Is dat Wetenschap?
li
De „oude Prils" te slim af.
achterblijven, maar da wond gen «eet beat, als man
de tandjes er maar zorgvuldig uittrekt en de wond
verder doelmatig behandelt.
Maar heeft zoo'n monster van 20 k 26 vost lengte
zich om het lichaam van een mensch weten te
kronkelen, dan ia er geen redden meer aan. Zelfs
ten paard, of een koe Wordt met gemak doodge
drukt door het kronkelend beest.
Kan een slang groote hoeveelhedpn verslinden, aan
den anderen kant is zij ook in staat, weken aaneen
te vasten. Er zijn zelfs gevallen geconstateerd, dat een
slang in geen maanden voedsel tot zich nam. Een
vroegere directeur van den Amsterdamschen Dieren
tuin, dr. Westermann, heeft mededeelingen gedaan
van een slang, die gedurende twee volle jaren niets
had gebruikt dan water, en toen weer begon te eten.
Slangen, die in zoo langen tijd geen voedsel tot zich
genomen hebben, vermageren en verzwakken natuur
lijk in erge mate. Het komt zelfs voor, dat zij dan
niet meer in staat zijn, een prooi door te slikken en
erin stikken.
Het lange vasten, zooals boven omschreven, komt
niet zoo veel voor. Meestal toont een slang haar
groote vraatzucht, wat het duidelijkst uitkomt, als
«enige slangen in hetzelfde hok zijn ondergebracht.
Indien dan een doode vogel of ander aas in het hok
geworpen wordt, gebeurt het niet xelden, dat het uit
loopt in een geweldig geveeht. De slangenlichamen
kronkelen zich om elkander, de beesten blazen eri
sissen, zij bijten elkander en houden niet op, voor
zij geheel uitgeput en machteloos zijn.
Het is zelfs wel gebeurd, dat een prooi aan twee
kanten door een paar slangen werd beetgepakt, elk
aan een «inde, «n dat beid* dieren begonnen te zwoe
gen om haar naar binnen te werken, met het gevolg,
dat de slang, die haar bek het vorst wist open te
sperren, niet alleen de prooi, maar ook baar tegen
stander mee naar binnen slikte.
HOE EEN SOLDAAT ZICK DOOK ZIJN TEGEN
WOORDIGHEID VAN GEEST REDDE.
Een soldaat, behoorende tot de vermaarde lijfwacht
van Frederik den Groote, was door zijn losse levens
wijze dermate in de schuld geraakt, dat hij ten einde
raad het lemmet van zijn sabel verkocht
Dat bracht hem een aardige som op, daar het van
uiterst fijn «taal vervaardigd was.
Volgens zijn gedachte zou het nimmer uitkomen,
daar het zwaard zelden of nooit uit de scheede be
hoefde getrokken te worden.
Toch kwam het voorgevallene den keizer tor oore.
Deze besloot den losbol op gevoelige wijze les te
geven.
Bij de eerstvolgende inspectie kreeg de keiter hem
spoedig ln het oog.
Hij sprak den soldaat naast den schuldige aan en
maakte op luidruchtige wijze aanmerkingen op diens
uniform en uitrusting. Zoo hoog liep schijnbaar des
keizers! toorn, dat hij den verbaasden soldaat een
schande noemde voor de lijfwacht.
Met woedenden, blik keek de keizer hem aan en
daarna den soldaat met de houten sabel en ziedond
van toorn zei hij tot den laatste:
Trek uw zwaard tn «la uw kameraad het hoofd
af.
Deze ontstelde zichtbaar, viel sidderend voor den
keizer op de knieën en zeide:
Sire, als dat moet, dan bid ik den goeden God
dat Hij mijn stalen zwaard verandert in een houten
eabeL
Daarna trok hij zijn lat uit de eobeede, toonde ze
den keizer en zeide:
Sire, mijn gebed ie verhoord.
De toorn des keizere smolt weg als sneeuw voor
de zon. Hij glimlachte en zei tot den naast hem
staanden officier:
Geef dezen man een goed zwaard. Dat is een
soldaat naar mijn hartl
Een antwoord van den heer L. H. Mansholt te
Glimmen bij Groningen op de rede van pro
fessor dr. Bordewijk op de Vergadering van
de Vereenigdng van Oudleerlingen der Rijks
la ndbouwwinterschool te Schagen, den 30sten
Januari JJ., uitgesproken met betrekking tot
de uitgifte der Zuiderzeegronden.
