ONS HOEKJE. De mislukte tocht Van alles wat Een Verhaaltje zonder woorden. t,R» Wie schrijft hier een verhaal of versje bij T RENTUIN BEVOLKT WORDT. Door Tante Lennie. (Slot.) en kijkje bij de Zeeleeuwen nemen. Mte van -den dierentuin herscha- lerbassin met rotsen. Zware rots ondergedeelte. Het bovenge- Bit lichtere steensoorten. Ongeveer de oppervlakte van het water .1 uit, en hiervan laten de zee- glyden én dompelen in het water, te zien, hoe snel ze zich voort- et voedertijd is en de oppasser laar beneden werpt, eve beestjes heel wat op kunnen, zeeleeuw eet met het groot- of 20 pond visch per dag. Men daarentegen nooit water drinken, niet zoo heel mak uitzien, zijn ze in keel handelbaar en gemakkelijk te lleen, als ze opgejaagd worden, of raken, verweren zij zich en kunnen en. waard/ge dieren hebben een glim- vel en ze worden, terwijl zij zwem en gevangen. ér wandelen om de olifanten te be- we, dat' ze een wandelingetje ma- we even staan wachten. Inderdaad :era op Jumbo's" rug een aardig in Amerika, bracht het rond delen en olifanten niet minder dan 'a jaar op. olifant wat lekkers aanbieden ontjes, alles is van zijn gading! langen slurf, omhoog en zet zijn Hogelijk open. 't Is een allerliefst emakkelijk genoeg kunnen we de in die geweldige opening gooien, jond hooi, veertig pond rijst kan erwerken. Ze worden gevangen omheiningen worden gedre- veel-l006108 en heit nijlpaard gaat het ^gaan de groote stroomon in Afrika "n ai, en als ze jongen van deze voeren zij het mee. Het jonge nijl dertig pinten melk per dag en n als een zuigeling om meer. Vin ook wel de moeite waard om er ataan, voornamelijk de ijsberen. J zooals we hem hier op het apt uit Scandinavië. Deze dieren i _w temmen en meer dan eens )rde kunstjes op straat, ze hun holen op en hebben an& geen behoefte aan voed- LS ,°P .hun eigen vet In den tuin zijn zeker wel „-Jn der kooien staan de be ton! ilB blj deze- Het is bekend, S Aapen wel het meest en tóoai, u p ,voe*en- 5e schreeuwen gulden, die veel menschelijks ffiakA? rennei? 26 en weten de be- in$q, r un behendigheid en TANTB LENNIB. SPROOKJESLAND. ücht L °°r Tante Bennie.) ifle» Hes in .7J waterkant. «w ■taiu,!enpraoh'. I 41 dit mooi» vannacht I AMBER. Het had dien winter al meermalen gevroren, maar telkens als het ijs bijna sterk genoeg was, j viel de dooi weer in. „En dan kun je weer opnieuw beginnen," zei Henk, die met zijn twee vrienden, Jan en Chris, na schooltijd naar huis slenterde. „Wat bedoel je daar mee?" vroeg Chris, en ook aan het eenigszins verbaasde kijken van j Jan was te zien, dat hij de uitlating van zijn I vriendje niet heelemaal begrepen had. I „Wel," zei Henk, „ik bedoel, dat we dat ijs, dat er nu eenmaal is, maar moesten houden, dan zon het veel gauwer sterk genoeg zijn om te kunnen schaatsenrijden, als het weer opnieuw gaat vriezen". „Dus jij wou, dat het ijs kalm in het kanaal bleef, ook al dooide het?" informeerde Jan. Chris schoot in een lach over die malle vraag, maar Henk antwoordde kalm: „Dat zou ik zeker willen, maar daarom begrijp ik heel goed, dat het natuurlijk' onmogelijk is. Ik wou alleen maar zeg gen, dat we veel meer" kans hadden om dezen ■vinter nog op schaatsen te komen, als het een maal gevormde ijs niet telkens weer wegdooide", „Daar zal toch wel niet veel tegen te doen zijn," plaagde Chris. „Weet ik óók well Of jij zou er soms een middeltje op moeten wetenl" kaatste Henk terug, i „Ik niet, hoor," zei Chris. „Ik heb al genoeg te doen met mijn schoolwerk. Met het weer bemoei ik