mnistiq
A,i.JyS HOEKJE.
filmvertooning, tooD Jullie ln
naar de beolden op het witte
In gespannon aandacht het ver-
KMvige geschiedenis volgden,
in de stilte oen stemmetje:
ik uitkomst!"
Jeaom den toon en den uitroep
'en, die het oogenblik zoo moe
ien wij wel eens goed na, blijven
ia bij stil staan, wat ..uitkomst"
1 menschen ^routen ui klei*
"verdriet, zorg of angst zitten
een verhaaltje voorlezen.
Uitkoimt.
ide van het dorp in het eenvou
van de heele gemeente, woonde
heel alleen.
y een klein hutje, waarin hij zijn
Het houtwerk was verveloos; de
scheef, of ze elk oogenblik om
ikken en'het dak zag er zoo ver-
ellendig uit, dat het een wonder
iét bij den eersten den besten
elkaar geslagen werd.
sje had Maarten de laatste vijf
fan zijn leven doorgebracht en nu
[den, bewoner en huisje te wed-
langst zijn armzalig leven zou
arten. nog jong was, had hij weinig
ita, dat hij het op zijn ouden dag
ou hebben. Hij was een knap w»rk-
rdiende goed zijn brood. Reeds dacht'
of hij op een. keer niet een eigen
zou kunnen oprichten, toen eon
eval hem het gebruik van zijn
deed verliezen. Dit ongeluk sloeg
den bodem in. Hij verliet het dorp
een stille plaats, waar hij geen
ontmoeten.' die hem in betere tij
had.
noest leven. Wat kan hij met <*ón
sn? Gelukkig-wist hij iets te vin-
boodschappen, wiedde het on-
ien en tusschen de stepnen van
verdiende hij den kost Ilij be-
ein huisje dat weinig huur deed
til voort, zich met niemand be
verdiensten waren schraal, maar
aig behoeften. Zoo kon hij steedp
Wen en bleef niemand iets schül-
\ft\\tage jaren en schijnbaar was
pij kon ie herinnering aan het verle-
I en zijn verdriet niaakte hein
p gebogen, zijn haren werden
firk ging hem nist vlot van de hand.
hem begunstigd hadden, verlié-
p, en zij, die er zich vestigden,
niet aan den ouden, afgeleefden
i laten verdienen.
el hij tot armoede. Hij at droog
ebts zelden kon hij een stukje spek
ar dit vond tij niet zoo erg als de
hij zijn huur niet zou kunnen beta-
toe had hij eiken Zaterdag, als liij
wat hij in de atgeloopen w^ek ver-
drie kwartjes op zij kunnen leg-
e buur van het armzalige hutje, dat
de.
irtjss Wie niet veel, maar met
it Maarten dat het niet lang meer
Of 't zou hem onmogelijk zijn den
te betalen. Zou deze hem een ge
ut de buur kwijt sohelden? Och neen,
11 kans op. Wat moest er JAn ge
en?
Doolt, dacht Maarten. Liever wilde hij
Jger omkomen.
was nog een uitweg. Toch schrikte
jrten hiervan terug. In het dorp stond
luis, waar behoeftige oude menschen
tsj? konden krijgen.
arcnhuis! Als Maarten hieraan dacht
verdrietig. Zou hij daarin moeten
li hij daarvoor zoo hard gewerkt?
8 mogelijk wilde hij zijn hoofd bo-
f houden. Hij leefde nog zuiniger hij
Ich een deel van zijn voedsel om
de huur te kunnen betalen, maar
verd de oude man steeds zwakker.
Djm een Zaterdagavond, dat hij on-
de huur kon betalen. Wat moest er
lm worden? Zou de huisbaas medelij-
in?
Ni ging voorbij, maar Maandagoch-
choen de eigenaar op den drempel
inoedige hut en elschte zijn geld.
m niet," sprak de oude man be-
'«*00 weinig voor mij te doent"
D ie oud om te werken!" sprak de
oorsch.
•I' 'k wfl nog wét graag mijnheerl en
w&t wilt laten verdienen, zult u te-
mij zijn!"
*1! ik heb niets voot Je te doen. Weet
n oeste voor jou is? Vraag een
net armhuis. Daar zullen zij Je wel
Dsekte Maarten, zie u het nog een
a? u nog even &e(luld. Ik zal al
doen om geld te verdienenl"
J®1% oude. Deze week zal ik nog
Kun je dan niet betalen, dan moet Je
W was hardvochtig. HIJ had hut-
J en het gemis van die paar kwartjes
wet armer maken. Maar hij wist, niot
l!niS.D,VOn<3 den ouden man koppig,
teilijk leven verkoos boven een zox-
geloos bestaan in het armhuis.