Mij word toegezonden het verslag van een rede door
r' o'e&sor rlr Bordewijk. hoogleeraar te Groningen, op
30 Januari j.1. gehouden te Schagen, in welke rede
werd behandeld de vraag, op welke wijze de Zui
derzeegronden moeten worden uitgegeven.
Het is niet mijn bedoeling, over de beantwoording
van deze vraag thans met den professor in discussie,
te treden, immers ik maak deel uit van een commis
sie, ingesteld door den Minister van Waterstaat, welke
cpmimissie tot taak heeft, over de meest doelmatige
uitgifte der Zuiderzeegronden van voorlichting te
dienen. Het resultaat van de studie dier commissie
dient te worden afgewacht.
Een groot deel van de rede evenwel is gewijd aan
het standpunt der sociaal-democraten t.o.v. de agra
rische kwesties en aan datgene wat door mij ter ver
dediging van dat standpunt is gepubliceerd, en daar
over nu zal ik gaarne een en ander in 't midden
brengen.
Er kan natuurlijk geen sprake van zijn, in een
artikel in deze courant een volledige verdediging te
geven van het door ons ingenomen standpunt,
daarvoor zou ik al te veel plaatsruimte moeten vra
gen, doch ik stel er prijs op den lezer in staat te
stellen, te beoordeelen in hoeverre ik mij, naar prof.
B. zegt,: „heb laten verstrikken door de socialistische
theorie inzake den agrarischen eigendom".
Prof. Bordewijk bestrijdt de in het Socialisatie-
rapport verkondigde meening dat „het eigendomstoo-
val maar al to vaak oorzaak is van onvoldoend des
kundige exploitatie door grondeigenaars. De slechte
boeren ziin overal met den vinger aan te wijzen."
Voor een juist begrip van de zaak waarom het hier
gaat, dient het rapport vollediger te worden geciteerd
dan door prof. ÖB. is geschied.
Het volgende wordt daarover gezegd: (bis. 65 en
66);
Kultuurgrond is slechts ln beperkte mate
voorhanden; de oppervlakte kan niet naar be
hoefte worden uitgebreid; van des te meer be
lang is het, dat de beschikbare kultuurgrond
ook inderdaad voor de agrarische produktie
wordt gebruikt, en wel op zoodanige wijze, dat
op do meest ekonomische wijze gebruik wordt
gemaakt van de produktieve krachten, die in
den bodem schuilen.
Gebeurt dit thans?
Er is geen sprake van.
HopcIi rdduizcnden hektares overigens vrucht
bare kultuurgrond brengen in ons kleine landje
niets of nagenoeg niets op, omdat de wateraf
voer niet deugt, en de bezitters dier gronden
niet tot samenwerking te brengen zijn. De re
sultaten van een onderzoek, .ingesteld door de
Direktie van! den Landbouw in 1914 en volgende
jaren over den invloed van den waterafvoer
op het Nederlandsche landbouwbedrijf, vormen
inderdaad één felle veroordeeling van den par-
tikulieren grondeigendom.
We hebben hier het oog op gronden, die tot
v dusver vrijwel aan hun lot werden overgelaten,
gevolg van onkunde, oneenigheid, sleur, gemis
aan kapitaal van de bezitters.
Doch in hoevele landbouwbedrijven in ors
land wordt de produktie opgevoerd, zooals bij
goede leiding zou kunnen geschieden? Door ge
heel het land, zoowel'op de arme zandgronden,
als op de vruchtbare zeeklei, in de weidestre
ken zoowel als in het graan- en gemengd be
drijf, vindt men bedrijfleiders, die voor hun
taak niet berekend tijn.
