«sSchapr Coinnt
i
IÜ
Spit
In het land van Ster en Halve Maan.
Geestelijk Leven.
Tweede Blad.
0.8
1.5
1.0
1.0
1.0
isuw l
Bal.
Ireeza
Feuilleton.
e hod
HET KASTEEL
VAN GRANIET
in den rug
Kloosterbalsem
Te Pergamos.
.000—,
w
WH
iposii
Va 7,
?/i
Zaterdag 17 December 1927.
70ste Jaargang. No. 8171.
Maar zoo wie een van deze kleinen, die
in Mij gelooven, ergert, het ware hem
nutter, dat een molensteen aan zijnen hals
gehangen, en dat hij verzonken ware in
de diepte der zee, Matth. XVIII 6.
Een eigenaardig verzoek is tot mi) gekomen. Mij is
„evraagd op welke wijze de hierboven geplaatste tekst
uit het evangelie moet worden uitgelegd.
Het zou tegenover de briefschrijver getuigen van
/onbescheidenheid, indien ik in dit artikel mededeelde,
waarom zij dit verzoek tot mij richt. Alleen dit moet
ik ter verklaring aan mijne getrouwe lezers mededee-
len, de schrijfster leeft in een protestantsch-orthodoxe
n geving.
Hierdoor wordt al terstond opgehelderd, waarom zü
jen hare kennissen (want daarop doelt zij tevens) zoo
froote waarde hechten aan de beteekenis van een bij-
lelwoord. Immers, in zulk een omgeving heeft een
idanig woord gezag, want het is afkomstig uit
i Heilige Schrift", het is Gods woord.
Persoonlijk sta ik daar geheel anders tegenover.
|Voor mij is de bijbel een verzameling van boeken uit
verschillende tijden afkomstig, geschreven door men
schep. van zeer uiteenloopende inzichten en van onge-
jlyke ontwikkeling. In dien bijbel lees ik hoofdstukken
van onvergankelijke schoonheid, van diepe wijsheid,
van innige vroomheid, maar ook vónd ik daarin veel
dat verouderd is en zonder eenige waarde voor onzen
tijd, veel dat getuigt van kinderlijk bijgeloof en van
een naieve wereldbeschouwing.
Een bijbelwoord kan voor mij dus zeer verschillende
gedachten vertolken en onderscheidén gevoelens op
wekken. Maar nooit heeft het voor mij waarde of
bindende beteekenis, enkel en alleen omdat het in den
bijbel staat.
Deze korte beschouwing meende ik te moeten la
ten voorafgaan aan de nu volgende'beantwoording van
de mij gestelde vraag.
Wij moeten een tekst steeds beschouwen in het ver
band, waarin hij voorkomt. Dit is de eenige manier om
hem te begrijpen.
Wij lezen in het 18de hoofdstuk van het evangelie
van Mattheus, dat de leerlingen van Jezus tot hem
kwamen met een vraag. „Wie is toch de meeste in het
koninkrijk der hemelen?" vroegen zij.
Toen riep Jezus een kind tot zich en hij plaatste dit
midden tusschen de leerlingen en sprak: „Voorwaar zeg
Ik u: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de
Idnderkens, zoo zult gij in het koninkrijk der hemelen
geenszins ingaan, zoo wie dan zich zeiven zal vernede
ren gely'k dit kindeken, deze is de meeste in het konink
rijk der hemelen. En zoo wie zoodanig kindeken ont
vangt in mijnen naam, die ontvangt mij. Maar zoo wie
een van deze kleinen, die in mij gelooven, ergert, het
waro hem nutter, dat een molensteen aan zijnen hals
gehangen, en dat hij verzonken ware in de diepte der
zee."
J Daarna spreekt Jezus over het geven van ergernis,
waarbij hij de paradoxale uitspraak geeft over het af-
*1 houwen der handen en het uittrekken der oogen. En
1 dan vervolgt hij: ,„Ziet toe, dat gij niet een van deze
prpm kleinen veracht. Ën hij bezigt de vergelijking met den
cl/Clu herder die, honderd schapen bezittend toch overal zal
gaan zoeken, als hij één enkele daarvan heeft gemist
Wij bemerken dus, dat hier wordt gehandeld over de
vraag, wie de meeste is in het koninkrijk der hemelen.
Wat beteekent dit? Om te begrijpen, moet men be
denken, dat de eerste christenen hebben geleefd met
de gedachte, dat er een nieuw rijk op aarde zou worden
gesticht.
