie traden.
Den deurwaarder van de Zijpe, te Antwerpen woon
achtig, droegen zij op enkele „hoofdingelanden" van
den polder te dagvaarden, om hunne meening weer
te geven over het quaestieuze punt
Een aantal der antwoorden is bewaard gebleven.
Zoo dezen we, dat Guillaume Mosterd namens de we
duwe en erven van Joseph Mosterd als zijn oordeel
weergaf, dat er voor de 'bovenlanden geen reden tot
klagen mocht zijn. De geschoten werden in de laat
ste jaren bij voortduring alleen geheven van de be-
nodenlanden. Den tijd achtte hij bovendien nog niet
rijp om tot een verschil in contributie te komen.
Rombout Spiilemans, de penningmeester, leverde als
zijn oordeel in, dat een nieuwe repartitie niet vast
gesteld behoorde, zoolang de „ordonnantie" van 1566
nog van kracht was. Dat de bovenlanden benadeeld
waren, was onjuist, want zij waren de laatste jaren
vrij geweest van bijdragen. Mocht men nó, het ver
strijken van den termijn der ordonnantie een bij
zondere repartitie willen maken, dan raadde 'hij het
systeem aan dat bij den Hondsbossche of bij het
Hoogheemraadschap Rijnland in gebruik was. (Zie
over de lastenverdeeling bij den Hondsbossche: Mr.
G. de Vries Az.: ,yHet Hoogheemraadschap van den
Hondsbossche en Duinen tot Petten, Oorsprong en
geschiedenis van de inrichting des Bestuurs" N. Bij
drage v. Regtsgeleerdheid en Wetgeving V3 blz. 425).
Veel andere ingelanden voerden soortgelijke argu
menten aan, alleen de weduwe van Willem Moys
was een tegengestelde meening toegedaan. Zij be
klaagde zich over de slechte naleving van het octrooi.
Waren vóór het* begin der werkzaamheden in 1561
inderdaad alle goede en slechte landen vergeleken
geweest, dan zouden nu geen moeilijkheden zijn ge
rezen. Daarom begeerde zij een wijziging in den om
slag, waaraan zij zelfs een terugwerkende kracht
wenschte te verbinden.
Door den tegenstand van de ingelanden heeft het
werk van de beide Raadsheeron niet tot een succes
mogen leiden. De dagvaardingen werden nog eens
■herhaald, maar tenslotte besloot de bijeenkomst der
Zijpsche landeigenaren van 4 Juni 1569 een anderen
weg te betreden. (Men bepaalde voorshands niet tot
wij zieing van de quoten over te gaan. De tijd daar
voor was immer» nog niet rijp; de bovenlanden had
den, (behoudens de vier gulden in het octrooi gelast)
niets behoeven op te brengen; daartegenover waren
zij bevoordeeld door het leggen van dijken en Slui
zen en door het graven van de Groote Sloot
Een nieuwe phase in de historie van de Zijpsche fi
nanciën wordt ingeluid door het nieuwe octrooi dat
op naam van Philips II werd gegeven den 22en Maart
1571. In tegenstelling met dat van '61 was thans de
verplichte omslag gefixeerd op f 5.— per morgen. De
Koning ordonneerde, dat deze som geheven zou wor
den over de letter A.L. en Q, benevens over de
twee beele en halve parken van de M., de helft daar
van, of zooveel meer of minder naar gelang de Ko
ninklijke Commissarissen met het toezicht belast, de
Dijkgraaf, de heemraden en de gemeenschappelijke in
gelanden, in hunne eerste vergadering zouden vast
stellen. Volgende noodzakelijk blijkende polderiasten
moesten worden gevonden, door heffing over de
kwade zoowel als over de goede morgens. In de toe
komst moest een jaarlijksche contributie ook van de
egalementen worden -gevonden, op een wijze als de
ingelanden zouden willen bepalen. Daarbij eisehte
hot octrooi ook oen herkaveling der landen. Met een
en a:vT:r ia men echter niet tot een uitvoering kun
nen komen omdat het de opstand tegen Spanje ge
weest is, die de plannen heeft doen falen. Nadat de
rust was hersteld en men de poging tot bedijking
weer opvatte, verscheen het octrooi van de Staten
van Holland van 1596.