Ze veroorloven zich evenwel toch het beheer
over den grond, omdat ze nu eenmaal daarvan
de bezitters zijn. Hoe groot de schade is, die aan
de landbouwprodirktie wordt veroorzaakt, door
onvoldoend aeskundige exploitatie door grond
eigenaars, valt niet bij benadering te zeggen,
doch dat ze zeer belangrijk moet zijn, gezien de
overal met den vinger aan te wijzen „slechte
boeren", is wel zeker. Het is toch wel een vol
komen onhoudbare toestand geworden, dat de
eerste de beste toevallige eigenaar, uit hoofde
van zijn eigendomsrecht., door luiheid of onwe
tendheid op verre na niet uit den grond haalt
wat er bij goede leiding uit zou kunnen worden
Sehaald, terwijl tallooze flinke, goed ontwikkel-
e jonge mannen bij gebrek aan kapitaal niet
in staat rijn hun krachten aan te wenden ten
bate «Ier medofóte,
Prof. B. herinnert aan een polemiek tusschen hem
en mij, waarin hij wijst op de opbrengstcijfers per
H.A. van tarwe gedurende de laatste zeventig jaren
en van rogge gedurende de laatste acht jaren.
De opbrengst van tarwe is in dit tijdvak volgens de
officiecle gegevens gestegen van 19.3 tot 37.1 H.L.
per H.A.; van rogge was de opbrengst 24 H.L. per
H.A. in 1918 en 24.7 H.L. in 1926.
Triumfantelijk roept prof. B., na 't vermelden van
deze cijfers, uit:
„Mij dunkt, dit is de beste weerlegging van de
tendentieuse bewering, dat de slechte boeren overal
met den vinger zijn aan te wijzen".
Mijns inziens bewijst prof. B. hiermee alleen de
waarheid van het spreekwoord: Schoenmaker blijf
bij ie leestl
Wèl verbazingwekkend is het, dat een weten
schappelijk man met dergelijke argumenten voor den
dag durft komen, te verbazingwekkender, omdat
ik reeds in Het Volk van 16 April 1921 dit betoog
naar mijn meening in het navolgende volkomen heb
ontzenuwd:
„Evenals zijn collega Van Embden, meent ook
prof. Bordewijk te mogen ontkennen, dot de land-
pouwproductie scha van beteekenis lijdt, doordat
thans tal van bedrijfsleiders niet de daarvoor noo-
dige kennis en activiteit bezitten. Ik heb daartegen
in de vorige artikelen reeds het een en ander aan
gevoerd, doch wil den lezer niet het «enige argu
ment onthouden, hetwelk prof. B. meent to kunnen
gebruiken om aan te toonen, dat het tegonwoordige
productiestelsel nog zoo kwaad niet wnrfct. (Volgt
een róeumié van de bovengenoemde opbrenigstcij'-
fers.)
Het argument moet alle waarde ontzegd worden.
Natuurlijk heeft de vordering van de techniek en de
toepassing der landbouwwetenschap invloed gehad
op de gemiddelde landbouwopbrengsten Maar
houdt deze stijging der opbrengstcijfers een 'bewijs
of zelfs maar een aanwijzing in, dat .de tegenwoor
dige agrarische productie op bevredigende hoogte
staat? Dit toch kan niemand in ernst volhouden.
Laat ik dit dus professor zeggen: de stad zijner
Inwoning Groningen heeft in de omgeving
van Ter Apel een complex oorspronkelijke heide
gronden te voreni nagenoeg waardeloos in
eigen exploitatie genomen, sinds enkele jaren. Vol
gene prof. B. en anderen op de denkbaarst slechte
wijze: de stad exploiteert zelf, met behulp van ge-
salariëerde bedrijf «boeren. Welnu, de opbrengsten
op deze uiteraard onvruchtbare zandgronden zijn
steeds aanzienlijk boven het gemiddelde over het
geheele land.
De ((volgens prof. B.) „hooge opbrengsten" aan
rogge b.v. in* het jaar '18 over geheoi ons land, ble
ven 18 H.L. per H.A. beneden de opbrengsten van
de gemeenteboerderijen te Ter Apel. Hierbij moet
niet vergeten worden, dat te Ter Apel alleen arme
gronden worden geëxploiteerd, terwijl in de op
brengstcijfers over ons land ook zijn begrepen die
van de betere en beste kultuurgronden.
