Het Signaal.
GEESTELIJK LEVEN.
i
i
Giganten onder de boomen.
ec
(1
De palmen worden om hun groote hoogte en In
drukwekkend uiterlijk veelal „koningen der boo
men" genoemd. Hun stammen zijn van 50 tot 170
M. hoog; het laatste ls o.a. het geval bij het pal-
mengeelacht, dat Cadamus heet Er bestaat een
palmsoort, rotanpalmen geheeten, die een stam van
ruim één c.M. dikte bij een lengte van meer dan
160 M. heeft. Hij klimt langs de stammen van an
dere boomen op. Vervolgens kruipt hij langs de
takken daarvan naar een nabij zij nden boom, daalt
dan naar den grond en zet zijn tocht voort, totdat
hij weer een nieuwen steun ontmoet waarlangs hij
opwaarts kruipt HÜJ volgt dus bij zijn groei een
zelfde methode als klimop. Die palm levert het z.g.
Spaansch riet, waarvan men de bekende wandel
stokken snijdt. Daar het evenwel niet hol ls en geen
tusschenschotten heeft, moet de naam ,riet" hier
zeer oneigenlijk heeten.
De fijne den (Pinus abies. L.) bereikt bij een
hoogte van 50 60 M. een omtrek van 7 M. Op de
helling van den bekenden vuurspuwenden berg, den
Etna, verheffen zich kastanjeboomen, 20 tot 26 M.
in omvang.
De z.g. Lutherboom bij Worms is een olm, 38 M.
hoog en 12 M. in omtrek. Hij wordt op 600 k 800
jaar geschat
Te Orotova op bet eiland Teneriffe werd bij de
verovering ervan door de Spanjaarden <1400) een
drakenbloedbloem (Dracaena draco. L.) aangetrof
fen, die volgens den grooten Alex. van Humboldt 20
28 M. hoog is en 13 M. optrek bezit Hij schatte
den ouderdom van dien boom op 6000 jaar! De
stam is hol, en daarin klimt men lang» een trap
naar een plat Dat plat ontstond in 1819 bij een
storm, die een gedeelte van de kruin meenam. De
boom draagt nog altijd geregeld bloemen en vruch
ten. Uit den stam vloeit bloedroode hars, die in spi
ritus en odie oplosbaar is en gebruikt wordt om ver
nissen rood te kleuren. In den handel heet ze „dra
kenbloed".
De boom, hoewel zeer bewonderd, staat steeds on
der toezicht om hem tegen beschadiging te beveili
gen. De mammouthsboomen (Wellingtonia gïgantea
L.) zijn ontzaglijk hooge dennen in den Noord-Ame-
rikaanschen staat Californië; ze bereiken een
hoogte van 130 M. en halen 20 k 25 M. omtrek. En
kele van die boomen heeft men ingericht tot wo
ning, café en stallingi
Een hoogst merkwaardige reus onder de boomen
is de boabab of apenbroodboomi (Adansonia digita-
ta. L.). Linnaeus noemde hem Adansonia naar zijn
ontdekker, den beroemden Franechen botanicus,
reiziger en natuurvorscher, Michel Adanson. Zoo
wel door hun verbazende dikte als hoogen ouder
dom zijn zij zeer merkwaardig. Uit de beschrijvin
gen van Adanson, latere van Peters en anderen,
zien we, dat deze boomen, wat hun hoofdstam be
treft, slechts 10 12 voet hoog zijn. Zij splitsen zich
evenwel in oen groote menigte takken. Een tak
ervan schiet rechtstandig opwaarts; maar do an
dere wijken in het rond af. Al de takken bereiken
(Naar het Engelsch.)
Nadruk verboden n
Met een scherpen kreet wendde Michael Gasparin
zich van het raam af.
Emil, wordt wakker! riep hij heesch.
De groote, dikke man opende de blauwe oogeo.
Wat is er? vroeg hij slaperig.
Om 's hemelswil, wordt toch wakker!
Nu zag Emil het vertrokken gezicht van zijn met
gezel, die samen met hem de waoht had op de sig
naalpost en zwaaide zijn beenen buiten de legerstee.
Wat is er gebeurd?
Collettel Ik stond op den uitkijk en zag door den
kijker, dat twee kerels haar beet hadden en voort
sleepten.»..
Allemachtig! Het arme kind!
Ik moet er naar toe. Het is geen mijl hier van
daan. Ik kan haar nog juist bijtijds te hulp komen.
