j_ué
'V
ONS HOEKJE.
'n haan en 'n kippetje.
Uit het leven der Olifanten. De Onzichtbare Dienaar
VOORONZE JEUGD
DE DANSLES.
t zal je iets vertellen,
en reuzenfijn.
I, dat jouw paardenpooten
10 niet geschikt voor zijn.
lachte eens heel fijntjes
„jog, probeer het maar
den. we doen de fox-trott
netjes met elkaar".
i ging het lieve leven
ir even naar de plaat,
tof, dat ied'rcn jongen
bwood versteld van staat.
(L-
maakte kruisfiguren,
oala zijn baas het deed,
doodop van hot springen
baadden In het zweet
toen Piet zei: nu de „Charlestone"
zei Bles: ik dank je, hoorl
over aan de wilden,
bien ik pas er voor!
TANTE LENNIB.
TANTE LENNIE.
—3 een goede, oude, brave vrouw,
en een kippetje had. Ze hield veel
iten au verzorgde ze ook goed. Ze had-
f moob^Mm hok, altijd, versch stroo en
jevoerd met de beste hapjes heerlijke
1 versche groenten. Ze mochten naar
'(Q den grooten tuin loopen en in het
Weren, kortom ze leefden zoo vrij en
jat menjg dier graag met hen had wil-
hX^"" zooals 't wel meer gebeurt
Déél goed heeft bogint juist wel eens
eren en ons haantje had telkens iets
en- De tuin begon hem te vervelen,
hem te klein naar z'n zin en zoo
1 z n woning vroeger vond, zoo veel
jen had hij nu te maken.
u was 0r hG0lomaal door in de
l rhaantjelief 1'* zei het vrouwtje,
®nJe nu zoo ontevreden? Hebben wij
iJ.0118 hart begeert? We hebben het
njd prettig gehad en de oude vrouw
08(1 voor ons?
-I°Ui0n8? goed voor 008 kraaide
»io moeten zelf baas zijn, dan beb-
rjj.®ani' „dankje" te zeggen.
van 8r^aan er van ^00r we
te*. z'en en met Pittige ken-
jan. Wij worden bier oud vóór onzen
Maar kippetje waa verstandig. Ze wilde vol-
Btrekt niet het beviel haar best waar ze was
en ook wilde ze de oude vrouw niet zoo plotse
ling verlaten. Dat zou ondankbaar zijn, vond ze.
't Haantje wilde niet zonder de kip weggaan
hij gaf toe maar al heel spoedig was het
woer het zelfde liedje. Hij begon opnieuw te
klagen en te zeuren en eindelijk deed het
vrouwtje 'zijn zin.
„Alléén voor jou wil ik het doen", zei ze ik
weet dat je geen rust hebt voor je je zin. hebt
doorgedreven".
„Jij bent de bestel" lei de haan. „Maar ik
beloof Je, dat ik het goed met je zal maken. Je
zult een prettig leventje hebben en 't nooit be
rouwen dat je hebt toegegeven".
Toen ze den volgenden dag de kans schoon
zagen, liepen ze weg. Eerst zwierven ze een
tijdje rond, pikten voedsel waar ze iets vonden
en gingen recht op de stad af. De weg was
lang en de zon brandde geweldig, 't Was 'n
alles behalve prettige wandeling, maar de haan
2ei. dat ze heel gauw bij een groot landhuis zou
den komen. Och, ooh! wat was de weg toch
lang en vreeselijk stoffig. Maar 't kippetje
klaagde niet en liep geduldig naast haar man
Ten laatste kreeg ze zoo'n honger, dat ze 't niet
meer kon uithouden. Zachtjes vroeg ze: „Ik
heb zoo'n trek en ik ben zoo moe!"
„Laten we dan gaan rusten!" zei de haan en
ook hij voelde dat zijn maag jeukte. Om dezen
tijd kregen ze altijd heerlijke gerst van de
vrouw.
„Hadden wemaar wat te drinken!" zuchtte zij.
„Natuurlijk kindl" antwoordde hij. „Hoe dom,
dat ik het vergat! Arme jij, heb je zóó'n dorst.
Wacht, ik zal je helpen!"
