Het Signaal. GEESTELIJK LEVEN. i i Giganten onder de boomen. ec (1 De palmen worden om hun groote hoogte en In drukwekkend uiterlijk veelal „koningen der boo men" genoemd. Hun stammen zijn van 50 tot 170 M. hoog; het laatste ls o.a. het geval bij het pal- mengeelacht, dat Cadamus heet Er bestaat een palmsoort, rotanpalmen geheeten, die een stam van ruim één c.M. dikte bij een lengte van meer dan 160 M. heeft. Hij klimt langs de stammen van an dere boomen op. Vervolgens kruipt hij langs de takken daarvan naar een nabij zij nden boom, daalt dan naar den grond en zet zijn tocht voort, totdat hij weer een nieuwen steun ontmoet waarlangs hij opwaarts kruipt HÜJ volgt dus bij zijn groei een zelfde methode als klimop. Die palm levert het z.g. Spaansch riet, waarvan men de bekende wandel stokken snijdt. Daar het evenwel niet hol ls en geen tusschenschotten heeft, moet de naam ,riet" hier zeer oneigenlijk heeten. De fijne den (Pinus abies. L.) bereikt bij een hoogte van 50 60 M. een omtrek van 7 M. Op de helling van den bekenden vuurspuwenden berg, den Etna, verheffen zich kastanjeboomen, 20 tot 26 M. in omvang. De z.g. Lutherboom bij Worms is een olm, 38 M. hoog en 12 M. in omtrek. Hij wordt op 600 k 800 jaar geschat Te Orotova op bet eiland Teneriffe werd bij de verovering ervan door de Spanjaarden <1400) een drakenbloedbloem (Dracaena draco. L.) aangetrof fen, die volgens den grooten Alex. van Humboldt 20 28 M. hoog is en 13 M. optrek bezit Hij schatte den ouderdom van dien boom op 6000 jaar! De stam is hol, en daarin klimt men lang» een trap naar een plat Dat plat ontstond in 1819 bij een storm, die een gedeelte van de kruin meenam. De boom draagt nog altijd geregeld bloemen en vruch ten. Uit den stam vloeit bloedroode hars, die in spi ritus en odie oplosbaar is en gebruikt wordt om ver nissen rood te kleuren. In den handel heet ze „dra kenbloed". De boom, hoewel zeer bewonderd, staat steeds on der toezicht om hem tegen beschadiging te beveili gen. De mammouthsboomen (Wellingtonia gïgantea L.) zijn ontzaglijk hooge dennen in den Noord-Ame- rikaanschen staat Californië; ze bereiken een hoogte van 130 M. en halen 20 k 25 M. omtrek. En kele van die boomen heeft men ingericht tot wo ning, café en stallingi Een hoogst merkwaardige reus onder de boomen is de boabab of apenbroodboomi (Adansonia digita- ta. L.). Linnaeus noemde hem Adansonia naar zijn ontdekker, den beroemden Franechen botanicus, reiziger en natuurvorscher, Michel Adanson. Zoo wel door hun verbazende dikte als hoogen ouder dom zijn zij zeer merkwaardig. Uit de beschrijvin gen van Adanson, latere van Peters en anderen, zien we, dat deze boomen, wat hun hoofdstam be treft, slechts 10 12 voet hoog zijn. Zij splitsen zich evenwel in oen groote menigte takken. Een tak ervan schiet rechtstandig opwaarts; maar do an dere wijken in het rond af. Al de takken bereiken (Naar het Engelsch.) Nadruk verboden n Met een scherpen kreet wendde Michael Gasparin zich van het raam af. Emil, wordt wakker! riep hij heesch. De groote, dikke man opende de blauwe oogeo. Wat is er? vroeg hij slaperig. Om 's hemelswil, wordt toch wakker! Nu zag Emil het vertrokken gezicht van zijn met gezel, die samen met hem de waoht had op de sig naalpost en zwaaide zijn beenen buiten de legerstee. Wat is er gebeurd? Collettel Ik stond op den uitkijk en zag door den kijker, dat twee kerels haar beet hadden en voort sleepten.».. Allemachtig! Het arme kind! Ik moet er naar toe. Het is geen mijl hier van daan. Ik kan haar nog juist bijtijds te hulp komen. Maar je mag de post niet verlaten, Michel. Kan me niet schelen. Je kunt wel alleen de wacht houden; je kunt