-fi <rï 'M 11 ONS HOEKJE. DE BOODSCHAP, Het Boschduiveltje. Zoo dom alt wn tandt VOOR ONZE JEUGD Wal denken Jullie van die eendent Vindt Je het niet een prachtig steil Toch zijn se, wet de slimheid aangaat, BIJ mensehon niet bepaald ls teL Je bent soo aartedom als een eendje", wordt meestal afkeurend gezegd. Want met den aanleg van soo'n beentje Komt er niet veel ven Je terechtl Maar 1 k denk er heel anders over, laat Je gedachton óók eens gaant -Zijn wij niet dom, die op hen eoheldend Niet eons de eendon taai verstaan?»" TANTE LENNIE (Vrij naar het Engeteeh). door TANTE LKNNIH, I son etond te branden een don hemol en coh saohto wind gat koelte en woel de heuvels, waar het kleine, Indische land leg, dat bewoond werd door kolonel Qrey tin vrouw Margraet De kolonel deed op dit inblik geen dienst In hst regiment hij afzonderlijk ultgosonden voor oon post van t vertrouwen, waarvan echter de strekking geheim was en waarover niemand eenlge itlngon kon geven. sr", sooals sljn vrouw genoemd werd, was beslg voorbereidingen te troffon voor hun de tulnfoost, dat so wilden geven en werd wr bijgestaan door Ellsa, die haar naar het n land had v&zgeseld sn sas trouwe hulp gebleven boodschapper kwam hst erf op, een Me blauwo enveloppe ln de hand. HIJ groette leid en vroeg: Je ds kolonel thuis, mt- KW»" Jtwol" antwoordde ae est stak do hand alt, den brief aan te nemen. Ik sal hem ovor- Idlgon." ferteef me, mevrouw, maar Ot moet dexe toni aan hem persoonlijk overreiken en een l|s van ontvanget moebrengon." I kolonel verschoon In do deuropening, den brief, matte sljo handteekenlng en ia* Inhoud. M belangrijk ff" vroeg Mat, Wdaod" was het antwoord het komt kit hoofdkwartier. Zelfs JIJ niet moogt wat er aan de hand Is al ben Jo ook llfM- en het eohranderete vrouwtje ut» Mrek. Als üt dit papier aan iemand sou lol dat het zoek sou raken, was Ik ver- Btnljn loopbaan erbijl" «radiu maar op," iel bet Jonge vrouwtje, Mille angstig geworden. 't «t Ik word bovendien nog gewaarschuwd IIMsmde agenten, zoogenaamde spionnen, -sooals men echrijlt, op het spoor van r?j> brief willen komon." stlr man," drong slj nu aan, .Ik sou dat ■fjjjko paplor maar soo gauw mogelijk op- M wee Ik Juist van plan, klndl" HIJ opendo hikt waarin bij zijn afzonderlijke brieven Mrde en dlo met twee sleutels geopend M worden maar zijn vrouw bemerkte: ™d niet, dat ze daar veilig genoeg llggenl" tndllof, nu bon Je toch te angstig. Met 'biels Is de vellighold toch vrij wel verre- bovendien: wie weet, dat deze brief fwd en wel, man, maar men zuu de "II kunnen stelen en dan hielp hot dubbele u heel wolnlg. Jo moet ook niet vergytsn, I vuiavond vaal mensehon ontvangen! die kannen. Ons oorate tuinfeest zal zeker MOeht wordenl" Wl misschien gelijk, kind. Ik zal hel In Mme lade van mijn lessenaar llggan die «o met meedragen, nlelt" «Ie zeker, dat bet werkelijk een geheime Amant" yf vrouw, dtt Is loch Ie vor gezocht. Ik '""and dlo zijn llaam heelt te Kii w?' YVfsorgen neem', die voldoende rottig «ij" '1Br'00't 'iolmes, kunt tè gekrenkt woord leess- etond haox te dooden. -Eon seconde later viel het eobot en het dier was doodelljk getroffen. •fosldo, dal haar man een tikje gel ïA f kamer uit zondor een f«s i ,'00n Wl hel papier In de tw gelegd en hl) de kap sloot, hoorde hij 'imriiouwBil (Jet waa da stom van Ellsa. IMP»* - een cobral" ES? W *Un '6W0W. ''at Steeds op sljn llHïL'af, 'lep naar het raam, en