Is dat Wetenschap? li De „oude Prils" te slim af. achterblijven, maar da wond gen «eet beat, als man de tandjes er maar zorgvuldig uittrekt en de wond verder doelmatig behandelt. Maar heeft zoo'n monster van 20 k 26 vost lengte zich om het lichaam van een mensch weten te kronkelen, dan ia er geen redden meer aan. Zelfs ten paard, of een koe Wordt met gemak doodge drukt door het kronkelend beest. Kan een slang groote hoeveelhedpn verslinden, aan den anderen kant is zij ook in staat, weken aaneen te vasten. Er zijn zelfs gevallen geconstateerd, dat een slang in geen maanden voedsel tot zich nam. Een vroegere directeur van den Amsterdamschen Dieren tuin, dr. Westermann, heeft mededeelingen gedaan van een slang, die gedurende twee volle jaren niets had gebruikt dan water, en toen weer begon te eten. Slangen, die in zoo langen tijd geen voedsel tot zich genomen hebben, vermageren en verzwakken natuur lijk in erge mate. Het komt zelfs voor, dat zij dan niet meer in staat zijn, een prooi door te slikken en erin stikken. Het lange vasten, zooals boven omschreven, komt niet zoo veel voor. Meestal toont een slang haar groote vraatzucht, wat het duidelijkst uitkomt, als «enige slangen in hetzelfde hok zijn ondergebracht. Indien dan een doode vogel of ander aas in het hok geworpen wordt, gebeurt het niet xelden, dat het uit loopt in een geweldig geveeht. De slangenlichamen kronkelen zich om elkander, de beesten blazen eri sissen, zij bijten elkander en houden niet op, voor zij geheel uitgeput en machteloos zijn. Het is zelfs wel gebeurd, dat een prooi aan twee kanten door een paar slangen werd beetgepakt, elk aan een «inde, «n dat beid* dieren begonnen te zwoe gen om haar naar binnen te werken, met het gevolg, dat de slang, die haar bek het vorst wist open te sperren, niet alleen de prooi, maar ook baar tegen stander mee naar binnen slikte. HOE EEN SOLDAAT ZICK DOOK ZIJN TEGEN WOORDIGHEID VAN GEEST REDDE. Een soldaat, behoorende tot de vermaarde lijfwacht van Frederik den Groote, was door zijn losse levens wijze dermate in de schuld geraakt, dat hij ten einde raad het lemmet van zijn sabel verkocht Dat bracht hem een aardige som op, daar het van uiterst fijn «taal vervaardigd was. Volgens zijn gedachte zou het nimmer uitkomen, daar het zwaard zelden of nooit uit de scheede be hoefde getrokken te worden. Toch kwam het voorgevallene den keizer tor oore. Deze besloot den losbol op gevoelige wijze les te geven. Bij de eerstvolgende inspectie kreeg de keiter hem spoedig ln het oog. Hij sprak den soldaat naast den schuldige aan en maakte op luidruchtige wijze aanmerkingen op diens uniform en uitrusting. Zoo hoog liep schijnbaar des keizers! toorn, dat hij den verbaasden soldaat een schande noemde voor de lijfwacht. Met woedenden, blik keek de keizer hem aan en daarna den soldaat met de houten sabel en ziedond van toorn zei hij tot den laatste: Trek uw zwaard tn «la uw kameraad het hoofd af. Deze ontstelde zichtbaar, viel sidderend voor den keizer op de knieën en zeide: Sire, als dat moet, dan bid ik den goeden God dat Hij mijn stalen zwaard verandert in een houten eabeL Daarna trok hij zijn lat uit de eobeede, toonde ze den keizer en zeide: Sire, mijn gebed ie verhoord. De toorn des keizere smolt weg als sneeuw voor de zon. Hij glimlachte en zei tot den naast hem staanden officier: Geef dezen man een goed zwaard. Dat is een soldaat naar mijn hartl Een antwoord van den heer L. H. Mansholt te Glimmen bij Groningen op de rede van pro