zelf ook wel een bericht door zenden, daar merkt geen'mensch wat van. Ik ga. En hij was ineens verdwenen. Het was een heete zomerdag, maar 'Michel voelde de warmte niet Achter hem verrees de twintig voet hooge observatiepost, aan den voet waarvan de hou ten barak stond met het kleine, vierkante venster, waardoor de neus van een grooten, koperen kijker stak, die in het zonlicht glinsterde. Het was er een van een heele postenketen, dit seinst&tion, die zich uitstrekte van het dak van het Louvre tot de forten van Luik. Vanuit de Tuilerieën werden berichten doorgeseind naar de legers aan het front Twee man nen waren altijd op de posten, de eene om de be richten op te vangen, de ander om ze door te geven. En nu liep hier ©en van de twee met razende vaart van zijn post weg! Gasparin bereikte het bosch. Help! Helpl 'Hij was reeds bij de twee mannen en het meisje. Michel! Midhel! hijgde ze. O, Michel, ik hoop te al zoo dat je soudt komen. De jonge man antwoordde niet, maar wierp zich onmiddellijk op ©en van de mannen, die door den schok omver tuimelde, echter onmiddellijk weer op stond en het op een loopen zette. De ander had reeds direct bij de onverwachte overval de vlucht genomen. Hij wilde ze narennen, doch het meisje was in haar doodsangst op den grond gegleden. Colette... Colette! zei Gasperin met zachte stem. Wees maar niet bang, ik ben nu bij ja Ze hief haar hoofd niet op en antwoordde even min, maar haar schouders schokten van het snikken. Gasperin wilde haar helpen opstaan, maar ze hui verde van zijn aanraking. Plotseling ging ze rechtop zitten, en keek hem met een gezicht, wit en verwron gen van ellende, aan. Dit was niet meer het vroolijke, lachende meisje dat hij kort geleden een kus ontsto len had. Colette, lief kind, laat fk Je helpen. Zeg me wat ik voor je doen kan, vroeg hij smeekend. Je kunt niets voor me doen. Haar stem klonk koud en vreemd. Je doet het beste met weg te gaan. O, neen, stuur me zoo niet weg; dat meen je immers niet! Casperin stond met ©en wanhopig gebaar op. Hoé had hij het nu? Hij wilde zich Juist omdraaien, toen Colette «net een kreet opstond. Neen! Neen, ga niet heen! Ga niet heen! JSk*. ilu, Sn toen opeen* vnt. O* ma*f •Ik een lengte van 00 voet. tilt de dikte van de hoo- men heeft men den ouderdom trachten te vinden. Daar een onbekend gebleven Europeaan 300 jaar vóór de ontdekking van de hoornen door Adaneon In den stam van één een paar woorden "had gesne den, vond men daaruit, ook in verband met metin gen en onderzoekingen bij gevelde boomen, voor d« toeneming der omtrekken bet volgende: Bij twee voet middellijn kwam men tot 30, Mj 4 vet tot 100, bij 8 voet tot 2400 en bij 30 voet tot 5150 Jaar als ouderdom van de boomen. Daar 34 voet middellijk bij deze boomen volstrekt geen zeldzaam heid is. kan men veilig aannemen, dat vele ervan me"r dan zestig eeuwen halen! De boomen, hoe oud ooü, groeien en bloeien er nog krachtig en welig op •los, terwijl ze tevens overvloedig vrucht dragen. De trouwe lezers van de „geestelijke levens" herinne ren zich zeker nog het ingezonden stuk van Non Nemo ln het nummer van 29 Febr. 1928 van de Schager Cou rant In een onderschrift deelde ik mede, later uitvoe rig op z^n schrijven in te gaan. Daar ga ik thans toe over. En met vréugde! Want er schuilt een bijzonder genoegen ln om iets, waarvan men héér vast overtuigt is, voor anderen toe te lichten en te motiveeren. De zaak waar het om gaat ls de gelijkstelling van Lorents en Haig. Ik heb gewezen op het groote verschil tusschen deze belde mannen door van den é4n te zeggen, dat hij sijn gaven heeft gebruikt om de menschheld te dienen en van den ander te getuigen, dat