Maar je mag de post niet verlaten, Michel.
Kan me niet schelen. Je kunt wel alleen de
wacht houden; je kunt zelf ook wel een bericht door
zenden, daar merkt geen'mensch wat van. Ik ga. En
hij was ineens verdwenen.
Het was een heete zomerdag, maar 'Michel voelde
de warmte niet Achter hem verrees de twintig voet
hooge observatiepost, aan den voet waarvan de hou
ten barak stond met het kleine, vierkante venster,
waardoor de neus van een grooten, koperen kijker
stak, die in het zonlicht glinsterde. Het was er een
van een heele postenketen, dit seinst&tion, die zich
uitstrekte van het dak van het Louvre tot de forten
van Luik. Vanuit de Tuilerieën werden berichten
doorgeseind naar de legers aan het front Twee man
nen waren altijd op de posten, de eene om de be
richten op te vangen, de ander om ze door te geven.
En nu liep hier ©en van de twee met razende vaart
van zijn post weg!
Gasparin bereikte het bosch.
Help! Helpl
'Hij was reeds bij de twee mannen en het meisje.
Michel! Midhel! hijgde ze. O, Michel, ik hoop
te al zoo dat je soudt komen.
De jonge man antwoordde niet, maar wierp zich
onmiddellijk op ©en van de mannen, die door den
schok omver tuimelde, echter onmiddellijk weer op
stond en het op een loopen zette. De ander had reeds
direct bij de onverwachte overval de vlucht genomen.
Hij wilde ze narennen, doch het meisje was in haar
doodsangst op den grond gegleden.
Colette... Colette! zei Gasperin met zachte stem.
Wees maar niet bang, ik ben nu bij ja
Ze hief haar hoofd niet op en antwoordde even
min, maar haar schouders schokten van het snikken.
Gasperin wilde haar helpen opstaan, maar ze hui
verde van zijn aanraking. Plotseling ging ze rechtop
zitten, en keek hem met een gezicht, wit en verwron
gen van ellende, aan. Dit was niet meer het vroolijke,
lachende meisje dat hij kort geleden een kus ontsto
len had.
Colette, lief kind, laat fk Je helpen. Zeg me wat
ik voor je doen kan, vroeg hij smeekend.
Je kunt niets voor me doen. Haar stem klonk
koud en vreemd. Je doet het beste met weg te
gaan.
O, neen, stuur me zoo niet weg; dat meen je
immers niet!
Casperin stond met ©en wanhopig gebaar op. Hoé
had hij het nu?
Hij wilde zich Juist omdraaien, toen Colette «net
een kreet opstond.
Neen! Neen, ga niet heen! Ga niet heen!
JSk*. ilu, Sn toen opeen* vnt. O* ma*f
•Ik een lengte van 00 voet. tilt de dikte van de hoo-
men heeft men den ouderdom trachten te vinden.
Daar een onbekend gebleven Europeaan 300 jaar
vóór de ontdekking van de hoornen door Adaneon
In den stam van één een paar woorden "had gesne
den, vond men daaruit, ook in verband met metin
gen en onderzoekingen bij gevelde boomen, voor d«
toeneming der omtrekken bet volgende:
Bij twee voet middellijn kwam men tot 30, Mj 4
vet tot 100, bij 8 voet tot 2400 en bij 30 voet tot 5150
Jaar als ouderdom van de boomen. Daar 34 voet
middellijk bij deze boomen volstrekt geen zeldzaam
heid is. kan men veilig aannemen, dat vele ervan
me"r dan zestig eeuwen halen! De boomen, hoe oud
ooü, groeien en bloeien er nog krachtig en welig op
•los, terwijl ze tevens overvloedig vrucht dragen.
De trouwe lezers van de „geestelijke levens" herinne
ren zich zeker nog het ingezonden stuk van Non Nemo
ln het nummer van 29 Febr. 1928 van de Schager Cou
rant In een onderschrift deelde ik mede, later uitvoe
rig op z^n schrijven in te gaan. Daar ga ik thans toe
over. En met vréugde! Want er schuilt een bijzonder
genoegen ln om iets, waarvan men héér vast overtuigt
is, voor anderen toe te lichten en te motiveeren.
De zaak waar het om gaat ls de gelijkstelling van
Lorents en Haig.