me niet. Adieu, lui, ik ben al weer thuis." I En hij ging de deur binnen, terwijl Henk en Jan, die verderop woonden, doorliepen en voort- i gingen met het bespreken van de kansen, of zij dezen winter nog zouden schaatsenrijden of niet. Het was al eind Januari en ze waren het er over eens, dat het natuurlijk niet onmogelijk was, maar dat de kans toch heel Mrin begon te worden. Maar het kwam anders uit: zooals ze niet ver wacht, doch eigenlijk wel gehoopt hadden. Nog geen week later lagen namelijk niet alleen de slootjes, maar ook het groote kanaal stevig dichtgevroren. Dat kanaal had men eerst nog trachten open te houden misdadig vonden de jongens dat maar de vorst was de sterkste gebleken en het groote vaarwater naar hei naaste dorp, vormde nu ook een prachtige ijs baan. De drie vrienden profiteerden er van zooveel zo maftr konden, want je wist natuurlijk nooit, hoe lang het zou blijven vriezen. „En ik zou het mezelf nooit vergeven, als ik ook maar een uur was thuis gebleven, terwijl ik had kunnen schaatsenrijden. Van die Daar dagen vorst per jaar, die we tegenwoordig krij gen, moet je halen wat je maar halen kunt," verkondigde Henk. „Morgen gelukkig Woensdag", zuchtte. Chris „Dan gaan,we 's middags zeker eens een flinken tocht maken, hè menschen?" „Natuurlijk", stemde Jan in. „Over het kanaal naar Veen'dorp en dan langs Raashuizen over de slootjes terug. Dat is een tochtje van een uur of drie; dat kunnen we makkeluk halen. We hebben er den heelen middag den tijd voor." In het vooruitzicht van den vrijen middag, dien vrijwel alle jongens natuurlijk aan schaatsen rijden zouden besteden, was de aandacht in de klas der drie vrienden dien Woensdagmorgen niet al te groot. Gelukkig was hun onderwijzer zelf ook jong geweest", zooals men dat wel eens noemt, en dus deed hij dien morgen epn oogje dicht. En zoo werd het ten slotte toch twaalf uur, zonder dat er strafwerk uitgedeeld had behoeven te worden. Zelden waren de drie vrienden na schooltijd zóó vlug thuis geweest als dien dag. Anders deden ze dat op hun dooie gemak en bracht bijvoorbeeld eerst Henk Chris naar huis en dan Chris Henk weer, maar ditmaal zeUen ze er een flinken pas in, want ze hadden afgesproken el kaar om één uur al bij de brug over het kanaal aan te treffen. En vóór je een langen tocht gaat ondernemen, moet je natuurlijk eerst flink eten, wat ook al weer tijd kost „Zoo, tot één uur dan," zei Chris, die het eerst thuis was. En om Jan, die nogal eens vergeet achtig was, een beetje te plagen, riep hij dien achterna: „Denk er vooral om, dat je schaatsen meeneemtf" Henk schoot in den lach en Jan zelf lachte ook hartelijk mee, want hij wist dat het niet kwaad bedoeld was. Haastig liepen ze toen met zijn tweeën door naar huis en het eerste, wat z^j dien dag alle. drie bij hun thuiskomst vroegen, was: „Kan ik dadelijk gaan eten, moeder, want we wilden vanmiddag eengrooten tocht gaan maken?" Zij haastten zich zelfs zóó, dat het klaverblad, al om tien minuten vóór één bij de brug com pleet was. Henk had een ouden wandelstok van zijrTvader meegebracht en dat was de reden, dat de schaat sen nog haastiger dan anders werden aangebon den, want rijden aan een stok hadden ze nog nooit gedaan. En het ging f^jn. Veel harder nog dan dat je gewoon achter elkaar rijdt en elkaar bij de nanden vasthoudt, vonden ze. Verschelden groo- tere jongens reden ze voorbij en dan konden ze rooit nalaten om even triomfantelijk om te kijken. Genoeglijk krasten de scherpe ijzers over het gladde ijs en