zag, Ik,, vereohrikt en als verlamd «uren naar een reusenslang, die den ■w wat toe had gewend en op het punt 'Mar, die oogenbllkkelljk daar was, hielp het bevende schepseltje en liep met haar naar huis, terwijl de kolonel, bulten gekomen, de lengte van de cobra ging meten. Jammer genoeg ls de heelo kop verbrijzeld", iel hij „het U anders een reuzenslang. Ik heb solden sóó'n grooten geslenl" De bedlendon waren op het geluld van het schot aan komon loopon en oen van hen bracht het geweer van den kolonel weer op sljn plaats. Toen do opwinding was gezakt was, en Mar met don kolonel weer In de kamer satan, kwam Ellsa binnen; slj heelde nog en de tranen liepen ovor haar gezloht „Ik dank u duizendmaal", stamelde se u hebt mijn leven gered, mljnheerl" „Al genoogl" bromde ds kolonel, i* hoeft mtj niet dankbaar te zijn, want ale wij Jou niet naar dit land haddon meegenomen, zou Jo dit ge- vaar niet goloopsn hebben. Praat ar dus niet van. Oa maar kijken of allos voor het tuinfeest In orde ie; dat leidt Je af en zal Je goed doonl" Zoodra Ellsa da kamor verlaten had, gingen Mar'a oogan naar de lessenaar; hot was, of zij daarheen gotrokkon worden, en Inoens maakte slj een vorechrikto beweging, die haar man nlot ontging. „Kljkl zot zo, met den vtngor wijzend. „Heb Je do schuif nlot geslotontl" „Natuurlijk welt" antwoordde de kolonel, „waarom vraag Je dat»" „Omdat Je lessenaar nu open 1*1" Do kolonel keok. „Nonsenal" sol hij geprik keld, „do knel ls dlchtP „Nlot hoolomanll" hlold Mar voL „Kijk solfp De kolonel ging naar sljn bureau, probeerde bet slot het was open. Ik donk, dat het slot niet pakte, toen lk wat haastig waa en naar hot raam liep!" mompelde hij. Hij taatte Is zijn sak om den eleutol te vindon. Nlot to bekennen!" HIJ vnolde zich niet meer op zijn gemak en drukte snel op het knopje, dal de voer van het geheime laadje deed terugspringen. Hot was ïeogl" HIJ keerde zich om doodsbleek. Mar's gezicht wss net zoo wit ale het zijne. „Wègl wn* alles wat hU kon zoggen. Er was een ooganbllk stilte en toen sol Mar mot eon gedwongon lachje: „t Toovert hier loch nlot» Hot papter khn Immers niet ver wog zijn» Wlo was tn do knmer toon wij bulten stonden»" Twoe of drie bfldiop- den. Eon van hen heeft mijn goweor terugge bracht. Ik zag Iemand de kamer veriaten juist toon Ik klaar was en Ik don slang gemeten had. Hij moet gozlon hebban dat lk den sleutel ln het ■lot liet zitten. Maar Ik sal bom vinden. „Qual Hall" (Wie Is daar») „Ho Sahlb!" (Ik ben hot, mljnheerl) Rancbobi hal antwoordde hem, en hij krooe last de andere bodionden to roepen. Er waren slechte vijf aan wezig, Pranjovang ontbrak. Deze Inlandor wa* eerst einde eon week ln dienst HIJ wa* nu vertrokken en niemand wiet waarheen. „Die man la een spion en de diefl" riep de ko lonel; maar Mar, zijn vrouw was het niet eens. Ik betwijfel het Edusrdl hij ls voel te dom en te sufferig. Je hebt zeker nooit op zijn oogen gelot daar was nu gaon sprankjo slimheid In te zien neen, Ik geloof vast niet dat hij de schuldige lal" „Beste vrouw", zei hij geSrgord „je moest niet zoo dom praten. Je bent anders een heel verBtandlg menech,maar van Oosterlingen snap Je nlot vee! Jo moeat Je ook maar niet meer in dit geval verdiepen Ik zal zolf wel m'n maatregelen nomen! De Jonge vrouw gaf geen antwoord. Ze be- groep beet, dat haar man een beetje In do war was en vergal z'n mlndor vriendelijk gezegde. De kolonel merkte wel, dat