Dit loste evenwel de contributie-moedlijheid niet
op, en bijgevolg moesten te dien aanzien de oude
bepalingen van voorgaande octrooien worden geraad
pleegd. De omslagen werden dus voorioopig zooals in
het octrooi verlangd werd, 'geheven „over de twaelff
contribuerende groote letters inhoudende tesaemen
4439 morgens". Tot en mot het jaar 1601 werd aldus
in totaal met 17 omslagen een opbrengst van f 122.
over aederen morgen uit deze een© categorie van lan
den, ('de z.g. contribu abelen) geput.
Inmiddels waren er echter z.g. kavelcondities ge
arresteerd (April 1598) waarhij bepaald was in art.
7, dat alle gedeelde landen (of egalementen) in het
vervolg bijl alle omslagen of ongelden voor 1/5 van
den aanslag van het goede land in aanmerking zou
den komen. Het blijkt mij intusschen echter, dat deze
later zoo berucht geworden formule van verhouding,
practisch eerst in den omslag van het jaar 1603 te
voorschijn is gekomen. Geenszins had dit dus plaats
terstond na de vaststelling dor kavelcondities, zoo
als mjbn zou verwachten. Want zooals we zagen
werd de aanslag van 1601 nog slechts over de contri-
buahele morgens verricht. De vraag rijst nu, waar
om de regel, bij de kavelcondities gegeven, niet ter
stond in werking is getreden, daar een voortduren
van de eenzijdige heffing onwettig schijnt.
De vorm van overbelasting van de z.g. contribua-
bele landen viel bij vele ingelanden joiet in den
smaak en daarom zond een 18-tal de heeren Roe
mer Pietersz Visscher, Jan Munter, Abraham van
Tongerloo en Maarten Vinck uit hun midden af, met
het doel om een request van redres bij het toenmalig
college van Hoofdingelanden in te dienen. De aan
bieding geschiedde persoonlijk in de vergadering van
24 Juli 1601. Des middags beraadslaagde het be
stuur over het verzoekschrift, waarbij het verlangen
werd uitgesproken dat -de contribuabele landen zoo
wel als de egalementen en uitgedeelden „in contribu-
tiën' zouden worden gesteld „elcx na zijn waerde"
te beginnen met het jaar 1601.
De vergadering begreep het bezwaar. Zij wenschte
„niemant van de Ingelanden prejuditie te geven",
doch de finale beslissing stelde zij uit tot de aan
staande „Groote Rekening'.' Tegen dien tijd zou zij
alle ingelanden doen beschrijven en de zaak
nader onderzoeken. Wèl reeds achtte het bestuur
zich gerechtigd om steunend op de kavelcondities 20
stuivers extra per morgen egalementen te heffen, eer
in het toekomende jaar eenige andere omslag lot
stand mocht komen. Men beloofde voortaan steeds de
egalementen te zullen betrekken in den omslag in
billijke verhouding. Inderdaad blijkt het, dat de be
wuste 20 stuivers geheven zijn (besluit van 12 April
1602). Op 11 October heeft men bovendien nog f4—
over de contribuabelen en over de egalementen 16
stuivers per morgen omgeslagen, waardoor dus (uit
gezonderd de afzonderlijke heffing) de lasten over
1602 volgens de verplichte verhouding 1:5 wéren
gevallen.
Hoewel een algemeene vergadering der ingelanden
in uitzicht was gesteld, stuitte dit plan zoozeer op
tegenkanting der Hoofdingelanden, dot het bestuur
ten tijde der rekening besloot, slechts een apostille
te verleenen op het gepresenteerde request. Dé in-
kleoding van deze beschikking geschiedde vervol-
gons zóó dat do adresaanton mot oen kluit in het
riet werden gestuur. Op 10 April 1602 werd nl. ge
antwoord, dat de verzoekers zich hadden te regelen
naar don inhoud van hot octrooi.
M.i. inbeten wij dit antwoord aldus interpreteeren.
Heit bestuur van de Zijpe erkende de quotenregeling
door de kavelcondities voorgeschrevon, doch wensch
te, omdat daarin geen datum van verbindendverkla
ring vermeld was, den tijd van invoering aan zich te
behouden. Het stelde zich daarbij op het standpunt
zelf do eonig daartoe gerechtigde autoriteit te ztjn,
gezien de desbetreffende passage uit het octrooi van
1571. Weliswaar werd hierin aangegeven dat de in
gelanden bevoegd waren de wijze van heffing te be
palen, doch in alle bestuursrechten waren (sinds een
desbetreffende acte van overeenkomst van 22 Octo
ber 1596) Hoofdingelanden voor de ingelanden in de
plaats getreden.
