S
ONS HOEKJE.
HET SPOOK
fl
Van altes wat.
u
VOOR ONZE JEUGD
j^la bloemen In de verschillende
Als je goed oplet, zul je merken, dat
ito niet aan do bijpassonde bloemen
fcjjrfjn. Zien jullie kans aan te geven,
afmoet? Misschien helpen vader of
i je mee.
TANTE LENNIE.
DE NIEUWE ONDERWIJZER.
door
AMBER.
m Dlnkelman, die les gaf In de klas
os, had een betrekking gekregen In een
plaats en het hoofd der school had toén
een tijdlang onderwezen. Maar op
iir moest er natuurlijk een nieuwe on-
er bij komen.
on zijn makkers zaten geducht in span-
?u het net zoo'n aardige man zijn als
Din/re/man? Dat kon haast niet, von-
smigen. Maar Hans was daar nog zoo
abt van. Hij had mijnheer Dinkelman
il aardig gevonden, maar dat kon de
onderwijzer immers ook best zijn. In
aval redeneerde hij moest je die
naar afwachten en niet uitgaan van
mderstelling, dat „de nieuwe" wel zou
Hen.
du de spanning in ieder geval niet
aren, want Donderdags had het hoofd
eeid, da hij van Maandag a.a. af geen
geven in do klas van Hans.
heet de nieuwe mijnheer?" vroeg Bru-
Saafton, die zoo'n beetje de woord-
van de klas was,
ners," antwoordde het hoofd, en hij
zoo'n beetje bij.
irlijkl dacht Hans bij zichzelf. Wat had
ook aan zoo'n naam? Hij had veel liever
i, of het een aardig iemand was, zoo-
jeer Dinkelman. Maar dat durfde hij
En toch was hij daar zoo be
oaar.
eens, of hij aardig isl" fluisterde hij
inino.
haalde zijn schouders op. „Ben je
pl Zooiets kan ik toch niet vragen!
Imaar, als je zin hebtl"
had Hans er wel in, maar hij dorst
iet te doen.
ft hij ook een baard?" vroeg toen Jan
ut op eens, blijkbaar denken aan mijn-
nkelman.
heelemaal geen baard," zei het hoofd
woer.
ij had alwéér gelijk, vond Hans. Wat
et er nu op aan, of iemand een baard
niet. Als hij maar aardig was; dit was
haak.
en de rest zullen jullie Maandag zelf
sneed het hoofd verdere vragen
uiterlijke verschijning van den nieu-
erwijzer af.
1 jing weer door en hoewel Hans an-
ijd goed oplette, botrapte hij er zich
paar maal op, dat hij er weer over
te denken, hoe de nieuwe onderwijzer,
Oörs heette en géén baard had, er toch
uitzien. En daar ergerde hij zich over.
I immers juist had uitgemaakt, dat het
Éniet veel toe deod.
lag, Zaterdag en Zondag hield Hans
erhaaldelijk met dit probleem bezig.
Waa dan toch ten slotte ook wel iets
ij| als je een nieuwen onderwijzer
"de Hans zichzelf.
"ik was het dan toch Maandagmorgen
verwachting stapte Hans naar school.
haalde hij Jan Berghout in, die bij-
mijnheer Dinkelman gesteld was ge-
Mlaarora voor de zooveelste maal be-
jjt^de nieuwe" wel lang zoo aardig
ze^ Hans, Je weet nog niets
Wacht in ieder geval, tot je hem
bromde nog wat terug, maar hij
wel, dat Hans eigenlijk gelijk had.
Mchool stond de hoele klas van Hans
verdiepten alle jongens zich in
J00 «de nieuwe" riju sou. Dat de
kwestie aller belangstelling had, bleek uit eet j
feti, dat zelfs de laatkomers nu reeds present
waren.
„Zou bij al binnen zijnT" vroeg één van de
jongens en Bruno van Haaften antwoordde:
„Ik denk het wel. Ik ben hier ten minste al
van kwart vóór negen af en ik heb geen onkel
vreomd gezicht gezien. Misschien heeft hij
binnen nog wel wat met den baas te spreken.