Ik heb gewezen op het groote verschil tusschen deze
belde mannen door van den é4n te zeggen, dat hij sijn
gaven heeft gebruikt om de menschheld te dienen en
van den ander te getuigen, dat hij er zich op kon be
roemen als aanvoerder In den oorlog vele honderden
ten doode te hebben geleid.
Mijn bedoeling daarbij is geweest de waarde te bepa
len, welke deze beide menschen hebben gehad voor de
samenleving voor de menschheld.
Door Non Nemo wordt er op gewezen, dat het nóch
van Lorents nóch van Haig de bedoeling ls geweest
om de menschheld te dienen, maar dat zij hun werk
hebben gedaan, de één uit dorst naar wetenschap, de
ander om zijn vaderland te dienen en de rechten der
menschheld te verdedigen.
En Non Nemo ziet in belden, groote mannen. Hij acht
hen belden als de prachtige vertegenwoordigers van
Geest en Zwaard, twee onmisbare grootheden in deze
wereld.
Ja, hij gaat Mlfs zoo ver dat hij hen, die gelooven in
ontwapening en eeuwigen vrede verwijst naar het ge
beld der onmogelijkheden.
Ik heb hierop het volgende te zeggen.
lo. Wanneer wij spreken over de waarde van een
mensch voor de samenleving dan vragen wij naar wat
hij produceert, m.a_w. naar wat hij aan geestelijke of
stoffelijke goederen aan de menschheld oplevert. Hier
bij is dus niet de eerste vraag of hij zijn gaven en krach
ten met een welbewuste bedoeling gebruikt en ont
wikkelt om de menschheld te dienen.
De vraag ls óf hij de menschheld dient
Dat menschen als prof. Lorents d.w.z. dat de dienaren
der wetenschap dit doen, is Non Nemo geheel met mij
eens. Daarover behoeven wij dus niet te spreken.
Maar hoe staat het met mannen als Haig?
Of meer algemeen: welke waarde hebben de militai
ren voor de samenleving?
Mijn antwoord kan kort zijn. Een woord zegt alles:
géén.
Maar eigenlijk is dit antwoord te zacht; ik moet zeg
gen: de militairen hebben negatieve waarde. Zij
kosten ontzaglijk veel en geven daarvoor niets terug.
Of erger nog: als zij daadwerkelijk optreden, dan ver
nielen en vernietigen zij en ontrooven daardoor
aan de samenleving onnoemelijke schatten aan hoop
volle, nuttige levens, aan waardevolle dingen. Fabrie
ken en woningen, bosschen en akkers, spoorwegen enz.,
niets is den militair heilig, hij verwoest alles, wanneer
eenmaal de razenij van den oorlog over hem ls geko
men.
Wel zeer terecht kon Guy de Maupaasant eens uitroe
pen: „de krijgslieden zijn de geesels der wereld!"
En deze krijgslieden en alles, wat zij voor hun lugu
ber bedrijf noodlg hebben, verslinden millioenen. Ik wijs
in dit verband op de merkwaardige woorden, welke ge
sproken zijn door prof. J. van der Hoeve bij gelegen
heid van de officieele opening van het nieuwe acade-
misohe ziekenhuis te Leiden op 17 Maart J.I.. Deze hoog-
leeraar sprak over de kosten en selde o.a.:
„Zooals ik reeds selde, zijn door de toestanden in
en na den oorlog de bouwkosten enorm verhoogd
geworden. Wanneer hierdoor bij ons een gevoel
van onbehagen mocht oprijzen, omdat de genees
kundige faculteit zoo duur is, zoo komen direkt
in ons binnenste vergelijkingen naar voren met an
dere kostbare bouwsela Hierbij heb ik niet ln de
eerste plaats het oog op groote bouwwerken te
land, maar wel op de zeekasteelen, die een op
dit punt nog steeds verdwaasd.»
mensohheid (de spatleering is van mij A.,)
die door geen harde lessen het tegendeel schijnt te
kunnen leeren, nog steeds meent noodlg te heb
ben. Zelfs ons land, dat toch niet beschouwd kan
worden puglngen te doen om in den wedloop naar
het grootste, sterkste, het meest tot verdelging In
staat zijnde oorlogschip de eerste plaats te beklee-
den, heeft kruisers, die per stuk belangrijk meer
kosten dan dit geheele gebouwenkomplex en nog
veel erger is het, wanneer wij onzen blik naar
het buitenland richten.