De aandachtige lezers zullen zich herinneren, dat ik
hierop nadrukkelijk heb gewezen bij de bespreking van
het zoogenaamde primaat van Petrus.
Het is dus zeer goed begrijpelijk, dat zich allerlei
voorstellingen vormden aangaande dit nieuw te stich
ten rijk en eveneens dat deze voorstellingen een weer
spiegeling waren van de wenschen en verlangens, waar
door de aanhangers van de nieuwe leer bezield waren.
Deze aanhangers waren niet plotseling veranderd in
menschen vol van heiligen geest. Wel was in hen een
groote bewondering ontwaakt voor het verhevene van
de nieuwe leer en brachten zij die bewondering gaarne
over op Hem, in wien zij ,deze leer belichaamden, maar
ag,
de
i, mi
t«
N,
ur.
Dec.'
er BOR!
Toega
node.'"
OUI^'
nt t/3!
jren
LFMAl
'EML'C
jn
raten
ezicht
gel®
Ti
DOOR ETHEL M. DELL
Bewerkt door Jhr. R. H. G. NAHUYS.
EERSTE DEEL.
13.
HOOFDSTUK X.
DE DROOM.
Dien avond sprak of zag zij Burke niet meer. De oude
Kaffervrouw was haar verder behulpzaam, bracht haar
maal op een presenteerblad', en bleef bij haar tot
^^t langer noodig was.
Sywia gevoelde geen lust haar bij zich te houden,
^rl&ngde alleen te zijn. De gedachte aan Guy kwel-
ae naar zonder ophouden. Zij smachtte en hunkerde
n z1ag er nog zoo tegen op hem te zien. Doch
nurice had uitgemaakt dat zij moest wachten tot den
Morgen, en het was haar reeds gebleken dat hetgeen
,Vetoangde, gebeurde. Bovendien gevoelde zij dat
zy doodop was en volstrekt niet tegen welke nieuwe aan
doeningen ook bestand.
.Uiterst dankbaar liet zij zidh eindelijk in de kale
ogeerkamer op het bed neerzinken, Haar vermoeid-
neid was van dien aard, dat zij meende, dat zij sliep,
Maar niettemin lag zy uren lang wakker,luisterende
naar den neerstroomenden regen, en denkende den-
Kende over de toekomst. Haar roman was ten einde,
uat zag zy ten duidelijkste in. Wat uit haar ontmoe-
3% net Guy ook mocht voortvloeien, het kon niet
e^. Mocht niet zyn met den afloop, wsar-
ar zy vijf jaren lang met zooveel vertrouwen had
Mo?*1?6?' Guy was tegenover haar tekort geschoten.
v~ al den moed die in haar was, zag zy dit feit onder
?e Guy dien geloofd en vertrouwd had,
heel niet langer, zoo hij ooit bestaan had. Haar ge-
j-f e ..leven had een verandering ondergaan. Het pad
niof Z1J kad, was eensklaps geëindigd. Zy kon
omkeeren en een ander zoeken. Doch
al<s«vf z te Wenden, wist zy niet. Het leek haar
bleven6* nergens een Plaatsje voor haar was over ge-
lanje uren verliepen langui». Zij dadit dat er
•ooit een einde aan den nacht nou komen. Haar kale
daarmede hadden at) nog niet den ouden menseh in
zich geheel overwonnen en gedood. Dit is een alge
meen zielkundig verschijnsel: een mensch kan niet plot
seling geheel van inzicht veranderen/; de innerlijke
processen voltrekken zich langzaam en geleidelijk. Dit
kan ieder bij nauwkeurige zelfbeschouwing in eigen
leven opmerken. Daarom bleef ook bij de discipelen van
Jezus nog veel van de oude gezindheid nóWerken. En
deze oude gezindheid legt hun de vraag op de lippen:
Wie is toch de meeste in het koninkrijk der hemelen?
De bedoeling dezer vraag is: Wie zal (of wie zullen)
in het nieuw te stichten rijk de voornaamste plaatsen
bekleeden. Zij dachten zich een wereldsch rijk en...
daarin waren hooge en lage ambten. Is het wonder,
dat ieder der leerlingen heimelijk hoopte op een hooge
Sositie Te meer ligt het voor de hand om deze bedoe-
ng in de vraag te lezen, omdat bij het Joodsche volk
in die dagen zeer -sterk de Messias-gedachte leefde.