Die zal hem dan wel uitleggen, dat hij Jan
Berghout erg in de gaten moet houden, die nu
al het land aan hem heeft, alleen omdat hij zijn
vriend Dinkelman hoeft durven opvolgen.
„Dat is flauw," protesteerde Jan, toen het
gelacht der anderen bedaard was. „Als het
blijkt, dat „de nieuwe"
Maar verder kwam hij niet, want de bel ging
en de schooldeuren worden door een onder-
1 wijzer geopend. Vooral de jongens uit de klas
1 van Hans haastten zich om binnen te komen.
Hans zolf raakte in het gedrang wat achter
aan en toen hij bezig was zijn pet en jas op te
hangen, waren do meeste andere jongens al in
het lokaal. De deur stond open en telkens, als
er iemand binnenging, meende hij een uiting
van verbazing te hooren. Zou „de nieuwe" er
zoo raar uitzien?
Eindelijk stapte ook Hans naar binnen en
ook hij kon zijn verbazing niet heelemaal on-
derdrukken: vóór de klas stond het hoofd en
naast hem.... een juffrouw. De nieuwe onder-
wijzer was een onderwijzeres!
Daarom had het hoofd dus zoo geheimzinnig
geglimlacht, toen de jongens vroegen hoe de
„nieuwe mijnheer" heette en of „hij" een baard
had.
ALPENSAGEN.
n.
De Torenklok van Rodeneck.
Tegenover Rodeneck ligt Nata. Belde dorpen
worden door een kloof van elkander geschei
den en door dozo kloof stroomt de Rienz-beek.
Een brug voert er over en verbindt de beide
gemeenten, die eens van torenklok wilde ver
wisselen.
De bewoners namen de klokken daartoe uit
do torens en wildon zo naar de plaats van hun
nieuwe bestemming brengen.
Toen de lieden uit Rodeneck met hun klok
bij de brug kwamen, konden zij haar echter
niet verder krijgen. Men spande tien, twaalf
paarden vóór den wagen, doch het was alles
te vergeefs.
Intusschen werd het naoht en keerden de
menschen naar huis terug. Zij lieten de klok
staan, waar zij stond. En toen zij den volgen
den morgen terugkwamen op de plaats, waar
zij haar achtergelaten hadden, was de heele
brug verdwenen en bleef hun niets anders
over dan de klok langs den smallen, steilen
wog weer naar Rodeneck terug te brengen.
Toen zij - nog niet van hun verbazing be
komen op het punt waren den terugtocht te
aanvaarden, begon de klok te spreken. Zij zei:
Torenklok, zoo heet ik,
Alle weer, dat weet ik,
Onweer steeds verdrijf Ik,
Ini mijn toren blijf ik.
Men braoht de klok naar Rodeneck terug en
daar hangt zij altijd nog, hoog vereerd door de
bevolking. Zij verdrijft het onweer en stuit
branden, zooals er geen tweede in den omtrek
dooi
Kaboutertje's Straf.
Daar was eens een kleine kabouter,
Die word er hoo langer hoe stouter»
Hij wilde geen lessen meer leeren,
Maar steeds op de daken marcheerenj
Hij wou er niet zingen, niet spelen
En bleef er zich duchtig vervelen.
En driftig zei Vader Kabouter:
Zoo wordt jij maar stouter en stouter,
Dan zul je ook blijven marcheeren,
Dan hoef jij geen lessen te leeren.
Je mag ook niet zingen, niet spelen, i
Dan zal je je moeten vervelen I
Toen huide die kleine kabouter 1 'I
En dacht: Och, nu ben ik niet stouter,
Ik moet me zoo vrees'Iijk vervelen,
Ik mag niets en 't kan me zoo schelen,
O, mocht ik maar leeren, maar leeren,
Tt Zou nooit 'meer langB daken marchee
ren.
Toen zelde de wijze kabouter:
Nu gaat het heol goed, kleine Wouter,
Nu mag je eens dansen en springen
Eens blij zijn en schoolliedjes zingen?
Maar denk er om: niet meer marcheeren,
Of 'k zal je nog anders trakteeren!
SALQMONa,
door
FEMMIE VAN MUNSTER.