De oorlogsmarine toch van enkele groote mo
gendheden bouwt in een tijd, waarin voortdu
rend gesproken wordt over beperking van de be
wapening ter zee, schepen, die per stuk vele ma
len duurder zijn dan het geheele Boerhaave-
kwartier. (Zoo wordt de verzameling ziekenhuis-
gebouwen genoemd); Ja, welker vervaardiging
een belangrijk grooter bedrag, soms zelfs het dub
bele, vereischt dan hetgeen noodig zou zijn om
niet alleen dit geheele complex te bouwen, maar
om bovendien een som beschikbaar te stellen,
groot genoeg om de zoo gevreesde dure exploi
tatie hiervan tot in lengte van degen te verrek*»
ren.
Hierbij komt nog, dat deze zeemonsters, wan
neer zij niet tijdens een nieuwen aanval van vol-
kerenwaanzin ln enkele minuten tijds vernietigd
worden, ln luttele jaren door veroudering geheel
onbruikbaar worden; veel sneller dan zulks zelfs
bij de zoo wisselende en vooruitgaande inzichten
omtrent ziekenhuis- en laboratoriumbouw met
ons Boerhaavfe-kwartier het geval zal zijn."
Het is wel heel goed dat het zóó eens openlijk wordt
uitgesproken en prof. v. d. Hoeve verdient wel groote
hulde, omdat hij in een officieele rede, in tegenwoordig
heid van een minister den moed heeft getoond om het
te doen.
En, ik voeg er aan toe, dat hij daarmede or.gety
feld heeft gesproken óók ln den geest van prof, j
rente! Want Lorents 't is in wat te eijner nage<
tenls is geschreven, duidelijk gezegd was sen int^
nationalist en een anti-oorlogsman. Heeft Brland,
herdenkend ln een volkenbondsvergadering, hem i
genoemd een Europeaan en heeft de groote Einsti
hem niet geheeten een „mensch"?
En dan lijkt 't mij haast een beleediging van Lorenl
hem gelijk te stellen met een Haig.
Lorentz heeft geestelijk schatten nagelaten aan
menschheld. Wat heeft ze ontvangen van Haig?
Als over honderd jaar geschreven wordt een cultw
geschiedenis en als daarin worden genoemd dc naai 0
van hen. aan wie de wereld dank verschuldigd ls, dj
zullen daarin te lezen zijn de namen der groote denk»
der wetenschappelijke vorschers en zij zullen gepret
worden als de fakkeldragers, die licht brachten ln
duisternis en één dier fakkeldragers zal heeten Loren
Maar niemand zal lezen den naam van Haig of van t
dere geridderde militairen.
Want de mannen van den geest en de mannen ti
het zwaard vullen elkaar niet aan, maar staan teg«
over elkaar.
En de mannen van den geest vertegenwoordigen i
komende beschaving; de mannen van het zwaard
de represetanten van het barbarisme, dat ééns zal
den overwonnen.
2o. Ik heb mij ten hoogste verbaasd toen ik las, d ft
Non Nemo schreef, dat een man als Haig zijn vadi
land en de menschheid diende met het zwaard! Hl
nu? Weet hij dan niets van de werkelijke oorzaken \n
den oorlog? Is hij dan een vreemdeling in het hedt
daagsche Jeruzalem, zoodat het hem ontgaat, dat
oorlogen nooit worden gevoerd in het belang van i
volk. of van de menschheld?
Welnu, Iaat ik het dan nog eens heel duidelijk i
gen: oorlogen worden gevoerd nooit voor ideëele
langen van volken of van de menschheid; zij woi<
gevoerd voor stoffelijke groepsbelangen. Zelfs een i
als wijlen Mr. A_ F. de Savornln Lohman uitte
aids»:
„Het beschikken over een haven, het aanleg,
van spoorwegen ln nog minder ontwikkelde j
armere landstreken, het bezit van mijnen ex\ 4
mantvelden, het zich verzekeren van invloed
op zwakkere vorsten en landen, teneinde
met geheele of gedeeltelijke uitsluiting van
currentie, de rijkdommen van den bodem te 1
nen explolteeren; het bezitten van alle geve
ge punten op den aardbodem, ten einde het 1
recht te kunnen uitoefenen en zoo alle medeL
gers te kunnen overtroeven, ziedaar eenige hooi
motieven die de groote Mogendheden lelden." f
Van prof. Kernkamp hebben wij deze uitspraak
den laatsten oorlog:
„Niet voor cultuur en vrijheid, evenmin
het goede recht der kleine volken, wordt
oorlog gevoerd. Het ls een strijd om belangen!
macht"
Maar waarom zal ik meer aanhalingen geven?
