iliiicti Kien*s- WINTER-UITVERKOOP Heeren- en KinderHinpagazijiiin HERMAN NYPELS, DE DROOGMAKING DER ZUIDERZEE EN HARE BETEEKENIS VOOR DE VISSCHERIJ. HET KASTEEL VAN GRANIET DONDERDAG 8 DECEMBER, Stremming verkeer. Eerste Blad. HOE DE VISSCHERS „GEHOLPEN" WORDEN. Feuilleton. Zie de Etalages! - Vrije toegang! de weg nabij heft Wad, GESLOTEN. i te Su. Eva vee jnie don 'oon oti. taureertf dt 'ing, om. Qger ver Thomka t meisje wille® verkrlj. te her. i verkla. dag b|j met tt roen q ïva mi Woensdag 7 December 1927. SCHAGER 70s4e Jaargang No. 8165. COURANT. Dit blad verschijntviermaal por week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tontiön nog zooveel mogelijk in het eorstuitkomend nummer geplaatst. UilgeversN.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen. POSTREKENING No. 23330. INT. TEIEF. No. 20. Prijs per 8 maanden f 1.05. Losse nummers 0 cont. ADVERTEN- TïöN van 1 tot 5 regels f 1.10, Iedere regel moor 20 cont (bowijsna. inhogrepon). Groote lettors wordon naar plaatsruimto borokond. DIT NUMMER BESTAAT UIT TWEE BUUIEN. Door K. KEURIS Ax Een viertal jaren zullen nu binnenkort zijn verloo- pen, sinds het oogenblik, dat een viertal artikelen van onze hand, met als opschrift: „De droogmaking der Zuiderzee en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de visscherij in het algemeen en voor die te Ewyck- Bluis in het bijzonder. Een blijkbaar vergeten kant van het vraagstuk" in dit blad het licht mochten zien (zie de Schager courant, nos. 7889, 7390 en 7891 van 23, 26 en 27 Februari 1924.) In die artikelen werd door ons met tal van voor beelden aangetoond, dat tegenover de talrijke voordee- len, die dit grootsche werk voor ons economisch leven tou afwerpen, tevens stond het belangrijke nadeel, dat hierdoor aan de Zuiderzee-visscherij werd toegebracht een nadeel, dat weliswaar naast de evengenoemde be langrijke voordeelen in het niet zinkt, maar dat toch in geen geval uit het oog diende te worden verloren. Wij waarschuwden er tegen, dat, zoo hiertegen niet vlug ingrijpende maatregelen werden genomen, dit nadeel, reeds op Wieringen, en verder te Van Ewijcksluis, Nieu we Sluis enz., voelbaar, spoedig als een geheimzinnig spook voor de geheele Zuiderzee-visschersbevolking om hoog zou rijzen, dreigende dezen geheelen stand van nijvere menschen aan den honger prijs te geven. Wij hebben daarnaast uiteengezet, hoe het proces van ver val zich volgens onze meening zou voltrekken en bij de herlezing van hetgeen toen door ons is aangevoerd, heeft het ons getroffen, hoevele van de sombere voor spellingen, welke bij die gelegenheid door ons zijn ge daan, thans reeds zijn gebleken, volkomen in overeen stemming met de sindsdien geconstateerde feiten te rijn geweest. Wij zijn dan ook jammer genoeg, door deze feiten nagenoeg geheel in het geijjk gesteld. Slechts in enkele gevallen was de uitkomst tot heden nog niet zoo als wy die hadden verwacht, doch wij zijn er van over tuigd, dat bij het voortschrijden der afsluiting ook die gevallen zich in de door ons aangegeven lijn zullen ont wikkelen. Wij komen hierop echter nog nader terug.. Nu is het heusch niet zoo'n bijzonderheid en het is ook niet, omdat wij ten opzichte van het visschery- vraagstuk in het algemeen een profetenblik zouden be zitten, dat onze voorspellingen vooï het overgroote deel juist zijn gebleken. Want alles, wat wij in ae be doelde artikelen ten opzichte van de toekomstigen gang van het vissdherij-bedrijf neerschreven, was slechts de