ONS HOEKJE.
De mislukte tocht
Van alles wat
Een Verhaaltje zonder woorden.
t,R»
Wie schrijft hier een verhaal of versje bij T
RENTUIN BEVOLKT WORDT.
Door Tante Lennie.
(Slot.)
en kijkje bij de Zeeleeuwen nemen.
Mte van -den dierentuin herscha-
lerbassin met rotsen. Zware rots
ondergedeelte. Het bovenge-
Bit lichtere steensoorten. Ongeveer
de oppervlakte van het water
.1 uit, en hiervan laten de zee-
glyden én dompelen in het water,
te zien, hoe snel ze zich voort-
et voedertijd is en de oppasser
laar beneden werpt,
eve beestjes heel wat op kunnen,
zeeleeuw eet met het groot-
of 20 pond visch per dag. Men
daarentegen nooit water drinken,
niet zoo heel mak uitzien, zijn ze in
keel handelbaar en gemakkelijk te
lleen, als ze opgejaagd worden, of
raken, verweren zij zich en kunnen
en.
waard/ge dieren hebben een glim-
vel en ze worden, terwijl zij zwem
en gevangen.
ér wandelen om de olifanten te be-
we, dat' ze een wandelingetje ma-
we even staan wachten. Inderdaad
:era op Jumbo's" rug een aardig
in Amerika, bracht het rond
delen en olifanten niet minder dan
'a jaar op.
olifant wat lekkers aanbieden
ontjes, alles is van zijn gading!
langen slurf, omhoog en zet zijn
Hogelijk open. 't Is een allerliefst
emakkelijk genoeg kunnen we de
in die geweldige opening gooien,
jond hooi, veertig pond rijst kan
erwerken. Ze worden gevangen
omheiningen worden gedre-
veel-l006108 en heit nijlpaard gaat het
^gaan de groote stroomon in Afrika
"n ai, en als ze jongen van deze
voeren zij het mee. Het jonge nijl
dertig pinten melk per dag en
n als een zuigeling om meer.
Vin ook wel de moeite waard om er
ataan, voornamelijk de ijsberen.
J zooals we hem hier op het
apt uit Scandinavië. Deze dieren
i _w temmen en meer dan eens
)rde kunstjes op straat,
ze hun holen op en hebben
an& geen behoefte aan voed-
LS ,°P .hun eigen vet
In den tuin zijn zeker wel
„-Jn der kooien staan de be
ton! ilB blj deze- Het is bekend,
S Aapen wel het meest en
tóoai, u p ,voe*en- 5e schreeuwen
gulden, die veel menschelijks
ffiakA? rennei? 26 en weten de be-
in$q, r un behendigheid en
TANTB LENNIB.
SPROOKJESLAND.
ücht L °°r Tante Bennie.)
ifle»
Hes in
.7J waterkant.
«w ■taiu,!enpraoh'.
I 41 dit mooi» vannacht I
AMBER.
Het had dien winter al meermalen gevroren,
maar telkens als het ijs bijna sterk genoeg was,
j viel de dooi weer in.
„En dan kun je weer opnieuw beginnen," zei
Henk, die met zijn twee vrienden, Jan en Chris,
na schooltijd naar huis slenterde.
„Wat bedoel je daar mee?" vroeg Chris, en
ook aan het eenigszins verbaasde kijken van
j Jan was te zien, dat hij de uitlating van zijn
I vriendje niet heelemaal begrepen had.
I „Wel," zei Henk, „ik bedoel, dat we dat ijs,
dat er nu eenmaal is, maar moesten houden, dan
zon het veel gauwer sterk genoeg zijn om te
kunnen schaatsenrijden, als het weer opnieuw
gaat vriezen".
„Dus jij wou, dat het ijs kalm in het kanaal
bleef, ook al dooide het?" informeerde Jan.
Chris schoot in een lach over die malle vraag,
maar Henk antwoordde kalm: „Dat zou ik zeker
willen, maar daarom begrijp ik heel goed, dat het
natuurlijk' onmogelijk is. Ik wou alleen maar zeg
gen, dat we veel meer" kans hadden om dezen
■vinter nog op schaatsen te komen, als het een
maal gevormde ijs niet telkens weer wegdooide",
„Daar zal toch wel niet veel tegen te doen zijn,"
plaagde Chris.