En de Messias zou immers zijn een vorst als David,
een wereldsch heerscherl
Merkwaardig en treffend is het antwoord van Jezus.
Hy wijst op het kind, stelt dit ten voorbeeld. Waarom?
Omdat het kind hem was het zinnebeeld van eenvoud.
Een kind weet nog niet van „hoog" en .„laag" in de
wereld, kent geen onderscheid tusschen aanzienlijken
en geringen, beschouwt allen als gelijken.
Hier maken wij kennis met die pradhtig-mensche-
lijke idee van het evangelie, die heerlijke idee van
waarachtige broederschap, welke, helaas, nu nog, nè
zoovele eeuwen van heerschappij van kerk en christen
dom, wordt verloochend.
En ontroerend is nu voor ons het woord „en zoó
wie zoodanig een kindeken ontvangt in mijnen naam,
die ontvagt Mij."
Want daarmede wordt gezegd: wie om mijnentwille
het kind d. i. den teenvoud liefheeft, die heeft deel aan
Mij. Of m.a.w. die openbaart mijn geest, of anders nog:
die toont, dat hij bezield is met de gevoelens, welke
mij d. i. Christus leiden in mijn leven.
En hiermede wordt ons ook duidelijk de zin van de
tekst, waaromtrent de briefschrijfster verklaring vroeg.
Het komt my voor dat deze zin geen andere kan zyn
dan de volgende: wie niet in eenvoud, zonder ogois-
tische bijbedoelingen, het evangelie aanvaardt, die is
veroordeeld 1
Als een kind heeft men die groote gedachte der al
gemeens menschenliefde in zich op te nemen. Vreemd
Ineens ia het er
Ineens, terwijl Ge een stoel
verzet, een krant opraapt
of een andere ©ogenschijn
lijk onschuldige beweging
maakt, schiet de pijn in Uw
rug. Als ge er het minst
op voorbereid bent, krijgt
Ge het Spit in Uw rug.
Hebt Ge Akker*Klooster-
balsem in huls - en omdat dit
middel in zoovele gevallen te pa*
komt, zijn velen niet gerust, wan
neer niet een pot in hun kast
staat - dan kunt Ge U van stonde
aan met dezen weldadigen balsem
laten wrijven. Het zal U verbazen
hoe snel Uw aanval verdwijnt.
AKKER'»
Groote pot 60 ct Zeer groote pot f 1.—
,,Geea Goud zoo goed"
veroorzaakte haar veel pyn, en iedere hoop op slaap
gaf zij op. Haar gedachten begonnen op een kwellende
verwarde manier om Burke Ranger in een kring in de
rondte te draaien. Zij voelde, dat zy beter over hem zou
kunnen oordeelen, nadat zy Guy had gezien. Voor het
oogenblik veroorzaakte de gelijkenis tusschen hen haar
afwisselend schrik of smart. Zy kon haar geest niet
afwenden van het denkbeeld, dat zy hem voor Guy ge
houden had. Hy was de sport van man alleen iets
minder beschaafd dien zy gedacht had, dat Guy zou
worden. Zij trachtte zidh een voorstelling van hem te
maken, hoe hy er moest uitgezien hebben toen hy
jonger was, doch zij kon niets anders zien dan Guy.
En wederom knaagde het bittere verlangen, de schrij
nende teleurstelling aan haar ziel.
Tegen den morgen dommelde zij in, doch lichamelijk
ongemak en kwellende angst bleven haar onophoude
lijk by, en beroofden haar van'iedere werkelijke rust.
Zy werd zich vaag bewust van bewegingen in het huis,
lang voor een zacht kloppen op haar deur haar tot
het volle bewustzijn terugriep.
Zij richtte zich op haar elleboog op. „Binnen l Ik ben
wakker."
Burke Ranger vertoonde zidh. „Ik Was bang, dat
Mary Ann je zou doen schrikken, indien ze je plotse
ling welkte," zeide hy. „Mag ik binnenkomen?"
„Met genoegen," antwoordde zij.
Het zien van zijn gebronsd gelaat en zyn schrandere
oogen deed haar gepijnigde en afgematte zinnen goed.
Zij stak een verwelkomende hand uit, met terzijdestel
ling van de welvoeglijkheid.
Hy kwam tot vlak bij haar en vatte haar hand, doch
het volgende oogenblik voelden zyh vingers haar pols.