ze hot niet aardig vond on probeerde het goed te maken. „Ik meen het niet kwaad." zol hij maar het Is ook zoo'n ellendige geschiedenis!" „Zullen we het tuinfeest aflesten»" vroeg zo, „Ik heb eerlijk gezegd ook weinig zin om van avond feoet to vieren." Maar haar man wilde hiervan niets weten. „Waar donk Je oon, kind» Allee moot Juist gaan of er nlots aan de hand Is. Niemand mag lots vermoeden Jaar komt hot nu luist op aan. Inlussc.hen zal Ik den omtrok laten afzoeken om dien schurk te vinden. De reden zal Ik niet opgeven. En voegde hij er aan too doe mij hot genoogon Je zelf verder bulten deze zaak ta houden, hierin kun Je huusch niets doen." En opgowondon ging hij de kamer uit. Mar kon wol hullen van spijt Ze vond het vreesolljk dat de brief gestolen waa ol soek was geraakt, maar dat zij niets mooht doen, vond se ook heel erg. Maar loon hij een uur later thuis kwam, was hU vael kalmer en. ook heel vriendelijk tegen haar. Eduard Ik ben een beetje van streek. Vindt Je hot erg, als Ik straks naar bed ga» Ik heh soo'n hoofdpijn en voel me houech nlot In staal de gasten te ontvangen. Zou hot kunnen»" vroeg ze dringend. JCladllél," antwoordde de kolonel, „het li Jammer maar als je niet ln orde ben, kan niemand Je kwalijk nemen. Het spijt ml] erg, maar Ik zal je wel verontschuldigen. Qa maar rustig liggen hoor dan ben Je morgen wel weer opgeknaptl" Een uur later liet ztj Rancholbhal hij zich komen. .JtanchodbhaT, ze! ze, „wü Je Ellsa vragen Mer te komen ten minste ale zij wat beter te." Ellea kwam en na een oogenbllk met haar go- praat te hebben, liet ze Ranohodbhal weer ont bieden en vroeg: „Is allee bezorgd dat voor bet tuinfeest be steld wae?" „Allee, behalve de honigkoeken, mevrouw! De goochelaars zijn er ook al!" De goochelaars of toovenaars worden bijna op alle feesten genoodlgd en staan dikwijls In hoog aanzien. „Laat de oudste van hen, dut Abdul Khader, dadelijk b!j mij komen!" gelastte se. Dit gebeurde en na Ranohodbhal uttdrukkeltlk bevolen te hebben haar door nlete en door nie mand te laten storen, verzocht se Ellsa haar even de Ja* van haar man ts brengen, daar de knoopen nog even voorzien moesten worden. Daarna ging se naar haar eigen kamer. Het tuinfeest wss In vollen gang. Natuurlijk vond Iedereen hot Jammer dat de vrouw vsn don kolonel er niet wee, maar niemand daoht eraan hot kwalijk te nomen, en toon het strijkje, dat voor vroolljke muzlok gosorgd had, zwoeg, traden de goochelnars naar voren on verdrong men zich om hen hoon, om van dichtbij hun kunsten kunnen bewonderen. (Wordt vervolgd). Bosohdulvoltje was eon vroolljke Kabouter. Hij woondo natuurlijk In hot woud en eprong ei rond van den eenen boom op don anderen, zoodat do takken kraakten en do bladeren mu ziek maakten. Hij lulstordo naar het lustige gebabbel der vogeltjes en naar hot rulaehen van den wind, het gemurmel der beek en 't ge kletter van den rogen. HU kook naar de zon en wtet, wat zU schoen en wat de sterretjos straalden, en met zijn oor op de sarde gedrukt, hoorde hU, wat de menaohen spraken, Ja, hij ruaddo zelfs, wat zij dachten. HU danste op don rug der herten en kriebelde hen zaohtjoe In hun ooren en soms sprong hij plotseling op de vleugels van een vogeltje, dat voorbU vloog en liet zloh meevoeren, heel hoog de lucht in. Het waa een heerlijk leventje, daar ln het groots bosoh. Wouddulvoltje nam deel aan alloe, watprondora hem gebeurde en alles sprak voor