vrucht van eene gedachten-combinatie, waarvoor eener- zyds de grondslag werd gevormd door een weinig ken nis van voortplanting, groei en levenswijze van ver schillende vischsoorten, anderzijds door de wetenschap, dat het Zuiderzeewater eene geleidelijke ontzilting zou ondergaan, waarbij tevens met de vermoedelijk plaat selijke variaties rekening werd gehouden, ev nals met de uit die ontzilting voortvloeiende wijzigingen, die zich in het Zuiderzee-plankton (plankton is water met inbegrip van alles, wat daarin zweeft of zwemt) zou den afspelen. Wanneer men daarnaast uit practische ervaring op de hoogte is met de gedragingen van ver schillende der in de Zuiderzee voorkomende vischsoor ten onder bepaalde omstandigheden van meteorologi- schen, of hydrologischen aard, dan is het, wanneer men zich hiertoe zet, en de verschillende hier genoemde fac DOOR ETHEL M. DELL Beweiikt door Jhr. R. H. G. NAHUYS. EERSTE DEEL. 7. Zij antwoordde hem met een minachtenden blik. „Wy zullen nooit getrouwd zijn, mijnheer Prescott. Zet dat voorgoed uit uw hoofd. Met de eerste de beste boot ga naar Guy." „Dat zul je wel laten," lachte Prescott. „Je zit in «t schuitje, mijn liefje en als je er goed over nadenkt, je inzien, dat je moet meevaren. In de eerste plaats oen je voor een leven zooals ginds niet grootgebracht. wjj waren het gisterenavond reeds eens, dat Guy ■Ranger waarschijnlijk al met een dozijn zwartjes ge trouwd is. Er zit te veel risico aan vast, Oherry-ripe! En zoover ik je ken, zul je dat niet op je laden.-" „Je kent mij niet," hernam Sylvia, Zij liet hem staan en richtte zich tot haar vader. „Heeft u niets te zeg gen?" vroeg zij, „van dit lage en schandelijke kom- plot? Doch u moogt niet, veronderstel ik? Zij is uw vrouw. Hoe gij haar ook minacht, gij moet haar ver duren. Maar ik niet. En dus ga ik weg vandaag nogl" Haar stem klonk helder en vast Zij keek hem recht jn de oogen. Hij maakte een snelle beweging, alsof die °bk hem doorboorde. Hij sprak met zichtbare moeite. „Je zult nooit gaan met mijn toestemming." „Niet?" zeide Sylvia. „En tooh indien ik bleef ïoudt u mij verachten. Ik zou mijzelf verachten." Zij «eek over haar schouder heen naar de deur waaraan mevrouw Ingleton hevig stond te rammelen. „U moogt uaar er uit laten," zeide zij verachtelijk. „Ik heb mijn eurt gehad. Ik ruim voor haar het veld." Zy wilde ue trap opgaan, bedacht zich plotseling keerde tot aar vader terug, legde haar handen op zijn schouders Eaf hem een kus. Alle toorn was uit haar oogen »mde zij611' "Vaarwel' vaderl Denk nog eens aan mijl" En daarmee ging *y, langs Prescott gaande alaof toren in het oog houdt, niet zoo bijzonder moeilijk om gevolgtrekkingen te maken, al dient dan ook een ruime reserve in acht te worden genomen, ten aanzien der meteorologische (weerkundige) invloeden, vooral waar deze ten opzichte van groei en sterfte onder de jonge exemplaren van bijzonder belang kunnen wor den geacht. Nu hebben wij toen wij bedoelde artikelen schre ven ons zooveel mogelijk onthouden van alles, wat met deze factor verband hield en dus meer de algemee- ne lijn trachten aan te geven, waarlangs zich de vernie tiging der Zuïderzee-visschery zou voltrekken en wy blijken hierin, meer dan ons lief is, te zijn geslaagd. Wanneer nu hieruit door gezaghebbenden in den lande de conclusie ware getrokken, dat meer dan tot dusver naar stemmen diende te worden gehoord, welke rechts- streeks uit de visschers-wereld voortkomen of daarmee in nauwe verbinding