Wie na het vreeselijk gebeuren In de jaren 1914-.
nog niet weet waarom het gaat in den oorlog, die I
er wel nooit achter komen.
En als we ten slotte ons voor den geest roepen t
oorlog beteekent en wét oorlog zal zijn in de toekoj
als wij denken aan de huiveringwekkende ellende, i
ke de naderende oorlog zal brengen over de mem
heid, worden wij dan niet vervuld van diepen
daartegen?
Reeds eenige Jaren geleden zelde de Engelsche stat
man lord Cecil: „een herhaling van den oorlog zal i
de zelfmoord der menschheid."
Is het niet ongerijmd, om dan hen, die de oorlof
leiden, die hun moordbevelen geven, op één lijn
plaatsen met hen, die als wetenschappelijke werk
arbeiden aan den geestelijken groei der menschheld!
ASTOJ
weg, maar ga ©en anderen weg ala die daar zijn ge
gaan.
Maar er ia geen andere weg naar de signaal
post
Ga dien weg niet!
Je hebt me al lang genoeg van mijn plicht ge
houden.
Ga niet, ga niet! Geloof me, er dreigt gevaar!
Gevaar?
Ja, ik weet het zeker.
Een oogenblik staarde Gasperin haar aan en in
haar oogen zag hij dat zij de waarheid sprak. Even
aarzelde hij; toen draaide hij zich om.
Gevaar? Des te meer reden dat ik gaan moet!
Colette sprong naar voren en pakte hem bij den
arm maar hij rukte zich los en holde weg.
Het duurde niet lang of hij had het houten ge
bouwtje bereikt; de deur stond nog open, zooals op
het oogenblik dat hij weggerend was. Hij ging naar
binnen, maar bleef als vastgenageld staan.
Aan zijn voeten lag Emil, de groote, sterke, vroolijke
Emil. Dood!
Plotseling werd hij van achteren bij den arm vast
gegrepen. Hij worstelde hevig, doch het was vergeefs.
Twee ipannen hadden hem stevig beet; het waren
de aanvallers van het meisje!
Kalm aan, kalm aan, ventjel zei de eene. Je
moet weer eens aardige meisjes te hulp komen,
spotte hij.
Ze sleepten hem naar bulten en bonden hem ste
vig vast aan een van de palen van de seinpost, die
aan de houten barak grensda
Je moet de meisjes niet vertrouwen, ezel die Je
bent: vooral niet als ze een aardig snuitje hebben!
Het is een dapper kind, Colette; mannen vechten met
wapens, maar vrouwen en meisjes hebben andere wa
pens, maar die zijn misschien nog veel gevaarlijker!
Die kleine, sluwe rekel wist wel dat ze je van je
post kon weg lokken; zoodat we maar één mannetje
hadden om mee af te rekenen. En ze heeft je zeker
ook een beetje aan de praat gehouden, hé? Dat was
tenminste de afspraak! Zoo, en nu zullen we ©ens
©en boodschap naar het front doorsturen, dan mag
je ons nog een handje helpen ook.
Gasperin had tot nu toe geen woord gezegd; hij was
heelemaal uit het veld geslagen, eerst door den dood
van zijn kameraad en dan.... het bedrog van dat
meisje dat hij het liefste meisje had gevonden dat hij
ooit gezien had
Zelfs al zou lk willen, zou ik je niet kunnen
helpen; wij, seiners, kennen de code niet
De ander glimlachte toen 'hij den verborgen triomf
in Gasperin's stem opmerkte: Zoo, vriendje, het is
niet erg hoor; ik ken zelf de code van deze week wel!
Laten we maar eens op het eerste bericht uit Parijs
wachten; dan zullen we het wel doorsturen naar
Luik, dat wil «eggen, een beetje anders!
Ze maakten het zich gemakkelijk op het gras voor
de deur van de barak en trokken hun mutsen over de
oogen om zich tegen bet brandende zonlicht te be
schermen.
Ondertusschen probeerde Gasperin of hij de koor
den niet los kon krijgen, maar hij was goed vastge
bonden! Nu besefte hij pas, wat hij gedaan had!