Hy zag recht op haar neer. „Je hebt een slechten nacht
doorgebracht," zeide hij.
Zy sprak hem niet tegen, en gaf hem met een glim
lach gelyk. „Het regende zoo, dat ik het niet uit myn
gedachten kon zetten. Heeft het nog niet opgehouden?"
Hij deed alsof de vraag niet gvdaan was. „Wat scheelt
er aan?" vroeg hij. „Nog last van de knie?"
„Een beetje,"bekende zij. „Het zal aanstonds wel
voorbij zyn, denk ik."
„Ik zal hem nog eens verbinden," zeide Burke, „wan
neer je wat thee gedronken hebt. Je deed beter, van
daag in bed te blijven".
„O, moet dat?" vroeg zij teleurgesteld.
„Doe je het dan liever niet?'"
„Neen. Ilk heb zoo het land in bed te moeten blij
ven. Het maakt my zoo ellendig." Zij sprak opgewon
den. „En dan... en dan..."
„Jawel", zeide hij.
„En dan... wil ik Guy zien," besloot zij, terwyl een
diepen blos haar naar de wangen steeg.
„Dat is buiten kwestie," zeide Burke met kalme be
moet men rijn aan alle zelfzuchtige berekening. Het
beginsel moet worden tot levens-beginsel.
Wordt op deze wijze dit tekstwoord niet rijk van be
teekenis
Is het niet van groote waarde nog voor ons?
En is het niet tevens beschamend voor de christen
heid?
O, daar wordt en onze idagen leveren er een spre
kend voorbeeld van zooveel gestreden over de „ware
leer." De roomsche kerk heeft haar leerstellig systeem
opgebouwd en zegt dat zij het ware evangelie predikt;
de protestantsche orthodoxie beweert dat zij alleen den
„Christus" predikt in rijn volle zuiverheid; talrijke an
dere schakeeringen hebben een dergelijke pretentie!
Wie toont echter te begrijpen, dat het ééne noodige
is: het als een kind aanvaarden van het beginsel der
liefde, wat de kerngedachte van het evangelie is?
Want daar is meer schoonheid en waarachtigheid in
den eenvoudige, die door zuivere liefde zich laat lei
den, dan in de wereldsche christenen, die schitteren in
de wereld of geleerde boeken schrijven om de simpele
waarheid van het evangelie te verduisteren en te ver
hullen in diepzinnige redeneeringen,
ASTOR.
(Van onzen Reiscorrespondent)
.Wanneer de vriendelijke lezeressen en lezers nu
gedacht hebben, dat onze brave Vali ons
midden op straat zou hebben laten staan, terwijil
hiji met Azia Bey, den burgemeester en anderen
naar den Konak wandelde, dan hebben zii toch de
hoffelijkheid' van den allerheminneiijksten Pacha
onderschat- Wh' derden toch tevoren toevertrouwd
aan de zorgen van den Gemeente-secretaris, die ons
per automobiel naar de ruïnes bracht. Hij' had een
Ford gerequireerd en daarmede reden wyi nu de
stad door en de hehingi op van den berg, waarop
het grootste deel der ruïnes liggen, Ejen Fond is
toch een wonderbaarlijk instrument, want we reden
een stille helling op, langs een bijna onbegaanbaar
pad, dat tevoren zeker alleen door muil- en andere
ezels betreden was. Het werd nog stijler en daar
de chauffeur aanstalten maakte zijn Fordi met een
Gems of geitenhok te doen wedijveren, lieten wij
halt houden. Niet dat wij niet vertrouwden, dat de
Ford daar kon komen, waar een gems komt.
we wilden liever wat zien dan zoo geschokt te wor
den. dat we er minstens een wandelende nier door
zouden oploopen.
We waren reeds een flink' stuk gestegen en kon
den 'hier een blik 6laan op de omgeving.
Terwijl vlak beneden ons het Pergamos van he
den en achter ons, den berg verder op, het Per
gamos uit het verleden, strekte zich zoover het
oog reiken kon, de vlakte van de Kaikoa (thans
Bakir Tschai) uit.
