CONTRIBUABELEN, EGALEMENTEN EN NOLLEN. Predikbeurten. Burgerlijke Stand, Gemengd Nieuws. of in dezen tijd wol tot salarisvefhooging overgegaan moet worden. De heer Do Boer vraagt naar het oordeel van het Dag. Bestuur. De heer Francls zegt, dat het Dag. Bestuur op de hoogto is van den omvang van het werk en dat het zóó is als de heer Hooij zegt. De heer Eriks vraagt of het voorstel niet op de agenda had behooren te staan. De heer Bruin zou, indien het voorstel van het Dag. Bestuur was uitgegaan, vóór hebben gestemd, nu het zóó in bespreking wordt gebracht, is spr. er tegen. Het voorstel-Hooij wordt aangenomen, tegen stem den de heeren Rezelman, Eriks en Bruin. De secretaris dankt voor het genomen besluit on zegt dat het werk niet werd betaald. Spr. is dank baar voor het genomen besluit, zijn voorgangers had don ieder fSOO on maakton minder werk van hun werk. De f 100 kwamon spr. toe, maar hij zou er niet om gevraagd hebben; als het Dag. Bestuur van oor deel was geweest, dat zijn salaris voldoende was, zou hij er zich bij neergelegd hobben. Spr. dankt de ver gadering van harte en zal steeds voortgaan met al les wat in hem is voor don polder te doen. De heer List zegt, dat de wegen thans zwaar be werkt worden mtet nieuw grint en spr. wil, omdat de wogen haast onbegaanbaar zijn, aan iedere zijde van don weg eens een tusschenpoos hebben. Do heer Hooij gevoelt daar niet voor. Met het druk ke verkeer is men toch genoodzaakt rechts van don weg te blijven. De heer List zegt, dat er nu 2 gevaarlijke kanten zijn, zelfs het paardepad is door het daarop liggende grint niet berijdbaar. De heer Zeeman bepleit het uitnemen van het paardepad, maar de heer Rezelman oordeelt, dat men dan niet zal kunnen zien hoe dik de wegen zijn. De harddraverij es op de polderwegen. De heer Zeeman vraagt, ol voor de te houden hard draverijen op de polderwegen de toestemming van het polderbestuur wordt gevraagd. Spr. krijgt een bevestigend antwoord en vraagt dan of men dan ook naast het afzetten der wegen, het recht heeft entrée te heffen, wat te 'tZand is ge beurd. Meisjes die op weg waren naar Wieringen werd het passeeren verboden, een ander die 2 kwar tjes moest betalen, doch 1 kwartje m haar beursje had, moest dat kwartje nog afstaan. De heer Hooij bevestigt een en ander en zegt, dat men daartoe niet het recht heeft. Als toestemming wordt gegeven op de polderwegen harddraverij te houden, ligt daarin niet opgesloten, dat men het ver keer mag belemlmeren. Artikel 24 van het Reglement op de wegen zegt, dat B. en W. zorgen voor een on belemmerd verkeer op de wegen, vandaar dat spr. ook denkt, dat aan B. en W. ook toestemming tot het houden dier harddraverijen op de wegen gevraagd dient te worden. Het afnemen van geldi dient niet meer toegestaan te worden. De heer Bruin noemt het een kleinzielig stand punt. Het is bekend hoe moeilijk het voor dergelijke vereenigingen is zich staande te houden en wat hin dert het dan, dat een klein entrée van de liefhebbers wordt geheven- De heer Hooij daarentegen noemt het een kleinzie lig standpunt dat van een jongetje van 13-1-4 jaar, dat naar huis moet om te melken, een kwartje wordt afgenomen, omdat hij geen 2 kwartjes had. De heer Brak zegt, dat van kinderen een kwartje werd geheven en wanneer ze naar huis moesten, mochten ze zonder entreegeld te betalen or door. De Voorzitter zegt-, dat entrée heffen niet meer mag. De heer Francis merkt nog op, dat het niet anders kan of bij het houden dier harddraverijen wordt het verkeer eenigszins belemmerd. Hierna volgt sluiting. We hebben getracht zoo goed mogelijk deze verga dering te verslaan, maar gemakkelijk werd het ons niet gemaakt. Zeer