hij er zich op kon be roemen als aanvoerder In den oorlog vele honderden ten doode te hebben geleid. Mijn bedoeling daarbij is geweest de waarde te bepa len, welke deze beide menschen hebben gehad voor de samenleving voor de menschheld. Door Non Nemo wordt er op gewezen, dat het nóch van Lorents nóch van Haig de bedoeling ls geweest om de menschheld te dienen, maar dat zij hun werk hebben gedaan, de één uit dorst naar wetenschap, de ander om zijn vaderland te dienen en de rechten der menschheld te verdedigen. En Non Nemo ziet in belden, groote mannen. Hij acht hen belden als de prachtige vertegenwoordigers van Geest en Zwaard, twee onmisbare grootheden in deze wereld. Ja, hij gaat Mlfs zoo ver dat hij hen, die gelooven in ontwapening en eeuwigen vrede verwijst naar het ge beld der onmogelijkheden. Ik heb hierop het volgende te zeggen. lo. Wanneer wij spreken over de waarde van een mensch voor de samenleving dan vragen wij naar wat hij produceert, m.a_w. naar wat hij aan geestelijke of stoffelijke goederen aan de menschheld oplevert. Hier bij is dus niet de eerste vraag of hij zijn gaven en krach ten met een welbewuste bedoeling gebruikt en ont wikkelt om de menschheld te dienen. De vraag ls óf hij de menschheld dient Dat menschen als prof. Lorents d.w.z. dat de dienaren der wetenschap dit doen, is Non Nemo geheel met mij eens. Daarover behoeven wij dus niet te spreken. Maar hoe staat het met mannen als Haig? Of meer algemeen: welke waarde hebben de militai ren voor de samenleving? Mijn antwoord kan kort zijn. Een woord zegt alles: géén. Maar eigenlijk is dit antwoord te zacht; ik moet zeg gen: de militairen hebben negatieve waarde. Zij kosten ontzaglijk veel en geven daarvoor niets terug. Of erger nog: als zij daadwerkelijk optreden, dan ver nielen en vernietigen zij en ontrooven daardoor aan de samenleving onnoemelijke schatten aan hoop volle, nuttige levens, aan waardevolle dingen. Fabrie ken en woningen, bosschen en akkers, spoorwegen enz., niets is den militair heilig, hij verwoest alles, wanneer eenmaal de razenij van den oorlog over hem ls geko men. Wel zeer terecht kon Guy de Maupaasant eens uitroe pen: „de krijgslieden zijn de geesels der wereld!" En deze krijgslieden en alles, wat zij voor hun lugu ber bedrijf noodlg hebben, verslinden millioenen. Ik wijs in dit verband op de merkwaardige woorden, welke ge sproken zijn door prof. J. van der Hoeve bij gelegen heid van de officieele opening van het nieuwe acade- misohe ziekenhuis te Leiden op 17 Maart J.I.. Deze hoog- leeraar sprak over de kosten en selde o.a.: „Zooals ik reeds selde, zijn door de toestanden in en na den oorlog de bouwkosten enorm verhoogd geworden. Wanneer hierdoor bij ons een gevoel van onbehagen mocht oprijzen, omdat de genees kundige faculteit zoo duur is, zoo komen direkt in ons binnenste vergelijkingen naar voren met an dere kostbare bouwsela Hierbij heb ik niet ln de eerste plaats het oog op groote bouwwerken te land, maar wel op de zeekasteelen, die een op dit punt nog steeds verdwaasd.» mensohheid (de spatleering is van mij A.,) die door geen harde lessen het tegendeel schijnt te kunnen leeren, nog steeds meent noodlg te heb ben. Zelfs ons land, dat toch niet beschouwd kan worden puglngen te doen om in den wedloop naar het grootste, sterkste, het meest tot verdelging In staat zijnde oorlogschip de eerste plaats te beklee- den, heeft kruisers, die per stuk belangrijk meer kosten dan dit geheele gebouwenkomplex en nog veel erger is het, wanneer wij onzen blik naar het buitenland richten. De oorlogsmarine toch van enkele groote mo gendheden bouwt in een tijd, waarin voortdu rend gesproken