*t Was de laatste week voor Maarten die hij
in zijn bouwvallige hut zou doorbrengen Hij
was aan het huisje gewend geraakt. Hoo meer
de laatste dag naderde des te verdrietiger hij
werd. Treurig zat hij op de bank. Hoe zou zijn
leven eindigen?
Maarten lette niet op de menschen, die voor
bij gingen, hij lette niet op hoe enkelen hem
goeden dog jeiden. Hij zat in gedachten en
tranen liepen over zijn gezicht.
„Wat scheelt er aan, oude?" klonk plotse
ling een stem.
Maarten keek op. Wat zou die vreemde man
willen
't Was een heer.
Maarten fleurde wat op, misschien is 't
iemand, die mij iets wil „laten verdienen",
dacht hij blij
„Willen we liever naar binnen gaan?" vroeg
de heer.
„Goed!" knikte Maarten.
Belden gingen het huisje binnen.
„Vertel nu eens, wat er aan hapert, waar
om heb je zoo'n verdriet, oudje?"
„Ach mijnheer, zou ik niot bedroefd zijn. nu
het zoover met mij is gekomen, dat ik naar
het armhuis moet?
„Ja. dat is treurig! "Maar voor ik verder met
je praat, zou ik je iets willen vragen: „Ken je
een zekeren Maarten Verhoef?"
Die ben ik mijnheer!"
„Zoo! ben je vroeger timmerman ge
weest?"
„Ja mijnheer, maar dat is lang geleden. Mijn
rechterarm hefeft mij in den steek gelaten."
„Hoe is dat gekomen?"
„Och mijnheer, bij een brand hielp ik wat
mee en toen heb ik een ongeluk gehad."
„Neen beste man, je vertelt de halve waar
heid."
„Och mijnheer, wat zou Ik nog meer te ver
tellen hebben?"
„Dat zal ik je zoggen. Er was brand in een
hotel, waar een familie met een jongetje van
zeven jaar, logeerde. Allen in toris waren ge
red, behalve het ventje, dat achtergebleven
was, toen niemand meer het huis in durfde.
Toen ben jij. Maarten, naar beneden gevlogen
en hebt Je loven gewaagd om Ijet kind te red
den. En Je hebt er goed afgebracht Maar op
het oogenblik, dat je het kind buiten gevaar
had gebracht en 't Overreikte, viel er een
brandende balk neer.
„Dat heeft het hem mij gedaan, mijnheerP
„Zeker, beste kerel Je ziet, Ik weet alles.
Met een onnoo&ele belooning heeft men Je
laten gaan.M
„Ik verlangde geen belooning, maar och, Ik
wist niet, dat het mét mijn ürta zoo ernstig
zou worden.
Luister verder.' Later heeft die geredde Jon
gen het verhaal nog dikwijl* gehoord en bij
heeft niet gerust voor hij den man, die zijn
leven redde, had gevonden.
Maarten keek den vreemdeling verbaasd
aan.
„Ja, beste, goede Maarten dat knaapje
ben ik. Wat heb ik naar je gezocht Dank voor
je edele daad hoe graag pad ik Je reeds
véél eerder willen danken. Wat doet het mij
leed je er zoo gebrekkig aan toe ben geweest!"
„Och mijnheer het ergste is nu het arm
huis!"
,„Het armhuis?? dacht Je werkelijk, dat ik
Jou daarheen zou laten gaan? Ben je den huis
baas huur schuldig?"
„Ja mijnheer deze week wordt het al an
derhalve gulden!!"
„Ik zal hem het geld zenden, en jij, pakt één.
twee drie je boeltje en gaat met mij mee. Zor
gen zul Je niet meer kennen, je oude dag zal
zijn, zooals je het aan mij hebt verdiend Maar
ten!"
„OM, snikte de oude manUitkomst!!
wat ben ik blij!"
TANTE LENNIE.
(VervolgV
„Ik ook niet!" zei Troetel. Stel Je voor, dat
ze op school wisten, dat we den heelen mid
dag met een meisje op stap waren! Groote ge-
j nade kijk eens ze kruipen achter 't
boschje ze zullen alles snappen! de kans
is vorkeken H"
I „Vooruit, we moeten naar Sylvial"
Gauw!" zei Jerry, die nog niet mot zichzelf
I had uitgemaakt welk verhaal hij moest opdis-
schen om de mogelijkheid van hot vinden
van 'n verborgen schat uit te sluiten,
i Maar 't toeval diende. Toen zij bij de strui
ken kwamen was Sylvia verdwenen en ook
was er goon spoor te bekennen van Foxal en
zijn vriend.