Met méé? recht dan prof. Bordewijk zou ik aldus
kunnen redeneeren:
Per Hectare brengt arm land in overheidsbeheer
10 hektoliter rogge meer op dan het land in parti-
kuliere exploitatie, er werden met rogge in ons
land verbouwd 201.107 hektaren er gaat dus, door
de nadeelige factoren, in het rapport genoemd (ge
brek aan kennis on activiteit bij de exploitanten
der boerderijen) alléén reeds aan rogge Jaarlijks ln
ons land niet minder dan ruim drie millioen twee
honderd duizend hectoliters, ter waarde van 45 mil
lioen gulden verloren.
Natuurlijk zal ik mij er voor wachten deze rede
neering ;n ernst te houden, doch ik zou dan toch
heel wat meer grond onder de voeten hebben dan
prof. Bordewijk met zijn argument der stijgende
opbrengstcijfers.
Hlet is toch wel compromitteerend, dat deze man
der wetenschap zich niet ontziet, met een argu
mentatie aan te koimen., waarvan hetn de voosheid
hcid door den eersten den besten boer kan worden
aangetoond."
iDit antwoordde ik in 1921 den professor.
Doet hij thans eenige moeite, deze argumentatie
te weerleggen? Neen. Hij herhaalt zonder nader
bewijs eenvoudig de vroeger gedicteerde dwaas
heid.
Ik zou thans er nog aan toe willen voegen, dat
Je resultaten van de veel gesmade overheidsex-
pLoitatia van dezelfde gemeente Groningen op de
zavel- en kleigronden schitterend zijn femreeet De
grafische kaarten, welke ik heb gemaakt van de
resultaten van zelf 'beheerde en verhuurde boerde
rijen bewijzen dit overtuigend,. Tk volsta hier mot
het geven van een paar cijfers:
In den Reiderwolderpolder (kleigrond) was de
zuivert opbrengst per H.A, (dus na aftrek van af
schrijving, salarissen, enz) gemiddeld over de ja
ren 1896 tot eni met 1913 van de boerderijen in ge
meentelijke exploitatie 1128 per H.A. en van tl®
verhuurde boerderijen 1119. In de oorlogsjaren
werd het verschil ten gunste van de eigen exploi
tatie nog veel hooger, doch deze dienen buiten be
schouwing gelaten.
In ren N. Ruigezandsterpoldor bedroegen déze
opbrengstcijfers resp. 1112 en 172. ten gunste van
de exploitatie in eigen beheer, waaibij vergeleken
zijn de boerderijen gelegen op zwaren zavelgrond.
Deze uitkomsten bevestigen geheel -de geuite ver
onderstelling dat men. bij het kiezen van de meest
geschikte bedrijjfsleiiders betere waarborgen voor
een goede exploitatie verkrijgt ,dan dat men af
hangt van de inzichten van de meermalen niet-
deskundige particuliere leignnaars, eigenaars
meermalen, die de boerderijen koopen als beleg
gingsobject voor hun kapitaal.
Het argument van professor Bordewijk is ook om
de volgende reden zoo ontstellend onwetenschappe
lijk:
Gesteld dat het euvel van minder goede bedrijfs
voering door een deel der boeren, zooals het in het
socialisatierapport is omschreven, veel grooter wns,
dan daar is aangenomen. Neem maar aan, 'dat
steeds 10 der boeren niets van hun grond had
den gemaakt. Dan zouden toch door de overige 90
der boeren geholpen door groeiende kennis tn
betere wetenschappelijke voorlichting (hulpme.it
o.a,) de opbrengstcijfers per H.A. gedurende de
laatste zeventig jaren in evenzeer stijgende mate
omhoog zijn gebracht.
Hiermee is de volkomen waardeloosheid van het
argument van prof. B. m.i. wel voldoende aange
toond.
Professor B. beweert: „dat zulke meeningen van
lamdbouwerszijde (d.i. door mij, M.) worden voorge
dragen! toont wel den verderfelljken. invloed van
de. politiek op het gezonde verstand". Ik laat den
lezer, na het aangevoerde, gaarne het oordeel over
de gegrondheid van deze bewering.
Heb ik, naar ik meen, in het voorgaande aange
toond hoe het prof. Bordewijk ontbreekt aan kennis
en inzicht van het onderwerp waarover hij sprak,
ik kocmi thanis tot 'm argumentatie die niet alleen
elk wetenschappelijk cachet mist, doch klein is en
in hooge mate onwaarachtig.