fessor dr. Bordewijk op de Vergadering van de Vereenigdng van Oudleerlingen der Rijks la ndbouwwinterschool te Schagen, den 30sten Januari JJ., uitgesproken met betrekking tot de uitgifte der Zuiderzeegronden. Mij word toegezonden het verslag van een rede door r' o'e&sor rlr Bordewijk. hoogleeraar te Groningen, op 30 Januari j.1. gehouden te Schagen, in welke rede werd behandeld de vraag, op welke wijze de Zui derzeegronden moeten worden uitgegeven. Het is niet mijn bedoeling, over de beantwoording van deze vraag thans met den professor in discussie, te treden, immers ik maak deel uit van een commis sie, ingesteld door den Minister van Waterstaat, welke cpmimissie tot taak heeft, over de meest doelmatige uitgifte der Zuiderzeegronden van voorlichting te dienen. Het resultaat van de studie dier commissie dient te worden afgewacht. Een groot deel van de rede evenwel is gewijd aan het standpunt der sociaal-democraten t.o.v. de agra rische kwesties en aan datgene wat door mij ter ver dediging van dat standpunt is gepubliceerd, en daar over nu zal ik gaarne een en ander in 't midden brengen. Er kan natuurlijk geen sprake van zijn, in een artikel in deze courant een volledige verdediging te geven van het door ons ingenomen standpunt, daarvoor zou ik al te veel plaatsruimte moeten vra gen, doch ik stel er prijs op den lezer in staat te stellen, te beoordeelen in hoeverre ik mij, naar prof. B. zegt,: „heb laten verstrikken door de socialistische theorie inzake den agrarischen eigendom". Prof. Bordewijk bestrijdt de in het Socialisatie- rapport verkondigde meening dat „het eigendomstoo- val maar al to vaak oorzaak is van onvoldoend des kundige exploitatie door grondeigenaars. De slechte boeren ziin overal met den vinger aan te wijzen." Voor een juist begrip van de zaak waarom het hier gaat, dient het rapport vollediger te worden geciteerd dan door prof. ÖB. is geschied. Het volgende wordt daarover gezegd: (bis. 65 en 66); Kultuurgrond is slechts ln beperkte mate voorhanden; de oppervlakte kan niet naar be hoefte worden uitgebreid; van des te meer be lang is het, dat de beschikbare kultuurgrond ook inderdaad voor de agrarische produktie wordt gebruikt, en wel op zoodanige wijze, dat op do meest ekonomische wijze gebruik wordt gemaakt van de produktieve krachten, die in den bodem schuilen. Gebeurt dit thans? Er is geen sprake van. HopcIi rdduizcnden hektares overigens vrucht bare kultuurgrond brengen in ons kleine landje niets of nagenoeg niets op, omdat de wateraf voer niet deugt, en de bezitters dier gronden niet tot samenwerking te brengen zijn. De re sultaten van een onderzoek, .ingesteld door de Direktie van! den Landbouw in 1914 en volgende jaren over den invloed van den waterafvoer op het Nederlandsche landbouwbedrijf, vormen inderdaad één felle veroordeeling van den par- tikulieren grondeigendom. We hebben hier het oog op gronden, die tot v dusver vrijwel aan hun lot werden overgelaten, gevolg van onkunde, oneenigheid, sleur, gemis aan kapitaal van de bezitters. Doch in hoevele landbouwbedrijven in ors land wordt de produktie opgevoerd, zooals bij goede leiding zou kunnen geschieden? Door ge heel het land, zoowel'op de arme zandgronden, als op de vruchtbare zeeklei, in de weidestre ken zoowel als in het graan- en gemengd be drijf, vindt men bedrijfleiders, die voor hun taak niet berekend tijn. Ze veroorloven zich evenwel toch het beheer over den grond, omdat ze nu eenmaal daarvan de bezitters zijn. Hoe groot de