„Ze zijn vast en zeker naar binnen gegaan,"
hijgde "Troetel
„En wat zou Sylvia gedaan hebben?" zei
Jerry angstig.
„Natuurlijk is ze- óók naar binnen geloo-
pen. Ik denk dat ze zich achterbaks nield,
toen zij zag dat die twee op haar afkwamen!"
zei Troetel.
„Wat moeten wij nu doen? moeten we ex
ook maar Inkruipen?" vroeg Jerry.
„We doen verstandiger hier te blijven staan
tot ze er weer uitkomen!" antwoordde Troe
tel. „Heel ver kunnen ze niet gegaan zijn
luister maar, ik hoor stemmen!*
Er volgden eenige minuten van angstige
spanning. Toen verschenen een paar hielen en
Foxal, die zich achterwaarts uit de opening
werkte, kwam te voorschijn.'
„Hallo! ben je al terug? Je ziel WQ
hebben dat bol -van jullie ook gevonden!" zei
hij.
„Jokkebrokken! om zoo'n mooie schuil-
plaats te ontdekken en ons maar wat op de
mouw te spelden!" schold Gordan óók te
voorschijn komend-
Jerry en Trootel verademden, 't, Was duide
lijk, dat ze Sylvia niet gevonden - hadden.
Misschien hadden ze haar in 't doirker niet
bemerkt - waar zou ze anders gebleven zijn?
„Ik zie niet in, waarom we jullie alles aan
deri neus moeten hangen," zei Troetel niet al
te vriendelijk.
„We vonden het niet noodig, dat alle lui op
school ervan wisten. Daarbij zou ik je raden
•maar nfet te dikwijls erin te gaan wie weet
óf er geen aardverzakking of instorting kan
plaats vinden," zei Jerry.
Foxal en Gordan gaven geen antwoord.
..Vooruit Foxief zei de-laatste. We zullen
Jullie het genot laten op de konijntjes te wach
ten en zelf wel een anderen dag terug komen.
Gegroet!"
En tot groote verlichting van Troetel en
Jerry keerden zij zich om.
Jerry ging op den grond zitten met de bedoe
ling te wachten tot de indringers uit het ge
zicht waren en Troetel stond naast hem. Een
gekraak in de takken bewees, dat Sylvia ln de
l buurt was.
„Blijf nog even waar je ben, Sylvial" zei
Jerry zachtjes zonder zijn hoofd om te
draaien. Een zucht was 't antwoord. „Geluk
kig zijn jullie 't die narelingen! ik durfde
i niet voor den dag te komen. Zie je ze niet
i moer? Zijn ze weg?"
i „Bijna! nu zijn ze al boven op den heuvel.
I Nu zijn ze er achter. Troetel en ik gaan ze
aohterna om te kijken of ze er werkelijk van
door zijn. Blijf hier tot we terug zijn, we komen
gauw".
„In orde!" zei Sylvia. En geduldig wachtte ze
in haar schuilplaats tot Jerry en Troetel terug
kwamen om te molden dat Foxal en Gordon
heusch weg waren en dat ze nu gerust te voor
schijn kan komen.
„Kranig, dat Je je zoo hebt verstopt", zei
i Jerry goed, turend, toen ze van uit de dichte
struiken te voorschijn kwam. „Wat zie je er
gehavend uitl geloof je werkelijk dat ze je
niet gezien hebben?"
Natuurlijk. Ik hoorde hen komen en was van
plan in den tunnel te kruipen dat deed ik
ook. Toen kwamen zij ook binnen, maar ik
zorgde wel dat ik vóór bleef Ze durfden niet
ver te gaan. Dat zeiden ze ten minste ik kon
't verstaan Maar ze zijn wel van plan terug te
komen om uit te visschen wat we hier zoeken
en uitvoeren. En ze spraken af dat ze morgen-
raiddag hierheen wilden omdat 't een halve dag
ia O, Jerry en Troeteltje, wij moeten alles af
gezocht hebben voor zij komen. Dat moet. Stel
Je voor, dat er iets te vinden was en dat wij
achter het net zouden visschen 1
„Natuurlijk I" antwoordden de jongens. Als
we rijk wórden is het nu meer dan noodig, want
't is het laatste kwartaal voor Jsr en voor zijn
broer, die zonder een buitenkansje ook weggaat.
Maar als die andere snuiters ons voor zijn en
aan 't zoeken gaan, dan kan alles mis loopen I"
„Maar hoe kunnen wij het zaakje opknappen?
