VOOR DE KINDEREN. De dienst der Posterijen in vroeger tijd. WAT PIM EN PUK OVERKWAM. h Drommel*, Keet, nou hebben we d# plank ver geten! o Mevrouw Spiegel wilde haar parketvloer ter ge legenheid van een feestje eena vakkundig laten wrijven, en liet een man komen van een bekende parketvloerenfirma om dat te doen. De man ging aan het werk, maar zoo op zijn elf en dertiget, dat mevrouw Spiegel betwijfelde of hij het wel goed zou doen. Eindelijkvroeg ze: 'Weet U zeker, dat U het werk goed kent? Nou en ofl, riep de man uit. Gaat U maar eena vragen bij' mevrouwi Pieteraen, hier vier huizen verder. Daar heb ik vorig jaar de vloer gepolitoerd en een uur nadat ik' weg was, braken ze allemaal hun beenenl o De chef was woedend en wild! stond hij bij de telefooncel, waarin hij. een der verkoopsters uit zijn warenhuis hoorde tetefoneeren: Zeg, het nog eens! Ik hou alleen van jou! Jongen, je bent mijn ©enigst geluk! Mijn schat, ik trouw met jou! O, ala je een# wist, hoe ik je min! Toen hing het juffie den hoorn op den haak en kwam de cel: uil De chef bulderde haar toe: Juf frouw Rosita, die telefoon is hier voor zaken en niet voor misselijke vrijerijtjes! Als ik het weer hoor, gaat U er uit! „O!" zei juffrouw Rosita blozend. „Maar meneer, ik bestelde alleen maar liedjes en muziekstukje# voor de muziekafdeeling. o Hij was lang ziek geweest en orfjn vrouw had hem trouw opgepast. Dikwijls, alia hij 'a nachts ont waakte, had' hij. opgemerkt, dat zijn vrouw hem angstvallig gadesloeg en elk van zijn wenachen voorkwam. Nu hij herstellende was, zei hij: Sofle, Ik zal het nooit vergeten, zoolang als ik leef. Je lieve verzorging izal me altijd bij blijven. Maar waarom deed je het eigenlijk?- Hij wachtte even, om zoo dadelijk een verklaring van liefde en trouw te vernemen. Miaar Sofie ant woordde nuchter: Wel, Herman, het is een toer voor een weduwe met zeven kinderen, om een man te krijgenl Reed# van de oude cultuurvolken zijn gegevens omtrent den dienst der posterijlen, tot ons gekomen. In Egypte komen onder de wandbeschilderingen in sommige grafkamers boden te paard voor, die brieven overhandigen. De oudie Perzón en de Romeinen kenden ge regelde postdiensten, welke de verbinding onder hielden met de verste uithoeken dezer uitgestrekte rijken. Wel was bij de Romeinen die verbinding be stemd voor de overbrenging van staatsstukken, maar in later tijd konden ook particulieren, mits zij vergunning hadden, aan dien Rijksdienst hun stukken toevertrouwen. Met den val van het Romeinsche rijk ging ech ter tevens de postdienst te niet, en het was eerst tijdens Karei! den Groote, den koning der Franken Denkt je zoon bet rijke meisje, waar hij mee graat trou wen, altijd te kunnen greven, wat zij verlangrt? Zeker: ze zegt hèm alleen te willen! en Duitsch keizer, dat opnieuw een geregelde post dienst ingericht werd in het onder zijn schepter vereenigd rijk, waarin langen tijd op velerlei ge bied anarchie had' geheerscht. Dan gaat ook weder met Karei'® dood en de daarop gevolgde verbrokkeling van het rijk de inge stelde dienst te niet, en duurt het geruimen tijd, al vorens een nieuwe organisatie wordt gesticht. Wel geschiedde het dat af en toe stukken wer den vervoerd; maar dan was het door bereidwillige reizigers, monniken, ambachtslui, of trekkende kooplieden. Toen echter de steden steeds meer om hoog kwamen en in bloei toenamen, ontstond er langzamerhand groote behoefte aan een postdienst, vooral toen tijdens het groote handelsverbond' der Hanze de onderlinge betrekkingen der steden nau wer werden. Stadsbodendiensten werden toen georganiseerd, diensten waarvan ook particulieren