staan, dan zou mogelijk deze nieuwe artikelenreeks achterwege hebben kunnen blij ven. Nu dit echter niet het geval blykt, achten wy ons genoodzaakt nog eens by herhaling te wijzen op deze voor duizenden Zuiderzeevisschers zoo urgente kwes tie, waarbij wy ons voorstellen, op iklare wijze te kun nen aantoonen, wat reeds verloren ging en wat in den naaste toekomst nog dreigt verloren te gaan. Ieder on bevooroordeelde zal het dan met on9 eens zyn, dat on danks de reeds sedert een reeks van jaren herhaalde verzekering, dat de toestand der Zuiderzee-visschers bevolking de aankomende zorg der Regeering heeft, tot heden door diezelfde Regeering öan de Zuiderzee visschers een groot onrecht is gepleegd, welk onrecht, wanneer niet onverwijld op krachtige wijze wordt in gegrepen, zeer zeker tot enorme afmetingen zal aan groeien. Nu is het wel opmerkelijk, dat wanneer van vissdhers- zijde wordt getracht aan gezaghebbenden den noodtoe stand uiteen te zetten, waarin op dit oogenblik de visschery-njjverheid verkeert, vrijwel alle klachten wor den genegeerd, en als tegenargument de betrekkelijke gunstige resultaten, waarop de ansjovisvangst over de laatste jaren in de Noordelijke Zuiderzee mocht bo gen, naar voren worden geschoven. Nu is het een vast staand feit, dat het meer of minder gunstig verloop der ansjovisvisschery, tot voor enkele jaren ten aan zien der algemeene resultaten der Zuiderzee-visscherij, steeds een zéér belangrijke factor is geweest. De an- sjovis-visscherij is tocih voor vele visschers sinds tal van jaren de kurk geweest, waardoor het bedrijf in stand werd gehouden. Was de ansjovis-visscherij on gunstig, dan kónden in den regel de algemeene vis scherij-resultaten de bedrijfskosten niet of voldoende dekken en moest dus veelal worden ingeteerd of schuld worden gemaakt. Nu is crediet op vaartuig of viach- want by de visschers steeds een heel gewoon verschijn sel geweest, waaraan door niemand aanstoot werd ge nomen, omdat, behoudens zéér enkele ongunstige uit zonderingen, de visschers in het algemeen als eerlijke lieden bekend staan, die, wanneer mogelijk, zeker niet zullen nalaten, de door hen aangegane schuld af te betalen. Deze afbetalingen nu hadden meestal plaats in gunstige ansjovisjaren. Dat dus de ansjovis-visscherij zeer terecht, veelal werd gebruikt als graadmeter voor de algemeene bedrijfsresultaten ligt voor de hand. Wan neer nu echter de in de Noordelijke Zuiderzee over de laatste jaren betrekkelijk gunstige aanvoercijfers van deze visscherij op dezelfde wy'ze als tot dusver zou den worden genomen, dan zou men de groote fout be gaan, dat geen rekening wordt gehouden met de juist gedurende de laatste jaren zoo zeer veranderde om standigheden en men dus maar als vaststaand aanneemt, dat het nu ook weer vrijwel dezelfde visschers zyn als voorheen, die de inkomsten uit bedoelde aanvoer voortvloeiende, hebben genoten. Toch is dit by lange na niet het geval, wat wy hier wenschen aan te too- nen. Wanneer vroeger de ansjovis de Zuiderzee binnen trok om te paaien (wat soms in de tweede helft van April, veelal ook in Mei, soms nog later plaats vond) geschiedde dit zoowel door het Amsteldiep als door de stroomgeulen ten Oosten van Wieringen en die in de nabijheid der Friesdhe kust. Wij leggen den nadruk op de woorden om te paaien, omdat hier in volledig ligt opgesloten, welken drang de ansjovis naar de Zuiderzee voert.