Ik ben niet bewust, dat ik hier scherp ben. doclh
het volgende zal, hoop ik, duidelijk maken, dat
echei'phjeid hier geboden, althans op zijn plaats is.
In zijn critiek op Ihet „Socialisatie-rapport" schreef
prof. Bordewijk: „Nu is bil onderzoek, dat destijds
de Staatscommissie voor den landbouw heeft inge
steld, onweerspiekelijk gebleken, dat de landbouwen
de bevolking zich tot ideaal stelt, den grond dien zij
bewerkt, in eigendom te hebben.'
Door mij werd daarop o.a. het volgende opge
merkt, (Het Volk van 23 April -1981):
....„Of dan <Le boer doorgaans niet gehecht
is aan den grond waarop hi.jl werkt on leeft?
Zeer zekerl Zljln jarenlange toewijding, izijm
werken en zorgen op een zelfde grondstuk of
boerderij, maken dat hij dezon grond niet be
schouwd louter al» een object om winst te
maken.
Maar nu zou ik prof. B. willen vragen:
Wordt die band tusschen boer en grond
door de socialisatie, welke wij willen, ver
broken?
Het tegendeel is waar. Juist door de eoci-
alisatie van den landbouw wordt de boer in
veel hoogero mate het ongestoord gebruik van
den grond gewaarborgd dan het onder de te
genwoordige kapitalistische verhoudingen mo
gelijk is, I>e zéér groote en steeds in aantal
toenemende groep van pachters zoowel als de
met zware hypotheken belaste „eigenaar" zijn
thans allerminst zeker dat ze niet vroeg otf
laat van het bedrijf dat ze exploiteeren, wor
den weggestuurd.
i Is er dan een algemeen streven merkbaar,
om naast het ongestoord gebruik van den
grond, ook nog te hebben den eigendom?
Ik ontken het met de meeste stelligheid. Nar
tuuriijfk ziet men thans wel het streven otm
door grondeigendom te ontkomen aan de onr
zekerheid die het huidige particuliere pacht-
«vteliel meebrengt, doöh zoodra die onzekerheid
door da aocialdsatie van den landbouw is weg
genomen, vervalt ook het streven naar den
eigendom,
,Door Prof. Bordewijk wordt nu gezegd,
dat door het onderzoek der Staatscommissie
voor den landbouw „onweersprekelijk" is ge
bleken, dat de landbouwer den grond in eigen
dom wil hiehben.
Welnu, ik „weenepreek" dit zeer 'nadrukke
lijk!
Het lijivige werk der Staatscommlssde heb
tk er nog een® op nagelezen en ik kaai conista-
teeren, dat uit niets blijkt, van een eenigszins
algemeen verlangen naar grond-eigendom.
Ik tart dan ook onzen hooggeleerden, tegen
stander de bewijzen uit het werk der Staats
commissie daarvoor bij te brengen. Uit enkele
uitlatingen in de enquête-verslagen zou men
zelfs eerder het tegendeel mogen afleiden. Op
blz. 249 van het „Overzicht van het Landbouw
bedrijf in Nederland" treft o.a, de volgende
passage:
„In de Betuwe constateert men, dat boeren
plaatsen bit verkoop haast altijd in handen
vannotabelen koanen en dan voortaan ver
pacht worden, oondat de minder kapitaalkrach
tigen onder de boeren liever pachten dan koo
pen, wegens de hooge koopprijzen en omdat het
voordeeliger is zijm geld als bedrijfskapitaal
te gebruiken" 1).