Indirect was dus toch het doel der requestreerende
ingelanden bereikt. Immiers, de kavelcondities waren
sedert, althans voorzoover de belasting betreft, in
werking getreden. Dus werd, te beginnen met het
jaar 1602 ten aanzien va nden omslag steeds de ver
houding 1 :5 gehandhaafd en onder geen voorwaar
de mocht hiervan meer worden afgeweken. Een con
tract gold het hier, totstandgekomen door wilsover-
eenkomst van alle ingelanden: eenzijdig mocht het
bestuur aan deze wetgeving niet gaan tornen.
Schijnbaar werd in de 18e eeuw de verhouding ge
broken onder invloed van een bijzondere heffing
van 1 stuiver per morgen tot onderhoud der publieke
armen. Daar deze van „de bruijekers" gevraagd werd
kan ik haar, evenals de tijdelijke belasting van den
polder tengevolge van de werken van herstel aan de
Groote Sluis krachtens octrooi van 7 April 1763, stil
zwijgend voorbijgaan.
Dit moge ook gelden voor de heffing van sloot-
g e 1 d, een belasting welke aanvankelijk sinds 1771
slechts werd opgelegd aan de respectievelijke eige
naars der Nollen.
Later breidde men deze belasting uit en trof daar
mee toen alle landen zonder onderscheid (reeds in
1808 of eerder). Daar het hier echter een verplicnting
welke reeds voor alle landen bestaan had, betrof, die
overgenomen werd door den polder tegen vergoeding
van een nieuwe contributie, waren er juridisch tegen
deze verandering geen bezwaren. Het ging hier
slechts om een verplaatsing van lasten: niet om het
scheppen van een nieuwe last. Essentieel werd de
basis der quote 15 dus niet aangetast.
Op den m!et het slootgeld ingeslagen weg ging men
in 1863 voort.
Plannen werden beraamd om de Zijpsche wegen
in een beter bruikbaren staat te brengen en in ver
band daarmede is de tweede zinsnede van art. 11
van het toenmalig bijzonder reglement aldus gewij
zigd:
„Het slootgeld en de gelden voor het hardmaken
„der wegen en voor het onderhoud dier wegen be-
„noodigd, wordt over alle contribuabele, egalement-
„en nollenlanden gelijkelijk en bundersgewijs omge
slagen". (BesL van 23 Maart 1864; Goedgk. bij K.
B. van 3 Mei 1864 no. 33).
Afgezien van de verandering door Prov. Staten op
nieuw in art. 11 aangebracht, bij besluit van 5 No
vember 1875 (Goedgekeurd b'iji K.B. van 8 December
1875, no. 26) waarvan de wettigheid m.i. zeer be
twijfelbaar is werd het artikel opnieuw gewijzigd
onder invloed van de wet van 15 Juli 1898 (Stb. no.
187), door besluit van 15 November 1899 (Goedgekeurd
bij K.B. van 13 Januari 1899 no. 13).
Tot dusver was de verhouding der quoten voort
durend intact gebleven, doch nu rezen er aanstonds
moeilijkheden.
Bedenkelijk was reeds ttét besluit van het polder
bestuur d.d. 5 April 1899, waarbij de kosten der
bruggen ten laste van het wegenfonds en dus in ge
lijke verhouding op den geheelen polder kwamen te
drukken. Dit was n.1. volstrekt in strijd met het be
ginsel, neergelegd in art. 7 van de kavelcondities.