dikwijls waren de mededeelingen niet te ver staan, evenmin als het voorlezen van de ingekomen stukken, terwijl het spreken door meerdere personen tegelijk het volgen der discussiön uiterst moeilijk maakte. (De ZIJPSCHE POLDEROMSLAG.) Het punt dat sedert de bedijking van de Zijpe her haaldelijk moeilijkheden heeft opgeleverd, waartegen men reeds in vroegere eeuwen zoo talrijke bezwaren heeft geopperd en dat ook in onzen tijd heel wat stof tot ergernis heeft gegeven, is wel de min of meer eigenaardige belastingregeling van dien polder. Omdat een hervorming der quoten in de Zijpsche poklercontiübuties thans voor de deur schijnt te staan, is het mogelijk van belang eens te vernemen, hoe de toedracht van zaken geweest is, welke geleid heeft tot de lastenverdeeling welke wij tegenwoordig kennen. Do wijze van omslag toch, ia in de Zijpe niet voort durend aan zichzelf gelijk gebleven. En ofschoon veelal wordt verondersteld dat de tegenwoordige repartitie reeds ten tijde van de eerste bedijking de geldende was, blijkt deze opvatting bij nader inzien geheel onjuist te zijn. Een en ander bracht mij ertoe do geschiedenis van de financieel© 'inrichting van dezen polder te gaan bestudeeren. Het resultaat van mijn onderzoek moge hier volgen. Gelijk men weet, werd de Zijpe enkele malen ach tereenvolgens bedijkt, voor en aleer de definitieve polder van thans zijn beslag mocht krijgen. Daar men die opeenvolgende pogingen licht met elkaar zou kunnen verwarren, wil ik kortelings en waar het onderwerp het vergt, telkens een en ander uit de geschiedenis van den polder aanhalen. In 1551 verkreeg Heer Jan van Schoorl concessie van den Keizer voor droogmaking van het betreffen de gebied. Als gevolg word de ringdijk van den nieu wen polder de Zijpe voltooid, doch al heel gauw lagen de terreinen weer ten prooi aan de golven. Een nieuwe organisatie bracht een herdijldng tot stand onder de werking van een ander octrooi, gegeven in 1561. Door de hevige vloed van Allerheiligen 1570, werd de ge wonnen landstreek echter weer geheel onder water gezet En de werken van herstel, in 1571 ter hand ge nomen, hadden weliswaar -tengevolge dat die dijkage volbracht werd, maar do jaren van den opstand togen Spanje doden hetgeen zoo juist volbracht was opnieuw te niet Het Zijpland kwam daarna met de zee gemeen te liggen tot het jaar 1597, toen het groot- sche werk, dat eeuwen lang als de meest uitgestrekte polder van het Noorderkwartier zou gelden, eindelijk definitief werd voltrokken. Tijdens deze eerste bedijking nu, was de geduchte lap grond van de Zijpe slechts in handen van enkele weinige eigenaars. Keizer Karei V bezat in do onder- neming krachtens het octrooi het 1/10 gedeelte als Vroonland on de overige talrijke morgens behoorden aan de drie of vier pionnier» der bedijking. In de Zijpe kende men dn die dagen al evenzeer als tegen woordig z.g. goede en kwade landen. Doch tij dens de periode van do eerste bedijking gaf dit ver schijnsel nog geen aanleiding tot kwestdea Het be perkte getal der ingelanden verklaarde dit: ieder bezat toen goede en slechte stukken land door elkaar. Maar toen in 1561 het nieuwe octrooi werd verleend, rezen er talrijke moeilijkheden- Reeds bij' de uitgifte van laatstgenoemd octrooi was er met de mogelijkheid gerekend, dat er Zich menig ingeland zou voordoen, die geen genoegen zou nemen •met zijn te grooto hoeveelheid kwaad land in ver houding tot andere Zijpsche landbezitters. Het getal der ingelanden was toen reeds tot in de vijftig ge klommen (hetgeen voor een -groot deel zijn oorzaak Had in het feit, dat de Koning de hem toekomende Vroonlanden aan particulieren had uitgedeeld) en dus was er een