hem een bUsondore taal: de kevertjee, die soomden en de butjes, die gonsden, de dansen de zonnestofjes en alle wouddlersn. Ja, selli de granen en bloempjes vertrouwden hem al lerlei geholmpjea toe. Maar, hU, ale veel weet, verneemt ook veel treurigs en soms was ons wouddulvoltje ook wel oens droef gostsmd, vooral als hU hoordo, wat do mensehon vertoldon. Ook om de val lende bladeren, de verwelkende bloemon, eu om een atorvende vlinder ol eon dood vogeltjo had hij leed. Maar de wonden, die de natuur slaat, genezen spoedig. En daarom was het wouddulveltjo meostal vroolUk, wanneer hij In 't bosch ronddwaalde, en dlkwUls lachte hij soo Jolig In zich solt, dat, wie hem hoordo, wol moolacnen moest. HU was niet alleen bevriend met de bloemen, boomen en dieren In het bosoh. HIJ was ook de vriend der menschen en hU vertelde dengenen, die hij liefhad, veel van hetgeen hU had onder vonden en deelde hen meo, wat hem soo rUk on gelukkig maakte. Hij had één vriendje, waarvan hU bijzonder veel hield. Het wae een arme knaap, die des zomers vaak In het bosoh kwam, om bloemen, bramen en krulden te zoeken. Die knaap kwam eens op een kouden winter dag, bevend en bibberend bU hem. I „Och, lief woudduiveltje", zuchtte de jongen, „Ik ben zoo bedroefd, Moeder is ziek en Ik bon te klein en kan niets verdienen nu er niets groeit In het besneeuwde woud. We hebben geen brood meer en Ik ken niemand, die ons helpen kan; ze willen wel, maar ze hebben zeil niet veel. Weet JU somB raad»" „Jawel", zei de kabouter. „Neem mU mee naar huls. Maak een mooi, bont, rond karton nen huisje, zet me daarin en doe het deksel dicht vervolgens haal je er een touw door, maakt dat netjes vast en dah ga je met me naar de Kerstmarkt. Daar ga Je staan en roept zoo luid Je kunt: „Boschdulveltjes te koopt je zult zien, hoe goed Ik )e help „Och bosch- duiveltje, waarom zou je dat doen» 't Is toch nlots prettig voor |e In zoo'n donkore doosl" „Doe wat Ik Jo zog", antwoordde 't kabou tertje. „Ik krUg mijn vrijheid wol woer terugl" Toen stak de knaap het wouddulvoltje voor zichtig In zUn zak en nain het meo. Thuis ge komen maakte hU oon rond Bartonnen doosje, haalde er een touw door en mnakto dit notjos I vast, toon dood hij het boschduiveltje er In en ging naar de Kerstmarkt. Hier ging hU op een hoek staan, draalde de doos rond en rlop: „Boschdulveltjes to koopl" „Soom, soom, soom, rrrr, rrrr," deed hel wouddulvoltje. En hU mnakto zno'n loven dat tednroon stnan bleef „Wat oon anrtllg geluldl" lelden do mensehon on velen wlerptll oen gold- stukje In de pet van don armen knnnp Wnnnoer nlj het donsje wilde overreiken, wenkten ze hem hot le houden on eeldon: „Ual het nog maar wat brommen Je pet wordt er door gevuld" eu se bleven slaan om ts luis- i ENKELE PAASCHOEBRUWN. Nu wij Paschen gevierd hebben, kan het wel aardig zijn, lel* van sommige oude Pauschgo- bruiken te vertollen, rllo niet algemeen bokond sljn. In Engolnnd liepen' s middags op Pnnsob-Ziin dag. 'roepen jonguns lungi dn slralon en zouilra zo oen aardig meisje zijgen, vroegen ze haar. nm eon schoon I Ze mnnkten eon beleefd» buiging en solden. I'ny lor your «hoeB, Iw you plense". Als lij dnn een geldsMdije omvingen. 