Leelijk uit een oogpunt van wetgeving was ook de
hernieuwde wijziging van het quoten-artikel (sedert
het nieuwe bijzonder reglement van 15 Nov. 1904,
goedgekeurd bij K.B. van 28 Dec. 1904, no. 35, genum
merd 10), welke bij provinciaal besluit van 17 Juli
1907 (goedgekeurd bij K.B. van 27 Aug. 1907, no. 291
plaats had. De polder zou financieel© steun verleenen
aan de Noorder Stoomtram Maatschappij en de gel
den benoodigd voor rente en aflossing moeten nu
geput worden uit een omslag, waaronder alle lan
den begrepen wanen. Dat dit beginsel in verband met
Bergb
ge mis
de kavelcondities als principieel onjuist móet w en Vee
den beschouwd, zal wei duidelijk zijn. Eenigszim coriogi
het echter nog te verdedigen wanneer men den Rjenen
druk legt op het tijdelijk karakter van dezen U
(Vgl. de omslag voor het herstel van de sluis in 17fl NOG
Maar erger werd de toestand door de reglement Te
wijziging van 20 Dec. 1916 (goedgekeurd bij K.B. t onder
5 April 1917, no. 22). Nadat er van de zijde van groote
ingelanden verschillende pogingen in het werk vi do wa
ren gesteld, o.a. ten doel hebbende de lasten vo uit en
alle landen volkomen gelijk te stellen, achtten Gi
Staten zulk een voorstel echter niet voor indienis OPZ
bij Prov. Staten geschikt (circulaire d.d. 27 OctoÜ Te 1
1915). Ged. Staten voelden er wèl voor om vera leider
dering aan te brengen in de s c h u| ipresid
p 1 i c h t i g h e i d der landen. Bij dezen
toen het polderbestuur uitgenoodigd een ontwi
van die strekking aan te bieden. (Zie bijl. JJJ,
Prov. Blad 1916, no. 129.) Van een en ander wa3
uitvloeisel een nieuw art. 11 van het bijz. regio:
van de Zijpe, (20 April 1916; goedgekeurd bij
van 5 April 1917), luidende:
„Behalve in de gevallen genoemd in art. 102
„het Algemeen Reglement, wordt verandering in|
.schuldplichtigheid, zooals die overeenkomstig
,artt. 100 en 101 van evengenoemd reglement
„vastgesteld, bovendien toegestaan, wanneer eenr
„meerdere perceelen de kenmerken der klasse waj
„toe zij volgens den ligger behooren, hebben ver:
„ren, en in een andere klasse zijn overgegaan".
„Een besluit tot zoodanige wijziging "wordt, c
„genomen dan nadat het door Dijkgraaf en Hee D
„raden daarvan opgemaakt ontwerp gedurende t ^ece
„maand na voorafgaande openbare bekendmaki
„voor de ingelanden ter inzage heeft gelegen en -
„dat omtrent de ingekomen bezwaren is beslist.'
„De aldus gewijzigde ligger blijft, onverminck
„de bepalingen van de artt. 102 en 103 van het AI
„meen Reglement, geduronde tenmiinste tien ji
„van kracht, na welk tijdstip opnieuw tot een
„ziening zal kunnen worden overgegaan".
Sedert de invoering van de Grondwet van 1848
staat er omtrent de macht van de Prov. Staten
aanzien van inrichting of wijziging der lastenvi
deeling van waterschappen geen twijfel meer.
weten, dat het 'thans geheel aan het inzicht
Prov. Staten i9 overgelaten, hoe een nieuwe la...
verdeeling, waar die noodig blijkt bij dezen of gei
polder, ingericht zal worden.
Aan de hand van de Wet waren de bovengenw,
schikkingen van Prov. Staten van Noordholland
komen in den haak, doch de „inrichting der ii
ling" (een door de Algemeene Waterstaatswet Ta
1900 erkend begrip) waaraan een simpel, doch juit
stelsel van lastenverdeeling eigen was, werd voor
door de wijziging van 1916 totaal genegeeid: hist
risoh is het daarom absurd. Economisch gesprok-
is 'it nieuwe art. 11 'n onding, daar 't de gelogenhe
opent, dat door de herclassificaties financieele voo
of nadoelen onevenredig -mot de pachtwaarde towe
gebracht worden. Men gebruikt als argument pi
dat door het bezagen van kunstmest een onderscl
ding tusschen goed en slecht 'land geen recht van
staan meer heeft, en als argument contra: dat
mindere land meer toepassing van arbeid zal vordoi
in verhouding tot het betere. Doch afgezien van di
radoneoring is in ieder geval reeds het beginsel
verschil in de 'lasten verdisconteerd in den prijs
•het land. Ook juridisch is art. 11 onjuist. Do rechl
voorgangers van de tegenwoordige ingelanden
doolgenooten waren in de kaveling van April 11
namen elk een portie egalementen (uitgodoeldo li
don daaronder begrepen) tot zich, waarvoor zij
eeuwigen dage verlaagde contributie bedongen,
contract werd thans éénzijdig door invoering van
systeem der classificatie ten aanzien van somn...,
perceelen teniet gedaan. Van de practisch e zijde bfr
zien, zal het art. 11 (gelijk het die nu reeds teweet
brengt) een bron van ontevredenheid ovor do class:?r00t
ficatie veroorzaken. Administratief geeft het bovenf.01?^
dien een niet onaanzienlijke rompslomp door de pe-
riodieke herschattingen. rtaat
Welke 'gedragslijn zal nu Juro constituendo v-
den polder de meest verkieslijke zijn? Een antwooi
hierop is zeker niet 'gemakkelijk te geven. Tenciiw
echter niet verder in het omoeras te geraken, is m
de eenige weg: schrapping van art 11 Bijz. Reglemoi
Het oude beproefde en het eeni'g juiste stelsel van d
kavelcondities moge daardoor automatisch herlevt
tot heil van den polder!