voorschrift opgenomen dn het octrooi, waarbij als eisch werd gesteld, „de goede lan den met de kwade te egu all e e e r e n". Men diende onder dit „egualleeren" te begrijpen, dat er een regeling zou worden getroffen waarbij hij, die eigenaar was van meer goed dan kwaad land, bij het zijne nog moest accepteeren, zóóveel morgendalen van het kwade, als -hij van het goede reeds bezat. De to owij zing zou geschieden aldus bepaalde het octrooi door Commissarissen die door Koning Philips speciaal voor regeling van de zaak van de Zijpe aangesteld zouden worden. Zulk aanbedeeld land zou tegen oen „erfpacht" (N.B. lees: grondrente) van fl.— per Jaar worden uit gegeven, losbaar tegen 'den penning 18. In de be titeling van deze landen ais „ogalementeü", hier door het octrooi gegeven, zien we dus deze specifiek Zijpsche categorie voor het eerst genoemd. Op de eerste vergadering der Zijpsche ingelanden, na het verloonea van hot octrooi, den 27en Juli 1561 te Brussel georganiseerd, verklaarden de Koninklijke Commissarissen in functie, dat het niet doenlijk zou zijn nog gedurende het looponde Jaar de juiste toe- deeling van de egalementen te bewerkstelligen, door de aanwezigheid van een menigte andere moeilijk heden, die directe afdoening verlangden. De polderwerken vereischten echtercontanten en teneinde nu het noodigo hijeen te krijgen, stelde men zich tevreden -mot een globale voorloopige heffing. In het octrooi van 1561 was reeds door Koning Phi lips 'bepaald, dat er over eiken ingeland minstens f 4— per morgen zou mogen worden omgeslagen door het dijksbestuur. Dientengevolge zijn achtereenvol gens morgen-morgensgewijs ingevorderd, over alle landen van de Zijpe zander uitzondering: Sn 1561 de eerste gulden, in 1562 de tweede; de derde in 1563 en de vierde in het volgend jaar. Daarmede waren dus de .f4—, bij het octrooi toegestaan, uitgeput De pol derwerken bleven echter meer vorderen en toen daarop de vergadering van ingelanden 27 Augustus 1565 te Petten bijeenkwam om den nieuwen omslag vast te stellen, besloot zij dan ook in een heffing van 10 stuivers per morgen voor dat jaar alléén de z.g. benedenïanden te betrekken. Onder „bene- denlanden" verstond de dagvaart: alle landerijen gelegen in de polders A, B, C, 'D, E, F, G, H, I, K en L. Morgentalen dn de overige letters bleven dus gedurende het jaar 1565/'66 vrij van polderiasten. En het volgend jaar ging men op dien ingeslagen weg verder, door op de samenkomst van 10 Augustus 1566 te Petten een ordonnantie van driejarigen gel dingsduur vast te stellen, volgens welke in art. 20 de bovenlanden gedurende dezen -termijn vrij van con tributies w-erden verklaard. Daarbij werd het land, gelegen onder de letter Q, overgeplaatst dn de cate gorie van het bonedenland; sedert zou dat dus be stemd zijn als mede contribueerend gedeelte. De rege ling behield echter een voorioopig karakter, want wijzigingen in de repartiüe zouden gedurende den loop van de ordonnantie mogelijk blijven. 'Men heeft de „ordonnantie" gehandhaafd, en eerst in het Jaar 1569 kwam er in do wijze van heffing nog oen kleine verandering, doordat -toen de twee volle parken k. en i. en do twee halve parken h. en g. van de M. tot de klasse der beneden landen bevorderd werden, met de bepaling, dat zij slechts halve contributie zouden dragen. Intusschen waren de eigenaars van de bovenlanden nog alles behalve tevreden. Zij klaagden erover nog veel te veel in verhouding tot hunne nagenoeg waar- deloozo bezittingen bijgedragen te hebben. Teneinde hen nu gorust te stellen, was in de zooeven genoemde ordonnantie de bepaling opgenomen, dat men aan Zijne Majesteit zou verzoeken de Raadsheeron Mrs. Araoult