Daar stapten de Jongens weer heen. Henk
Damman en Piet Blok, op wok van de stad naar
huis, zooals 7e dat samen avond aan avond
deden, nu al oen jaar lang.
H-enk's vader was 'hoofdonderwijzer in een boe
rengehucht. dat ruim een half uur van een kleino
stad getogen was en Piet was de zoon van een
boer, die vlak bij de school woonoe.
De twee jongens waren altijd al vriendjes ge
weest; Piet was bij den moe-ster te spelen of
Henk wa# op de boerderij van Blok. waar se,
vooral in den zomer, volop genoten van het
gezellige boerenleven. Iq den winter brachten de
jongens menig uurtje door in de huiskamer
van meester Damman, die de bibliotheek voor
de sohoo-1 thuis in bewaring had en de jongen»
dan vergastte op een stapel boeken, waar ze naar
hartelust in mochten snuffelen.
Piet, die een jaar ouder was dan Henk. zou
op z'n dertiende jaar van eohonl moeten en
knechtje worden bü zün vader. Maar de jongen
kon zóó goed leeren, terwijl hij niet aen minsten
lust had later boer te word-en dat meester Dam
man aan Blok ging vragen, of Piet niet voor
onderwijzer mocht leeren. Boer Blok vond dot
eerst wel jammer hij had een flinke boerderij
en had gehoopt zijn zoon daar later als baas te
zien, maar hij begreep wyl dat hij Piet niet
dwingen moest iets to worden tegen z n zin. „Dat
wordt toch nooit het rechte." zei Blok tegen den
meester, en daarom moet die jongen dan maar
een gedeerde heer worden".
En zoo ging Piet nu naar de normaalschool
to de stad. In denzc-lfden tiid was mevrouw
Damman eens met Henk naar den dokter gegaan,
want het scheen alsof de jongen een krommen
rug zou krijgen. Hoe vaak hij ook te hooren
kreeg: „Toe, Henk, riohtop. wat zit je toch weer
krom", telkens verviel hij in dezelfde fout en
daarom vonden zijn ouders het beter dokter's
raad eens te hooren. .,Die jongen moet een paai
jaar gymnastiekles hebben." was zijn oordeel,
„dan komt dat wel tereoht". Maar daarvoor moest
hij natuurlijk ook naar de stad. en zoo koncien
de twee vrienden nu dagelijks samen gaan, wat
ze nog zoo'n straf niet vonden. Tenminste de
terugtocht gingen ze sanven, want 's morgens
moest Pier al naar de les. terwijl Henk 's middags
pas na schoo-ltijd kon gaan, maar '8 avonds zes
uur waren ze juist op tijd voor 't eten weer thuis.
Henk had eerst wat bil vader gezeurd, of hij
nu een fiets mooht hebben, maar .meester had,
behalve Henk, ook nog voor vier zus jee het brood
te verdienen en daarom had hij gezegd: „Hooi
tens jongen, Je hebt nog jonge boenen en twee
maal daags zoo'n wandeling zal je heusoh geen
kwaad doen, een fiets krijg Je. als je die zelf
verdient"
En buurman Blok, hoewel deze het nu niet om
.'t geld behoefde te laten, wijlde niet. dat Piet
Kr fiets naar de stad zou gaan als zijn vriendje
>pen moest en zed: „Pielt, je moüder heeft Je 't
loopen geleerd, toen je een kleine jongen was en
nu wou jij 't zeker na dertien jaar al weer ver
leerd zijn; dan had moeder al die moeite voor
niets gedaan" De jongens hadden met lang ge
treurd om die weigering maar gingen welgemoed
dagelijks hun tooht ondernemen.
In den zomer was het wat een prettige wande-
Üng. maar 'e winters hadden ze wel eens kwade
itoototen, moesten ze worstelen tegen den storm
wind in of moeizaam gaan door een stuivende
koude sneeuwjacht.
