118 HOEKJE.
van de maand
VAN ALLES WAT.
I HOUTEN STAD.
te speelgoed dat ik had
r wel de houten stad
oden tijgers en een bond,
op denxelfdea grond.
eenden, paar aan pas?»
pon dikwijls bij eikaar.
l vetgemest en cwetr
«ooit voor wn gevate,
altijd Hef en w«h<,
zeker niet gedacht
denk niet, dat ik je fop
het stad je op den kop.
maar «onder boe of ba,
ieder achterna!
aóó maar In het been
en van houten Leen!
r vlogen, angstig rond
as sprongen langs den grond.
aan een boozen droom
schuilplaats by een boom.
zachte geit
van drift en wit van nijd.
dan een oogenbllk
van den schrik.
dat het zóóver kwam,
angst de beenen nam.
heb melk opgezet, den mag JU na een beker
chocolade met 'n boterham I
Rle was sóó In de war, dat ze haar pop een
kletenat hemd aantrok en de arme Loetje kreeg
óók al geen extra beurt en werd ongekamd
weggeborgen in de kost.
Waarom wou Moeke tooh niets zeggen? O,
se kon wel builen van narigheid, 't Was zoo
stil in huis en toen moeder naar den tuin liep
om de flanallotjea op te hangen, zag ze Ineens
twee vuurroode plekken op baar wangen.
Intussohen zat Jan In den trein die 3 uur
later de stad sou blnsenstoomee, vanwaar bij
den vorlgen dag een bericht had gekregen vta
een der grootste automobleIJtrma's, dat se hem
den volgenden morgen op hun kantooi ver
wachtten.
„Ik heb, zonder dat Je 't wist, op een ad
vertentie geschreven, jongen I had moeder
gezegd ik weet, dat Je in soo'n zaak graag
werkt en er veel kunt leeren, daarbij werden
beste kansen belooid voor een Jongen van
goede familie, vooral ale bij ijverig was en
vooruit wilde komen. En nu komt er warempel
antwoord I voegde ze er bij, dat valt mee, hét
Moeders woorden klonken vrooüjk en blij,
ze wilde hem niet laten merken, dat ze er nu
al tegen opzag, dat hij mogelijk uit buis weg
zou gaan.
„Denk er aan, zeg nog niets aan Rie, 't zal
zoo vreemd zijn voor haar"en voor mij,
zuchtte ze In stilte.
Jan had niet geweten of hij een luchtsprong
zou maken of dat hij verdrietig zou zijn. 't Zou
wel erg naar zijn weg te moeten, maar auto's I
dat waren toch wel reuze fijne dingen en
dan die vreemde, groote stad, dat zou wat an
ders zijn, dan het kleine dorp, waar je toch
nooit vooruitzichten had.
En zóó had zijn vroolijkheid de overhand
gehouden en zat hij nu, zich echt groot voe
lend, in den trein aan alles denken, behalve
aan het huisje in de dorpstraat, waar het in
eens zoo héél stil was geworden
(Wordt vervolgd.)
dien tijd, komt wel een kot.
een hond meer in de stad!
TANTE LENNIE.
(door Tante Lennie.)
aan en maak dat je weg komt
de keuken, waar ze met
bezig was de flanellen
in een lauw sopje te wasschen.
meid, stond naast haar, "n
van acht jaar met grappige krul-
leuk wipneusje. De poppen lagen
t het tobbetje, waarin ze, net
kleertjes van haar lievelingen
zooals ze zei.
straatdeur dicht klapte, vroeg ze
gauw, Moeke? waarom moet hij
pen j
siwsgierig Aagje I" zei Moe alleen
si geen antwoord. Rie begreep er
trok een lip en was boos op Jan,
ituurlijk het geheim wist en niets
Maar ze „zou" hem!wacht
Is hij straks thuis kwam en zóó
de jurk van Loetje door haar
het kanten rokje scheurde en haar
groote broer, was, ofschoon hij 16
ouder was dan zij, tot nu toe
liefst vriendje geweest. Van
id ze geen herinnering meer, ze
jaar oud, toen hij op de thuis-
rd van een schip, ziek werd en
[had niet veel gemist, ze wist niet
i waarin Moeder achterbleef, de
en kroesjes melk hadden nog
aan, maar Jan had moeten
*as vóór en na schooltijd dikwijls
'P geweest en had zich méér met
®sje bemoeid, dan andere jongens
''tijd ooit deden. Zij vroeg hem alles
We haar wat hij wist. Zoo was het
Qu, zoo ineens, vloog Jan de deur
[teen dat moest ze maar raden,
we, Moeke vroeg ze einde-
want haar maagje begon te
toöder bleef zoo lang bezig, maakte
g&en aanstalten om den tafel te
te klein, om te zien hoe zenuw- j
*0 was en in haar bolletje begon j
toder te draaien toen het antwoord
niet om t uur We wachten op I
iwtl 7 uur gijn, voor hi) thuis is; ik
DAPPERE DICK.