Vlug trippelde hij weg, en keek overal rond.
Eindelijk, toen zijn vrouw haast versmachtte,
kwam hij terug en zei: „Een eindje verder is
bronwater. Kun je nog een kwartiertje loopen?"
„Och ja, man", zuchtte ze weer En ze deed
haar best en kwam werkelijk aan 'de bron,
waar zij zich beiden te goed ded^n. In het wei
land vonden ze volop voedsel, zoodat ze weer
heelemaal opkikkerden.
„Vindt je het reizen ook zoo prettig vrouw?,
vroeg de haan. „Het ia wel eens leuk om zelf
voor je eten te moeten zorgen".
„Ja....", knikte ze, maar 't ging niet heele
maal van harte.
En toen liepen ze weer verder, den langen,
langen weg af.
„Er is hier niet veel nieuws te zien", sprak
de haan, „maar als we maar eerst bij het land
huis zijn, dan zul je je oogen uitkijken!"
Op den weg kwam een groote vrachtwagen.
De voerman steeg af om in den herberg een kop
koffie te drinken en intusschen liep de kip
tusschen de pooten der paarden door, nieuws
gierig zooals de vrouwtjes zijn.
Plotseling sloeg het paard zijn poot uit en
met een schreeuw fladderde 'het kippetje weg.
„Ik heb mijn poot bezeerd!" jammerde het
diertje. „O, o, wat doet dat pijn!"
„Stakkerd 1" troostte de haan. „Onze reis be
gint niet voorspoedig, En ik ben de schuld".
„Zeg dat niet", antwoordde zij „het is
juist mijn schuld dat we niet verder kunnen".
„Je bent veel te goed", zei hij geroerd. „Ik
wou maar, dat ik je helpen kon, zie je geen
kans ginds in 't aardappelland te komen, daar
kunnen we overnachten".
Dapper hinkte ze weg al kromp ze van pijn
en toen zo in het aardappelland gekomen was,
zakte ze "bijna bewusteloos in elkaar. Zoo slie
pen ze in, en voelden zich dood ongelukkig.
Weken verliepen, vóór ze de reis konden ver
volgen. Eindelijk was de kip zoover hersteld,
dat ze op weg konden gaan. Na 2 dagen reizen
kwamen ze aan het groote landhuis. Werkelijk l
lag het schitterend voor hen, en een hoender-1
hof, zóó prachtig als ze nog nooit gezien had- j
den, bracht hen In verrukking.
Een beetje verlegen trippelden ze naar bin
nen. Een groote, witte kalkoen kwam dadelijk
naar het haantje en in een oogenblik waren ze
do boste vriendjes. De ontvangst waa minder
prettig voor het kippetje. De anderen pikten
naar haar en de haan, haar man, bemoeide zich
niet meer met zijn trouwe kameraad.
Treurig trok zo zich terug en toen ze er een
week waren en het er niet beter op werd, be
sloot het kippetje weg te loopen.
's Morgens voor dag en dauw sloop ze heen
en de haan, die dien nacht slecht geslapen had,
miste haar eerst tegen den avond.
Wel had hij den laatsten tijd niet op haar
gelet, maar toen hij zijn dapper kippetje miste,
sloeg de schrik hem om het hart.
Hij vloog den tuin in, het hek uit en liep, liep
zoo hard hij kon, de sporen volgend van zijn
wijfje.
Ten laatste kwam hij bij een hooischuur en
hij kon kraaien van vreugd, daar stond zijn
kippetje.
Héél lang hebben ze toen met elkaar gepraat
en het slot was zooals je op de plaat ziet
In de meeste dierentuinen vindt men dit reus
achtige dier en veel van onze lezertjes hebben
zeker gretig naar de kunstjes gekeken, die men
het laat verrichten. Zoo, heel groot is het aantal
kunstjes niet die hij kent, want de oliafant wordt
in den regel voor schranderder gehouden, dan
hij is, maar het blijft toch een zonderling
schouwspel, dat het sterke logge beest, zich zoo
gewillig onderwerpt aan den wil van 'n zwakken
mensch. Want sterk en lomp is hij. dat moet
>eiegu. Zoo'n olifant weegt me asjeblieft een
i?000 pond. Reken nu maar eens uit, tegen hoeveel
volwassen mannen hij opweegt. En wat een kracht
moet wel niet zitten in die logge pooten, die lenige
slurf. Ja, die slurf, dat is een vreemdsoortig
lichaamsdeel. Je zou ze niet beter kunnen om-
door
AMBER.