„Weet ik óók well Of jij zou er soms een
middeltje op moeten wetenl" kaatste Henk terug,
i „Ik niet, hoor," zei Chris. „Ik heb al genoeg te
doen met mijn schoolwerk. Met het weer bemoei
ik me niet. Adieu, lui, ik ben al weer thuis."
I En hij ging de deur binnen, terwijl Henk en
Jan, die verderop woonden, doorliepen en voort-
i gingen met het bespreken van de kansen, of zij
dezen winter nog zouden schaatsenrijden of
niet. Het was al eind Januari en ze waren het
er over eens, dat het natuurlijk niet onmogelijk
was, maar dat de kans toch heel Mrin begon te
worden.
Maar het kwam anders uit: zooals ze niet ver
wacht, doch eigenlijk wel gehoopt hadden.
Nog geen week later lagen namelijk niet alleen
de slootjes, maar ook het groote kanaal stevig
dichtgevroren. Dat kanaal had men eerst nog
trachten open te houden misdadig vonden
de jongens dat maar de vorst was de sterkste
gebleken en het groote vaarwater naar hei
naaste dorp, vormde nu ook een prachtige ijs
baan.
De drie vrienden profiteerden er van zooveel
zo maftr konden, want je wist natuurlijk nooit,
hoe lang het zou blijven vriezen.
„En ik zou het mezelf nooit vergeven, als ik
ook maar een uur was thuis gebleven, terwijl
ik had kunnen schaatsenrijden. Van die Daar
dagen vorst per jaar, die we tegenwoordig krij
gen, moet je halen wat je maar halen kunt,"
verkondigde Henk.
„Morgen gelukkig Woensdag", zuchtte. Chris
„Dan gaan,we 's middags zeker eens een flinken
tocht maken, hè menschen?"
„Natuurlijk", stemde Jan in. „Over het kanaal
naar Veen'dorp en dan langs Raashuizen over de
slootjes terug. Dat is een tochtje van een uur
of drie; dat kunnen we makkeluk halen. We
hebben er den heelen middag den tijd voor."
In het vooruitzicht van den vrijen middag,
dien vrijwel alle jongens natuurlijk aan schaatsen
rijden zouden besteden, was de aandacht in de
klas der drie vrienden dien Woensdagmorgen
niet al te groot. Gelukkig was hun onderwijzer
zelf ook jong geweest", zooals men dat wel
eens noemt, en dus deed hij dien morgen epn
oogje dicht. En zoo werd het ten slotte toch
twaalf uur, zonder dat er strafwerk uitgedeeld
had behoeven te worden.
Zelden waren de drie vrienden na schooltijd
zóó vlug thuis geweest als dien dag. Anders
deden ze dat op hun dooie gemak en bracht
bijvoorbeeld eerst Henk Chris naar huis en dan
Chris Henk weer, maar ditmaal zeUen ze er een
flinken pas in, want ze hadden afgesproken el
kaar om één uur al bij de brug over het kanaal
aan te treffen. En vóór je een langen tocht gaat
ondernemen, moet je natuurlijk eerst flink eten,
wat ook al weer tijd kost
„Zoo, tot één uur dan," zei Chris, die het eerst
thuis was. En om Jan, die nogal eens vergeet
achtig was, een beetje te plagen, riep hij dien
achterna: „Denk er vooral om, dat je schaatsen
meeneemtf"
Henk schoot in den lach en Jan zelf lachte
ook hartelijk mee, want hij wist dat het niet
kwaad bedoeld was. Haastig liepen ze toen met
zijn tweeën door naar huis en het eerste, wat
z^j dien dag alle. drie bij hun thuiskomst vroegen,
was: „Kan ik dadelijk gaan eten, moeder, want
we wilden vanmiddag eengrooten tocht gaan
maken?"
Zij haastten zich zelfs zóó, dat het klaverblad,
al om tien minuten vóór één bij de brug com
pleet was.
Henk had een ouden wandelstok van zijrTvader
meegebracht en dat was de reden, dat de schaat
sen nog haastiger dan anders werden aangebon
den, want rijden aan een stok hadden ze nog
nooit gedaan.
En het ging f^jn. Veel harder nog dan dat je
gewoon achter elkaar rijdt en elkaar bij de
nanden vasthoudt, vonden ze. Verschelden groo-
tere jongens reden ze voorbij en dan konden ze
rooit nalaten om even triomfantelijk om te
kijken.