wordt over beperking van de be wapening ter zee, schepen, die per stuk vele ma len duurder zijn dan het geheele Boerhaave- kwartier. (Zoo wordt de verzameling ziekenhuis- gebouwen genoemd); Ja, welker vervaardiging een belangrijk grooter bedrag, soms zelfs het dub bele, vereischt dan hetgeen noodig zou zijn om niet alleen dit geheele complex te bouwen, maar om bovendien een som beschikbaar te stellen, groot genoeg om de zoo gevreesde dure exploi tatie hiervan tot in lengte van degen te verrek*» ren. Hierbij komt nog, dat deze zeemonsters, wan neer zij niet tijdens een nieuwen aanval van vol- kerenwaanzin ln enkele minuten tijds vernietigd worden, ln luttele jaren door veroudering geheel onbruikbaar worden; veel sneller dan zulks zelfs bij de zoo wisselende en vooruitgaande inzichten omtrent ziekenhuis- en laboratoriumbouw met ons Boerhaavfe-kwartier het geval zal zijn." Het is wel heel goed dat het zóó eens openlijk wordt uitgesproken en prof. v. d. Hoeve verdient wel groote hulde, omdat hij in een officieele rede, in tegenwoordig heid van een minister den moed heeft getoond om het te doen. En, ik voeg er aan toe, dat hij daarmede or.gety feld heeft gesproken óók ln den geest van prof, j rente! Want Lorents 't is in wat te eijner nage< tenls is geschreven, duidelijk gezegd was sen int^ nationalist en een anti-oorlogsman. Heeft Brland, herdenkend ln een volkenbondsvergadering, hem i genoemd een Europeaan en heeft de groote Einsti hem niet geheeten een „mensch"? En dan lijkt 't mij haast een beleediging van Lorenl hem gelijk te stellen met een Haig. Lorentz heeft geestelijk schatten nagelaten aan menschheld. Wat heeft ze ontvangen van Haig? Als over honderd jaar geschreven wordt een cultw geschiedenis en als daarin worden genoemd dc naai 0 van hen. aan wie de wereld dank verschuldigd ls, dj zullen daarin te lezen zijn de namen der groote denk» der wetenschappelijke vorschers en zij zullen gepret worden als de fakkeldragers, die licht brachten ln duisternis en één dier fakkeldragers zal heeten Loren Maar niemand zal lezen den naam van Haig of van t dere geridderde militairen. Want de mannen van den geest en de mannen ti het zwaard vullen elkaar niet aan, maar staan teg« over elkaar. En de mannen van den geest vertegenwoordigen i komende beschaving; de mannen van het zwaard de represetanten van het barbarisme, dat ééns zal den overwonnen. 2o. Ik heb mij ten hoogste verbaasd toen ik las, d ft Non Nemo schreef, dat een man als Haig zijn vadi land en de menschheid diende met het zwaard! Hl nu? Weet hij dan niets van de werkelijke oorzaken \n den oorlog? Is hij dan een vreemdeling in het hedt daagsche Jeruzalem, zoodat het hem ontgaat, dat oorlogen nooit worden gevoerd in het belang van i volk. of van de menschheld? Welnu, Iaat ik het dan nog eens heel duidelijk i gen: oorlogen worden gevoerd nooit voor ideëele langen van volken of van de menschheid; zij woi< gevoerd voor stoffelijke groepsbelangen. Zelfs een i als wijlen Mr. A_ F. de Savornln Lohman uitte aids»: „Het beschikken over een haven, het aanleg, van spoorwegen ln nog minder ontwikkelde j armere landstreken, het bezit van mijnen ex\ 4 mantvelden, het zich verzekeren van invloed op zwakkere vorsten en landen, teneinde met geheele of gedeeltelijke uitsluiting van currentie, de rijkdommen van den bodem te 1 nen explolteeren; het bezitten van alle geve ge punten op den aardbodem, ten einde het 1 recht te kunnen uitoefenen en zoo alle medeL gers te kunnen overtroeven, ziedaar eenige hooi motieven die de groote Mogendheden lelden." f Van prof. Kernkamp hebben wij deze uitspraak den laatsten oorlog: „Niet voor cultuur en