schade is, die aan de landbouwprodirktie wordt veroorzaakt, door onvoldoend aeskundige exploitatie door grond eigenaars, valt niet bij benadering te zeggen, doch dat ze zeer belangrijk moet zijn, gezien de overal met den vinger aan te wijzen „slechte boeren", is wel zeker. Het is toch wel een vol komen onhoudbare toestand geworden, dat de eerste de beste toevallige eigenaar, uit hoofde van zijn eigendomsrecht., door luiheid of onwe tendheid op verre na niet uit den grond haalt wat er bij goede leiding uit zou kunnen worden Sehaald, terwijl tallooze flinke, goed ontwikkel- e jonge mannen bij gebrek aan kapitaal niet in staat rijn hun krachten aan te wenden ten bate «Ier medofóte, Prof. B. herinnert aan een polemiek tusschen hem en mij, waarin hij wijst op de opbrengstcijfers per H.A. van tarwe gedurende de laatste zeventig jaren en van rogge gedurende de laatste acht jaren. De opbrengst van tarwe is in dit tijdvak volgens de officiecle gegevens gestegen van 19.3 tot 37.1 H.L. per H.A.; van rogge was de opbrengst 24 H.L. per H.A. in 1918 en 24.7 H.L. in 1926. Triumfantelijk roept prof. B., na 't vermelden van deze cijfers, uit: „Mij dunkt, dit is de beste weerlegging van de tendentieuse bewering, dat de slechte boeren overal met den vinger zijn aan te wijzen". Mijns inziens bewijst prof. B. hiermee alleen de waarheid van het spreekwoord: Schoenmaker blijf bij ie leestl Wèl verbazingwekkend is het, dat een weten schappelijk man met dergelijke argumenten voor den dag durft komen, te verbazingwekkender, omdat ik reeds in Het Volk van 16 April 1921 dit betoog naar mijn meening in het navolgende volkomen heb ontzenuwd: „Evenals zijn collega Van Embden, meent ook prof. Bordewijk te mogen ontkennen, dot de land- pouwproductie scha van beteekenis lijdt, doordat thans tal van bedrijfsleiders niet de daarvoor noo- dige kennis en activiteit bezitten. Ik heb daartegen in de vorige artikelen reeds het een en ander aan gevoerd, doch wil den lezer niet het «enige argu ment onthouden, hetwelk prof. B. meent to kunnen gebruiken om aan te toonen, dat het tegonwoordige productiestelsel nog zoo kwaad niet wnrfct. (Volgt een róeumié van de bovengenoemde opbrenigstcij'- fers.) Het argument moet alle waarde ontzegd worden. Natuurlijk heeft de vordering van de techniek en de toepassing der landbouwwetenschap invloed gehad op de gemiddelde landbouwopbrengsten Maar houdt deze stijging der opbrengstcijfers een 'bewijs of zelfs maar een aanwijzing in, dat .de tegenwoor dige agrarische productie op bevredigende hoogte staat? Dit toch kan niemand in ernst volhouden. Laat ik dit dus professor zeggen: de stad zijner Inwoning Groningen heeft in de omgeving van Ter Apel een complex oorspronkelijke heide gronden te voreni nagenoeg waardeloos in eigen exploitatie genomen, sinds enkele jaren. Vol gene prof. B. en anderen op de denkbaarst slechte wijze: de stad exploiteert zelf, met behulp van ge- salariëerde bedrijf «boeren. Welnu, de opbrengsten op deze uiteraard onvruchtbare zandgronden zijn steeds aanzienlijk boven het gemiddelde over het geheele land. De ((volgens prof. B.) „hooge opbrengsten" aan rogge b.v. in* het jaar '18 over geheoi ons land, ble ven 18 H.L. per H.A. beneden de opbrengsten van de gemeenteboerderijen te Ter Apel. Hierbij moet niet vergeten worden, dat te Ter Apel alleen arme gronden worden geëxploiteerd, terwijl in de op brengstcijfers over ons land ook zijn begrepen die van de betere en beste kultuurgronden. Met méé? recht dan