Genoeglijk krasten de scherpe ijzers over het
gladde ijs en Henk, die voorop reed, zette er
sieeds meer vaart in.
„Zullen we nu eens om het hardst gaan rijden,
tot aan dien molen, daar?" stelde toen Jan op
eens voor.
„Goed", zei Chris.
„Best", vond Henk en meteen minderden ze
hun vaart en stonden weldra stil.
Zoo eerlijk mogelijk gingen ze toen op een
rij staan. En jongen van hun school, die juist
voorbij kwam, bood aan om hen te „starten".
Hij zette een gewichtig gezicht en vroeg: „Alle
maal klaar?"
„Ja," zeiden de drie vrienden bijna tegelijker
tijd.
„Daar gaat ie dan," zei de jongen. „Eén, twee,
DRIE."
En daar vlogen ze weer over de baan. Jan en
Chris waren vrijwel naast elkaar, maar Henk
was al dadelijk een eindje voor. Die kon altijd
het vlugste wegkomen. Maar daarom dachten de
anderen er natuurlijk nog niet aan om het op
te geven. Het was nog wel duizend meter tot
aan den molen en wie het winnen zou, was nog
lang niet zeker. Het was w$l meer gebeurd, dat
Henk, zooals gewoonlijk, in het begin voor was
geweest en toch nog als nummer drie was ge
ëindigd.
En dus bleven ze alle drie hun uiterste best
doen om de overwinning te behalen.
Toen, op eens, in heel wat minder tijd dan
noodig is om het te vertellen gebeurde het
Er lag een tak dwars over de baan en Henk
yag dien te laat. Hij struikelde, probeerde nog op
de been te blijven, maar dat ging niet Hij viel
en schoof door zijn vaart over het ijs voort, juist
op een bijt aan. Van richting veranderen kon hij
in zijn liggen de positie ook niet zoo gauw en
vóór hij het wist, spartelde hij in het water. Brr,
wat was dat koud!
Jan en Chris, die het ongeluk hadden zien ge
beuren, gaven een schreeuw van schrik. Maar al
waren ze dan ook geschrokken, ze toonden, dat
ze flinke jongens waren, die in moeilijke om
standigheden hun hoofd niet verloren, maar. wis
ten te handelen.
Een paar seconden, nadat hun makker In het
ijskoude water Hopje onder was gegaan, ston
den ze allebei aan den rand van de bijt. Chris
greep Henk bij zijn rechterhand en daarna stak
ce drenkeling zijn linkerhand aan Jan toe. Sa
men trokken ze hem toen vlug uit het water.
„Gauw naar die boerderij daar," commandeer
den ze. „Houd je schaatsen maar aan."
En toen grepen ze elk een druipenden arm van
Henk waaraan je voelen kon, hoe koud dat
water was geweest en holden, zoo goed als
dat met schaatsen aan gaan wou. naar de boer
derij, die gelukkig niet ver weg was,
„Zoo", zei de boer, toen het drietal bij hem
kwam binnenvallen, ,jn een bijt gereden zeker?
Trek maar gauw die natte spullen uit, ook je on
dergoed. Hier is een wollen lap om je flink droog
te wrijven. Ga maar voor den haard staan, dan
zal ik wat kleeren van mijn jongen voor je halen.
Die kóm je dan bij gelegenheid maar eens terug
brengen, dan kun je meteen vertellen, of je geen
ntdeelige gevolgen van je bad hebt ondervon
den." t>
En toen ging hij weg om de beloofde kleeren
te halen, terwijl de twee vrienden Henk hielpen
roo gauw mogelijk z|]n natte plunje uit te trok
ken. De vriendelijke boerin schonk onderwijl
voor de jongens koffie in.
„Hè, dat doet goe<j!" zuchtte het slachtoffer,
(oen hij het warme vocht naar binnen goot. „Ik
denk, dat het wel goed zal afloopen; ik voel me
ten minste al weer veel beter."
„Wel ja," troostte de boerin. „Onze Rinus,
waarvan jij nou de kleeren aan krijgt, is verleden
jaar door het ijs gezakt, maar die heeft er ook
niets van geweten, hoor. Maar je moet niet in
dien kouwen wind naar huis rijden. Ga liever met
de autobus."
„Ja, dat Is misschien wel verstandiger," gaf
Henk toe èn toen kwam de boer terug met de
kleeren'en moesten Jan en Chris al spoedig even
hard lachen als hun gastheer en gastvrouw, „om
dat de jongeheer er toch zoo potsierlijk uitzag
in dat boerenpakje."