De volslagen onjuiste bewering van prof. B.
treft te meer. omdat hit destijds was dè ad-
Ij unot-secretari® van bovengenoemde Landibouw-
comimdssie. Dit maakt de met zooveel stellig
heid. geuite bewering des te minder vergeeflijk!
lp zijn rede te Schagen is de professor op dit punt
teruggekomen. Hij wijst op een artikel: door hem
geschreven 4n 1924 in het Algemeen Zuivel- en
Mielkhyglënisch' Weekblad, en vervolgde volgen»
het verslag'aldus:
Ik heb toen eenige grepon uit het Verslag der
Staatscommissie voor den Landbouw gedaan, waar
uit blijkt, dat voor het tarten door mijn «tochten
bestrijder geen enkele roden bestond. Het ééne ge
val tilt de Betuwe, dat dr. Mansholt had, opgediept
en waaruit bleek, dat aan pacht boven eigendom de
voorkeur werd gegeven, beantwoordde ik met die
opmerking, dat dat beroep ongelukkig i«, omdat de
landbouw in de Betuwe wel op het laagste peil
staat in heel ons land. Tegenover de ééne aanhaling
van dr. Mansholt plaatste ik zoo snaar een 12-tal
citaten uiit het Algemeen Overzicht betreffende den
Oec. toestand der landarbeiders uit alle doelen des
lands. waarin om eigendom wordt gevraagd. Daar
onder figureert- waarlijk zelfs de Betuwe, terwijl
ook gelijkgestemde berichten uit Hollands Noorder.
kwartier en den Anna Paulownapolder waren bin-
nongekomen. Ietwat plagend vroeg ik imdjn tegen
stander: ..Wat willet du mehr." En ik vervolgde:
..Is hij tev-eden <met dit antwoord, waar hij meende
te moeten tarten? Het is waar: <Ue betreft land
arbeiders en niet landbouwers'4.
Neen, ik ben a»et dat antwoord niet tevreden!
Evenals ln 1921 tert Ik. ook nu nog proï.|
het werk der (Staatscommissie voor den k
te bewijzen, dat daaruit blijkt een, eenJggi
meen verlangen van den landbouwer naa»
eigendom.
En dan het 12-tal citaten, dat prof. B. „tooj
tegenover mijn ééne bewijs plaatste?
Geachte lezers, deze citaten komen dn h«|
der Staatscommissie voor den landbouw, wel]
missie in 1912 een onderzoek instelde naar
nomischen toestand der landbouwers... nitj'
Van een eenigszins beteckenend, voorki
verlangen naar grondeigendom bij de boeren
niets. Mijn critiek op de boven geciteerdo uit
van prof. B., n.b. adj .^secretaris dier Staal
missie! houd ik volledig staande.
Wat deed evenwel prof. B.?
Hiji neemt het werk ter hand, van deze Si
commissie dat in <1906 verscheen en dat bei*
onderzoek naar den economischen toestand
landarbeiders!
'En dan zegt de professor: och, landbouw
landarbeider is toch in wezen hetzelfde.
Men staat wei een oogenblik verbluft vaj
danige „argumentatie."
Ik wil aannemen, dat prof. B. hier te goeder;
is. Maar zelfs dan kan i'k. hem het verwijt ai#
houden, dat hijl wel! bijzonder slecht het lu
noemide werk der Staatscommissie, waarvan h
I deel uitmaakte, heeft gelezen. Immer», daarin
het verlangen/ der arbeider® naar eigen wonia
«rond op meer dan één plaats hiermee verkl
dat de huur van, woning en tuingrond veelal ft
•tijgende was, waaraan vele arbeiders die e
onizekerhedd omtrent een dak (boven het bod
j grond voor h©t verbouwen van levensmiddel^
J 't gezin een eind trachtten te maken, door
Al die aanhalingen betreffende 't verlangen
grond in eigendom zijn dus van nul en geener w
j omdat ze 'geen betrekking hebben op de boom
En zelfs de wijze, waarop de totaal
aanhalingen door prof. B. worden gebruikt
deels tendentieus, deel#2elte direct imJsleldeaj
Een voorbeeld: oim te „bewijzen" dat da
arbeiders in de Betuwe streven naar eigenda
woning! .met land (ik herhaal: dit Le niniima
mij bewee'd of ontkend!) citeert de hooglet
„Maar welke ook de verhouding is,
blijkt wel, dat bijna overal de eigende
neemt. Klaarblijkelijk duidt dit op verbi
welstand en ook op het verlangen naai
atandigheid".