Henk, die voorop reed, zette er sieeds meer vaart in. „Zullen we nu eens om het hardst gaan rijden, tot aan dien molen, daar?" stelde toen Jan op eens voor. „Goed", zei Chris. „Best", vond Henk en meteen minderden ze hun vaart en stonden weldra stil. Zoo eerlijk mogelijk gingen ze toen op een rij staan. En jongen van hun school, die juist voorbij kwam, bood aan om hen te „starten". Hij zette een gewichtig gezicht en vroeg: „Alle maal klaar?" „Ja," zeiden de drie vrienden bijna tegelijker tijd. „Daar gaat ie dan," zei de jongen. „Eén, twee, DRIE." En daar vlogen ze weer over de baan. Jan en Chris waren vrijwel naast elkaar, maar Henk was al dadelijk een eindje voor. Die kon altijd het vlugste wegkomen. Maar daarom dachten de anderen er natuurlijk nog niet aan om het op te geven. Het was nog wel duizend meter tot aan den molen en wie het winnen zou, was nog lang niet zeker. Het was w$l meer gebeurd, dat Henk, zooals gewoonlijk, in het begin voor was geweest en toch nog als nummer drie was ge ëindigd. En dus bleven ze alle drie hun uiterste best doen om de overwinning te behalen. Toen, op eens, in heel wat minder tijd dan noodig is om het te vertellen gebeurde het Er lag een tak dwars over de baan en Henk yag dien te laat. Hij struikelde, probeerde nog op de been te blijven, maar dat ging niet Hij viel en schoof door zijn vaart over het ijs voort, juist op een bijt aan. Van richting veranderen kon hij in zijn liggen de positie ook niet zoo gauw en vóór hij het wist, spartelde hij in het water. Brr, wat was dat koud! Jan en Chris, die het ongeluk hadden zien ge beuren, gaven een schreeuw van schrik. Maar al waren ze dan ook geschrokken, ze toonden, dat ze flinke jongens waren, die in moeilijke om standigheden hun hoofd niet verloren, maar. wis ten te handelen. Een paar seconden, nadat hun makker In het ijskoude water Hopje onder was gegaan, ston den ze allebei aan den rand van de bijt. Chris greep Henk bij zijn rechterhand en daarna stak ce drenkeling zijn linkerhand aan Jan toe. Sa men trokken ze hem toen vlug uit het water. „Gauw naar die boerderij daar," commandeer den ze. „Houd je schaatsen maar aan." En toen grepen ze elk een druipenden arm van Henk waaraan je voelen kon, hoe koud dat water was geweest en holden, zoo goed als dat met schaatsen aan gaan wou. naar de boer derij, die gelukkig niet ver weg was, „Zoo", zei de boer, toen het drietal bij hem kwam binnenvallen, ,jn een bijt gereden zeker? Trek maar gauw die natte spullen uit, ook je on dergoed. Hier is een wollen lap om je flink droog te wrijven. Ga maar voor den haard staan, dan zal ik wat kleeren van mijn jongen voor je halen. Die kóm je dan bij gelegenheid maar eens terug brengen, dan kun je meteen vertellen, of je geen ntdeelige gevolgen van je bad hebt ondervon den." t> En toen ging hij weg om de beloofde kleeren te halen, terwijl de twee vrienden Henk hielpen roo gauw mogelijk z|]n natte plunje uit te trok ken. De vriendelijke boerin schonk onderwijl voor de jongens koffie in. „Hè, dat doet goe<j!" zuchtte het slachtoffer, (oen hij het warme vocht naar binnen goot. „Ik denk, dat het wel goed zal afloopen; ik voel me ten minste al weer veel beter." „Wel ja," troostte de boerin. „Onze Rinus, waarvan jij nou de kleeren aan krijgt, is verleden jaar door het ijs gezakt, maar die heeft er ook niets van geweten, hoor. Maar je moet niet in dien kouwen wind naar huis rijden. Ga liever met de autobus." „Ja, dat Is misschien wel verstandiger," gaf Henk toe èn toen kwam de boer