Na hartelijk bedankt te hebben voor al de
vriendelijkheid, die ze hadden ondervonden op
do boerderij, ging het drietal weer haar buiten.
„Zeg," begon Henk toen aarzelend, „jullie wor
den natuurlijk ook nog weJ bedankt, dat je me
zoo gauw er uitgevischt hebt. Ik...."
,,'tIs goed hoor," bromde Chris, en Jan liet
er op volgen: ,,'t Was warempel nogal de moeite
waard; dat sprak toch vanzelf."
„Nu, in ieder geval heb ik jullie toch even
willen bedanken," vond Henk. „En ga nou maar
gauw door, anders wordt het te laat om over
Waashuizen terug te gaan. Ik zie mijn omnibus
al aankomen en ik heb jullie nu al lang genoeg
opgehouden."
„Wat zeur je toch van Raashuizen?" deed Jan
verbaasd, en Chris vroeg: „Je dacht toch £eker
niet, dat Jan en ik nu nog met zijn tweeën ver
der gingen? Nee hoor, samen uit, samen thuis.
Wij gaan ook mee met de autobus en daarna
brengen we je even naar je huis, om mee uit te
Irggen, hoe het precies gebeurd is."
Henk sputterde nog wat tegen, maar de ande
ren lieten zich niet van hun stuk brengen.
Wat erg meeviel, was de ontvangst bij Henk
thuis. „Zoo," zei zijn vader, toen zij met hun
drieën het gebeurde hadden verteld, „zoo, het
was dus echt een ongeluk, waar niemand iets
ran doen kon, en geen onvoorzichtigheid. En
daar het het beste is, om direct weer op het paard
te gaan zitten, als je er afgevallen bent, moesten
jullie dien tocht Zaterdagmiddag maar overdoen".
En dat deden ze. En natuurlijk vergaten ze bij
die gelegenheid niet de geleende kleeren van Ri
nus op dc boerderij af te geven en nog eens te
bedanken voor de verleende hulp.
„Dat is niet noodig, hoor," lachte de boer.
„We zijn op de wereld om elkaar te helpen. Als
één van jullie weer eens in een bijt rijdt, mag hij
gerust weer hier komen. En zelfs zónder dat mag
je nog wel eens. een praatje komen maken. Dag
longens'"
Een jong Nijlpaard ïn Artis
door G. J. VISSöHER.
't Was 5 December, dus St. Nioolaasdag. Stil
was het in Artis. 't Was Zondag en bovendien St.
Nioolaas. Er waren dien dag maarheel weinig
menschen, die bij de Artisbewoners op bezoek gin
gen.
In de groote stevige woning van de Nijlpaarden
was het al héél stil. Luidruchtig zyn de dieren
tóch niet; een heel verschil met de apen! En daar
bij: dat groote huis telt maar vier bewoners, nL
drie volwassen nijlpaarden en een baby.
De groote ruimte is door een stevige afscheiding
in tweeën verdeeld. In de eenë helft woont vader
Toto meit tante Betsy. De andere helft is voor moe
der Bibi met haar jong.
„Moesje!" fluisterde de kleine op den St. Nioo-
laasdag, „hoe oud ben ik al?"
„Vijf weken, baasje!"
„Zou ik net zoo groot worden als u?"
„Dat zou ik wel denken. Je bent wel in den
Herfst geboren en de mensohen zéggen, dat Herfst-
kètjes slecht groeien, maar van Herfstnijlpaardjes
heb ik dat nog nooit gehoord".
„Zou ik net zoo groot worden als vader?"
„Dat weet ik niet. Vader is een heele baas. Hij
weegt wel 3000 kilo! Zijn kop alleen is wel 200
kilo zwaar".
„Is tante Betsy ook zoo groot?"
„Neen, die is een beetje kleiner. Maar tante
Betsy is de oudste van ons allen. Zij- is wel 27 jaar
oud. En misschien is ze ook wel de wijste".
„Hoe komt het, dat tante zoo wijs is? Heeft ze
misschien hier in Amsterdam school gegaan, toen
ze klein was?"
Moeder Bibi brulde van 't lachen, toen de kleine
dat vroeg. Een tweede gebrul, neg veel sterker,
klonk van den anderen kant van 't schot, 't Was
vader Toto. die liet hoeren, dat hij er was.