gebruik kon den maken en die we te Amsterdam reed® voor het jaar 1400 zien werken. Uit die plaats vertrokken boden te paard naar verschillende plaatsen in het land, en ook naar Frankrijk, Duitschland en België reden er. Het waren nog geen geregelde diensten, deze ontstaan pas omstreeks 1568. In dat jaar onderhielden zes 'loopende of koopmansboden een geregelden dienst tusschen Amsterdam en Antwerpen. Geleidelijk werden1 die postdiensten uitgebreid, ook met particuliere ondernemingen, welke den dienst tusschen verschillende plaatsen verzorgden: In het midden van de zeventiende eeuw waren die diensten zoo winstgevend geworden, en zoodanig in omvang toegenomen, dat er zich postmeesters vestigden, die ondier zich1 oenig bodenpersoneel had den, welk personeel' onder toezicht en leiding van den postmeester in de bestelling voorzag (onder be stelling is hier het vervoer inbegrepen). De reizende bode droeg achter zich op hert paard de tasch met brieven, en door het blazen op een hoorn kondigde hij rijn komst aan. Daardoor werd de „postbode met den hoorn aan den mond" het uithangteeken aan de huizen van de postmeesters en op sommige postzegel® is de hoorn ala watermerk of al® sym bool aangebracht. Ook op Boramige gevelsteenen vindt men de voorstelling van dan postbode, bla tende op tijn hoorn. •In 1669 werden hier de bereden poetboden ver vangen door postwagens, die „precies op het slaan der klokken" afreden en waarmede, voor zoover er plaats was, ook passagiers werden vervoerd. De wo ning, waar men plaatskaarten kon verkrijgen, heet te het postcomptoir; daarvóór hing het geschilderd uithangbord, een postwagen voorstellen*}, of er was in den gevel een gevelsteen met den postwagen aangebracht. Ten behoeve van het wachtende publiek' was in den regel een wachtkamer er aan verbonden, het geen weer ten gevolge had, dat de postcomptoiren ■tot café's en hotels uitgroeiden. Dat het met die postwagens nog niet allemaal couleur de rose was, blijkt hieruit, dat te Am sterdam een bepaling bestond, gemaakt door de directie, waarbij' passagiers gemachtigd werden tot klagen, indien de wagen omviel door dronkenschap of onvoorzichtigheid van den postiljon. De eerste postwagen, welke in 1660 te Amster dam den dienst verrichtte was die tusschen Amster dam en Den Haag. Ten behoeve van het vervoer der regeeringsbe- vcheiden, afkomstig van den Stadhouder of van de Generaliteit, had' men de Generaliteitsboden, aan bet hoofd waarvan een postmeester stond. Eerst in 1752 kwam er meer centralisatie, toen de Staten van Holland en West-Friesland een Sta- tenpost instelden. Door ouderlingen naijver bleef In de andere gewesten de toestand bestaan, zooals deze geleidelijk was gegroeid en waarbij de post dienst werd verricht door stedelijke besturen, cor poraties of bijzondere personen, Aang&zien Holland echter de voornaamste rol speelde in het gemeenebest, beheerschte het met zijn machtige handelsrelatiën vrijwel het verkeer met het buitenland. Met het instellen van een Sta- tenpost ging gepaard het verleenen van schadeloos stelling aan vroegere beheerders en ondernemingen. Het was de tijd der Fransche overheersching In bet einde der achttiende eeuw, die voor het eerst een volkomen centralisatie van den dienst der pos terijen over het geheele land tot «tand bracht Voorzichtig, daar komt een politieagent aan Dat is geen agent! 