prof. Bordewijk zou ik aldus kunnen redeneeren: Per Hectare brengt arm land in overheidsbeheer 10 hektoliter rogge meer op dan het land in parti- kuliere exploitatie, er werden met rogge in ons land verbouwd 201.107 hektaren er gaat dus, door de nadeelige factoren, in het rapport genoemd (ge brek aan kennis on activiteit bij de exploitanten der boerderijen) alléén reeds aan rogge Jaarlijks ln ons land niet minder dan ruim drie millioen twee honderd duizend hectoliters, ter waarde van 45 mil lioen gulden verloren. Natuurlijk zal ik mij er voor wachten deze rede neering ;n ernst te houden, doch ik zou dan toch heel wat meer grond onder de voeten hebben dan prof. Bordewijk met zijn argument der stijgende opbrengstcijfers. Hlet is toch wel compromitteerend, dat deze man der wetenschap zich niet ontziet, met een argu mentatie aan te koimen., waarvan hetn de voosheid hcid door den eersten den besten boer kan worden aangetoond." iDit antwoordde ik in 1921 den professor. Doet hij thans eenige moeite, deze argumentatie te weerleggen? Neen. Hij herhaalt zonder nader bewijs eenvoudig de vroeger gedicteerde dwaas heid. Ik zou thans er nog aan toe willen voegen, dat Je resultaten van de veel gesmade overheidsex- pLoitatia van dezelfde gemeente Groningen op de zavel- en kleigronden schitterend zijn femreeet De grafische kaarten, welke ik heb gemaakt van de resultaten van zelf 'beheerde en verhuurde boerde rijen bewijzen dit overtuigend,. Tk volsta hier mot het geven van een paar cijfers: In den Reiderwolderpolder (kleigrond) was de zuivert opbrengst per H.A, (dus na aftrek van af schrijving, salarissen, enz) gemiddeld over de ja ren 1896 tot eni met 1913 van de boerderijen in ge meentelijke exploitatie 1128 per H.A. en van tl® verhuurde boerderijen 1119. In de oorlogsjaren werd het verschil ten gunste van de eigen exploi tatie nog veel hooger, doch deze dienen buiten be schouwing gelaten. In ren N. Ruigezandsterpoldor bedroegen déze opbrengstcijfers resp. 1112 en 172. ten gunste van de exploitatie in eigen beheer, waaibij vergeleken zijn de boerderijen gelegen op zwaren zavelgrond. Deze uitkomsten bevestigen geheel -de geuite ver onderstelling dat men. bij het kiezen van de meest geschikte bedrijjfsleiiders betere waarborgen voor een goede exploitatie verkrijgt ,dan dat men af hangt van de inzichten van de meermalen niet- deskundige particuliere leignnaars, eigenaars meermalen, die de boerderijen koopen als beleg gingsobject voor hun kapitaal. Het argument van professor Bordewijk is ook om de volgende reden zoo ontstellend onwetenschappe lijk: Gesteld dat het euvel van minder goede bedrijfs voering door een deel der boeren, zooals het in het socialisatierapport is omschreven, veel grooter wns, dan daar is aangenomen. Neem maar aan, 'dat steeds 10 der boeren niets van hun grond had den gemaakt. Dan zouden toch door de overige 90 der boeren geholpen door groeiende kennis tn betere wetenschappelijke voorlichting (hulpme.it o.a,) de opbrengstcijfers per H.A. gedurende de laatste zeventig jaren in evenzeer stijgende mate omhoog zijn gebracht. Hiermee is de volkomen waardeloosheid van het argument van prof. B. m.i. wel voldoende aange toond. Professor B. beweert: „dat zulke meeningen van lamdbouwerszijde (d.i. door mij, M.) worden voorge dragen! toont wel den verderfelljken. invloed van de. politiek op het gezonde verstand". Ik laat den lezer, na het aangevoerde, gaarne het oordeel over de gegrondheid van deze bewering. Heb ik, naar