In Perztë leefde lange jaren geleden eens een
arm kleermakertje. Hij verstond zijn vak uit
stekend, doch omdat hij In een onaanzienlijk
huisje woonde, in een stil achterstraatje, kreeg
hij alleen maar klanten, die eenvoudige en goed
koops kleeren noodig hadden waaraan voor
Sjirah want zoo heette hy niet veel to ver
dienen viel
„Kreeg Ik maar eens een statiekleed voor één
san de heeren van het Hof te maken", dacht hij
viak bij zichzelf, dan zou Ik wel zorgen, dat het
zoo prachtig uitviel, dat ik meer van dergelijke
bestellingen kreeg".
Hij liep daarom vaak langs het palels van
den Sjah (zoo heet de koning in Perzie) en ais
hij daar in de buurt een schitterend gekleed hove
ling tegenkwam, vroeg hij, of hij niet eens een
stei mooie nieuwe kleeren voor hem mocht ma
ken. Maar altijd hadden die hooge Perzische
liperen hem spottend opgenomen en ten antwoord
gegeven, dat hij waarschijnlijk beter boerenkielen
dun hofgewaden maken kon.
Op een dag, dat hjj weer in de buurt van het
paleis rondzwierf, zag hij vlak naast de breede
poort een bekendmaking aangeplakt. De Sjah
had gehoord, dat in het naburige land een mon
ter woonde, dat er een onzichtbaren dienaar
op nahield, Invisiblo geheeten. En er werd een
groote belooning uitgeloofd voor dengene, die
schrijven dan als een lang, zeer lang uitge
groeide neus, maar een neus, die verbazend be- -
wegel ijk is. De olifant kan zijn slurf naar rechts tT. *n sla8en *°u, dien Invisiblo aan te werven als
en links, naar boven en onder draaien. Hij kan ®«*naar van den Sjah.
ze uitrekken en oprollen, al naar hij verkiest Onderweg naar huis, dacht Sjirah er eens
O, die slurf bewijst den olifant ontzaglijke r*er M 611 by had al spoedig 't besluit genomen
diensten. Zonder dat lichaamsdeel zou het groote
dier aan den hongerdood ten prooi zijn. Aan het
einde zit een vingervorming verlengsel. Daarmee
kan het beest voelen en het dier gebruikt het
cm er op- uit te trekken en te trachten dien
Invisiblo te vinden.
Hij nam weinig bagage mee, ln de eerste plaats
omdat je daar op zoo'n verren tocht maar last
op dezelfde wijze als de blinde bijvoorbeeld zijn vnn, hebt' ln de tweede plaats omdat hij niet
i vingers. ^ee.' bad om mee te nemen. En zoodra hy dat
Wat doet de olifant dan alzoo met de slurf. *'ein»ge bij elkaar gezocht en 1d een doek ge-
I „Zijn vijanden doodslaan", zeggen de jongens knooPl bad, begaf hy zich ook meteen maar op
misschien. Nu, als het noodzakelijk is zal de we8-
olifant er zeker zijn aanvaller een geduchtcn tik '-)en avond van den derden dag bevond hij zich
mee kunnen geven. Maar heel licht gaat hij er bet naburige land en hij had zich Juist onder
i niet tot zoo'n geweldig gebruik er van over. Hy cen boom uitgestrekt, om te gaan slapen, toen hij
I Is veel te bang, dat de slurf dan beschadigd zou *Iak biJ rich droevig hoorde zuchten. Ons
worden. Is de olifant ln gevaar en wil hy zich kleermakertje ging op het geluid af en merkte, dat
vtrdedigen, dan maakt hij liever gebruik van zijn bet afkomstig was van een schildpad, die op zijn
slagtanden. Daar spietst hij zijn vijand mee of rugschild lag en nu wanhopige pogingen deed
hy werpt hem in de lucht En Ik verzeker je, met koP pooten om weer in een normale hou-
dat een tik met die slagtanden geducht aan ding te komen.