Reedis in de 5e eeuw vóór Christus bestond, er
boven op den eenzaam gelegen berg een door de
.Grieken gestichte versterkte stad, welke later door
koning, Xerxes veroverd en aan een zijher veld-
heeren geschonken werd,
In het jaar 400-399 v. Chr. werd Pergamos door
Xenophon, wiens avontuurlijke tocht met zün
100.000 manschappen nooit nalaat ieder die daarover
leest of hoort, te boeien, na een lange belegering
genomen. Eien eeuw 'later begon voor Pergamos een
nieuw tijdperk, waartoe onwillekeurig koning Lysi-
machos, een der Diadochen of opvolgers van
Alexander den Groote, de aanleiding gaf. Wij' ken
nen Lysimachos reeds door hetgeen hij voor Epbe-
sus deed. 'Lysimachos liet door den Poutier Phile-
taeros. zijn stadhouder te Pergamos, een som van
9000 talentas (pijn. 20 mi'llioen gulden) bewaren,
Philetaeros had' een broeder Eumenes en een neef
Attalos.
Na den dood van Lysimachos wilde Philetaeros
de schat niet afgeven. De aanvallen1 zijner vijanden
wist hiji met moed en bekwaamheid af te weren
en hij kon zich ten slotte niet alleen in het bezit
van de schat, maar ook van oen onafhankelijk
Pergamoó verheugen,
Zoo ontstond het rijk van Pergamos. De groote
vruchtbaarheid van de Kaikos-vlakte, droeg naast
de schat van Lysimachos niet gering bij tot voor
spoed en welvaart van koning en onderdanen. Per-
chamos zou dan ook een belangrijke rol spelen,
heerschend van af den top van den eenzamen berg,
waarop de hoofdstad gevestigd was, over het groot
ste gedeelte der Westkust van Klein-Aziö.
Philetaeros, (283263), de stichter van het rijk
van Pergamos, werd na zijn dood allereerst door
zijn broeder Eumenes I, (263—241). daarna door zijn
neef Attalos (241—197) opgevolgd.
Het waren krachtige vorsten, die met succes de
aanvallen der koningen van Syrië wisten af te slaan.
Attalos als zegevierend veldheer in zijn hoofdstad
teruggekeerd, noemde zich koning, van Pergamos en
liet de herinnering aan de heldendaden van zijn le
ger door muurschilderingen levendig houden. Wij
zien, dat hij een zeer lange regeering had, waar
van ontegenzeggelijk zijn land en volk profiteerde.
Hij moedigde kunsten en wetenschappen aan. en
gaf zélf' het voorbeeld door kunstwerken te verzat
melen en ten toon te stellen.
In zijn dagen breidde de stad zich dermate uit,
dat de vestingmuur tot op de helft van de berg-
slistheid. „Vandaag zul je hem stellig niet zien."
„O, maar ik moet! Heusch, ik moet!" pleitte zij wan
hopig. „Myn knie is zoo erg niet. Heb je heb Je
hem reeds gezegd, dat ik hier ben?"
„Neen," hernam Burke.
„En waarom niet, alsjeblieft? Waarom niet?" Zy
drong nu byna koortsachtig aan. „Ik kan geen rust
vinden tot ik hem gezien heb waarlijk, ik weet niet,
wat my eigenlijk te doen staat Ik kan niets doen
alvorens ik hem heb gezien."
Burke had de wenkbrauwen samengetrokken. Hij zag
er bijna verontwaardigd uit. Doch zij was niet bang
voor hem. Op het oogenblik kon zij aan niets denken
dan aan Guy, en aan haar dringende behoefte hem te
zien. Dat was het eenige waarop het aankwam. Met
gespannen zenuwen en trillend wachtte zy het ant
woord af.
Het kwam niet terstond. Met zijn eene hand hield
hy nog de hare vast en met de andere voelde hy haar
pols.
„Luister!" zeide hy eindelijk. „Er bestaat geen reden
voor al die kwellende angst. Je moet bij jezelve het
besluit nemen dat je vandaag rust zult houden, of je
wordt ziek. Het zal je geen schade doen en hem
evenmin wanneer je een paar uurtjes langer moet
wachten."
„Ik zal niet ziek worden," verzekerde zij hem met
ernst. „Ik ben nooit ziek. En ik verlang hem te zien
o, ik verlang zoo naar hem. Ik moet hem zien. Hij
is immers niet erger?"
„Neen," antwordde Burke.
„Waarom mag ik hem dan niet zien?" drong zij
aan. „Waarom kijk je zóó? Houd je niets voor mij
verborgen? Is er iets gebeurd dat ik niet mag we
ten? Juist, dat is het! Ik dacht het al! Vertel my als
jeblieft wat het is! Het is veel beter het mij te zeg
gen.'"