Natuurlijk brandden daar op dien eenzamen
buitenweg geen lantaarns, daarom namen ze een
klein lantaarntje mee, dat moeder eiken morgen
vulde met olie; veel licht gaf het wei niet, maar
de weg konden ze tooh zien. En ais ze na zoo'n
moeilijken tocht in barre winteravonden thuis
kwamen, wachtte hun daar een gezellige kamer
met een knappend houtvuurtje, een lekker warm
maal, terwijl moeder a! droge koueen en warme
pantoffels had klaar gezet
Dezen avond was het ook weer een ©oh/te noord
wester storm. Hoe akelig gierde de wind door de
kale boomen, die aan weerszijden van den grint
weg stonden en donker dat hot was. Je zag de
boomstammen alleen als wat zwarts naast den
weg. Het flikkerend allepitje fai de lantarentjes
maakte dwaze, grillige schaduwen op den modde-
rigen weg, waar de Jongens telkens In de plassen
stapten, want duidelijk zien, wéér Jo precies Mep,
was niet mogelijk bij dat liohtjo.
ên willekeurig gingen ze maar (iiohft naast d
kaar loopen, hul t wee, of Je krileohende stemmen
hoorde in de woeste windvlagen En zonder dat ze
het elkaar wilden bekennen, dachten ze aan spook-
hiedenissen, die ze wel eens gelezen of ge-
hadden; aan heksen, die in stormnaohten
op een bezem door de luoht. vliegen. Tot Piet zóó
vol van die gedachten op een* vroeg: „Zeg, Henk,
geloof jjj nu echt, dat er spoken bestaan? Henk,
zelf vervuld van griezelige gedachten, schrok
zóó van die vraag, alsof hij al een spook zag.
maar onverschillig gaf hij Piet een duw en zei,
„Ben Je gek, Jog. die zijn er tooh niet, vroeger
waren de menschen niet wijzer en geloofden aan
allerlei dwaasheden". „Ja. maar," begon Piet weer,
met angstige stem, .gisteravond was de oude Bon-
gere nog bij om en die vertelde, dat hij in z'n
jonge jaren eens een spook was tegengekomen,
toen hij op een stormachitlgen avond udt de kerk
naar huls ging. Het stond op den weg te zwaaien
mot 'ange, witte armen Bongers wilde niet bang
zijn. was tooh doorgeloop-en en toen hU er vlak bij
wm zag hij iets als een witte wolk in de boomen
opstijgen en hij hoorde een geduld als van een
blatend schaap."
Henk, wien het an*Mzweeit uitbrak bil dat ver
haal, wilde tooh zijn angst niet laten bemerken
en zed ruw: „Och. onzin, de oude Bongers wordt
kin-dsoh en heeft zeker zooiets gedroomd".
En nu deden de twee jongens aleof se heel©
helden waren, ze lachten beiden hartelijk, maar
eigenlijk bibberden ze van angst en ze waren dol
blij, toen ze even later aan de boerderij van Blók
aankwamen. ..Tot morgen groette Henk en een
oogenblik daarna was hij ook thuis. Bij een heer
lijk bord erw.ensoep dat dampend vóór hem op
tafel stond, terwijl het knus-warm in de kamer
w&s. gingen de angertitre sDOOkgedaohten gauw
op de vlucht en toen de klok acht rioeg, kg hij
in zijn warme bed en sliep als een roos.
Den volgenden morgen, vóór schooltijd Uep hij
nog even naar de boerderil, maar vond daar Piet
te bed. Hij had keelpijn en was zwaar verkouden
en daarom had zijn moeder hem in bed gehouden
en heet© kruiken gegeven en kamiüe-thee, waar
Piet met hooi vies gericht telken» eea «lok
DE SLAK EN DE SPRINKHAAN
door
aiDfl ULL9 HOGSRWAAKD,
Juffrouw Slak komt op een morgen
Een klein eindje uit haar huls.
O, wat ia 't een heerlijk weertje,
Zegt ze. Nee, ik blijf niet thuis.
*k Oa vandaag eens deftig wandlen,
'k Dresg mijn huisje op mijn rug.
't Is zon makk'lijk: waar 'k heen ga,
Nooit hoef 'k weer naar huls terug.
NauwUjke ia een eindje verder,
Ofww-t snort, daar door de lucht Tl
Plotsling komt het naar beneden!