komt Zelfs een buffel, die toch soo'n geweldig i ..Wacht maar, kereltje, Ik zal je wel helpen,"
dier is, zal er niet veel van navertellen, als hy de goedhartige Sjirah en hy pakte het beest
op die wijze met den olifant ln aanraking is voorzichtig op en zette het weer met zyn pooten
geweest Maar de slurf dan? Die dient om het <"P den grond.
voedsel te zoeken, op te rapen, en in den bek te j e schildpad knipperde eens met rijn verstan-
brengen. Met de slurf maakt de olifant zich mees
ter van gras en kruiden. Ook de bast van jonge
btomen vindt het dier een heel goed eten. Hy
breekt de jonge boompjes af, alsof het rietjes
dige, donkere oogjes en zei toen: „Dank je wel
hoor, vriendelijke man. Als Ik soms ook iets voor
jou kan doen, heb je maar te spreken".
„Misschien kun je dit wel," antwoordde de
waren en weet ze dan heel netjes te schillen, i kleermaker. „Ik zoek het monster en zyn dienaar
Nu gebeurt het door de haast wel eens, dat ook Invisiblo".
stukjes hout mee naar binnen gaan, maar daar
heeft de olifant niet den minsten last van. Het
drinken moet ook door middel van de slurf ge
schieden. De olifant steekt ze in het water, zuigt
haar vol vocht en dan buigt hij haar naar zijn
bek om en spuit het water naar binnen. Een
ucn uw ui opuil uw naiu uafll wuiiwi. uw r
olifant is een gezellig dier. Hij houdt er niet j hei slapen.
Invisiblo'
„O, die weet Ik wel te wonen," zei de schild
pad. „Ik kan je er echter moeilijk heenbrengen,
want het zou voor mij wel twee maanden loopen
zyn. Maar als je me dragen wilt, zal ik je met
„Heel graag", zei Sjirah en toen gingen ze alle-
plezier den weg wijzen".
van alleen te zijn. In den regel zwerven kudden
Van tien tot twintig dieren rond. Ontmoeten
zulke troepen elkaar, dan sluiten ze zich wei
eens bij elkander aan. Vandaar, dat reizigers
ook wel eens kudden van honderd of meer oU-
fanten hebben ontmoet Een der oudste dieren
is de aanvoerder van de troep. Die zorgt voor
allen. Vóór dat de kudde zich op weg begeeft
onderzoekt hij den omtrek. Is alles veilig, dan
geeft hij het teeken en allen volgen hem blinde
lings. Aandachtig geeft hij op elk gerucht acht
Bespeurt hy onraad, dan Iaat hij een «chel
trompetgeluid hooren en aanstonds loopen allen
wat ze loopen kunnen. Steile heuvels worden
voorzichtig beklommen. Nog behoedzamer dalen
Den volgenden morgen gaf de man aan de
schildpad een makkelijk plaatsje in zijn bfjeen-
geknoopten doek, zóó dat de kop van het beest
tr uit kon kijken. En zoo hielpen ze elkaar verder;
de man droeg de schildpad en het beest vertelde
den kleermaker, hoe hij loopen moest.
Na een paar dagen kwamen ze in een groot
donker bosch.
„Hier is het" zei de schildpad. „Een half uur
verder staat het kasteel van het monster."
„Dan zal Ik het verder wel vinden. Hartelijk
bedankt voor je hulp. En wil ik jou dan hier maar
weer op den grond zetten?" vroeg Sjirah.