vrijheid, evenmin het goede recht der kleine volken, wordt oorlog gevoerd. Het ls een strijd om belangen! macht" Maar waarom zal ik meer aanhalingen geven? Wie na het vreeselijk gebeuren In de jaren 1914-. nog niet weet waarom het gaat in den oorlog, die I er wel nooit achter komen. En als we ten slotte ons voor den geest roepen t oorlog beteekent en wét oorlog zal zijn in de toekoj als wij denken aan de huiveringwekkende ellende, i ke de naderende oorlog zal brengen over de mem heid, worden wij dan niet vervuld van diepen daartegen? Reeds eenige Jaren geleden zelde de Engelsche stat man lord Cecil: „een herhaling van den oorlog zal i de zelfmoord der menschheid." Is het niet ongerijmd, om dan hen, die de oorlof leiden, die hun moordbevelen geven, op één lijn plaatsen met hen, die als wetenschappelijke werk arbeiden aan den geestelijken groei der menschheld! ASTOJ weg, maar ga ©en anderen weg ala die daar zijn ge gaan. Maar er ia geen andere weg naar de signaal post Ga dien weg niet! Je hebt me al lang genoeg van mijn plicht ge houden. Ga niet, ga niet! Geloof me, er dreigt gevaar! Gevaar? Ja, ik weet het zeker. Een oogenblik staarde Gasperin haar aan en in haar oogen zag hij dat zij de waarheid sprak. Even aarzelde hij; toen draaide hij zich om. Gevaar? Des te meer reden dat ik gaan moet! Colette sprong naar voren en pakte hem bij den arm maar hij rukte zich los en holde weg. Het duurde niet lang of hij had het houten ge bouwtje bereikt; de deur stond nog open, zooals op het oogenblik dat hij weggerend was. Hij ging naar binnen, maar bleef als vastgenageld staan. Aan zijn voeten lag Emil, de groote, sterke, vroolijke Emil. Dood! Plotseling werd hij van achteren bij den arm vast gegrepen. Hij worstelde hevig, doch het was vergeefs. Twee ipannen hadden hem stevig beet; het waren de aanvallers van het meisje! Kalm aan, kalm aan, ventjel zei de eene. Je moet weer eens aardige meisjes te hulp komen, spotte hij. Ze sleepten hem naar bulten en bonden hem ste vig vast aan een van de palen van de seinpost, die aan de houten barak grensda Je moet de meisjes niet vertrouwen, ezel die Je bent: vooral niet als ze een aardig snuitje hebben! Het is een dapper kind, Colette; mannen vechten met wapens, maar vrouwen en meisjes hebben andere wa pens, maar die zijn misschien nog veel gevaarlijker! Die kleine, sluwe rekel wist wel dat ze je van je post kon weg lokken; zoodat we maar één mannetje hadden om mee af te rekenen. En ze heeft je zeker ook een beetje aan de praat gehouden, hé? Dat was tenminste de afspraak! Zoo, en nu zullen we ©ens ©en boodschap naar het front doorsturen, dan mag je ons nog een handje helpen ook. Gasperin had tot nu toe geen woord gezegd; hij was heelemaal uit het veld geslagen, eerst door den dood van zijn kameraad en dan.... het bedrog van dat meisje dat hij het liefste meisje had gevonden dat hij ooit gezien had Zelfs al zou lk willen, zou ik je niet kunnen helpen; wij, seiners, kennen de code niet De ander glimlachte toen 'hij den verborgen triomf in Gasperin's stem opmerkte: Zoo, vriendje, het is niet erg hoor; ik ken zelf de code van deze week wel! Laten we maar eens op het eerste bericht uit Parijs wachten; dan zullen we het wel doorsturen naar Luik, dat wil «eggen, een beetje anders! Ze maakten het zich gemakkelijk op het gras voor de deur van de barak en trokken hun mutsen over de oogen om zich tegen bet brandende zonlicht te be schermen. Ondertusschen probeerde Gasperin of hij de koor den niet los kon krijgen, maar hij was goed vastge bonden! Nu besefte hij pas, wat hij gedaan had! Door zijn onberaden hartstochtelijkheid was Emil ge dood; en Frankrijk liep