ik meen, in het voorgaande aange toond hoe het prof. Bordewijk ontbreekt aan kennis en inzicht van het onderwerp waarover hij sprak, ik kocmi thanis tot 'm argumentatie die niet alleen elk wetenschappelijk cachet mist, doch klein is en in hooge mate onwaarachtig. Ik ben niet bewust, dat ik hier scherp ben. doclh het volgende zal, hoop ik, duidelijk maken, dat echei'phjeid hier geboden, althans op zijn plaats is. In zijn critiek op Ihet „Socialisatie-rapport" schreef prof. Bordewijk: „Nu is bil onderzoek, dat destijds de Staatscommissie voor den landbouw heeft inge steld, onweerspiekelijk gebleken, dat de landbouwen de bevolking zich tot ideaal stelt, den grond dien zij bewerkt, in eigendom te hebben.' Door mij werd daarop o.a. het volgende opge merkt, (Het Volk van 23 April -1981): ....„Of dan <Le boer doorgaans niet gehecht is aan den grond waarop hi.jl werkt on leeft? Zeer zekerl Zljln jarenlange toewijding, izijm werken en zorgen op een zelfde grondstuk of boerderij, maken dat hij dezon grond niet be schouwd louter al» een object om winst te maken. Maar nu zou ik prof. B. willen vragen: Wordt die band tusschen boer en grond door de socialisatie, welke wij willen, ver broken? Het tegendeel is waar. Juist door de eoci- alisatie van den landbouw wordt de boer in veel hoogero mate het ongestoord gebruik van den grond gewaarborgd dan het onder de te genwoordige kapitalistische verhoudingen mo gelijk is, I>e zéér groote en steeds in aantal toenemende groep van pachters zoowel als de met zware hypotheken belaste „eigenaar" zijn thans allerminst zeker dat ze niet vroeg otf laat van het bedrijf dat ze exploiteeren, wor den weggestuurd. i Is er dan een algemeen streven merkbaar, om naast het ongestoord gebruik van den grond, ook nog te hebben den eigendom? Ik ontken het met de meeste stelligheid. Nar tuuriijfk ziet men thans wel het streven otm door grondeigendom te ontkomen aan de onr zekerheid die het huidige particuliere pacht- «vteliel meebrengt, doöh zoodra die onzekerheid door da aocialdsatie van den landbouw is weg genomen, vervalt ook het streven naar den eigendom, ,Door Prof. Bordewijk wordt nu gezegd, dat door het onderzoek der Staatscommissie voor den landbouw „onweersprekelijk" is ge bleken, dat de landbouwer den grond in eigen dom wil hiehben. Welnu, ik „weenepreek" dit zeer 'nadrukke lijk! Het lijivige werk der Staatscommlssde heb tk er nog een® op nagelezen en ik kaai conista- teeren, dat uit niets blijkt, van een eenigszins algemeen verlangen naar grond-eigendom. Ik tart dan ook onzen hooggeleerden, tegen stander de bewijzen uit het werk der Staats commissie daarvoor bij te brengen. Uit enkele uitlatingen in de enquête-verslagen zou men zelfs eerder het tegendeel mogen afleiden. Op blz. 249 van het „Overzicht van het Landbouw bedrijf in Nederland" treft o.a, de volgende passage: „In de Betuwe constateert men, dat boeren plaatsen bit verkoop haast altijd in handen vannotabelen koanen en dan voortaan ver pacht worden, oondat de minder kapitaalkrach tigen onder de boeren liever pachten dan koo pen, wegens de hooge koopprijzen en omdat het voordeeliger is zijm geld als bedrijfskapitaal te gebruiken" 1). De volslagen onjuiste bewering van prof. B. treft te meer. omdat hit destijds was dè ad- Ij unot-secretari® van bovengenoemde Landibouw- comimdssie. Dit maakt de met zooveel stellig heid. geuite bewering des te minder vergeeflijk! lp zijn rede te Schagen is de professor op dit punt teruggekomen. Hij wijst op