\ De hoofd-verblyfplaatsen de zer vischsoort zijn n.L gelegen aan de Zuid-Europee- sche kusten, voornamelijk in de Middellandsche Zee en zy verlaat deze slechts ter wille der voortplanting. des morgens 9 uur, begint onze Buitengewone koopjes en ruim gesorteerd. SCHAGEN HELDER. zy hem niet zag, en snel, dodh zonder overhaasting liep zij naar boven. Zij hoorden haar vasten, lichten tred over de gang boven hun hoofd. Toen keerde In gleton zich met een ruk van zijn schouders om en ont sloot de deur van het boudoir. Mevrouw Ingleton overlaadde hem terstond met een stortvloed van woorden. „Jou, lafbek, mij hier opge sloten te houden, terwijl de giftige slang al haar venijn over je uitspuwt! Waar is ze? Ik zal haar zulk een pak ransel geven als zy nog nooit gehad heeft!" Doch Ingleton strekte zijn arm uit om haar tegen te houden. Zyn gelaat stond hard en streng. „Je zult haar met rust laten. Zij is mijn dochter niet die van jou. En voortaan zul je je in geen enkel opzicht meer met haar bemoeien." Met zyn toon viel niet te spotten. Mevrouw Ingle ton bleef staan waar zy was, en staarde hem met ver wondering aan. „Je trekt dus haar partij?" vroeg zij. „By deze gelegenheid, ja," was zyn antwoord. „En ik dan?" liet Prescott zich hooren. Terwy'1 hy zyn vrouw nog den doortocht versperde, zag hy Prescott met een flauw, raadselachtig glim lachje aan. „Jij Wel, ze schynt jou in ieder geval de bons gegeven te hebben. Indien ik in jou plaats was, zou ik stilletjes gaan." „Dat zal haar berouwen!" raasde mevrouw Ingleton. „O, ik zal zorgen, dat het haar bitter berouwen zal." „Zeer waarschijnlijk," gaf Ingleton toe. „Doch thans is zij over den boom gesprongen, en zij zal zich niet weer laten inspannen althans nu niet!" „Het gelaat van mevrouw Ingleton teekende diepe teleurstelling. „En zul je haar laten gaan?" vroeg zij. Hij haalde de schouders op. „Daar ik er niets aan veranderen kan, geloof ik van wel. Het geeft niets, er nu lawaai over te maken. Het is eenmaal geschied, doch je zult haar verder met rust laten!" Nu keerde zij zich tot Presdott. „Je kunt haar ver volgen wegens verbreking van trouwbelofte!" zeide zij. „Ik zal je helpen." Hy maakte een spotachtige beweging; „Dat is meer dan vriendelijk van u," zeide hy ironisch. „Doch in het vervolg, ga ik liever zonder uw hulp'te werk. En by deze woorden keerde hy zich om en ging. „Akelige kerel!" schreeuwde mevrouw Ingleton* hem na. „Gilbert, hy heeft mij beleedigd. Ga hem achterna en ros hem af! Gilbert! Hoe kun je het dulden." Ingleton drong haar zacht, doch vastberaden in het boudoir terug. „Blijf hier en ga zitten," beval hij haar. „Houd je bedaard. Het is nu fraai genoeg geweest." Het was de eerste maal bij haar weten, dat hij haar aangedurfd had. Zy zag hem een paar seconden in ver bazing aan, en ziende dat het hem ernst was, liet zy zich in een stoel vallen en barstte in een krampachtig snikken uit, jammerend te kennen gevend, dat zy nog nooit in haar leven zoo ruw bejegend was. Zy verwachtte gekoesterd, getroost, gesust te worden, doch geen liefderijk woord kwam. Haar tranen dro gende, keek zy eindelijk diep gekwetst in het rond. Hoe durfde hy haar zoo te behandelen? Had hy dan in het geheel geen hart? Zij was op het punt in een stroom van verwijten los te barsten, doch gaf geen kik en zat met open mond. Kon het waar zijn? Ja, werkelijk, het was waar hy kas weggegaan om haar in stilte te laten uithuilen. Dit bewijs van veronachtzaming trof mevrouw In gleton tot in het diepst van haar ziel. Bovendien kon zy het in duigen vallen van al haar plannen niet'ver