Naar bei Engelsch van M. R. JARVIS.
Vrij bewerkt door
C. R. DE LILLE HOGER WAARD. jj
Hoofdstak I. P
Iets om Hof te hebben.
„Hier, neem dat mee en maak, dat Je weg»
komt! En geen gelanterfant, dank daar goed aan!
Hel Is tien minuten over den tijd, je moet die dus
inhalen. Daar is jouw eten; 't is meer dan je ver*
dient!"
Dick Manders nam de eenige dikke boterham,
die hem gegeven werd, aan, stak *(jn ééne hand
door het oor van dc tinnein kan, nam de groote
kom, waaromheen een blauwe zakdoek ge
knoopt was, in de andere hand en liep in de
richting van de tinfabriek, terwijl juffrouw Fow
ley de deur van haar huisje nijdig dichtsloeg.
„Alleen maar weer brood I" mopperde hij.
,.Fn ze krijgen vandaag allemaal warm eten. Ik
heb zelf de lekkere lucht geroken. Als ze me
nou ten minste maar aardappels met vet gegeven
had! En ik heb zoo'n vreeselijken dorst. Mis
schien als hij in een goeie bul is geeft hij
mij een slok koffie mee. Ik zou best een teug
uit de kan kunnen nemen, zonder dat hy het
merkt, maar snoepen is stelen en wie steelt,
rtie is een dief. Maar dat weet ik wel; als ik later
een man ben en misschien ook een jongen in
huis heb, zal hij van alles wat wjj eten, mee
krijgen".
Terwijl Dick telkens kleine stukjes van zijn
I droge boterham afbeet, om haar toch vooral
maar lang te laten duren, haastte hii zich naar
de fabriek, waar de hooge schoorsteen zwarte
rookwolken uitstiet.
Juist toeterde de hoorn als sein voor den
schafttijd, toen hij den laatsten hoek omsloeg.
Een menigte mannen en jongens liep langs hem
heen en één der jongens riep:
„Hallo! Slaafje! Hoeveel verdien je per dag met
het schrobben van vloeren en het passen op
kleine kinderen?"
Dick kreeg een kleur van boosheid en zijn han
den jeukten hem om het met Tim Fowley, zjjn
neefje, dat het hardst lachte, uit te vechten".
Maar zijn oom stond bij het hek en hij moest
1 hem zijn eten brengen.
Als belooning voor zijn harde loopen kreeg hjj
een snauw van den man en een draai^ om zijn
ooren, die hem een oogenblik deed duizelen.
„Dat is voor je gelanterfant en maak nou
maar, dat je wegkomt!" zei hij ruw.
„O, maar dat heeft hij niet verdiend!" klonk
nu de verontwaardigde stem van Paddy, den sto-
kei, terwijl deze voorbijkwam. „Je kunt toch wel
san zijn gezicht zien, dat hij hard geloopen heeft".
De jongen keerde zich haastig om en Paddy
fluisterde hem in het oor:
„Kom eens met me mee. Dick; ik heb ieta, dat
ik je wou laten zien iets, waarvan je mis
schien nog meer zult houden dan van machines".
Dick liet zich dit geen tweemaal zeggen en
volgde zijn vriend naar het groote stookhuis,
vaar de stookgaten allen vuurrood zafen en het
stampen der machines onafgebroken voortging.
Paddy had hier al verschelden jaren gewerkt
ea niet alleen Dick's voorliefde voor machines
ontdekt, doch ook de geheime eerzucht van den
jongen, later zelf stoker te worden. En de goed-
hartige man was meermalen diep verontwaardigd
geweest over de niet alleen onvriendelijke, maar
zelfs slechte behandeling, welke de jongen in het
gezin der Fowiey's ondervond.
Vandaag gaf hij hem een stuk spek en een slok
koffie en nadat Dick deze gaven dankbaar aan
vaard had, nam de man hem mee naar een warm
be ekje achter de deur en wees hem een oude
mand.