Sasbout en Jan van Lezanen aan te wijzen om een billijke repartitie voor de Zijpsche landen te willen ontwerpen. Gezien deze zaak „in den Secreten Rade", gaf de Koning op 1 Februari 1566 de gewenschte confirmatie op de benoeming van zijn bovengenoemde Raads- heeren in het Hof van Holland, die al terstond in functie traden. Den deurwaarder van de Zijpe, te Antwerpen woon achtig, droegen zij op enkele „hoofdingelanden" van den polder te dagvaarden, om hunne meening weer te geven over het quaestieuze punt Een aantal der antwoorden is bewaard gebleven. Zoo dezen we, dat Guillaume Mosterd namens de we duwe en erven van Joseph Mosterd als zijn oordeel weergaf, dat er voor de 'bovenlanden geen reden tot klagen mocht zijn. De geschoten werden in de laat ste jaren bij voortduring alleen geheven van de be- nodenlanden. Den tijd achtte hij bovendien nog niet rijp om tot een verschil in contributie te komen. Rombout Spiilemans, de penningmeester, leverde als zijn oordeel in, dat een nieuwe repartitie niet vast gesteld behoorde, zoolang de „ordonnantie" van 1566 nog van kracht was. Dat de bovenlanden benadeeld waren, was onjuist, want zij waren de laatste jaren vrij geweest van bijdragen. Mocht men nó, het ver strijken van den termijn der ordonnantie een bij zondere repartitie willen maken, dan raadde 'hij het systeem aan dat bij den Hondsbossche of bij het Hoogheemraadschap Rijnland in gebruik was. (Zie over de lastenverdeeling bij den Hondsbossche: Mr. G. de Vries Az.: ,yHet Hoogheemraadschap van den Hondsbossche en Duinen tot Petten, Oorsprong en geschiedenis van de inrichting des Bestuurs" N. Bij drage v. Regtsgeleerdheid en Wetgeving V3 blz. 425). Veel andere ingelanden voerden soortgelijke argu menten aan, alleen de weduwe van Willem Moys was een tegengestelde meening toegedaan. Zij be klaagde zich over de slechte naleving van het octrooi. Waren vóór het* begin der werkzaamheden in 1561 inderdaad alle goede en slechte landen vergeleken geweest, dan zouden nu geen moeilijkheden zijn ge rezen. Daarom begeerde zij een wijziging in den om slag, waaraan zij zelfs een terugwerkende kracht wenschte te verbinden. Door den tegenstand van de ingelanden heeft het werk van de beide Raadsheeron niet tot een succes mogen leiden. De dagvaardingen werden nog eens ■herhaald, maar tenslotte besloot de bijeenkomst der Zijpsche landeigenaren van 4 Juni 1569 een anderen weg te betreden. (Men bepaalde voorshands niet tot wij zieing van de quoten over te gaan. De tijd daar voor was immer» nog niet rijp; de bovenlanden had den, (behoudens de vier gulden in het octrooi gelast) niets behoeven op te brengen; daartegenover waren zij bevoordeeld door het leggen van dijken en Slui zen en door het graven van de Groote Sloot Een nieuwe phase in de historie van de Zijpsche fi nanciën wordt ingeluid door het nieuwe octrooi dat op naam van Philips II werd gegeven den 22en Maart 1571. In tegenstelling met dat van '61 was thans de verplichte omslag gefixeerd op f 5.— per morgen. De Koning ordonneerde, dat deze som geheven zou wor den over de letter A.L. en Q, benevens over de twee beele en halve parken van de M., de helft daar van, of zooveel meer of minder naar gelang de Ko ninklijke Commissarissen met het toezicht belast, de Dijkgraaf, de heemraden en de gemeenschappelijke in gelanden, in hunne eerste vergadering zouden vast stellen. Volgende noodzakelijk blijkende polderiasten moesten worden gevonden, door heffing over de kwade zoowel als over de goede morgens. In de toe komst moest een jaarlijksche contributie ook van de egalementen worden -gevonden, op een wijze als de ingelanden zouden willen bepalen. Daarbij eisehte hot octrooi