gevaar verraden te wordeni O, die fel-brandende zon! Hij kon niet helder meer denken; zijn hoofd barstte haast en hij liet het tegen den paal leunen. Zijn oog viel op den neus van den kijker, die vlak bij zijn schouder door het raam stak en waarvan de lens hem in de oogen schitterden. Hij kon zijn oogen er niet van afhouden, hij bleef er als gehypnotiseerd naar kijken, zoodat het hem leek of hij in vuur en vlam stond, daar het zonlicht dat in da lens weer kaatst werd, hem bijna verschroeide. Toen flitste er plotseling een plan door zijn doffe htVMMl Behalve het zoemen der bijen en het gekir van enkele duiven, verbrak niets de stilte. Gosperin draai de zijn hoofd om. Een van de twee Duitschers was vast in slaap en snurkte luid en de ander was op het punt in te dutten! Hij wachtte nog een paar mi nuten en toen was de kust vrij, met al zijn kracht rukte en wrikte hij om de touwen die om zijn rech terarm zaten, los te krijgen. Hij voelde beweging, rukte nog eens en nog eens en na een laatste hevige poging was zijn arm bevrijd, zijn hand bloedde van het rukken en trekken. Hoewel er misschien een kleine kans was om zich geheel te bevrijden, durfde hij dit toch niet probeeren uit angst dat de twee' Duitschers wakker zouden worden. Heel voorzichtig dtak hij zijn hand uit naar den kijker en schroefde de lens er zachtjes uit Hij hield den adem in, telkens naar de slapende mannen kij kend. De zon blakerde en schroeide met onvermin derde hevigheid. Met uitgestrekten arm hield hij de; lens nu schuin boven zich en wachtte... Een rook-! wolkje kronkelde zich over het hout en hij zag dat er een rond zwart plekje ontstond onder den feilen i cirkel van de lens. Gasperin bewoog het glas thans iets naar beneden,1 hij rook het schroeien van het hout In weken en I maanden had het niet geregend; het houtwerk was kurkdroog. Er waren 'n paar kleine vlammetjes zichtbaar, op drie plaatsen al. Het vuur kroop omhoog. Als de Duitschers wakker waren geweest zouden ze het nog wel hebben kunnen blusschen. Langzaam maar ze ker lekten de blauw-en-oranje-vuurtongetjes naar bo ven, het vuur nam toe en zou zich uitbreiden. Het werk was goed gedaan, hij kon nu afwachten. Maar nu moest Gasperin aan zijn eigen veiligheid denken. Met zijn vrije hand begon hij aah de touwen te ruk ken, maar zij hielden hem stevig gebonden en hij had geen enkel werktuig om ze mee door te snijden. Hulpeloos en wanhopig worstelde hij; hij %voelde het bloed in zijn ooren kloppen, terwijl de vlammen met steeds grooter spoed hun weg vervolgden. Opeens werd een van de Duitschers wakker, blijk baar door 'het geknetter van het brandende hout Hola, Schneider, wordt wakker, riep hij zijn ka meraad toe. Wat is er nu? De twee Duitschers sprongen overeind, woedend J toen ze het seinstation in vlammen zagen. Ze vloek ten en holden de barak binnen om water te halen, maar de welput was een kwart mijl verder. Ze pro beerden met hun jassen de vlammen te dooven, maar daarvoor had het vuur zich al te ver uitgebreid. De droge planken brandden fel en de vlammen flakker den ais een groote oranje-blauwe vlag boven Gaspe rin's hoofd. (Deze vergat zijn eigen gevaar. Wel bluffers, waarom geef je nu het signaal niet door? Ik heb mijn boodschap doorgezonden een boodschap die de andere seinstations door de lucht zullen lezenl De eene Duitecher keek hem woest aan. Ja, snauwde hij, we hebben de kans verloren om te sei nen, maar jij zult je leven verliezen! En Gasperin realiseerde zich nu, dat hij zonder ge nade aan zijn vijanden overgeleverd was. Kom, Sohneider, help eens eventjes! En samen bonden zij Gasperin opnieuw stevig vast, terwijl zij de vonken van hun