Alkmaar, October 1927.
Mr. J. BELONJE.
hun
ginj
Kol
ZONDAG 16 OCTOBER.
Juhanadorp, Gebouw The Star of Hope, nam, half
de heer Pb. Looi] van Roterdma.
NED. HERV. GEMEENTE te:
Schagen, voorm. 10 uur. Ds. Van Dijk.
St. Maarten, voorm. 9% uur ,Ds. Tinholt.
Dirkshorn, nam. 7 ur. Ds. de Leeuw. Onderwsn
De Discipel, dien Jezus lief heeft.
Oudkaspel, geen Samenkomst.
Julianadorp, nam. 7 uur. Ds. E. R. Damsté.
Huisduinen, voorm. 10 uur, Ds. E. R Damsté
Oude Niedorp, nam. 7 uur. Ds. Schermerhorn
Heer-Hugowaard, geen dienst.
Veenhuizen, voorin. 10 uur. DS. Hornstra.
Burgerbrug, geen dienst.
Oudesluis, nam1. 7 uur, Ds. (Witkop,
Schagerbrua:. zie Oudesluis,
St. Maartensbrug, geen dienst
Callantooog, voorm. 10 uur. Da. Witkop.
Westerland. voorm, 10 uur. Ds. Van Beek.
Den Oever, nam. 2 uur, Ds. Van Beek.
Barsingerhorn. voorm. 10 uur, Ds. Van Loon.
Winkel, geen dienst.
Warmenhuizen, geen dienst.
DOOPSGEZINDE GEMEENTE te.
Barsingerhorn. voorin. 10 uur. Ds. R. v. d. Veen,
Nieuwe Niedorp. voorm. 10 uur, Ds Haars.
Hippolytushoef, voorm. 10 uur. Ds. O. L. v. d. Vei
EVANGELISATIE te:
Schagen, voorm. 11 uur, de heer IL W. Hofmeeil
Jr. van Amsterdam.
Nam1. 5 ur. de heer Boonva n Breezand'.
Breezand, voorm 10 uur. de heer Boon.
GEREF. GEMEENTE te:
Anna Paulowna, voorm. 10 uur, Preeklezen.
Nam. ZX uur. Preeklezen.
GEMEENTE NOORDS CHARWOUDE.
Geboren: Geert, zoon van Hendrik' van hot Kfl
en Elli&abetb Breebaart. Ellizabeth GePbranda. dof
ter van Pieter Duijves en Agnes de Wit. Engoli'
dochter van Willem Bos en- Catharina MargnreH
Groenveld. Klaas, zoon van Aris Bouwen» 1
Maartje Klingel er. Klaas, zoon van Maarten Broi
wer en Cornelia Lindeboom. Jo Dirk. zoon van J»
Koppel en Cl ara Roodenburg.
Huwelijks aangiften. Petrus Johannes Baars, oo
24 jaren en Catharina Groen, oud 20 jaron. Jobs
nes Kos, oud' 26 jaron en Catharina Geertrulda V
ria Hink. oud: 20 jaren.
Huwelijken: Petrus Johannes Baars, oud 24 J
ren en Catharina Groen, oud 20 jaren.
Overleden: Gerbrand Duijves, oud 66 laren, w
genoot van Trijntje Deutekom. Simon Rol, oud
jaren, weduwnaar van Sieuwertje Meijer. Trun
Brinkman, oud 78 jaren, echtgenoot© van Corn«
Visser. AÜda Jannetje Jongejan, oud 15 Ja**
dochter van Willem Jongejan en Antje Kool.
EEN RUSSISCHE VISSCHERSVLOOT VER&AJ
Volgens berichten uit Moskou woeden op de zw
Zee wederom hevige stormen. Zondag zouden 80