ook oen herkaveling der landen. Met een en a:vT:r ia men echter niet tot een uitvoering kun nen komen omdat het de opstand tegen Spanje ge weest is, die de plannen heeft doen falen. Nadat de rust was hersteld en men de poging tot bedijking weer opvatte, verscheen het octrooi van de Staten van Holland van 1596. Dit loste evenwel de contributie-moedlijheid niet op, en bijgevolg moesten te dien aanzien de oude bepalingen van voorgaande octrooien worden geraad pleegd. De omslagen werden dus voorioopig zooals in het octrooi verlangd werd, 'geheven „over de twaelff contribuerende groote letters inhoudende tesaemen 4439 morgens". Tot en mot het jaar 1601 werd aldus in totaal met 17 omslagen een opbrengst van f 122. over aederen morgen uit deze een© categorie van lan den, ('de z.g. contribu abelen) geput. Inmiddels waren er echter z.g. kavelcondities ge arresteerd (April 1598) waarhij bepaald was in art. 7, dat alle gedeelde landen (of egalementen) in het vervolg bijl alle omslagen of ongelden voor 1/5 van den aanslag van het goede land in aanmerking zou den komen. Het blijkt mij intusschen echter, dat deze later zoo berucht geworden formule van verhouding, practisch eerst in den omslag van het jaar 1603 te voorschijn is gekomen. Geenszins had dit dus plaats terstond na de vaststelling dor kavelcondities, zoo als mjbn zou verwachten. Want zooals we zagen werd de aanslag van 1601 nog slechts over de contri- buahele morgens verricht. De vraag rijst nu, waar om de regel, bij de kavelcondities gegeven, niet ter stond in werking is getreden, daar een voortduren van de eenzijdige heffing onwettig schijnt. De vorm van overbelasting van de z.g. contribua- bele landen viel bij vele ingelanden joiet in den smaak en daarom zond een 18-tal de heeren Roe mer Pietersz Visscher, Jan Munter, Abraham van Tongerloo en Maarten Vinck uit hun midden af, met het doel om een request van redres bij het toenmalig college van Hoofdingelanden in te dienen. De aan bieding geschiedde persoonlijk in de vergadering van 24 Juli 1601. Des middags beraadslaagde het be stuur over het verzoekschrift, waarbij het verlangen werd uitgesproken dat -de contribuabele landen zoo wel als de egalementen en uitgedeelden „in contribu- tiën' zouden worden gesteld „elcx na zijn waerde" te beginnen met het jaar 1601. De vergadering begreep het bezwaar. Zij wenschte „niemant van de Ingelanden prejuditie te geven", doch de finale beslissing stelde zij uit tot de aan staande „Groote Rekening'.' Tegen dien tijd zou zij alle ingelanden doen beschrijven en de zaak nader onderzoeken. Wèl reeds achtte het bestuur zich gerechtigd om steunend op de kavelcondities 20 stuivers extra per morgen egalementen te heffen, eer in het toekomende jaar eenige andere omslag lot stand mocht komen. Men beloofde voortaan steeds de egalementen te zullen betrekken in den omslag in billijke verhouding. Inderdaad blijkt het, dat de be wuste 20 stuivers geheven zijn (besluit van 12 April 1602). Op 11 October heeft men bovendien nog f4— over de contribuabelen en over de egalementen 16 stuivers per morgen omgeslagen, waardoor dus (uit gezonderd de afzonderlijke heffing) de lasten over 1602 volgens de verplichte verhouding 1:5 wéren gevallen. Hoewel een algemeene vergadering der ingelanden in uitzicht was gesteld, stuitte dit plan zoozeer op tegenkanting der Hoofdingelanden, dot het bestuur ten tijde der rekening besloot, slechts een apostille te verleenen op het gepresenteerde request. Dé in- kleoding van deze beschikking geschiedde vervol- gons zóó dat do adresaanton mot oen kluit in het riet werden gestuur. Op 10 April 1602 werd nl. ge antwoord, dat de verzoekers zich