'I m-n sli hel uisisjs met rust eu Itokkeu verdel. Muiu De pet was bijna vol en het woudduiveltje «mg maar: „Soeme, eoeme, rrrr, rrrr —I" Op eens liep een In fluweel en bont gekleede knaap, die met zijne Moeder op de Kerstmarkt wae, en die eveneens geluisterd had, naar den armen jongen toe. „O, o, wat een aardig ding te datl" zei hij en zijn bleek gezicht straalde van verrassing. JLeol Leol" riep zijne Moeder. „Hier ben lk Moeder. Ik luister naar het bosohdulvoltje. Ooh, toe. Moeder, koop het voor mij, er te geen mooier op de heele markt." „Dat zeg ik ook", klonk op eens sen lijn stem metje. „Zei jij dat»" vroeg Leo den armen knaap. „Neen, mijn boechduiveltje." „Dat kan toch niet praten, alleen maar brom- men." De ander lachte. „Ben je ziek»" vroeg hij toen. „Je ziet zoo bloeit!" „Ik ben altijd moe" sprak de rijke knaap, „altijd". „Ik lid je wel opknappenl" riep het wouddulvoltje. „Wie zei dat nu weert" „Woudduiveltje", antwoordde de arme jongen. „Ooh kom, je schertst." „Heussh, hij kan praten, geloof me toch." „Maar dan Is het een heel bijzonder bosch duiveltje," tel eon vriendelijke stem, on de Moeder van den knaap voogde zloh bij het tweetal. „Wil Je hem hiervoor verkoopont" Zo tionde den Jongen een nieuwe guldon Mot dankbaren blik reikte de knaap het doosje over, „Nu hebben we te sten totdat Moeder weer beter li," iel hij, en toonde de vreemde dame sijn gevulde pet. „Daar ben tk bli] om," antwoordde de dame. „maar JIJ slot er uit, aleof Je 't vrceselljk koud nebt. Kom mee, met ons, we sullen je Iets ver- warmonds geven." De arme Jongen volgde hen als In oen droom, i en als In een droom, sat hij In aan prachtig, heerlijk warm vertrek, en deed sloh te goed j aan warme ohocolado on hoorlljko ketelkoeken, Lon kwam mot eon pak klepren aundrngon en J kousen, schoenen, en eon halsdoek; dat alias was voor hom. Hij was zoo overweldigd door sljn geluk, dat hij nauwelijks bedankon kon, en toen wilde hij gaan. Maar wat waa dat» Een mand vol kostelijke dingen gal man hem meo voor sljn sloke Moeder, en de vriendelijke dame sprak: Kom allo dagon hier om lots te I halen, we sullen Je Moeder helpen spoedig be- tor te wordenl" „Boschdulveltjé, Boechduiveltje, wat heb Je me heerlijk geholpen, fluisterde de arme knaap, HIJ drukte sljn wang tcgon het bonte doosje en sprak: „dankje, dankjo, dulsondmaall" Toen reikte hij Leo de hand en sol saohtjes legen hora: „Je moot het doosje 's avonds op Jo bed leggen. Het kan Je veel mooie dingen ver tellen. Toen liep hij naar huls, soo snel hij kon. En wat gebeurde er verder mot het boschdul veltjé» Dat leg avonds op Leo's bedje, en Leo kon niet slapen. Onrustig wierp hij slch om en om en keek mot wijdopen oogen de kamer rond. Toen hoordo hij „soom, poem, rrrrrrl"' Leo koek on. I „Daar sag hij het boschdulveltje. Het loek uit het doosje naar hem en knikte hem toe. „Weet Je, wat de son sohljnt»" vroeg hij, „en wat de vogols zingen ,en wat de wind rulseht»" „Neen," sol Leo. „Ook niet, wat de bijtjes soemon»" j „Neon," antwoordde Leo. „Ook niet, wat de bloempjes en de grasjes vertellen»" „Neonl" „Nu, dan verwondert het me niets, dat Je slek bent. Bn Je wilt een rijke knaap zijn» Arm ben Je, arm en weot Je het niet. Ik sal Je rijk ma- kon, Ik maak je gezond!" Woudduiveltje zotte sloh op het kussen van den knaap, dicht bij zijn oor en fluisterde. Het was zeker Iets heel moois, wat hij vertelde. Want de knaap luisterde aandachtig, zijn oogen straalden en hij laohte gelukkig, zelfs toen hij sliep. Merkwaardig. Den volgenden dag verlangde hij naar het boBch en wilde de poort uit, de vrije lucht In, en iederen dag was het weer het zelfde, want 'o