Op het stroo, dat er In lag, snep een kleine
wit-met-zwarte foxterrier. Dick lag er onmiddel
lijk naast geknield, streelde het kleine hoopje en
I ilep uit:
„O Paddy, Is dat van Jou? Wat een schat van
een hondje!"
Paddy's gezicht straalde, terwijl hij zei:
„Ik dacht wel. Dick, dat je hem Hef zou vin
den. Kun je een geheim bewaren, een gei
éat ik je vertellen sal? Ztfa moeder ia dood en
Twee poes jee: Mies Fluwoelvefl
Bn haan* lief zusje Grijs,
Zijn dol op schaatsenrijden.
Zie zwieren over 't (js.
Ze hebben juist vanmiddag
Voor 't. Poesen-Usfeeet vrij
Bn zijn net aile wij, kind'ren.
Met zoo'n verrassing blij.
ik heb hem van iemand gekresen. Zoodra hij wat
grooter is, mag jij hem hebben".
Dick's oogen schitterden van vreugde, terwijl
het warme, zachte bundeltje in zijn armen werd
gelegd, want nooit had hij iemand of iets gehad,
dat van hem was en hij liefhebben kon, sinds
den dag, waarop zijn vader gestorven was.
„En hij heet ,Patals jij hem ten minste geen
andereu naam wilt geven," ging Paddy voort.
„Ik zal voor hem zorgen, tot hjj groot genoeg is
om dit zelf te doen".
Plotseling veranderde de uitdrukking van Dick's
gezicht echter en schoot hem een brok in de
keel, terwijl hij zei:
1 „O Paddy, 't is vreeselijk aardig van je, maar
ze zullen het nooit goedvinden. Er is geen enkel
piekje, waar Ik hem zou kunnen verstoppen en
Tim zou hem kwaad doen, zoodra hjj hem zag".
„Arm, klein dingl 't Is een schande, zooals
ze jou behandelen. O, ik weet het wel, zonder
da» je het mij ooit gezegd hebt. Maar je hoert
er niet altfy'd te blijven. Ze hebben heelemaal geea
recht op je. Het weinige geld, dat je vader achter
gelaten heeft en de verzekering hebben ruim
schoots vergoed, wat jij hun gekost hebt, om
nog niet eens te spreken van al het werk, dat je
den heelen dag voor die luie menschen doet.
Als ik op dit oogenblik maar naar Ironborough
kon gaan om je oom Richard te zoeken, zou je
zien, dat ik gelijk had. Hij is machine-werker en
hij was altijd van plan je in zijn vak op te
leiden, 't Zou net iets voor jou geweest zijn."
Dick's gezicht was het bestudeeren waard, ter
wijl hij het hondje In zijn armen stijf tegen zich
aangedrukt hield en gretig opkeek 'naar Paddy.
I „Bedoel je, dat de Fowley's geen familie van
me zijn en ik niet bij hen hoef te blijven?"
I vroeg hij.
„Heelemaal geen familie xjfn ze van je, mn
I jongen. En als ik jou yyas, zou ik op een goeden
dag hun allemaal den rug toekeeren en weg-
loopen. Je arme vader was er met jou In den
kost, nadat je moeder gestorven was en zij eigen
den zich alles toe, wat hij bezat en hielden jou
zoogenaamd uit liefdadigheid hij zich. Natuurlijk
was jij toen nog veel te klein om te weten, hoe
1 de vork in den steel zat, maar Ik was een goede
i kennis van je vader en je oom we kenden eï-
i kaar al heel lang en je oom kreeg werk in
Ironborough, lang vóórdat je vader stierf".
I „Is dat ver weg?" vroeg Dick nu.
j „Ironborough? Ja, 't is een heèl eind naar het
j Noorden en je zou 't onmogelijk kunnen loopen,
j vooral niet op je eentje. Maar op een goeden dag
IJe oom was een knap werkman; hij kon
heele locomotieven uit elkaar halen en weer
in elkaar zetten. Dat doet hij even gemakkelijk,
als ik deze vuren stook",
i Dick zette het hondje nu voorzichtig weer in
de mand en richtte zich fier op als Iemand, die
plotseling een besluit heeft genomen.
„Dank je wel, Paddy, ik ben heel blij, dat je
m\i dit allemaal verteld hebt en als je Pat zoolang
bij je wilt houden, totdat ik naar Ironborough
kan gaan, zal ik eiken dag wat van mijn eten
voor hem bewaren."