Juffrouw Slak schrikte geducht.
Met een eed'len zwier neemt Sprinkhaan,
Want zoo heet de vliegenier
Nu zijn hoed voor juffrouw Slak af
En zog!: 't Doet me veel plezier,
Kennte <ww mei u 18 u.
Oa vooral nu niet terug!
rij voor plezier aan wamT!»
Mot uw huis boo op «w mgt
r- Mtj sou *t sMttg niet bevsJten,
ik hond moor van mijn gemak!
Maar wat 's d a tfBaat hoi
nu rwMf'vQ»?
Moei naar hulst Dag juffrouw
Slak!
- Ja, wx> val hot dan wel weaeot
Sprinkhaan houdt van zijn gemak,
- Maarhij moet tooh beenen makenf
I k beo thutol zegt Juffrouw Slok.
van nam „Lam, zeg", vond Plet, „nu moet Je van
avond alleen naar huls." „Bah. ik wou dat ik
ook verkouden was", zudhüte Henk. toen hij met
Eohrik dacht aan den eenzamen tooht van
avond. En even la.er. thuis, vroeg nij aan moeder,
of hü vandaag niet thuis mocht blüven van les,
want Piet ging ook niet. Maar moeder vond dit
eigenlijk geen goede reden., want Henk was tooh
nie; ziek; het was wel erg onprettig, dat hü nu
alleen van de stad moest komen, maar och, hij
kende den weg zóó goed en slooten waren er tooh
niet langs dien weg Eb het weer war immere
zooveel kalmer dan gisteren.
Henk durfde van hun griezelige gesprekken van
den vorigon avond niet te kikken, wam moeder
zou vragen, of hü nu een jongen van den nieu
wen tüd was. die nog geloofde aan zulke ver
haaltje*.
En zoo ging Henk na vier uur op weg. De
storm was heel wat bedaard en daarom leek hem
de terugtocht niet zoo erg meer. Maar toen hü
om half zes uit de les kwam, bemerkte hü direct,
dat er een harde wind woed, die od oe hoeken van
de straten zoo verraderlük op je af koD komen.
En met schrik bedacht hij: ,0, wat zal hot bul
ten de stad vreesedyk waaien en donker zün". Maar
talmen hielp ndet; met zü-n lantaarntje in de
hand Liep hü moedig de stad uit, den grintweg
op. Hu, wat donker en wat stormde het weer, pre
cies als gasteravond! Nu maar vlug aanstappen,
zooveel te eerder was hü -thuis. Hü probeerde aan
allerlei gewone dingen te denken, om zün angst
te overwinnen, maar hoe verder hü kwam, hoe
benauwder hü werd Ver achter hem de stad
en nog een ednd vóór ham het veilig thuis. Lam,
dat vader nu Juiat dit uur lea gaf aan Antou
Pietera, anders waa hü ham stel Lig wefl een eindje
tegemoet geloopen. En moeder kon natuurlijk niet
van huls, moest bü zijn zusjes blüven en voor
H avond-eten zorgen. Dat die Piet ook nu Juist
ziek moest worden; al* hü daarmee nu gewacht
had tot het volle maan was; dan zou hij niet bang
geweest zün, zag Je alles duidelijk om je heen,
alsof het dag was, maar nu, boor die wind eens
razen en Joelen in de hooge boomtoppen. En op
eens koint hem weer duidelük in gedachten het
griezelige verfhaal van den ouden boer Bongers,
die in een storm-e vond een spook gezien had.
Nog vlugger loopt hü nu, terwijl alles aan zün
lüf prikkelt van warmte. Als Piot ooit, weer ziek
werd, zou hü wél zorgen ook riek te zün, kroop
hü in zün bed en zou «iah met een kippoveertje
in zün neus kriebelen, zóó lang tot zijn oogen
rood waren van 1 niezen en bü zou kuchen, als
of zün keel erg ontstoken was. En heldhaftig
zou hU die bittere kamille-thee drinken, dde moeder
voor -hem zette, hoe vreeselük hü die ook vond.
Maar dat allee was tooh beter dan hder alleen door
den donkeren storm avond -te moeten kopen, waar
in heksenstemmen gieren door de boomkruinen^.