avonds vertelde 't wouddui veltje hem de heerlijkste dingen van het leven daarbuiten en Leo ging alle dagen uit, om allee zelf te kunnen hooren en zien. Zijn bloeke wangon werden rood en zijn stra lende oogen zegden: Ik ben niet meer .moe, Ik ben frlsch en gezond en vroolljk, net zoo vroo- lljk als mijn boschdulveltje. En weet Je wat die deed» Op een mooie mor gen toen de lentezon In Leo's kamertje scheen was het doosje kapot, 't Boschdulveltje. zat op de venstorbank, hot hnd twoe kleine, slorlijke vlougcls aan do schoudors on knikte hem toe „Soom, soem, snem, rrrrrrl" dood hof op eons. „Nu woot Jo alles en Je bont gezond! Vaarwel! In 't woud zlon wo alkander torug" En 't spreidde zijn vleugeltjes uit en vloog terug naar het bosoh LENTE. AUee bloeit en alles bloesemt, Open ligt de groene wei, Alles fluit en alles Jubelt, In de'Lente, ln de Mei, Jonge vogels In de nesten. Veulens In.den paardenstal Kleine katjes In een stroohoed Nieuw Jong Leven ovoral I En eon zingen on eon sjilpen En goluidjos frlsch on bjlj Vloeion samen tot aocoordsn Van een loflied op de Mei 1 l'ANTH LliNNIH j weel ale de ichoono slch verzette dan mo zij het ontgelden en werd de schoen uttgetn ken. Maar,.., don volgenden dag, op Paasoh-Mat dag, dan waren de rollen omgekeerd. Dan h haald slch 't zelfde spelletje, maar waren 't meisjes, die hotseifde deden tegenover de Ji gena. o Moer bekend Is het ontsteken v»n Paaactn ren, waarvan de oorsprong natuurlijk In d heldenichen tijd Is to zoeken; slj behoorden den eeredlensi ven Oat-ern, de lentegodin, a welke het Dultsche „Ostorn" on het Engelse „Kaetern" hun naam ontloden. Oorspronkelijk wes Paschen den ook nlot a dora dan 't moolo lentefeest, ,waar de komon zomer begroet word het echoone feest, c van nieuw loven sprak. Nog In onzen tijd worden voyral In Twents de Veluwo Paoachvuren gebrand, waarvoor Jeugd daags te voren do brandstoffen ophai bij de boeren. Ze gaan de hofsteden langs ond 't zingen voji vroolljke versjes, waarvan hl een paar héél oude volgen: „Heb y ook 'ti olde mande Die wie tot Paschen brunde? Hob y ook 'n bossios riet» Aors hebben wl vuur 't Peaschvuur nletl Rn als 'n boer goon gevolg gaf aan die vrle delijke uitnoodiging, zongen de kinderen: Daor boven In den Hemol Daor henk een póljon met zemel, En 't potjen met plerenkruut, Daor kiekt de gierige duvel uut." Tot de oude Puaschgewoonten behoort K nog hot „elorslaan" In sommige streken ve Dultschlend bestaat nog de gewoonte lemat. met Pnschen uit zijn bod te slnen. Hot slaan m de rnedo heet geluk een te brengen. Het heette „Sehmack Oslorn", van het SI vlsch woerd „Hmaelte": zweep, dus; slnart m do Penschzweop. Men gebruikte hiervoor g- woonlljk wllgelnklten, dlo saamgebonden en a een ruiker versierd weren, Het slann werd len afgekocht door een of at der klein geschenk, dat meestal bestond u Peasehhrned, koek en meestal eieren. Zóó wei Hu» het ophelen ven eieren; eler, slaan gonnem; In het Ertsgebergte b.v. werd het meisje, dal c meesle eieren hnd wsggegoven, den volgende Znterdng liet Ijverigst ten dans gevraagd. En om met Int» liefelijks le eindigen, kunne eenlge bloemon genoemd worden, die In 't hl Znndnr als „Pnaarhhlonnien" goldan: de vlolb en het mndellefie Het hoette, dat deze hloomc aan de lentegodin Ostora gewild waren, voori in de oude k'onstertulnen wefd de Violier mi vuurllelde gekweekt

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 23