een artikel: door hem geschreven 4n 1924 in het Algemeen Zuivel- en Mielkhyglënisch' Weekblad, en vervolgde volgen» het verslag'aldus: Ik heb toen eenige grepon uit het Verslag der Staatscommissie voor den Landbouw gedaan, waar uit blijkt, dat voor het tarten door mijn «tochten bestrijder geen enkele roden bestond. Het ééne ge val tilt de Betuwe, dat dr. Mansholt had, opgediept en waaruit bleek, dat aan pacht boven eigendom de voorkeur werd gegeven, beantwoordde ik met die opmerking, dat dat beroep ongelukkig i«, omdat de landbouw in de Betuwe wel op het laagste peil staat in heel ons land. Tegenover de ééne aanhaling van dr. Mansholt plaatste ik zoo snaar een 12-tal citaten uiit het Algemeen Overzicht betreffende den Oec. toestand der landarbeiders uit alle doelen des lands. waarin om eigendom wordt gevraagd. Daar onder figureert- waarlijk zelfs de Betuwe, terwijl ook gelijkgestemde berichten uit Hollands Noorder. kwartier en den Anna Paulownapolder waren bin- nongekomen. Ietwat plagend vroeg ik imdjn tegen stander: ..Wat willet du mehr." En ik vervolgde: ..Is hij tev-eden <met dit antwoord, waar hij meende te moeten tarten? Het is waar: <Ue betreft land arbeiders en niet landbouwers'4. Neen, ik ben a»et dat antwoord niet tevreden! Evenals ln 1921 tert Ik. ook nu nog proï.| het werk der (Staatscommissie voor den k te bewijzen, dat daaruit blijkt een, eenJggi meen verlangen van den landbouwer naa» eigendom. En dan het 12-tal citaten, dat prof. B. „tooj tegenover mijn ééne bewijs plaatste? Geachte lezers, deze citaten komen dn h«| der Staatscommissie voor den landbouw, wel] missie in 1912 een onderzoek instelde naar nomischen toestand der landbouwers... nitj' Van een eenigszins beteckenend, voorki verlangen naar grondeigendom bij de boeren niets. Mijn critiek op de boven geciteerdo uit van prof. B., n.b. adj .^secretaris dier Staal missie! houd ik volledig staande. Wat deed evenwel prof. B.? Hiji neemt het werk ter hand, van deze Si commissie dat in <1906 verscheen en dat bei* onderzoek naar den economischen toestand landarbeiders! 'En dan zegt de professor: och, landbouw landarbeider is toch in wezen hetzelfde. Men staat wei een oogenblik verbluft vaj danige „argumentatie." Ik wil aannemen, dat prof. B. hier te goeder; is. Maar zelfs dan kan i'k. hem het verwijt ai# houden, dat hijl wel! bijzonder slecht het lu noemide werk der Staatscommissie, waarvan h I deel uitmaakte, heeft gelezen. Immer», daarin het verlangen/ der arbeider® naar eigen wonia «rond op meer dan één plaats hiermee verkl dat de huur van, woning en tuingrond veelal ft •tijgende was, waaraan vele arbeiders die e onizekerhedd omtrent een dak (boven het bod j grond voor h©t verbouwen van levensmiddel^ J 't gezin een eind trachtten te maken, door Al die aanhalingen betreffende 't verlangen grond in eigendom zijn dus van nul en geener w j omdat ze 'geen betrekking hebben op de boom En zelfs de wijze, waarop de totaal aanhalingen door prof. B. worden gebruikt deels tendentieus, deel#2elte direct imJsleldeaj Een voorbeeld: oim te „bewijzen" dat da arbeiders in de Betuwe streven naar eigenda woning! .met land (ik herhaal: dit Le niniima mij bewee'd of ontkend!) citeert de hooglet „Maar welke ook de verhouding is, blijkt wel, dat bijna overal de eigende neemt. Klaarblijkelijk duidt dit op verbi welstand en ook op het verlangen naai atandigheid". De argelooze lezer neemt aan dat hier spj van grondeigendom. Had de hoogleeraar volledig geciteerd, dan zou men