kleeren schudden. - Zoo, ventje, lach ons nu maar uit! Het ga je verder goed, hoor! I En een oogenblik later waren de twee Pruisische; militairen verdwenen. Gasperin had zijn werk goed gedaan en de plan nen van den vijand verijdeld, maar nu was zijn eigen toestand onhoudbaar. De hitte was ondragelijk, een vonkenregen daalde op hem neer, die gloeiende plek ken op zijn lichaam achterliet Plotseling viel het groote, ijzeren rad, waaraan de seintouwen bevestigd waren, met donderend geraas naar beneden. Het had i Igwn Imu «Mdwtld of hot had hom «otosffoa. thu it d s C is c is c; Croi lotI larkli zulk een dood was hem helaas niet beschoren! Even flikkerde de koop in hem op, dat de hitU touwen schroeien zou, maar als 'het zoover was, hij er wel niet veel meer aan hebben. ■enern Een dikke rookkolom omhulde hem; hij 'kon dei niet meer zien en die moest er toch zijn? WaaniC0S-\ zou het anders zoo heet zijn? Zijn hersens wei dof, hij hijgde naar adem; zijn longen hielden niet meer uit Ineens zag Gasperin door de rook heen een gestA^g -heel vaag zag hij haar, want zijn oogen staken' 1 brandden. Iets levends kwam tegen hem aan en hij voelLels r iets kouds tegen zijn polsen. Hij merkte dat de ko: den, waarmee hij gebonden was, losser werden eni ®'s zijn armen vrij waren. Een moment later zijn enki .els c en zijn beenen en hij voelde zichzelf vallen in bodemlooze zee van vurige, lekkende vlammen Toen hij de oogen weer opende, zag hij groene bi men boven ziöh en het was heerlijk koel en vred Hij lag aan den rand van het bosch, voor zich zagf" den kleinen heuvel, waarop het seinstation gesti had, nu een vormelooze, smeulende massa. Hij i innerde zich direct alles wat er gebeurd was; hij fl woog zich om op te staan, maar kermende van f viel hij weer terug. Hij sloot de oogen weer en el later voelde hij iets koels op het voorhoofd. Toenl zijn oogen opsloeg, keek hij in de oogen van f lette. r Er was een lange stilte, eindelijk' vroeg Gaspar: uelze: Was jij dat»., in dat vuur? jfjjg,. Ja. l Heb jij mij gered? Ja. Nadat ik je eerst bijna in den dood gejaai k heb. Waarom ben je gekomen? H)je 1 ïk ben den heelen tijd gebleven en heb mij rersla ter de struiken verborgen. Ik zag wat je deed. Waarom heb je je vrienden dan niet gewii iopne schuwd? (reeds Mijn vrienden?... O, begrijp je het dan niet! Je hebt zeker op het laatste oogenblik medelijders I met mij gekregen? Ja, ik had medelijden met je. Een vage lach gleed over het gezicht van het meisje. Ik d de je pas te hulp te komen, toen de anderen i waren. Ik was zoo bang dat ik te laat zou zijn! Je lokte mij van inijn post weg, bedroog me komt ten slotte om mijn leven te redden? Ik begr er niets van! Neen? Eti toch is het eenvoudig. Ik wilde je t het seinstation weg houden en toen dat niet i wilde ik je trachten te redden. Ik had daar een 0 de reden voor. Wat is die reden? Dat ik van je 'houd, kwam het aarzelend. Jij van mij houden? Gasperin probeerde op zijn elleboog op t© richten. Hij sprak op ruw toon: Is dat waar of zeg je dat nu alleen m om je zaak te dienen? Maar zij antwoordde op rustigen toon: Ik houd meer van je dan van welke zaak oo* meer dan van alles ter wereld. Het is missen) schandelijk om het te zeggen, maar ik schaam er niet voor, Michel. flnl Gasperin liet zich weer op het mos vallen. Hij sp" weer, terwijl hij haar strak aankeek Toen ik half bewusteloos was, dacht ik dat nei engel was, die me kwam redden, zei hij lang*M® En ik was het maar! Ze glimlachte een treurig. Dus je 'hebt je leelijk vergist? h Neen, ik geloof toch niet dat ik me vergil zei Michel Gasj>erin peinzend.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 18