„Liever niet" antwoordde het beest. „In dit
bosch, met dat monster altijd in de buurt, voel
e de hellingen af. Daar zien ze een woud voor i me thuis. Ik zou liever ook verder nog met
zich, zoo dicht begroeid dat het voor een j J* meegaan dan kan je me op den terugweg weer
mensch bijna een onbegonnen werk zou zyn, zich achterlaten, waar je my op myn rug liggend hebt
een doortocht te banen. Geen nood. De olifant i gevonden".
kent geen hindernissen. Met zijn logge pooten i «Het zooals je wilt hoor," zoi de kleermaker,
trapt hij struiken en hoornen omver en als de toen trokken ze samen weer verder,
kudde het bosch heeft verlaten, bevindt zich beel gauw kwam het kasteel nu ln sicht
achter hen een breed pad. Er was 6011 groot y*eren hek voor, dat geluk-
Heerlijk vinden ze het, als ze een rivier ont- I openstond en waardoor het kleermakertje
troeten. Begeerlg springen ze er ln; ze laten het brutaal binnenstapte.
fiissche water langs hun verhitte leden spoelen. *n de groote vertrekken binnen was niemand te
Met welgevallen zuigen zc het nat mot hun slurven fbm- Bedienden behalve Invisiblo dan
op en ze bespuiten zich zelf en hun Jongen lold hot monster er blijkbaar niet op na en al
d- armee dat de droppels naar alle kanten spatten. WBB die thuis geweest, dan zou men hem lm-
Wat een aardig gezicht moet het opleveren, zoo'n m®" *?ca. n hebben kunnen zien.
troep van die logge dieren, ais kwajongens sparte- «j:Iran ging er dus maar bij zitten en wachtte
lend en ploeterend ln het water. Reeds in oude geduldig. Hij zal zoowat een half uur op het
tijden werd jacht op den olifant gemaakt. Geen kasteel geweest zijn, toen hij stappen bulten
groot leger zou ten oorlog trekken, of een groot hoorde en haastig wegkroop onder cen tafel ln
oantal olifanten werden meegenomen. Verschel- den boek, waarover een lang afhangend kleed
dene strijders gingen op die dieren zitten, en van raet franje lag, zoodat hij het heele vertrek kon
die verheven plaats viel het hun gemakkelijk de overzien, zonder zelf veel gevaar te loopen van
vijanden met pijlen en speren te bestoken. En de opgemerkt te worden.
olifanten hielpen zelf ook mee. Hun zware pooten
sielen als mokers neer. Wee den krijgsman, die
zich niet. spoedig uit de voeten wist te maken.
T en enkele trap met den loggen poot was vol-
Een oogenblik kreeg de kleermaker spijt van
*yn avontuur en dat was, toen hij voor het eerst
bet monster aanschouwde, dat er dan ook werke
lijk afschrikwekkend uitzag. Het was een kort,
t-oende om hen (e dooden. Maar die lijd la nu hreed mannetje, dal In plaat, van een menschen-
voorbij. Met geweren en kanonnen schiet men nu hoofd een varkenskop op zijn schouders droeg,
zoo geweldig, dat de olifant meer last dan voordeel „Invisiblo, luie rekel", brulde hy, zoodra hy
zou opleveren. Toch wordt de jacht op het groote binnenkwam, „dek de tafel!"
dier met ijver voortgezet. En dat is niet alleen Ln ziet, daar kwam een schoon wit tafellaken
ten behoeve van den dierentuin. De groote slag- aanzweven, dal door onzichtbare handen over de
tanden hebben al spoedig de begeerte van den b»oote tafel ln het midden van het vertrek werd
mensch opgewekt. Van die tanden krijgt men het uitgespreid. Daarna werden er, op dezelfde ge
harde veerkrachtige ivoor, en dat is zeer kostbaar, heimzinnige wijze, de heerlijkste spijzen op neer-
De jager wien het gelukt, een aantal olifanten
to dooden, heeft zeker een goede winst gemaakt
gtzet
Een volgende keer vertel Ik je verder van het
leven der olifanten.
TANTE LENNIE.
Beiden gingen terug naar de onde vrouw en
toen ze weer goed en wel het bok saten en
de heerlijke gerstkorrels het goede mensch
kregen, suchtte ook de haan tevreden x
jÖosi Wwt, thuis best!"
1ANTK I ITfHOTT
GRAPJES.
ELLY EN HAAR POESJE.
Kleine Eily aaide haar
echter wat hardhandig en
krabben te kennen, dat
De eigenaar van het kasteel lette daar nauwe-
1'jks op, die was dat al lang gewend maar
Sjirah keek zijn oogen uit.