kroppen, en zij ging naar bed, om zich dien dag niet weer te laten zien. HOOFDSTUK VL IN DEN VREEMDE. Het was dien dag snikheet geweest. Pikzwarte wol ken hingen zwaar en laag aan den hemel, en een druk kende duisternis versomberde het aangezicht van de aarde. Ter weerskanten van den spoorweg strekte het „veldt" zich mijlen ver uit; levendig groen en toch vreemdsoortig doodsch voor oogen die er niet aa ge wend waren. De voortsnellende trein scheen het eenige levende voorwerp in die wildernis. Sylvia boog zich uit het portierraampje en staarde in de ruimte. Zy had gehoopt dat Guy haar te Kaap stad zou hebben afgehaald, dodh zulks was niet het ge val geweest. Onverwelkomd had zij in den vreemde voet an wal gezet. Doch hy zou te Ritzen zijn. Hy had een maand geleden getelegrafeerd dat hy daar wezen zou, indien hy niet naar Kaapstad kon komen. En thans naderde zij Ritzen. Door die geheimzin nige verlatenheid heen, onderscheidde zij reeds talrijke lichten. Het was een stad, in de vlakte gelegen, en de verre heuvels hielden de wacht er omheen, doch in het tfnemende licht waren zy slechts vaag voor haar zicht baar. Ritzen was het naastbij gelegen spoorwegstation bij de farm waar Guy werkte. Van hier moest zij twintig mylen het binnenland in. Doch daartoe zou zy niet da delijk overgaan. Eerst zouden zy trouwen. Alvorens het nieuwe leven te beginnen, dat haar aan gene zyde Burgemeester en Wethouders van BCHAOEN brengen ter algemeene kennis, dat ter plaatse van de kruising van den Westfrieschen dijk, tot nadere aankon diging, voor rljverkeer zal zijn Schagen, 6 December 1927. ^Burgemeester cn Wethouders voornoemd, J. CORNELISSEN. De Secretaris, ROQGEVEEN. Meestal hield dit vischje, voor wie de trek naar de Zuiderzee dus slechts ten doel heeft het zoeken van den meest ge schikten teeltplaats voor het jonge broed, zich gedurende de eerste paar weken der trek op in het Noordelijk bekken, waar zy in een zoutgehalte van het water, variëerende tusschen 16 en 25 per mille, de beste ontwikkelingsvoorwaarden voor de uit het ei komende larve aanwezig vond. In het algemeen liep de Noordelijke lyn van het gebied, waarin de ansjovis dan werd aangetroffen, vrywel in Westelijke richting vanaf de Noordhollandsdhe kust over Wieringen naar de Friesche kust, terwijl de Zuidelijke lijn in eenö groote bocht vanaf de Noordhollandsche kust ongeveer by Hoorn over Urk naar Lemmer kon worden getrok ken. Dat voornamelijk water van bedoeld zoutgehalte voor het werpen van haar broed door de ansjovis wordt uitgezocht, daarvoor heeft zy een bijzondere reden. De eieren der ansjovis zijn n.L pelagisch (d.w.z. dry- v e n d en komen het best tot ontwikkeling met zon nig weer en in kalm water. In zoeter water met lager zoutgehalte, welk water iets lichter is, zouden zij zin ken en verloren gaan. Is het nu ruw en koud tijdens den paaityd, dan gaat toch nog enorm veel broed ver loren, terwyl een zware Noordwester storm vrywel alles verloren doet gaan, omdat dan het broed te ver de Zuiderzee in, in de richting der Geldersche en Over- ijselsche kust voortgedreven wordt, waar het ei in het zoetere water gaat zinken en onverbiddelijk sterft. Gelukkig duurt de periode tusschen het kuitschieten en de ontwikkeling der larve uit het ei betrekkelijk kort, wijl anders by veelvuldig ruw en koud weer in den voorzomer de kans op ontwikkeling vrijwel zou zijn uitgesloten. Nadat de ansjovis gepaaid had en dus niet meer zoo bijzonder aan een bepaald zoutgehalte van het