terug met de kleeren'en moesten Jan en Chris al spoedig even hard lachen als hun gastheer en gastvrouw, „om dat de jongeheer er toch zoo potsierlijk uitzag in dat boerenpakje." Na hartelijk bedankt te hebben voor al de vriendelijkheid, die ze hadden ondervonden op do boerderij, ging het drietal weer haar buiten. „Zeg," begon Henk toen aarzelend, „jullie wor den natuurlijk ook nog weJ bedankt, dat je me zoo gauw er uitgevischt hebt. Ik...." ,,'tIs goed hoor," bromde Chris, en Jan liet er op volgen: ,,'t Was warempel nogal de moeite waard; dat sprak toch vanzelf." „Nu, in ieder geval heb ik jullie toch even willen bedanken," vond Henk. „En ga nou maar gauw door, anders wordt het te laat om over Waashuizen terug te gaan. Ik zie mijn omnibus al aankomen en ik heb jullie nu al lang genoeg opgehouden." „Wat zeur je toch van Raashuizen?" deed Jan verbaasd, en Chris vroeg: „Je dacht toch £eker niet, dat Jan en ik nu nog met zijn tweeën ver der gingen? Nee hoor, samen uit, samen thuis. Wij gaan ook mee met de autobus en daarna brengen we je even naar je huis, om mee uit te Irggen, hoe het precies gebeurd is." Henk sputterde nog wat tegen, maar de ande ren lieten zich niet van hun stuk brengen. Wat erg meeviel, was de ontvangst bij Henk thuis. „Zoo," zei zijn vader, toen zij met hun drieën het gebeurde hadden verteld, „zoo, het was dus echt een ongeluk, waar niemand iets ran doen kon, en geen onvoorzichtigheid. En daar het het beste is, om direct weer op het paard te gaan zitten, als je er afgevallen bent, moesten jullie dien tocht Zaterdagmiddag maar overdoen". En dat deden ze. En natuurlijk vergaten ze bij die gelegenheid niet de geleende kleeren van Ri nus op dc boerderij af te geven en nog eens te bedanken voor de verleende hulp. „Dat is niet noodig, hoor," lachte de boer. „We zijn op de wereld om elkaar te helpen. Als één van jullie weer eens in een bijt rijdt, mag hij gerust weer hier komen. En zelfs zónder dat mag je nog wel eens. een praatje komen maken. Dag longens'" Een jong Nijlpaard ïn Artis door G. J. VISSöHER. 't Was 5 December, dus St. Nioolaasdag. Stil was het in Artis. 't Was Zondag en bovendien St. Nioolaas. Er waren dien dag maarheel weinig menschen, die bij de Artisbewoners op bezoek gin gen. In de groote stevige woning van de Nijlpaarden was het al héél stil. Luidruchtig zyn de dieren tóch niet; een heel verschil met de apen! En daar bij: dat groote huis telt maar vier bewoners, nL drie volwassen nijlpaarden en een baby. De groote ruimte is door een stevige afscheiding in tweeën verdeeld. In de eenë helft woont vader Toto meit tante Betsy. De andere helft is voor moe der Bibi met haar jong. „Moesje!" fluisterde de kleine op den St. Nioo- laasdag, „hoe oud ben ik al?" „Vijf weken, baasje!" „Zou ik net zoo groot worden als u?" „Dat zou ik wel denken. Je bent wel in den Herfst geboren en de mensohen zéggen, dat Herfst- kètjes slecht groeien, maar van Herfstnijlpaardjes heb ik dat nog nooit gehoord". „Zou ik net zoo groot worden als vader?" „Dat weet ik niet. Vader is een heele baas. Hij weegt wel 3000 kilo! Zijn kop alleen is wel 200 kilo zwaar". „Is tante Betsy ook zoo groot?" „Neen, die is een beetje kleiner. Maar tante Betsy is de oudste van ons allen. Zij- is wel 27 jaar oud. En misschien is ze ook wel de wijste". „Hoe komt het, dat tante zoo wijs is? Heeft ze misschien hier in Amsterdam school gegaan, toen ze klein was?" Moeder Bibi brulde van 't lachen, toen de kleine dat vroeg. Een tweede gebrul, neg veel sterker, klonk