„Maar dat mag je volstrekt niet doen eeo
is ook heelemaal niet noodig. Je hebt het toch al
niet te vet; dat kun je je wel aanzien. Nee, ik
heb bind noch kraai op de wereld en verdien
genoeg om de rekening bij den melkboer voor
dit beestje te betalen. Je moet deze week eiken
middag het eten komen brengen «n je zult eens
rien, hoe goed hij groeien zal".
I Dkk gaf zijn vriend uit dankbaarheid een hand
en aaide Pat nog eens over zijn kopje, vóór hij
wfgging. Toen Hep hij vlug naar huis, waschte
i het vaatwerk om en maakte de slordige keuken
i aan kant Hij deed dit alles als in een droom,
j Soms dacht hij wel eens, dat al rijn arbeid toch
niets gaf, omdat juffrouw Fowley alles altijd
1 dadelijk weer vuil maakte. Maar vandaag gingen
zyn gedachten een heel anderen kart uit i
deed hij zijn werk machinaal
i FowUy wdtands gsooeg, maar rijn mus 1U
lui en slordig en liet Dick van alles doen, zoo
dat hij werkelijk de „slaaf' was, waarvoor de
jongens hem uitscholden.
Nu zei zij hem weer, dat h(J dien middag uit
school moest thuis blijven en op het kleintje pas
sen, want dat zij een paar boodschappen te doen
had. Die boodschappen duurden niet zoo lang,
maar het praten met de buurvrouwen nam meer
tijd. Ze nam Suusje, op één na de jongste, aan de
hand en trok de deur achter zich dicht, het
kleintje onder de hoede van Dick achterlatende.
Zoodra de jongen met zijn werkzaamheden
klaar was, nam hij haar mee naar het verwaar
loosde tuintje, een klein lapje grond achter het
huis en probeerde hij het huilende kleintje te
sussen. Zij was in den regel zoet, wanneer hij op
haar paste, maar de warmte en het krijgen van
tandjes maakten haar lastig.
Geduldig liep Dick met het kleine meisje in
zijn armen op en neer, totdat deze hem pijn be
gonnen te doen. Eindelijk viel het in slaap en
legde Dick het voorzichtig op een ouden zak.
Hij was moe van het draven en werken en
daar er bij uitzondering! niets meer voor
hem te doen was, ging hij op den grond liggen
lezen in het boek, dat hij uit de schoolbiblio
theek gekregen had.
Hei was de geschiedenis van een held en Dick
verslond het boek. Vaag herinnede hij zich nog,
da' zijn vader hem wel eens „dappere Dick" ge
noemd had en hij wilde niets liever dan dien
naam waardig zijn.
Het boek was nu uit, het kleintje sliep nog
steeds, juffrouw Fowley was nog altijd niet thuis
en Dick bleef voortsoezen over alles, wat Paddy
hem dien middag verteld had.
„Ik heb geprobeerd het hun naar den zin te
maken en dapper mijn plicht te doen, omdat
ze mij een thuis hebben gegeven", redeneerde hij
met zichzelf, „maar als ze geen familie van
me zijn en bij Vaders dood geld in handen heb
ben gekregen, Is er dus voor mij betaald en hoef
ik niet langer bij hen te blijven. O, wat zou ik
graag iemand willen hebben, die werkelijk familie
van mij was! En wat vreeselijk aardig van Paddy,
dat kleine hondje voor mij groot te brengen.
Ik moet wachten, totdat ik het kan meenemen en
dan is het heelemaal van mij."
Dick was twaalf jaar en vrij klein voor zijn
leeftijd, maar hij had een goed verstand en was
ijverig en nauwgezet Hij begreep maar al te
goed, dat hij nooit vooruit zou komen, als hjj
hij de Fowley's bleef.
En opkijkend naar de helderblauwe zomerlucht
stond zyn besluit vast
(Wordt vervolgd).
SPELLETJE. fH
Buurman, w «laan me I
Voor dtt gpaltetje worden twee stoelen midden
In de kamer geplaatst. Op één der stoelen moet
iemand uit het gezelschap gaan zitten, die het
spelletje niet kent. De andere stoel wordt bezet
door iemand, die het spel wél kent
Nu wordt er een groote gjaal oi een talelkleed
over de beide hoofden uitgespreid, zoodat de zit-
tenden niet kunnen zien, wat er in de kamer ge
beurt Degene, die bet spel kent, trekt het kleed
stilletjes van zijn eigen hoofd en houdt het alleen
op de schouders, zoodat de ander niet het minste
vermoeden beeft dat hij de oenigo geblinddoekte
k
De speler, dfe bekend Je met het spel, raakt
den zijn eigen hoofd aam en roept op hetzelfde
oogenblik uit:
„Buurman, ze slaan me I"
Waarop zijn metgezel naar site waarschijnlijk-
beid statten Mij
„Wie Slaat >e
De eerste epeter noemt nu den naam ve
iemand uit het gezelschap, net alsof hdj &r na;
I raadt. Vervolgens raakt hij (vooral niet te hard
het hoofd van zijn buurman onder het tafelllak<
aan, die eveneens zad uitroepen*
„Buurman, ze slaan me 1"
„Wie slaat je V' waagt dan de eerste spele
De geblinddoekte moot nu den naam noemt
van dengene uót het gezelschap, dóen hij hierva
verdenkt.