hadden te regelen naar don inhoud van hot octrooi. M.i. inbeten wij dit antwoord aldus interpreteeren. Heit bestuur van de Zijpe erkende de quotenregeling door de kavelcondities voorgeschrevon, doch wensch te, omdat daarin geen datum van verbindendverkla ring vermeld was, den tijd van invoering aan zich te behouden. Het stelde zich daarbij op het standpunt zelf do eonig daartoe gerechtigde autoriteit te ztjn, gezien de desbetreffende passage uit het octrooi van 1571. Weliswaar werd hierin aangegeven dat de in gelanden bevoegd waren de wijze van heffing te be palen, doch in alle bestuursrechten waren (sinds een desbetreffende acte van overeenkomst van 22 Octo ber 1596) Hoofdingelanden voor de ingelanden in de plaats getreden. Indirect was dus toch het doel der requestreerende ingelanden bereikt. Immiers, de kavelcondities waren sedert, althans voorzoover de belasting betreft, in werking getreden. Dus werd, te beginnen met het jaar 1602 ten aanzien va nden omslag steeds de ver houding 1 :5 gehandhaafd en onder geen voorwaar de mocht hiervan meer worden afgeweken. Een con tract gold het hier, totstandgekomen door wilsover- eenkomst van alle ingelanden: eenzijdig mocht het bestuur aan deze wetgeving niet gaan tornen. Schijnbaar werd in de 18e eeuw de verhouding ge broken onder invloed van een bijzondere heffing van 1 stuiver per morgen tot onderhoud der publieke armen. Daar deze van „de bruijekers" gevraagd werd kan ik haar, evenals de tijdelijke belasting van den polder tengevolge van de werken van herstel aan de Groote Sluis krachtens octrooi van 7 April 1763, stil zwijgend voorbijgaan. Dit moge ook gelden voor de heffing van sloot- g e 1 d, een belasting welke aanvankelijk sinds 1771 slechts werd opgelegd aan de respectievelijke eige naars der Nollen. Later breidde men deze belasting uit en trof daar mee toen alle landen zonder onderscheid (reeds in 1808 of eerder). Daar het hier echter een verplicnting welke reeds voor alle landen bestaan had, betrof, die overgenomen werd door den polder tegen vergoeding van een nieuwe contributie, waren er juridisch tegen deze verandering geen bezwaren. Het ging hier slechts om een verplaatsing van lasten: niet om het scheppen van een nieuwe last. Essentieel werd de basis der quote 15 dus niet aangetast. Op den m!et het slootgeld ingeslagen weg ging men in 1863 voort. Plannen werden beraamd om de Zijpsche wegen in een beter bruikbaren staat te brengen en in ver band daarmede is de tweede zinsnede van art. 11 van het toenmalig bijzonder reglement aldus gewij zigd: „Het slootgeld en de gelden voor het hardmaken „der wegen en voor het onderhoud dier wegen be- „noodigd, wordt over alle contribuabele, egalement- „en nollenlanden gelijkelijk en bundersgewijs omge slagen". (BesL van 23 Maart 1864; Goedgk. bij K. B. van 3 Mei 1864 no. 33). Afgezien van de verandering door Prov. Staten op nieuw in art. 11 aangebracht, bij besluit van 5 No vember 1875 (Goedgekeurd b'iji K.B. van 8 December 1875, no. 26) waarvan de wettigheid m.i. zeer be twijfelbaar is werd het artikel opnieuw gewijzigd onder invloed van de wet van 15 Juli 1898 (Stb. no. 187), door besluit van 15 November 1899 (Goedgekeurd bij K.B. van 13 Januari 1899 no. 13). Tot dusver was de verhouding der quoten voort durend intact gebleven, doch nu rezen er aanstonds moeilijkheden. Bedenkelijk was reeds ttét besluit van het polder bestuur d.d. 5 April 1899, waarbij de kosten der bruggen ten laste van het wegenfonds en dus in ge lijke verhouding op den geheelen polder kwamen te drukken. Dit was n.1. volstrekt in strijd met het be ginsel, neergelegd in art. 7 van de kavelcondities. Leelijk uit een oogpunt van