Zouden we niet een paar kandelaars kunnen
krijgen en vanavond nog aan de gang gaan?
Jerry - zeg, zou dat nist mogelijk zijn?"
„Zie jij kans om van den directeur verlof te
krijgen, Troetel, en welken rédeD moet je op
geven
Troetel liep onrustig heen en weer. Blijkbaar
was hij niet.zoo heel zeker toestemming te krij
gen en scheen de mogelijkheid van het vinden
van sohatteD steeds meer op den achtergrond te
raken.
„Of zie Je kans er stilletjes tusschen uit te
knijpen", hield Jerry aan.
„Ik geloof, dat je niet wijs ben!" zei Troetel
ontmoedigd.
Sylvia kwam tusschen belden.
„Bedoel je, dat je onmogelijk hier kunt zijn
vóór de andere jongens komen?" vroeg ze. „O
maar dat moet, het moét, begrijp je!
„En als er nu heelemaal niets te vinden it?"
opperde Troetel
Sylvia deed alsof w deze opmerking niet
hoorde.
„Als Jullie niet komen kunt dan ga ik!" zei
ze beslist
„Wat en als die vreemde man, die gekke
gedaante op Je afkomt als Je alléén ben?
vorschte Jerry.
Sylvia zwoeg. Ze was niet op haar gemak. De
f;odachte alleen dat ze ln dat donkere hol
umand zou vinden, die er zoo griezelig uitzag,
benam haar den adem. Maar ze raapte al haar
moed bijeen.
„Toch doe ik 'tH zei ze uitdagend, Al zou
IV wie en wat ook ontmoeten en al moest ik er
den héélen nacht alleen zijn!"
Toen kreeg ze een nieuwen inval
„Kunnen jullie niet 's nachts komen? dan heb
Je minder kans gesnapt te worden, niet?"
„Als we 's nachts wegloopen en ze merken
liggen we er meteen uit!" bromde Jerry.
Troetel kwam Sylvia te hulp.
„Nu ja maar 't is één op de honderd dat ze
't merken, Jerry We kunnen heusch wel weg
komen en dan naar haar toe gaan. Vannacht
gaai 't wel. We zouden onze haren uit het hoofd
tiekken als de anderen ons vóór waren en iets-
vonden!"
Toch aarzelde Jerry Hij wist, dat zonder een
buitengewoon gelukje zijn broer en hij het
schoolgeld niet meer konden betalen en óók
dacht hij dat 't wel heel flink, maar niet ver
standig was van Troetel juist nu de kans te loo
pen gestraft te worden Want een vergrijp als
dit - het stil wegloopen in den nacht zou,
ais 't uitkwam niet zonder ernstige gevolgen
blijven Troetel ging over naar de vijfde klas
en stond op den lijst van „ordebewaarder" te
worden. Mocht hij dit wagen en moest hij
zijn vriend niet waarschuwen?
Had Troetel óók niet gezegd: „en als er eens
niets te vinden is?" - een dag te voren had
Jerry zelf die mogelijkheid eigenlijk als zeker
heid beschouwd maar sinds de ontdekking
van de' onderaardsche zijgang was hij aan 't.-
wandolon gegaan. Ook nu praatte hij zich in,
dat 't dwaas was zóó zeker te gelooven aan
verborgen schatten maar er was een
onderaardsche gewelf en daarachter de tunnel,
met zijn geheimzinnige bekoringl Als er iets te
vinden was, zou hij, zooals hij moest toegeven
z'n haren uit het hoofd trekken als hij de kans
had laten verloopen! Was er nu werkelijk zoo
veel gevaar verbonden aan 't nachtelijk avon
tuur?
Het raam was makkelijk genoeg op te schui
ven en nu Troetel en Sylvia durfden zou hij
dan alleen achterblijven en bezwaren maken?
Toen was zijn besluit genomen.
„Topl - ik zal komen afgesproken. Maar
toch geloof ik nog niet zeker dat onze moeite
beloond zal worden, Maar als jullie beiden het
wagen, zal ik geen spelbreker zijnl"
„Doe je 't heusch?" riep Sylvia opgewonden.
O, als we iets Vinden, zullen Jij en Je bröer
zóóveel hebben van wat wij krijgen, als je maar
noodig hebt"
En nu overlegden ze met hun drieén hoe zö
't zouden aanleggen.
Sylvia zou om twaalf uur bij den omgevallen
boom staan er was een weg, die wel wat
om zou loopen, maar die hoogstens een half uur
meer zou vorderen, maar waardoor ze in eik ge-
val niet het bootje hoefde te nemen.