Het grappige van <Mt„spelletje is hierin gel
gen, dat de klappen, waarvan de geblinddoek
speler achtereenvolgens verschillende leden vt
het gezelschap beschuldigt, hem gegeven wc',
den door zijn buurman, iets waarop hij heel'
maal niet verdacht is.
Het spreekt vanzelf, dat dit slaan nooit cue
aarden mag in werkelijk slaan, doch zich stee*
tot een zachte aanraking beperken moet.
JETTIE WIST RAAD.
Jettie had een groot gebrek. Zij was lui t
stelde de dingen, die zij doen moest, gaarne u
Op zekeren Woenodagmidag kwam ze v*
een wandeling thuis en huilde, omdat ze ha;
lessen voor school leeren moest.
„Ik heb morgenochtend best dien tijd," meenr
ze. „Nu ben ik te moe."
„Lieve kónd", antwoordde haar moeder,
moet nooit uitstelen tot morgen, wat je hedie
doen kont".
„0, Moeder," zei Jettie nu vleiend, „laten w
dan vanmiddag bij de thee de oake opeten, d
u voor morgen wi'lde bewaren".
DE KRACHT VAN EEN OORWURM.
In den afgeloopen zomer waren er in ve
8cheidene woningen, die nabij een bosch gelj
gen waren ,tot grooten schrik van vele bewi
ners, bijzonder veel oorwurmen. De oorwuni
overigens een heel onschuldig diertje, is voc
menigeen toch een schrikbeeld, vooral sede;
zich de ongegronde meening gevestigd heef
dat de oorwurm, die graag in kleine holen we<
kruipt, bij voorkeur de oor-openingen van sl<
pende menschen uitzoekt, waarom menigee
op plaatsen, waar de oorwurm voorkomt, d
ooren voor den nacht met watten dicht stop
Gevaarlijk'is 't beestje echter niet, ondanks d
tang, die het aan het achterlijf draagt. Het i
14 tot 20 millimeter lang, heel teer on lonij
heeft zeer korte bovonvlougels en dubbel gc
vouwen achtervleugels. Maar hoe teer en zwa
het er ook uitziet, zoo heeft het toch, evenal
alle kleine dieren, naar evenredigheid ove;
flinke kracht te beschikken. Een natuurvoz
scher heeft zich de ontzaglijke moeite gegeven
een oorwurm voor een wagentje te spanner
dat hij van dun carton gemaakt had; en hi
kon i wagentje steeds meer en meer me
Zweedsche vuurhoutjes belasten, zonder da
het dier belet werd om het voort te trekker
Toen het ten slotte acht vuur houtjes warer,
ging de oorwurm met langzame schreden, du
met inspanning, ongeveer als een paard da
voor een zwaren wagen gespannen is. Het wa
gentje met de acht lucifers of vuurhoutje
woog het vier en twintigvoudige van het dioi
Welken last moest dan in die vorhouding eoi
paard kunnen trekken. Men ziet daaruit, dat
hoe kleiner de dieren zijn, hoe wonderbaar
lijker menigmaal hunne samenstelling en dui
hunne krachten zijn,
OP HET U8
doCff
aan® ltllbhogkrwwaabix
"k Hwb ieta gehooid van prezen,
Maöfr geen gewone, hoor!
Daar Wezen zij iet.s extra's
Op t Poesen-IJsfeeet voor:
Een kom met melk, een kaashomp,
Een lekker stuk dik spek.
Zjjn dat geen leuke prijzen?
Echt spekje voor karnbek?
Uk hoop, <fet het wtonefl,
Het wordt een eenig feest,
Al ben jjk van mijn leven
Nog noodt daar by geweest,
Nu, Poesjes, zwiert maar histfg
En vroolijk lange de baan.
'fc Hoop, dat ik ook van Moede®
- Mag schaatsenrijden gaan.