Gelukkig nog ruim een minuut of vüf en dan
nog ruim een minuut erf
to hü thuis. Maar.... wat.... to.... dat?
vlak bU hem, achter de haag om dien boon
van Dekker? Ben vw&rte gedaante komt
Daar.
mgaara
otot (ie he« kiften, maakt een vreemd klep'
geluid, en verdwilut dan omhoog om direct c
na wear hoog Iloh op te richten. Even Maat Henk
reretUfd van eohrik. dan een gtl; „Uenadige He
mel!" en terwUl de lantaarn uit ,'n Dovende hen-
den in de mod-der valt. holt h!) voort, aleot een
leger van «poken hem op de hielen xlt. Zijn pet
vliegt ai, maar hü bemerkt bet niot; loopen, loo
pen, ndet omzien. Daar to t licht van thuto, nog
even en Henk gooit de deur open, vfriegjt ie
gang door en de huiskamer binnen, waar moeder
rustig bü de tafel rit met de zusjes, allen gezellig
bezig. Doodsbleek, met verwarde haren, vliegt hü
moedor om den hals, die vreeeeiük verschrikt
uitroept: .«Maar, Henk, wat is er toch gebeurd?"
heel vreemde gedaante heeft gezien tn v
«n toen na:uuriük doodsbang was verworden. PSj
meteen herinnen hü rioh, dot »ün lantaarn op den A
grond is gevallen en hü zonder wk tcutegekomeii ;w
Je en dot hü dit toch niet verzwügen kan »Hoo*jl|
eens jongen," zegt vader nu werkelijk wat boos, 'fl
„morgen zal ik direot naar Dekker gaan en vr,.- 9
gen wat voor vreemde spoken hü er tooh op na- 9
houdt, maar die gekheid kost je Je halve spaar»'[9
pa; voor een nieuwe pet en eon lantaarn; too- 9
▼ailig heb ik nog pas een nieuwe gekocht, die jo'9
morgen gebruiken kun», maar tegen oonta-nt geld,9
en nu maar gauw naar Jo bed!" En toon Henk S
in bed lag, voe-ldo hij zich tooh wol wat beschaamd B
want hü had aan vaders gezloht gezien, dat die B
niet veel geloofde uau zijn spookvernaa.1 on hi«r,
In 't veilig-warme bed begon hü er zelf ook al aan re-
te twüfelen. of dat nu wel een ocht spook geweekt
waa.
Na een ourustigen slaap, vol droomen, moestj'9
hü den volgenden morgen met vader mee naatiw
boer Dekker. „We zullen eerst eens om den boom-! $j;
gaard heeniloopen. of we overdag ook een spook H
I ontdekk-en." zed vader. Henk. Hop mee, moppr- m
rerud in zich zelf; „Ook wat moois: te denken, dat
Je overdag ocu spook zult zien'', on hü vond vader :'/-
wérkelijk dom.
Maar op een* begon vader te bulderen van Vra
lachen en riep: „KU'k. Henk, daar to je spo-k B
warempel nog!" En moteen zag Henk een groeten.:9
donkeren, boerenkiel aan de lün wapperen. Do fl
wind blica he-m bol, zoodat de mouwen gespanne.i B
waren en door 'het zwiepen van den lijnstok ging; 9
het talken* omhoog en woer omhoog.
Henk werd zoo rood als een boet en Stotterde» !'9
winaarddat..., konik in tli
Vdonkor niet rion
„Neon," zei vader, .jnaar Ik hoop toch dat Je ia jij
vervolg wa»t dapperder zult zijn en niet zoo fl
bljgeloovjg om ta donker alle* wat beweegt voor B
een spook uit te soheiklea. En ga nu maar gauw fl
mee naar huis dan zullen we moeder vertellen, dat fl
zü elke week na wasohdag een stel spoken :r>- fl
hangt". Beschaamd en zwijgend Mep Henk met fl
vader terug, maar Met het aan hem over de dwaze1 M
geschiedenis aan moeder te vertellen. Toen hü e n .fl
uur later naar Blok ging, hoorde hü. dat Piel 9
al weeT beter was en dien morgen weer naar de Ie1® fl
waS gegaan. Moeder was er blij om, toen ze
hoorde, want al moest ze lachen om den dwar/m
angst van haar jongen, in haar hart had ze t - .VjH
medelijden met hem en ze wilde niet graag. dt,v9
hij vanavond weer dien eenzamen weg allooi ifl
moest gaan.