Zoodra het eten was opgediend, ging het mon
ster haastig zitten, greep met zijn vingors de lek
kerste brokjes uit de schalen en begon die
afschuweiyk knorrend en smakkend te ver
orberen.
„Wijnt" commandeerde hy af en toe en hief
dtarbij zijn grooten beker op. En dan werd door
onzichtbare vingers eep karaf van de tafel ge-
tteie. Zij deed dit heven, waaruit het glas van bet monster weer
'oee gaf haar door wtrd geschonken.
dftrffelnke bo- ..OpruimenI" gebood de varkenskop kortaf,
toen er blijkbaar geen enkele hap of slok meer
klj kon, en terwijl het monster de deur uit en
handeling haar niet beviel. w w
„Poes, zei Elly nu en trachtte haar otem bosch In liep, werden de overblijfselen van den
heel streng te laten klinken, ,,geef my die spelden maaltijd al weer weggenomen.
HO, dit in ft poertj* M*.' J JV* no* fc m doort* jtoag da ttowmn.w
can zijn metgezel.
„Ik zou dien onzichtbaren dienaar maar eens
aanspreken," raadde de schildpad aan. „Zooals
je aan het opruimen kunt zien, is die hier nog.'
Dien raad leek Sjirah nog zoo slecht niet
„Invisiblo", riep hy daarop, „zou Je de tafel
Dog eens willen dekken? En eet dan zelf ook
wat mee."
„Dat is al heel vriendelijk van U", antwoordde
de onzichtbare dienaar. „Zooiets heeft mijne
tegenwoordige meester me nog nooit voorgesteld.
Zou ik niet bij U in dienst mogen treden?"
„Natuurlyk, graag zelfs", zei de kleermaker,
verheugd, dat alles zoo van een leien dakje ging.
Er werd een schoon tafellaken uitgespreid
roker omdat het monster op het vorige zoo ge
morst hnd cn toen gingen ze aan tafel.
„Daar had Ik warempel blinn myn goeden
\rlend de schildpad vergeten", bedacht Sjirah
zich. „Waar houd jij het meest van, ouwe Jongen?"
„Ik heb het liefst een paar blaadjes sla", ant
woordde het beest „Als het kan met een paar
wurmen er ln, die zijn óók lekker."
„Zou dat gaan, Invisiblo?" vroeg het kleer»
makertje.
„Natuurlijk, waarom niet?" zei de onzichtbare
dienaar en het volgend oogenblik werd hel
vreemdsoortige gerecht al voor de schildpad op
den grond neergezet
Dat dineeren met een onzichtbaren dlschgenoot
tegenover zich vond Sjirah in het eerst nogal een
vreemde gewaarwording. Telkens ging er een
Vv rk met eten de lucht in en dan op eens verdween
het eten en ging de vork terug naar het bord, om
opnieuw te worden volgeladen.
Toen de maaltijd was afgeloopen en ook de
schildpad zich dik en rond had gegeten reikte
Invisiblo zijn onzichtbare hand aan den kleer
maker als teeken dat hij hem voortaan als zijn
meester erkende. En daarna haastte ons drietal
*:ch om uit het kasteel weg te komen, vóór het
monster met zijn varkenskop daarin terugkeerde.
Na twee dagen stevig doormarcheeren, begon
Sjirah moe te worden. „Ik wou, dat ik nu maar
weer in Perzië was", zuchtte hij.
„Maar meester", protesteerde Invisiblo, „waar
om hebt U dat niet eerder gezegd? Ik kan U
makkelijk dragen."
En meteen werd het kleermakertje met bagage
en al opgepakt en ging het ln een heel wat sneller
tempo voorwaarts. De schildpad werd. na een
hartelijk afscheid, op zyn oude plek neergezet en
daarna ging het weer verder, op de Perzische
hoofdstad aan. Tegen den ochtend van den
vrlgenden dag bereikten zy die en Sjirah begaf
zich direct naar het palels.
„Hé daar, wat moet dat?" vroeg de schild
wacht barsch, toen de kleermaker de poort
wou binnengaan.