wetgeving was ook de hernieuwde wijziging van het quoten-artikel (sedert het nieuwe bijzonder reglement van 15 Nov. 1904, goedgekeurd bij K.B. van 28 Dec. 1904, no. 35, genum merd 10), welke bij provinciaal besluit van 17 Juli 1907 (goedgekeurd bij K.B. van 27 Aug. 1907, no. 291 plaats had. De polder zou financieel© steun verleenen aan de Noorder Stoomtram Maatschappij en de gel den benoodigd voor rente en aflossing moeten nu geput worden uit een omslag, waaronder alle lan den begrepen wanen. Dat dit beginsel in verband met Bergb ge mis de kavelcondities als principieel onjuist móet w en Vee den beschouwd, zal wei duidelijk zijn. Eenigszim coriogi het echter nog te verdedigen wanneer men den Rjenen druk legt op het tijdelijk karakter van dezen U (Vgl. de omslag voor het herstel van de sluis in 17fl NOG Maar erger werd de toestand door de reglement Te wijziging van 20 Dec. 1916 (goedgekeurd bij K.B. t onder 5 April 1917, no. 22). Nadat er van de zijde van groote ingelanden verschillende pogingen in het werk vi do wa ren gesteld, o.a. ten doel hebbende de lasten vo uit en alle landen volkomen gelijk te stellen, achtten Gi Staten zulk een voorstel echter niet voor indienis OPZ bij Prov. Staten geschikt (circulaire d.d. 27 OctoÜ Te 1 1915). Ged. Staten voelden er wèl voor om vera leider dering aan te brengen in de s c h u| ipresid p 1 i c h t i g h e i d der landen. Bij dezen toen het polderbestuur uitgenoodigd een ontwi van die strekking aan te bieden. (Zie bijl. JJJ, Prov. Blad 1916, no. 129.) Van een en ander wa3 uitvloeisel een nieuw art. 11 van het bijz. regio: van de Zijpe, (20 April 1916; goedgekeurd bij van 5 April 1917), luidende: „Behalve in de gevallen genoemd in art. 102 „het Algemeen Reglement, wordt verandering in| .schuldplichtigheid, zooals die overeenkomstig ,artt. 100 en 101 van evengenoemd reglement „vastgesteld, bovendien toegestaan, wanneer eenr „meerdere perceelen de kenmerken der klasse waj „toe zij volgens den ligger behooren, hebben ver: „ren, en in een andere klasse zijn overgegaan". „Een besluit tot zoodanige wijziging "wordt, c „genomen dan nadat het door Dijkgraaf en Hee D „raden daarvan opgemaakt ontwerp gedurende t ^ece „maand na voorafgaande openbare bekendmaki „voor de ingelanden ter inzage heeft gelegen en - „dat omtrent de ingekomen bezwaren is beslist.' „De aldus gewijzigde ligger blijft, onverminck „de bepalingen van de artt. 102 en 103 van het AI „meen Reglement, geduronde tenmiinste tien ji „van kracht, na welk tijdstip opnieuw tot een „ziening zal kunnen worden overgegaan". Sedert de invoering van de Grondwet van 1848 staat er omtrent de macht van de Prov. Staten aanzien van inrichting of wijziging der lastenvi deeling van waterschappen geen twijfel meer. weten, dat het 'thans geheel aan het inzicht Prov. Staten i9 overgelaten, hoe een nieuwe la... verdeeling, waar die noodig blijkt bij dezen of gei polder, ingericht zal worden. Aan de hand van de Wet waren de bovengenw, schikkingen van Prov. Staten van Noordholland komen in den haak, doch de „inrichting der ii ling" (een door de Algemeene Waterstaatswet Ta 1900 erkend begrip) waaraan een simpel, doch juit stelsel van lastenverdeeling eigen was, werd voor door de wijziging van 1916 totaal genegeeid: hist risoh is het daarom absurd. Economisch gesprok- is 'it nieuwe art. 11 'n onding, daar 't de gelogenhe opent, dat door de herclassificaties financieele voo of nadoelen onevenredig -mot de pachtwaarde towe gebracht worden. Men gebruikt als argument pi dat door het bezagen van kunstmest een onderscl ding tusschen goed en slecht 'land geen recht van staan meer heeft, en als argument contra: dat mindere land meer