„Ik kom alléén, als je belooft niot op het wa-
ter te gaan" zei Jerry nadrukkelijk. Loop dus
liever om. Je zegt immers, dat Je na tienen
makkelijk weg kunt komen dus je hebt tijd
j in overvloed. Troetel en ik komen ook tegen
dien tijd, maar wees niet ongeduldig als 't even
later wordt!
Wij zullen kaarsen meebrengen, maar zorg er
in elk geval voor, dat je zelf óók licht mee-
brengt. Dus afgesprokenl En nu Troetel nu
naar huiB jongen!
Ze liepen naar het bootje en roeideu gerei
Sylvia terug. Toen zij veilig en wel aan wal
stond, wuifden zij haar goedendaag en maak
ten toen voort zoo vlug ze konden om op tijd
thuis te zijn. Zij kwam op het nippertje maar
zoodra zij zich in de hal vertoonden kwam een
stelletje jongens op hen ai.
Gordon en Foxal zijn spinnijdig! Ze vertel
len, dat jullie een onderaardsche gang hebt
ontdekt en dat je er ons niets van wou vertel
len! Hoe flauw van jullie om dAt voor je te
houden!" riep de vierde klas ln koor.
„Hoe kónden wij 't vertellen - we hebben
't toch pas vandaag ontdekt!" zei Jerry. blij
dat hij had toegegeven om nog nachts den
tunnel te doorzoeken. „We kónden toch niet
eerder?" voegde hij er aan toe, om van hen af
te komen.
„Gingen jullie naar binnen? wat is 't?
Zou 't een hol van smokkelaars zijn? ik heb
we! meer gehoord dat er ln de bosschen hij de
rivier smokkelwaar verborgen werdl zei Lid
del, een van de oudste jongens.
„Ik weet niet wat, -er aan de hand kan zijn
misschien is 't wel een plaats waar die lui
samen kwamen Uc weet wA'. dat we gee*
licht hadden en op 'n anderen dag weer eeng
gaan kijken," zei Jerry.
„Dat spreekt vanzelf - mag ik meo?" vroeg
Lidde!
.Jk ook en Ik?" riepnn de anderen.
„Laten we morgen gaan,' zei Graham!"
„Laten we er morgen oe<is verder over pro-
ten." zei Jerry. die zich niet door een "oiofte
wilde binden.
(Wordt vervolgd).
Een theekop, bruin en heel gewoon*
Zei tot een vaas: „wat zijt gij schoon!"
Ik ben eon grove, lompe kop.
Mij let geen mensch, geen stervling opl
Mijn kleur is vaal 'k heb geen model,
Ben bij geen winkelior Jn tel,
De koopurs loopen mij voorbij,
Och, was ik maar zoo moot als Jijt
Zoo hóóg en sierlijk sta je daar.
Bt ben Jaloerscb op jou zoowaar!
En ik op Jou, zei toen de vaas.
Jij kleine kop, zijt mij de baas.
Geen mensoh, die niet een theekop kent
Maar ik ben slechtB een ornament.
Jij wordt gebruikt in ieder huis.
Ik echter, krijg niet gauw een thuis
'k Moet wachten, tot ilf duur betaald -
Ëens door een rijkaard wordt gehaald.
durven wagen, zoo'n kostbaren steen te koo-
pen, waarvoor hij toch maar zelden een koo-
per zou vinden.
„Ik dacht," antwoordde de koopman, „dat ei
in elk geval een Philips II in de wereld w.ul"
ISABEL.
Ik had een popje „kabel".
Het was de liefste schat
Van alle poppenkinderen,
Die ik gekregen had.
Ze had eon vriendelijk gezicht
En kuiltjes in haar wang,
Toen zij op mijn verjaardag kwam.
Was ze een beetje bang.
Maar dat ging o zoo gauw voorbij,
Ze wende dadelijk, hoort
Ze kreeg een boterham met jam
En ook een boez'laar voor.
De andere poppen waren blij
Ze kregen een vriendin
jïïn als de jongste van hot span
Kreeg zij meestal haar zin.
Ze hield veel van vertelseltjes,
Van sprookjes nog het meest
Maar dat is vast het ongeluk
Van kabel geweest
Want glst'renjuist op Donderdag,
Gebeurde het o weel!
De feetjes nameD kabel
Mijn mooisto popje meel
TANTE LENNIR
De gebroken ruit
DE DIAMANT.
Een koopman bood Philips II, Koning van
Spanje, een diamant ter waarde van tweo
honderdduizend gulden te koop aan De Ko
ning vroeg den koopman, hoe hij het had