De argelooze lezer neemt aan dat hier spj
van grondeigendom. Had de hoogleeraar
volledig geciteerd, dan zou men gauw uit det
geholpen zijn. Immers het verslag vervolgt:
„Nogal veel komt voor, dat meer speciaal
ningen eigendom worden van de arbeiders,
dezen zelf woningen bouwen, doch dat het. lan
hen gepacht wordt; den grond waarop de
komt te staan, krijgen ze langs den berm van
weg voor weinig geld, terwijl do bouwstoffen
j terialen (vaak afval) zeer goedkoop verkrpga
J den en ook de arbeid van het bouwen, daar ij
veel doen, weinig kost. Zoodoende bouwen ij
i uiterst goedkoop en is eigendom van de woninj
hen voordeeliger dan huur. En daarentegen tl
niet gemakkelijk om kleine perceelen te k«
dat komt weinig voor (vetgedrukte v. mij. M,)
wordt daarentegen perceelland in huur gegeva
Gij ziet nu, waarde lezer, waarom prof. B. mj
zijn citaten niet tevreden heeft gesteld. Ze. tiji
ter zake dienende. Hij had het werk der Stad
missie over de boeren moeten raadplegen,
dóArover ging het. Doch in dat werk vond de p
j sor niet anders dan een bevestiging van de d«
geopperde meening.
En ongehoord is het, dat men dan maar
ken en schrijven over landarbeiders, terwi]
boeren alleen sproke was. Er behoort eetf,
gewone vrijmoedigheid toe op grond daarvan
schijn to willen wékken hoezeer ik onjuist 8i
te veronderstellen dat wel de boer in 't alsr
verlangt naar het rustig gebruik van den
doch niet naar den grondeigendom.
Buitengewoon vrijmoedig is het van prof
grond van onjuist gekozen citaten het tegen
beweren, en dat in een plaats, die gelegen ia
«treek waarvan, omtrent dien zjg. zucht
dom alléén wordt gezegd:
„Indien iemand ecnig kapitaal bezit,
niet genoeg om een boerderij te koopen,
vendien nog voldoende bedrijfskapitaal
houden, zal hij bij voorkeur niet koopjj
liever een plaats huren, omdat dit boslll
deoliger zal zijn dan duur bedrij fskaplli
leenen". (Schetsen v. h. landbouwbodrjft
105).
Ik ben begonnen, met te zeggen dat het niet Dl
doeling is, thans de rede van prof. B. in zijui
onder handen te nemen. Dat komt nog weüj
Ik wenschte alleen aan te toonen hoe
ongemotiveerd de aanvallen op mij waren
ongepast de hatelijke bijvoegingen.
Prof. Bordewijk vraagt aan het slot van zijn|
aan mij: Was willst du mehr?
Wat ik meer wil? wel een ruiterlijke ert
dat de aanvallen in de vergadering van 30
te Schagen steunden op „argumenten" die ii
heel geen argumenten bleken te zijn en dil
minst er toe kunnen dienen het gezag te veil
van hen die geroepen zijn de wetenschap tel
en de aanstaande beoefenaars der wetenschap!
te leeren denken. t f„J
1 L. H. MANfl
Glimmen, bij Groningen, 28/2 1928.
Zeer waardevol geschenk gri SP
voor onze abonné's.
Aan de eerste 3000 nieuwe abonné's op
NIEUWE MODEBLAD (28c jaarganj)
zich met ingang van 1 April 1928. als ab
laten inschrijven voor minstens 2 k*
len, zal een fraaie premie gratis word»
gezonden en wel een
Doos met een flacon Eau de
Wi
ne, een flacon parfum eneenj
toiletzeep.
fabrikaat van het wereldberoemde k'I
FORVIL P A R IJ
Het Nieuwe Modeblad is bij de UITGEVT"
ZER COURANT verkrijgbaar voor den prjj»"
cents per kwartaal (6 nummers.)
Het geschenk wordt zoo spoedig mogeiij»
zonden. {3 r
Het Nieuwe Modeblad is Nederland's popflUJ L
goedkoopste Modeblad. Verschijnt 2 maal pe|'
telkens met 2 gratis knippatronenbladen. M»
voor ELK KLEEDINGSTUK.
Wij vestigen speciaal de aandacht
fraaie handwerken en op de kinderkleeéinf.
aan in elke aflevering minstens 4 bladzljöBT
gewijd.
Men abonneere zich omgaand om een dïl
3000 nieuwe inteekenaren to zijn.
UITGEVERS SCHAGER