Zy trok haar hand dit de zijne en zat op, hem recht
in het gelaat ziende. Zij haalde zeer snel adem, doch
zy had haar opgewondenheid onderdrukt. Haar oogen
werden voor de zijne niet neergeslagen.
Hy maakte een onverwachte beweging als werd
hy tegen zyn wil gedwongen. „Welnu, als je het dan
weten wilt hy is weggegaan!"
„Weggegaanl" herhaalde zij. „Wat bedoel je daar
mee?"
Hij keek haar in het doodsbleek geworden gelaat en
zijn eigen word strenger. „Niet anders dan wat ik zeg.
Gisterenmorgen vroeg heeft hij de plaat gepoetst. Nie
mand weet waar hij is."
Onwillekeurig bracht Sylvia een hand tegen haar
hart Het klopte tot berstens toe. Zij sprak met groote
moeite. Misschien is hij naar Ritzen gegaan mij
tegemoet."
helling aangelegd moest wonden, omdat de oude
nuuur een te nauw keurslijf vormde.
Het is licht te 'begrijpen, dat de Romeinen, die
hun macht en hun invloedssfeer steeds meer wil
den vergrootten, trachtten met het bloeiende ko
ninkrijk Pergamos een vriendschapstractaat te
sluiten. Dit geschiedde gedurende de regeering van
den volgenden vorst uit de dynastie der Attaliden,
Eumenus II (197169 V. Clhr.) Onder hem kwam
het rijk tot den grootsten bloei en beheerschte. het
grootste gedeelte van westelijk Klein-Azië.
Onder zijn broeder Attalos n (159138) en diens
zoon Attalos III (138—«133) zette de periode van
bloed zich voort,
Wie thans de ruïnes bezoekt wordt dadelijk ge
troffen door de verscheidenheid en talrijkheid der
fraaie bouwwerken, welke de hoofdstad van het
Rijk gesierd hebben. D:e marmeren bouwwerken zijn
eerst uit den tijd van Attalos III en daarna af
komstig, maar al was de door Eumenus II ge
stichte bibliotheek niet van marmer, de schoonheid
van het gebouw zal daarom niet minder groot ge
weest zijn. Buitendien, wat doet ten slotte de fraai
heid yan het gebouw er toe. wanneer men bedenkt
wat binnen die muren gevonden kon worden. Twee-
honderdkiuiizend banden bevatte de bibliotheek, een
voor die dagen buitengewoon groot aantal geschrif
ten. Wie vergelijkt de woorden Pergamos en per
kament, kan licht begrijpen, dat bet perkament hier
uitgevonden en het eerst vervaardigd werd.
Toen na den dood van Attalos III, ingevolge van
diens testament, Pergamos aan de Romeinen ten
deel viel, werd Pergaonos de provincie Azië van het
Romeinsche rijk. Daar er een periode van vrede
heerschte, breidde de stad zich aldra ook tot in de
vlakte uit en werd daar niet ommuurd. Later bleek
dit te gevaarlijk en werd een nieuwe muur op een
kwpt hoogte boven den voet van den ben? en een
klein stuk bet dal in gebouwd.
Wat in die paar eeuwen, gedurende welke Per
gamos westelijk Klein-Azië bebeersebte, de invloed
van dit land op de ontplooiing der wereld-cultuur
moet zijn, kan men door de bestudeering der
ruines leeren beseffen. Het zou mij te veel in de
tails voeren, om daar dieper op in te gaan en ik
zal miji dus zooveel mogelijk] beperken. Reeds sprak
ik over bet perkament en over de bibliotheek, well-
nu de boekerij: werd gedurende de Romeinsche heer
schappij) door Antonius naar Alexandrië gebracht
en men kan den invloed van 200.000 werken op de
ontwikkeling van die omgeving gemakkelijk begrij'r
pen. Buitendien werkten te Pergamos ingenieurs,
architecten, beeldhouwers en schilders mede
de constructie yan nieuwe stadsmuren, torens,
marktplaatsen, winkelgalerijien paleizen, woonhui
zen, publieke gebouwen en tempels. Dat is door
gegaan tot aan het einde der Byzantijnsche heer
schappij1, toen 'fc noodig werd een nieuwen, enge ren
muur te bouwen.
t In de 2e eeuw na Christus telde de stad ongeveer
120.000 inwoners. De invloed van het Christendom
deed zich gelden en hier te Pergamos werd een der
apokaliptische kerken van Klein-Acië gebouwdL
(Zie Op. Johannes 1, 11; 2, 12 e.v.)