van den anderen kant van 't schot, 't Was vader Toto. die liet hoeren, dat hij er was. „Waarom lacht u zoo, moeder?" vroeg de kleine weer. „Omdat je dacht, dat tante Betsy school gegaam had en nu zag ik in mijn verbeelding de tante, die toch ook misschien 2500 kilo zwaar is, in de bank zitten. Stel je voor, dat de meester zegt: Bet sy! kom eens voor het bord!" Ik denk, döt de meester gauw zou maken, dat hij weg kwam, als tante Betsy naar voren kwam". „Waarom moe? Een Nijlpaard ia toch geen roof dier". „Dèt niet. Maar och, tante kon wel eens boos worden, als de meester zei, dat ze niet netjes op het bord schreef en m zoo'n geval zetten wij, nijl paarden, al heel gauw een grooten mond op en het is voor een mensch wel een beetje griezelig, om van nabij in een mond te kijken, waarin tanden staan van 3 k 4 kilo." „Waar heeft tante dan haar wijsheid opge daan?" „Tante is de eenige van ons, die In Afrika ge boren is. 'Vader Toto en ik zijn dierguarde-kinder- tjes, net als .;ij. Afrika is het oorspronkelijke va derland van de Nijlpaarden. Daar is een groote ri vier, de Nijl. Vroeger leefden er veel van onze voorvaderen in die rivier, in het land Egypte. We zijn er ook naar genoemd. Nu vindt men in Egypte niet één meer. Wel zuidelijker, aan den Bovennijl Maar veel meer zijn er in de Oongo, de Zambesi en andere rivieren. Tante Betsy woonde, toen ze klein was, met haar moeder in West-Afrika. Ze speelde en dartel de in.de rivier en dikwijls ging ze met haar moe der en nog andere nijlpaarden een dutje doen in 't zonnetje op een zandbank Maar er kwamen ja- geis en die wilden de kleine Betsy levend vangen, om haar hier naar Artis te sturen. Betsy's moeder hield veel van haar kind, evenveel ais ik van jou. Ze keek de jagers aan en begon geweldig te brul len. Toen schoten de mannen haar dood en Betsy werd gevangen en hierheen gezonden. Als ik daar aan denk. word ik nog woedend". Weer brulde Bibi en haar gebrul wend! door Toto en Betsy beantwoord.. „Moesje", zoo begon de kleine weer, nu boor fk de stom vau vader oo van taabe Betsy iheb lk dikwijle stemmen van mensóhen i .en noodt, noodt mag ik hen zien. Hoe boan-t toch? Ik ken niemand dan u, den directeur vaïï ArttLs en onzen oppasser. Waarom mqgen de bezoe kers mij niet zien en waarom mag ik niet evaatje* bij vader en tante grnn kijken?" „Kdnd, dat is allemaal voor je bestwil. Wfl, ttfJK, paardenmoeders, hebben een liefhebbend Kirt eil-v wij zorgen uitstekend voor onze kinderen. O0È5-, daarvan weet je wijze tante Betsy mep te praten* -; die heeft Artis reeds elfmaal met een baby rast. Je begrijpt, dat ik ook niet graag zou len, dat jou een ongeluk overkwam. Zoo komt het, dat ik razend word van angst, wanneer ft mJJ ia de eerste weken van jouw beetaon ongeruet meek» Dat weten zé hier in Artis wel en daarom krijg je voorloopig niemand te zden dan den directeur ea den oppasser. Vreemdelingenbezoek nou mij dol maken, zoodat ik niet meer wist wat ik deed ea dan hing Je leven aan een zijden draad4*. „Moeder, waar zijn die elf kinderen van toatö „Enkelen' zijn gestorven en anderen verkodht". „Verkocht? Toch niet aan een steger, aooaJa wel eens met onze achterneefjes, de vankens, ge beurt?" „Neen, vent. Zoo erg is het gelukkig niet. ïn do slagerswinkels hangt nooit nijlpaarden spek. De negers in Afrika lusten het wel, maar de Hollan ders zouden er misschien niet op geBteld zijn. En al hadden ze het graag, dan kregen ze het nog niet tusschen de tanden." 