't Is maar een admiraal! Erflater; Ik vermaak mijn 1 r?n ,bezittin£ren aan rnijn leef Karei. De antiquiteiten zijn K>or het stedelijk museum. Notaris: En uw vrouw? Erflater: Die hoort bij cie mtiquiteitea. ïmbei lang *Nico tr.fl n Over de wijze waarop dit geschiedde en ever verdere ontwikkeling van het postbedrijf zullen het hier niet hebben. Wij willen echter nog eens even de aandad vestigen op het groote verschil in mogelijkheid 1 verkeer in de achttiende en negentiende eeuw thans. NU loop-en naar de kleinste plaatsen auti bussen uit meer -dan één richting passagiers aai brengend en later weder afvoerend. Meer dan per dag kan men uit de kleinste plaatsen we komen. Hoe heel anders was die toestand vroega De postwagen was soms de eenlge reisgelegenhiei want trams en sporen bestonden in de 18de eeu nog niet. Bovendien waren de wegen abominab i slecht. De postwagen ging lang niet eiken dag; ii den regel gebeurde dit slechts twee of driemaa per week. Om eens een voorbeeld te noemen uit het Utrecht sche, daar had men in de 19e eeuw te Wijk h Duurstede een particuliere onderneming, welk twee keer in de week brieven naar het static Driebergen vervoerde, toen de lijn ArnhemUtree! was tot stand gekomen. Ook te Vinkeveen was het niet ander# gesteld Een paar keer in de week konden reizigers zich m« het postbusje naar station Nieuwersluis begeven waar ze den trein konden pakken. Thans is Vin keveen met de spoor verbonden en met Nieuwer ode, sluis en met Uithoorn.' terwijl autobussen de mo v're gelijkheid! vergrooton, om uit deze plaats het druk- n^e ke leven weer te bereiken. Stoom en electriciteil hebben derhalve dé v^k e eramoge,! ijk heden enorm doen toenemen, de benzinemotor droeg daar mi& ian schien een nog groot-er deel toe bij. Daardoor is in ken vele doode plaatsjes de levendigheid zeer toegeno nt men; of een ieder daarmee is gebaat, staat te be zien. Meer dan één hotelhouder in de kleine -plaat' sen klaagt steen en been, terwijl ook uit den win kelstand klachten komen, ómdat de omizet achter- uitgaat. 289. Pim's pet kwam terecht in een wa gen met smerige, kleverige mastiek, die bij het onderhoud van asfalt-straten wordt gebruikt. Dat was een mooie ge schiedenis. Pim riep luidkeel# dat de bus stoppen moest. 290. De bus stopte en een werkman vischte Piim'a pet uit het kleverige goedje, dat er als stroop aan bleef han gen. En dat was nu de mooie pet, die Pim van zijn ouders had cadeau gekre gen op zijn verjaajndagw 391. Pim betreurde diep het onoverko melijk verlies van zijn mooie pet. Hij snikte een paar maal en probeerde de kleverige smurrie er af te wrijven. Maar dat lukte niet De pet was voor goed bedorven. 290. James Cooltoead1 maakte een gebaar naar den grond. Never mind, zei hij. Dat beteekent: het komt er niet op aan. Toen blies hij een-rookwolk door zijn neus en voegde erbij- in gebroken Wipstaartsch: Koopen nieuwe pet. 293. Een poosje later étopte de bus en James Coolhead stapte met rijn school tje uit Pim en Puk waren erg benieuwd' waar ze nu wel heen zouden, gaan. Eén jonge Rabtoit had1 hét villen uitleggen» maar dat waa niet gelukt 294. De zes konijnenkindertJes gingen met James Coolhead een mooi hek in, waarhoven te lezen stond „Aquarium". Nu weet Ik al, waar we heen gaan, zei Pim. - Eén aquarium heeft de meester op! «obool ook. Er zwemmen ▼itechen in. 296. En dat kwam precies uit Bven la ter drukten Pim en Puk hun konijnen- neusje# plat tegen een dikke ruit, waar achter visschen zwommen nog grooter dan konijnen. Kijk een# wat een pa ling, riep Pim. Daar lom je wel touw tje mee springen. 296. Hét is verrie fain, prevelde Puk. Want die had al Emgelsch geleerd, zie Je. 23e wou toonon dat ze knapper dan haar broer waa. EU James Coolhead blies een geduchte rookwolk uit en her baalde: Ye»f it's fine!. je! id et eke nti r ha ikl

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 16