Gedurende het Byzantische tijdperk werden meer
dere kerken gebouwd en had een bisschop hier zijn
zetel en zwaaide zijtn herderlijken kroonstaf.
In 716 had Pergamos de aanvallen van Arabieren
onder Maslama te verduren. De stad wist deze ca
lamiteit gelukkig te overkomen. Toen kort daarop
gedurende een nieuwe bloeiperiode, de bevolking
zich uitbreidde, bleek de stadsmuur weer te nauw
,en werd een nieuwe wijdere muur met materiaal,
'afkomstig van antieke bouwwerken, opgetrokken.
Stevig, moest die muur zijn, want de geruchten om
trent de nadering van Seldschukkon en Osmanen
werden steeds onrustbarender.
Tenslotte viel in 1330 de stad en het rijk van Fer-
Jgamos voor goed in handen' der O'smanen, Daar
mede was bet met het oude Pergamos gedaan. Wij
mogen niet de schuld voor bet verval der oude
stad geheel aan de Turken geven, het staat vast,
geloof ik niet," hernam Burke droogjes.
Zyn toon zeide meer dan zijn woorden. Zij maakte
een lichte werktuigelijke beweging van achteruitdein-
zen. Doch een oogenblik later sprak zij met een flauw,
meewarig lachje.
„Je bent zeer goed voor mij geweest. Doch méér van
je tyd, mag ik niet van je vergen. Mpak je verder om
mij niet bekommerd! Ik ben zeer goed in staat zelve
mijn knie te verbinden."
Zyn strakheid viel van hem af. „Ik wil hem zien om
mij te overtuigen dat het er goed mee gaat," gaf hij
ten antwoord. „Doch ik behoef je niet thans daarmee
lastig te vallen. Ik zal Mary Ann bij je zenden met
een kop thee."
„Dank je," hernam Sylvia. Zij was bezig met het ver
zamelen van haar door den slag vernietigde krachten;
zy sprak met afgemeten beslistheid. „Denkt nu alsje
blieft niet verder meer om mijl Ik ben niet ziek en
zal het ook niet worden. Vanavond mag je naar myn
knie omzien indien je er zoo op gesteld bent. Maar
eerder niet!"
„Je wilt dus wel te bed blijven?" vroeg Burke.
„Goed dan; indien ik moet," gaf zij toe.
Hij wendde zich om tot vertrekken, doch kwam eens
klaps daarvan terug. „En zul je niet blijven liggen tob
ben? Daarvoor ben je veel te flink."
Z\j lachte opnieuw een bevend, moeilijk lachje.
„Ik ben in werkelijkheid volstrekt niet flink. Ik houd
my maar zoo."
Hij lachte plotseling tegen haar terug. „Je bent een
kraan! Ik heb nog nooit een vrouw gezien, die har
den tegenspoed zoo goed verdroeg als jij. Gewoonlijk
verlangen z\j over de gevaarlijke plekken gedragen te
worden. Maar jij jij staat op je eigen beenen."
„Dat wil ik ook, indien ik kan," antwoordde zy.
„Doch ditmaal ben ik vrijwel van de beenen geslagen.
Wanneer ik den tijd gehad heb tot my zelve te komen,
zal ik spoedig genoeg weer in orde zyn."
Hij boog zich opeens tot haar over en legde een hand
op haar schouder. „Komaan!" zeide hij. „Niet tobben."
Zy lichtte haar heldere oogen tot hem op. „Neen
ik zal niet tobben! Er is altyd een uitweg uit iedere
moeilijkheid, niet waar?"
„Er is zeker een uitweg uit deze," zeide hij. „Ik
zal je die later aanwijzen indien je me belooft, daar
door niet beleedigd te zullen zyn."
„Beleedigd!" hernam Sylvia. „Daartoe bestaat niet
veel kans niet?"
„Dat weet ik niet," zeide Burke. ,Jk hoop van niet.
Goeden dag!"
Hij strekte zijn ledematen, bleef een oogenblik naar
haar kijken, keerde zich eiitdelijk om en ging heen.
Er had iets in zijn houding gelegen wat zij volstrekt
niet kon begrijpen.