En *8 avonds gingen do twee vrienden wéér
men dien donkeren weg long®, waar het erven hard :>M
stormde, als den avond te voren. En Piet, dde on- iS;
danlks zün jongensbranle tooh wel wat bügeloovlfc
waa, wilde woer beginnen oveir spookverhalen, 'p.
Maar Henk, rood tot achter zün oorem. wat Piel.
gelukkig in donker niet zag. zei met een ge-
wichtigheid, alsof hü Piet's vader was: „Hoor oeniz,
Jongen, te moet aan die dwaasheden nooit geloo-
ven, er bestaan beehst geen spoken!" Maar nooil|l
beeft hü. hoe goede vrienden ze ook waren, aen
He* durven vertellen, welk spook hem genezen
had van zijn vree* voor spoken.
Voorzichtig zot hü hem in den groenen leunstoel
van vader, terwijl ze tegen Truusje zegt: „Haal
gauw vader op en breng een glas water mee."
„O, moeder, een spook.... een spook.... zat,.,
me.... achter.... na." snikte Henk nu l<n een*.
„Wat", vraagt moeder, „een Jongen, die Je ver
schrikt heeft gemaakt en heb je niet gezien wie
dat was?" „Neen.... een.. eoht.... sp
spook", snikt Henk weer. zat.... ach
ter.... de.... heg.... van.... Dekker.... eiu_
zwaaidein.... de.... Jacht.... met....
langearmen".
Vader komt binnen, verschrikt door de bood
schap van Truusje en vraagt: „Wat is er gebeurd
met Henk, wat to er toch?" En moeder vertelt
het verhaal van Henk, die met zün hoofd op do
tafel nog Mgt te snikken. Nu moet vader toch
even lachen; hü begrÜPt. dat het gehikkig niet
zoo erg la en err geen ongeluk is gebeurd. HU
geeft moeder een wenk. dat ze Henk maar eveD
wat tot bedaren moet toten komen. Moeder
schenkt esn kopje thee in en kat hem daarvan
drinken en dan nog een paar slokjes water, en
nu is hü wat gekalmeerd. „Nu Jongen", zegt va
der, „vertel du nog eens kalm. wat Jou -toch over
kom» toT, &nk Mgfc <to* faft teoo teuwb «o
Nu de avonden ioovooI langer geworden rfln I
en de herfst zijn intrede gedaan hoeft, komen
de winteraohe genoogens weer aan do heurV
De luat bekruipt ons, gezellige pandspel' Ijee
to apelen en aardige kunstjes te vertoonon.
Van beiden laten wij or hier één volgoot
EEN GRAPPIG PANDSPELLETJE.
Allen gaan in een kring zitten. Nu z«r je!
aan je buurman een zinnetje, waarin jo T
woorden onderling verwisselt en dan mm ion
alle anderen het vlug nazeggen. Wie zich vur-
gist, moet een pand geven.
Zoo begint No. 1 b.v. tegen No. ïi
„Verleden zakdoek verloor ik mijn week."1
Allen moeten dit nu herhalen. Is het don j
geheelen kring rond goweost, dan voegt Na 1
er een nieuw zinnetje aan toe, b.v.:
„Toen ging ik ijverig vinden tot Ik hem
zocht."
Belde zinnen moeten nu aohter elkaar hen-
ha&ld worden. Stoeds komen er op dezelfde
wijze nieuwe linnen zij, zooaJa:
„Daar kwam ik door een hui» langs een
straal Er zaten twee stoelen op damea IS
vroeg beleefd: „hebt u mijn atraat ook Is don
zakdoek zien liggen T" De dame. antwoord,
den: „Ja, lieve zakdoek, hier is je kind."
En zoo gaat het verdei, net zoo tot et
genoeg {enden ztjft