„Ik heb den onzichtbaren dienafer van het
monster uit het naburige land voor den Sjah
meegebracht", antwoordde Sjirah. „Laat me on
middellijk doorl"
„Een onzichtbare dienaar?" lachte de schild
wacht ongeloovig. „Waar is die dan? Dt zie er
niets van."
„Natuurlijk niet, domoor," gaf de ander ten
antwoord. „Hoe kun je nu ook Iemand zien, die
onzichtbaar is? Maar je kunt hem daarom wel
voelen. Invisiblo, geef dien man eens een oor
veeg."
En terwyi de kleermaker, met de armen over
de borst gekruist, bleef toezien, kreeg de schild
wacht een onzichtbaren maar voor hem lang
niet onvoelbaren draai om zyn ooren, <f"
klonk als een klok.
„Ga door, groote toovenaar", zei de onthutste
man, en hij bleef met open mond en met zijn
hand aan de geraakte wang, Sjirah nastaren.
De Sjah wilde niet gelooven, dat zoo'n klein,
nietig kleermakertje er in geslaagd zou zijn
den onzichtbaren dienaar aan het monster uit
het naburige land te ontfutslen, maar Invisiblo
gaf zulke duidelijke bewijzen van zijn tegen
woordigheid, dat die aan allen twijfel een eind
maakten.
De belooning duizend goudstukken zou
den zelfden dag by Sjirah thuis worden ge
bracht en hij had zich, na een diepe buiging
voor zijn vorst, al omgedraaid om weg te gaan,
toen Invisiblo op eens zei:
„Wacht U nog even. Als Ik mijn onzichtbaar-
leid behouden wü, mag Ik maar ééns in mijn
leven van baas veranderen. Nn wil t£ graag den
Sjah hier dienen, maar ik kan dat alleen doen,
als die zijn wenschen aan U te kennen geeft en
gij my beveelt".
„Dat Is ook wat moois", lachte de Sjah tegen
het kleermakertje. „Dan zit er niet anders op,
can dat Je maar hier ln het paleis komt wonen.
Ken je een ambacht?"
„Ik ben kleermaker, Edele Heer," antwoordde
Sjirah.
„En zon je ook wel voor de menschen hicr^
ean het Hof kunnen werken?" vroeg de vorst.
„Heb Je ook wel eens mooie kleeren gemaakt
„Gedaan heb ik dat nog nooit. Edele Hcr>r,
omdat ik daar nog nimmer de gelegenheid toe
gehad heb. Maar ik ben er van overtuigd, dat ik
bet wel zou kunnen," sprak het kleermakertje,
vol zelfvertrouwen.
„Goed geantwoord," vond de Sjah, die ple
zier begon te krijgen ln het bescheiden en toch
riet kruiperige optreden van den Jongen man.
„Kom morgenochtend maar terug, aan zullen
we hier een werkplaats en een slaapkamer voor
je inrichten. Je kunt dan beginnen met WRt
kleeren te maken voor de paleisbedienden en als
die goed uitvallen, kunnen we verder zien. ln
ieder geval ben je dan altijd bij de hand als ik
enzen vriend Invisiblo wat te verzoeken heb."
En zoo gebeurde het
De livreien voor de bedienden, die Sjirah ge
maakt had, vielen zóó prachtig uit, dat ieder
)n het paleis zijn kleeren door Sjirah gemankt
wilde hebben, tot de Sjah toe zelfs. Ons kleer
makertje kwam dan ook handen tc kort en nis
hy het al te druk kreeg, deed hij s avonds de
deuren van zijn werkplaats oj> slot en vroeg hij
Ir visiblo om hem te helpen, die dat altijd gaar
ne deed.
Maar zij zorgden er toch voor, dat daar nooit
iemand Iets van merkte, want ze waren bang.
dat de Sjah het niet prettig zou vinden, als hij
er achter kwam, dat hij en zyn kleermaker den
zelfden bediende hadden.
DAT HIELP!
0 o mi wb» ga je doea, als e«B mftn, bent
Keest"
Kees: „Dan laat ik myn baard groeien."
Oom: „Waarom?"
Kees: „Omdat ik dan lang niet zoo'n groot
atek gecicbt botf te n—whon. Oom."