water gebonden was, verplaatste zij ziöh, vóór den trek naar de Zuid Europeesche kusten weer werd ondernomen, eerst meer naar het Zuidelijk deel der Zuiderzee, waar zy zich aan de daar in overrijke mate in het water zwevende direlyke en plantaardige organismen te goed te doen. Hieruit volgt, dat de ansjovis-visscherij die zich in den beginne meer tot het Noordelijk deel der Zuiderzee beperkte, laten vrywel over de geheele Zui derzee werd uitgeoefend en dus alle om de Zuiderzee gelegen visschers-plaatsen, wanneer er vangst was, daarvan in meerdere of mindere mate hun aandeel be kwamen. Wèl werd daarby in sommige jaren, b.v. bij zwaren regenval of wanneer het voorjaar bijzonder koud was geweest, wat weer tengevolge had, dat de sneeuw op de bergen zeer laat ging smelten, in welke beide gevallen dus de IJsel veel water in de Zuiderzee uitloosde, de waarneming gedaan, dat de kring om de riviermondingen, waarin ansjovis sledhts sporadisch werd aangetroffen, grooter moest worden getrokken, als wanneer de hier bedoelde factoren in mindere mate werkzaam waren geweest, doch steeds kon vanuit alle van de heuvels wachtte, zou zij te Ritzen een weinig tijd krijgen om op adem te komen. Zij had min of meer een gevoel alsof deze heuvels haar lot in handen had den. Zij vreesde de toekomst niet, dodh zag er met een soort van ontzag tegenop. Zij werd boven alles beheerscht door haar verlangen naar Guy, naar den klank van zijn overmoedigen lach. Zy wist, dat zoodra zij Guy zou zien, zij' zich thuis zou gevoelen, zelfs in dit land van vreemden, zooals zij zich nooit thuisgevoeld had in het Heerenhuis, na de troonsbeklimming van haar stiefmoeder. Daaromtrent bestond bij haar geen zweem van twijfel, anders zou zij nooit aldus tot hem gekomen zijn, met uitsluiting van iederen terugkeer. Want van terugkeeren kon voor haar geen sprake zyn. Zy had een beslissenden en on- herroepelyken stap genomen. Van den door haar ge kozen weg bestond geen terugkeer. Het zou kunnen blijken dat die weg geen gemakke lijke was. Op hinderpalen was zy voorbereid. Doch met Guy was zij bereid alles te trotseeren. Alles wat zij ondervonden had deed haar lichamelijke ontberingen zeer licht tellen. En in het diepst van haar innerlijk bewustzijn school een vaste overtuiging dat het haar aan het einde goed zou gaan. Zij was zeker, het rechte te hebben gedaan, door aldus zelf de vleugels te heb ben uitgeslagen, en evenzeer was zij zeker, dat, wat er ook voor haar moaht zyn weggelegd, zy ten slotte nooit spijt zou gevoelen. De lichten naderden. Zy onderscheidde het steenen stationsgebouw. Over de wijde uitgestrektheid land die haar er nog van scheidde, woei haar de lucht van rook en menschelyke woningen tegen. Een gevoel van warmte doortintelde haar. Nog twee minuten nog minder en de vyf lange jaren van scheiding zouden achter haar liggen, en haar harid zou wederom in die van Guy rusten. Zij leunde uit het portier en monsterde de weinige langs de spoorbaan gelegen huizen van de stad, die de trein voorbysnelde. Toen bereikten zy het station en een zee van licht ontving hen. Een menigte onbekende gezichten zwom voor haar oogen, —zag zy hem. Hij stond haar op het perron af te wadhten, voor haar gretigen blik onderscheiden van allen en man van middelmatige lengte, bree- der dan zij zich wist te herinneren, met een scherpgetee kend, gebronsd gelaat en arendsoogen die haar zagen en de hare vasthielden. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1927 | | pagina 1