toepassing van arbeid zal vordoi in verhouding tot het betere. Doch afgezien van di radoneoring is in ieder geval reeds het beginsel verschil in de 'lasten verdisconteerd in den prijs •het land. Ook juridisch is art. 11 onjuist. Do rechl voorgangers van de tegenwoordige ingelanden doolgenooten waren in de kaveling van April 11 namen elk een portie egalementen (uitgodoeldo li don daaronder begrepen) tot zich, waarvoor zij eeuwigen dage verlaagde contributie bedongen, contract werd thans éénzijdig door invoering van systeem der classificatie ten aanzien van somn..., perceelen teniet gedaan. Van de practisch e zijde bfr zien, zal het art. 11 (gelijk het die nu reeds teweet brengt) een bron van ontevredenheid ovor do class:?r00t ficatie veroorzaken. Administratief geeft het bovenf.01?^ dien een niet onaanzienlijke rompslomp door de pe- riodieke herschattingen. rtaat Welke 'gedragslijn zal nu Juro constituendo v- den polder de meest verkieslijke zijn? Een antwooi hierop is zeker niet 'gemakkelijk te geven. Tenciiw echter niet verder in het omoeras te geraken, is m de eenige weg: schrapping van art 11 Bijz. Reglemoi Het oude beproefde en het eeni'g juiste stelsel van d kavelcondities moge daardoor automatisch herlevt tot heil van den polder! Alkmaar, October 1927. Mr. J. BELONJE. hun ginj Kol ZONDAG 16 OCTOBER. Juhanadorp, Gebouw The Star of Hope, nam, half de heer Pb. Looi] van Roterdma. NED. HERV. GEMEENTE te: Schagen, voorm. 10 uur. Ds. Van Dijk. St. Maarten, voorm. 9% uur ,Ds. Tinholt. Dirkshorn, nam. 7 ur. Ds. de Leeuw. Onderwsn De Discipel, dien Jezus lief heeft. Oudkaspel, geen Samenkomst. Julianadorp, nam. 7 uur. Ds. E. R. Damsté. Huisduinen, voorm. 10 uur, Ds. E. R Damsté Oude Niedorp, nam. 7 uur. Ds. Schermerhorn Heer-Hugowaard, geen dienst. Veenhuizen, voorin. 10 uur. DS. Hornstra. Burgerbrug, geen dienst. Oudesluis, nam1. 7 uur, Ds. (Witkop, Schagerbrua:. zie Oudesluis, St. Maartensbrug, geen dienst Callantooog, voorm. 10 uur. Da. Witkop. Westerland. voorm, 10 uur. Ds. Van Beek. Den Oever, nam. 2 uur, Ds. Van Beek. Barsingerhorn. voorm. 10 uur, Ds. Van Loon. Winkel, geen dienst. Warmenhuizen, geen dienst. DOOPSGEZINDE GEMEENTE te. Barsingerhorn. voorin. 10 uur. Ds. R. v. d. Veen, Nieuwe Niedorp. voorm. 10 uur, Ds Haars. Hippolytushoef, voorm. 10 uur. Ds. O. L. v. d. Vei EVANGELISATIE te: Schagen, voorm. 11 uur, de heer IL W. Hofmeeil Jr. van Amsterdam. Nam1. 5 ur. de heer Boonva n Breezand'. Breezand, voorm 10 uur. de heer Boon. GEREF. GEMEENTE te: Anna Paulowna, voorm. 10 uur, Preeklezen. Nam. ZX uur. Preeklezen. GEMEENTE NOORDS CHARWOUDE. Geboren: Geert, zoon van Hendrik' van hot Kfl en Elli&abetb Breebaart. Ellizabeth GePbranda. dof ter van Pieter Duijves en Agnes de Wit. Engoli' dochter van Willem Bos en- Catharina MargnreH Groenveld. Klaas, zoon van Aris Bouwen» 1 Maartje Klingel er. Klaas, zoon van Maarten Broi wer en Cornelia Lindeboom. Jo Dirk. zoon van J» Koppel en Cl ara Roodenburg. Huwelijks aangiften. Petrus Johannes Baars, oo 24 jaren en Catharina Groen, oud 20 jaron. Jobs nes Kos, oud' 26 jaron en Catharina Geertrulda V ria Hink. oud: 20 jaren. Huwelijken: Petrus Johannes Baars, oud 24 J ren en Catharina Groen, oud 20 jaren. Overleden: Gerbrand Duijves, oud 66 laren, w genoot van Trijntje Deutekom. Simon Rol, oud jaren, weduwnaar van Sieuwertje Meijer. Trun Brinkman, oud 78 jaren, echtgenoot© van Corn« Visser. AÜda Jannetje Jongejan, oud 15 Ja** dochter van Willem Jongejan en Antje Kool. EEN RUSSISCHE VISSCHERSVLOOT VER&AJ Volgens berichten uit Moskou woeden op de zw Zee wederom hevige stormen. Zondag zouden 80

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 2