Door zijn onberaden hartstochtelijkheid was Emil ge
dood; en Frankrijk liep gevaar verraden te wordeni
O, die fel-brandende zon! Hij kon niet helder meer
denken; zijn hoofd barstte haast en hij liet het tegen
den paal leunen.
Zijn oog viel op den neus van den kijker, die vlak
bij zijn schouder door het raam stak en waarvan de
lens hem in de oogen schitterden. Hij kon zijn oogen
er niet van afhouden, hij bleef er als gehypnotiseerd
naar kijken, zoodat het hem leek of hij in vuur en
vlam stond, daar het zonlicht dat in da lens weer
kaatst werd, hem bijna verschroeide.
Toen flitste er plotseling een plan door zijn doffe
htVMMl
Behalve het zoemen der bijen en het gekir van
enkele duiven, verbrak niets de stilte. Gosperin draai
de zijn hoofd om. Een van de twee Duitschers was
vast in slaap en snurkte luid en de ander was op
het punt in te dutten! Hij wachtte nog een paar mi
nuten en toen was de kust vrij, met al zijn kracht
rukte en wrikte hij om de touwen die om zijn rech
terarm zaten, los te krijgen. Hij voelde beweging,
rukte nog eens en nog eens en na een laatste hevige
poging was zijn arm bevrijd, zijn hand bloedde van
het rukken en trekken. Hoewel er misschien een
kleine kans was om zich geheel te bevrijden, durfde
hij dit toch niet probeeren uit angst dat de twee'
Duitschers wakker zouden worden.
Heel voorzichtig dtak hij zijn hand uit naar den
kijker en schroefde de lens er zachtjes uit Hij hield
den adem in, telkens naar de slapende mannen kij
kend. De zon blakerde en schroeide met onvermin
derde hevigheid. Met uitgestrekten arm hield hij de;
lens nu schuin boven zich en wachtte... Een rook-!
wolkje kronkelde zich over het hout en hij zag dat
er een rond zwart plekje ontstond onder den feilen i
cirkel van de lens.
Gasperin bewoog het glas thans iets naar beneden,1
hij rook het schroeien van het hout In weken en
I maanden had het niet geregend; het houtwerk was
kurkdroog.
Er waren 'n paar kleine vlammetjes zichtbaar, op
drie plaatsen al. Het vuur kroop omhoog. Als de
Duitschers wakker waren geweest zouden ze het nog
wel hebben kunnen blusschen. Langzaam maar ze
ker lekten de blauw-en-oranje-vuurtongetjes naar bo
ven, het vuur nam toe en zou zich uitbreiden. Het
werk was goed gedaan, hij kon nu afwachten. Maar
nu moest Gasperin aan zijn eigen veiligheid denken.
Met zijn vrije hand begon hij aah de touwen te ruk
ken, maar zij hielden hem stevig gebonden en hij
had geen enkel werktuig om ze mee door te snijden.
Hulpeloos en wanhopig worstelde hij; hij %voelde het
bloed in zijn ooren kloppen, terwijl de vlammen met
steeds grooter spoed hun weg vervolgden.
Opeens werd een van de Duitschers wakker, blijk
baar door 'het geknetter van het brandende hout
Hola, Schneider, wordt wakker, riep hij zijn ka
meraad toe. Wat is er nu?
De twee Duitschers sprongen overeind, woedend
J toen ze het seinstation in vlammen zagen. Ze vloek
ten en holden de barak binnen om water te halen,
maar de welput was een kwart mijl verder. Ze pro
beerden met hun jassen de vlammen te dooven, maar
daarvoor had het vuur zich al te ver uitgebreid. De
droge planken brandden fel en de vlammen flakker
den ais een groote oranje-blauwe vlag boven Gaspe
rin's hoofd.
(Deze vergat zijn eigen gevaar. Wel bluffers,
waarom geef je nu het signaal niet door? Ik heb
mijn boodschap doorgezonden een boodschap die
de andere seinstations door de lucht zullen lezenl
De eene Duitecher keek hem woest aan. Ja,
snauwde hij, we hebben de kans verloren om te sei
nen, maar jij zult je leven verliezen!
En Gasperin realiseerde zich nu, dat hij zonder ge
nade aan zijn vijanden overgeleverd was.
Kom, Sohneider, help eens eventjes! En samen
bonden zij Gasperin opnieuw stevig vast, terwijl zij
de vonken van hun kleeren schudden.