„Waarom lacht u zoo, moeder?" vroeg de kleine
weer.
„Omdat je dacht, dat tante Betsy school gegaam
had en nu zag ik in mijn verbeelding de tante,
die toch ook misschien 2500 kilo zwaar is, in de
bank zitten. Stel je voor, dat de meester zegt: Bet
sy! kom eens voor het bord!" Ik denk, döt de
meester gauw zou maken, dat hij weg kwam, als
tante Betsy naar voren kwam".
„Waarom moe? Een Nijlpaard ia toch geen roof
dier".
„Dèt niet. Maar och, tante kon wel eens boos
worden, als de meester zei, dat ze niet netjes op
het bord schreef en m zoo'n geval zetten wij, nijl
paarden, al heel gauw een grooten mond op en het
is voor een mensch wel een beetje griezelig, om
van nabij in een mond te kijken, waarin tanden
staan van 3 k 4 kilo."
„Waar heeft tante dan haar wijsheid opge
daan?"
„Tante is de eenige van ons, die In Afrika ge
boren is. 'Vader Toto en ik zijn dierguarde-kinder-
tjes, net als .;ij. Afrika is het oorspronkelijke va
derland van de Nijlpaarden. Daar is een groote ri
vier, de Nijl. Vroeger leefden er veel van onze
voorvaderen in die rivier, in het land Egypte. We
zijn er ook naar genoemd. Nu vindt men in
Egypte niet één meer. Wel zuidelijker, aan den
Bovennijl Maar veel meer zijn er in de Oongo, de
Zambesi en andere rivieren.
Tante Betsy woonde, toen ze klein was, met
haar moeder in West-Afrika. Ze speelde en dartel
de in.de rivier en dikwijls ging ze met haar moe
der en nog andere nijlpaarden een dutje doen in
't zonnetje op een zandbank Maar er kwamen ja-
geis en die wilden de kleine Betsy levend vangen,
om haar hier naar Artis te sturen. Betsy's moeder
hield veel van haar kind, evenveel ais ik van jou.
Ze keek de jagers aan en begon geweldig te brul
len. Toen schoten de mannen haar dood en Betsy
werd gevangen en hierheen gezonden. Als ik daar
aan denk. word ik nog woedend".
Weer brulde Bibi en haar gebrul wend! door Toto
en Betsy beantwoord..
„Moesje", zoo begon de kleine weer, nu boor
fk de stom vau vader oo van taabe Betsy
iheb lk dikwijle stemmen van mensóhen i
.en noodt, noodt mag ik hen zien. Hoe boan-t
toch? Ik ken niemand dan u, den directeur vaïï
ArttLs en onzen oppasser. Waarom mqgen de bezoe
kers mij niet zien en waarom mag ik niet evaatje*
bij vader en tante grnn kijken?"
„Kdnd, dat is allemaal voor je bestwil. Wfl, ttfJK,
paardenmoeders, hebben een liefhebbend Kirt eil-v
wij zorgen uitstekend voor onze kinderen. O0È5-,
daarvan weet je wijze tante Betsy mep te praten* -;
die heeft Artis reeds elfmaal met een baby
rast. Je begrijpt, dat ik ook niet graag zou
len, dat jou een ongeluk overkwam. Zoo komt het,
dat ik razend word van angst, wanneer ft mJJ ia
de eerste weken van jouw beetaon ongeruet meek»
Dat weten zé hier in Artis wel en daarom krijg je
voorloopig niemand te zden dan den directeur ea
den oppasser. Vreemdelingenbezoek nou mij dol
maken, zoodat ik niet meer wist wat ik deed ea
dan hing Je leven aan een zijden draad4*.
„Moeder, waar zijn die elf kinderen van toatö
„Enkelen' zijn gestorven en anderen verkodht".
„Verkocht? Toch niet aan een steger, aooaJa
wel eens met onze achterneefjes, de vankens, ge
beurt?"
„Neen, vent. Zoo erg is het gelukkig niet. ïn do
slagerswinkels hangt nooit nijlpaarden spek. De
negers in Afrika lusten het wel, maar de Hollan
ders zouden er misschien niet op geBteld zijn. En
al hadden ze het graag, dan kregen ze het nog
niet tusschen de tanden." 1
„Waarom niet
,,'t Zou veel te duur zijn. Een nijlpaard van
een jaar of anderhalf brengt soms wel tiendui
zend gulden op."
el,
voor geeft."