gauw uit det geholpen zijn. Immers het verslag vervolgt: „Nogal veel komt voor, dat meer speciaal ningen eigendom worden van de arbeiders, dezen zelf woningen bouwen, doch dat het. lan hen gepacht wordt; den grond waarop de komt te staan, krijgen ze langs den berm van weg voor weinig geld, terwijl do bouwstoffen j terialen (vaak afval) zeer goedkoop verkrpga J den en ook de arbeid van het bouwen, daar ij veel doen, weinig kost. Zoodoende bouwen ij i uiterst goedkoop en is eigendom van de woninj hen voordeeliger dan huur. En daarentegen tl niet gemakkelijk om kleine perceelen te k« dat komt weinig voor (vetgedrukte v. mij. M,) wordt daarentegen perceelland in huur gegeva Gij ziet nu, waarde lezer, waarom prof. B. mj zijn citaten niet tevreden heeft gesteld. Ze. tiji ter zake dienende. Hij had het werk der Stad missie over de boeren moeten raadplegen, dóArover ging het. Doch in dat werk vond de p j sor niet anders dan een bevestiging van de d« geopperde meening. En ongehoord is het, dat men dan maar ken en schrijven over landarbeiders, terwi] boeren alleen sproke was. Er behoort eetf, gewone vrijmoedigheid toe op grond daarvan schijn to willen wékken hoezeer ik onjuist 8i te veronderstellen dat wel de boer in 't alsr verlangt naar het rustig gebruik van den doch niet naar den grondeigendom. Buitengewoon vrijmoedig is het van prof grond van onjuist gekozen citaten het tegen beweren, en dat in een plaats, die gelegen ia «treek waarvan, omtrent dien zjg. zucht dom alléén wordt gezegd: „Indien iemand ecnig kapitaal bezit, niet genoeg om een boerderij te koopen, vendien nog voldoende bedrijfskapitaal houden, zal hij bij voorkeur niet koopjj liever een plaats huren, omdat dit boslll deoliger zal zijn dan duur bedrij fskaplli leenen". (Schetsen v. h. landbouwbodrjft 105). Ik ben begonnen, met te zeggen dat het niet Dl doeling is, thans de rede van prof. B. in zijui onder handen te nemen. Dat komt nog weüj Ik wenschte alleen aan te toonen hoe ongemotiveerd de aanvallen op mij waren ongepast de hatelijke bijvoegingen. Prof. Bordewijk vraagt aan het slot van zijn| aan mij: Was willst du mehr? Wat ik meer wil? wel een ruiterlijke ert dat de aanvallen in de vergadering van 30 te Schagen steunden op „argumenten" die ii heel geen argumenten bleken te zijn en dil minst er toe kunnen dienen het gezag te veil van hen die geroepen zijn de wetenschap tel en de aanstaande beoefenaars der wetenschap! te leeren denken. t f„J 1 L. H. MANfl Glimmen, bij Groningen, 28/2 1928. Zeer waardevol geschenk gri SP voor onze abonné's. Aan de eerste 3000 nieuwe abonné's op NIEUWE MODEBLAD (28c jaarganj) zich met ingang van 1 April 1928. als ab laten inschrijven voor minstens 2 k* len, zal een fraaie premie gratis word» gezonden en wel een Doos met een flacon Eau de Wi ne, een flacon parfum eneenj toiletzeep. fabrikaat van het wereldberoemde k'I FORVIL P A R IJ Het Nieuwe Modeblad is bij de UITGEVT" ZER COURANT verkrijgbaar voor den prjj»" cents per kwartaal (6 nummers.) Het geschenk wordt zoo spoedig mogeiij» zonden. {3 r Het Nieuwe Modeblad is Nederland's popflUJ L goedkoopste Modeblad. Verschijnt 2 maal pe|' telkens met 2 gratis knippatronenbladen. M» voor ELK KLEEDINGSTUK. Wij vestigen speciaal de aandacht fraaie handwerken en op de kinderkleeéinf. aan in elke aflevering minstens 4 bladzljöBT gewijd. Men abonneere zich omgaand om een dïl 3000 nieuwe inteekenaren to zijn. UITGEVERS SCHAGER

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 18