- Zoo, ventje, lach ons nu maar uit! Het ga je
verder goed, hoor!
I En een oogenblik later waren de twee Pruisische;
militairen verdwenen.
Gasperin had zijn werk goed gedaan en de plan
nen van den vijand verijdeld, maar nu was zijn eigen
toestand onhoudbaar. De hitte was ondragelijk, een
vonkenregen daalde op hem neer, die gloeiende plek
ken op zijn lichaam achterliet Plotseling viel het
groote, ijzeren rad, waaraan de seintouwen bevestigd
waren, met donderend geraas naar beneden. Het had i
Igwn Imu «Mdwtld of hot had hom «otosffoa. thu
it d
s C
is c
is c;
Croi
lotI
larkli
zulk een dood was hem helaas niet beschoren!
Even flikkerde de koop in hem op, dat de hitU
touwen schroeien zou, maar als 'het zoover was,
hij er wel niet veel meer aan hebben. ■enern
Een dikke rookkolom omhulde hem; hij 'kon dei
niet meer zien en die moest er toch zijn? WaaniC0S-\
zou het anders zoo heet zijn? Zijn hersens wei
dof, hij hijgde naar adem; zijn longen hielden
niet meer uit
Ineens zag Gasperin door de rook heen een gestA^g
-heel vaag zag hij haar, want zijn oogen staken' 1
brandden.
Iets levends kwam tegen hem aan en hij voelLels r
iets kouds tegen zijn polsen. Hij merkte dat de ko:
den, waarmee hij gebonden was, losser werden eni ®'s
zijn armen vrij waren. Een moment later zijn enki .els c
en zijn beenen en hij voelde zichzelf vallen in
bodemlooze zee van vurige, lekkende vlammen
Toen hij de oogen weer opende, zag hij groene bi
men boven ziöh en het was heerlijk koel en vred
Hij lag aan den rand van het bosch, voor zich zagf"
den kleinen heuvel, waarop het seinstation gesti
had, nu een vormelooze, smeulende massa. Hij i
innerde zich direct alles wat er gebeurd was; hij fl
woog zich om op te staan, maar kermende van f
viel hij weer terug. Hij sloot de oogen weer en el
later voelde hij iets koels op het voorhoofd. Toenl
zijn oogen opsloeg, keek hij in de oogen van f
lette. r
Er was een lange stilte, eindelijk' vroeg Gaspar: uelze:
Was jij dat»., in dat vuur? jfjjg,.
Ja. l
Heb jij mij gered?
Ja. Nadat ik je eerst bijna in den dood gejaai k
heb.
Waarom ben je gekomen? H)je 1
ïk ben den heelen tijd gebleven en heb mij rersla
ter de struiken verborgen. Ik zag wat je deed.
Waarom heb je je vrienden dan niet gewii iopne
schuwd? (reeds
Mijn vrienden?... O, begrijp je het dan niet!
Je hebt zeker op het laatste oogenblik medelijders I
met mij gekregen?
Ja, ik had medelijden met je. Een vage
lach gleed over het gezicht van het meisje. Ik d
de je pas te hulp te komen, toen de anderen i
waren. Ik was zoo bang dat ik te laat zou zijn!
Je lokte mij van inijn post weg, bedroog me
komt ten slotte om mijn leven te redden? Ik begr
er niets van!
Neen? Eti toch is het eenvoudig. Ik wilde je t
het seinstation weg houden en toen dat niet i
wilde ik je trachten te redden. Ik had daar een 0
de reden voor.
Wat is die reden?
Dat ik van je 'houd, kwam het aarzelend.
Jij van mij houden? Gasperin probeerde
op zijn elleboog op t© richten. Hij sprak op ruw
toon: Is dat waar of zeg je dat nu alleen m
om je zaak te dienen?
Maar zij antwoordde op rustigen toon:
Ik houd meer van je dan van welke zaak oo*
meer dan van alles ter wereld. Het is missen)
schandelijk om het te zeggen, maar ik schaam
er niet voor, Michel. flnl
Gasperin liet zich weer op het mos vallen. Hij sp"
weer, terwijl hij haar strak aankeek
Toen ik half bewusteloos was, dacht ik dat nei
engel was, die me kwam redden, zei hij lang*M®
En ik was het maar! Ze glimlachte een
treurig.
Dus je 'hebt je leelijk vergist? h
Neen, ik geloof toch niet dat ik me vergil
zei Michel Gasj>erin peinzend.