„Ik weeft wel, wie er zooveel
„Wie dan
„De koningin. En dan wordt bet nijlpaard
voor de gouden koets gespannen."
Weer gebrul van Bibi; weer beantwoord aan
den anderen kant van het schot.
„Neen,n kleine wijsne.us! De koningin heeft wel
paarden, maar geen nijlpaarden. Jonge nijlpaar
den worden gekocht door andere diergaarden.
Doordat er zooveel jacht gemaakt is op onze
familie, zijn we niet zoo heel talrijk meer en
daardoor zijn we in prijs gestegen, t Duurt ge
lukkig nog een heelen tijd, eer dat jij volwassen
bent. Heb ik je gisteren, toen de oppasser mH
eten bracht, ook niet in het gras zien happen?
„Ja, moes, maar dat was maar malligheid. Ik liet
het weer vallen."
„Dat is heel goed. Jouw maag is er nog niet
voor geschikt. Ze' zullen je wel bij je moede*
laten, totdat je een maand of acht oud bent.
Dan kun je wel gras eten en brood ook, maa*
zelfs dan, wanneer je in een hok apart komt,
krijg' je bij je gewone eten nog 10 liter melk pet
dag".
„Hoera! Wat zal ik dan dik worden! -Moe, mag
ik nu een poosje op je hals zitten?" 1
„Ga je gang .maar, mijn hartje!"
Én moeder Bibi liet zich m 't water zakken,
zoo diep, dat alleen haar ooren, oogen en neus
er boven uit staken, terwijl de kleine zich op
haar hals neervlijde, de oogen naar de deur ge-
richt, want. hij meende den welbekenden stap.
van den oppasser te hooren. J
Wat een plannen I
"Als ik 'groot ben, .ga ik wonen
In een heel groot mannenhuis
En ik ga niet vroeg naar bed, hoor!
En ik kom dan heel laat thuis. -
En ik koop een kast met boeken,
Echte mooie boeken, hoor!
En dan lees ik, lees ik al maar
Dan heb ik wel tijd er voor.
Als ik groot ben krijg.jij, Mammis,
Al het geld, dat ik verdien,
En een bril met mooie glazen,
Waar jo heel goed door kunt ziem.
En mijn Vader krijgt een auto
En er bij ook een chauffeur.
Hij hoeft dan niet meer te loopen,
Want zoo'n ding staat vóór de deur.
Als ik groot, ben, leer iik Beitje
.Alles wait i'k zelf al weet
En ik wond verschrik'lijk kwaad, hooïJ
Als hij weer een' boel vergeetl
Als ik groot ben
-Ja dan, Benny,
Maar nu ben je nog heel klein.
't Duurt nog lang, maar 't komt todi
eens weJ.
Dan zai 't zeker zóó wel zijn,
Als mijn kleine jongen groot ie,
®Is hij altijd heel beleefd,
Dan denkt hij niet meer. aam „krijgen*
Hij is blij, als hij maar geeft
Als hij groot is, is hij dapper,
Werk hij, wat hij werken kan
En dan zegt hij en dat mag hij
„Ben ik nu geen echte man?"
TRUU8 SAL0M0N8,
SPELLETJE.
Dit spelletje kan gespeeld worden door een
willekeurig aan,tal personen, die om een tafel
zitten.
Een der spelers noemt zichzelf Simon en zegt t
„Nu moeten juliie allemaal precies doen, wat iik
zeg, zoodra ik er S i m o n vóór zeg. Maar wan-
neer ik er g e e n Simon vóór zeg, moet je je niet
bewegen. Doe je in dit laatste geval toch wat ik
zeg, dan moet je een popi geven".
Simon begint nu b.v.
„Simon zegt; duimen in de hoogte; Simon
zegt: duimen op tafel; Simon zegt: duimen kk
je mond, duimen uit je mond?"
Wie bij dit laatste gezegde zijn duim trtt den
mond neemt, moet een pond geven, omdat het
bevel niet voorafgegaan wordt door bet woord
Simon.
1 Simon gaat nu verder
I „Simonzegtraakt je voet aan. teek )e aeH
aan de ooren 1"
Degenen die zichzelf aan de ooren trefckeiv
j moeten weer een pand geven.
I Het spreekt vanzelf, dat Simon er op nü J%
de anderen zooveel mogelijk te vangen.
Na afloop worden de panden 3