1 „Waarom niet ,,'t Zou veel te duur zijn. Een nijlpaard van een jaar of anderhalf brengt soms wel tiendui zend gulden op." el, voor geeft." „Ik weeft wel, wie er zooveel „Wie dan „De koningin. En dan wordt bet nijlpaard voor de gouden koets gespannen." Weer gebrul van Bibi; weer beantwoord aan den anderen kant van het schot. „Neen,n kleine wijsne.us! De koningin heeft wel paarden, maar geen nijlpaarden. Jonge nijlpaar den worden gekocht door andere diergaarden. Doordat er zooveel jacht gemaakt is op onze familie, zijn we niet zoo heel talrijk meer en daardoor zijn we in prijs gestegen, t Duurt ge lukkig nog een heelen tijd, eer dat jij volwassen bent. Heb ik je gisteren, toen de oppasser mH eten bracht, ook niet in het gras zien happen? „Ja, moes, maar dat was maar malligheid. Ik liet het weer vallen." „Dat is heel goed. Jouw maag is er nog niet voor geschikt. Ze' zullen je wel bij je moede* laten, totdat je een maand of acht oud bent. Dan kun je wel gras eten en brood ook, maa* zelfs dan, wanneer je in een hok apart komt, krijg' je bij je gewone eten nog 10 liter melk pet dag". „Hoera! Wat zal ik dan dik worden! -Moe, mag ik nu een poosje op je hals zitten?" 1 „Ga je gang .maar, mijn hartje!" Én moeder Bibi liet zich m 't water zakken, zoo diep, dat alleen haar ooren, oogen en neus er boven uit staken, terwijl de kleine zich op haar hals neervlijde, de oogen naar de deur ge- richt, want. hij meende den welbekenden stap. van den oppasser te hooren. J Wat een plannen I "Als ik 'groot ben, .ga ik wonen In een heel groot mannenhuis En ik ga niet vroeg naar bed, hoor! En ik kom dan heel laat thuis. - En ik koop een kast met boeken, Echte mooie boeken, hoor! En dan lees ik, lees ik al maar Dan heb ik wel tijd er voor. Als ik groot ben krijg.jij, Mammis, Al het geld, dat ik verdien, En een bril met mooie glazen, Waar jo heel goed door kunt ziem. En mijn Vader krijgt een auto En er bij ook een chauffeur. Hij hoeft dan niet meer te loopen, Want zoo'n ding staat vóór de deur. Als ik groot, ben, leer iik Beitje .Alles wait i'k zelf al weet En ik wond verschrik'lijk kwaad, hooïJ Als hij weer een' boel vergeetl Als ik groot ben -Ja dan, Benny, Maar nu ben je nog heel klein. 't Duurt nog lang, maar 't komt todi eens weJ. Dan zai 't zeker zóó wel zijn, Als mijn kleine jongen groot ie, ®Is hij altijd heel beleefd, Dan denkt hij niet meer. aam „krijgen* Hij is blij, als hij maar geeft Als hij groot is, is hij dapper, Werk hij, wat hij werken kan En dan zegt hij en dat mag hij „Ben ik nu geen echte man?" TRUU8 SAL0M0N8, SPELLETJE. Dit spelletje kan gespeeld worden door een willekeurig aan,tal personen, die om een tafel zitten. Een der spelers noemt zichzelf Simon en zegt t „Nu moeten juliie allemaal precies doen, wat iik zeg, zoodra ik er S i m o n vóór zeg. Maar wan- neer ik er g e e n Simon vóór zeg, moet je je niet bewegen. Doe je in dit laatste geval toch wat ik zeg, dan moet je een popi geven". Simon begint nu b.v. „Simon zegt; duimen in de hoogte; Simon zegt: duimen op tafel; Simon zegt: duimen kk je mond, duimen uit je mond?" Wie bij dit laatste gezegde zijn duim trtt den mond neemt, moet een pond geven, omdat het bevel niet voorafgegaan wordt door bet woord Simon. 1 Simon gaat nu verder I „Simonzegtraakt je voet aan. teek )e aeH aan de ooren 1" Degenen die zichzelf aan de ooren trefckeiv j moeten weer een pand geven. I Het spreekt vanzelf, dat Simon er op nü J% de anderen zooveel mogelijk te vangen. Na afloop worden de panden 3

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 19