-fi
<rï
'M
11
ONS HOEKJE.
DE BOODSCHAP,
Het Boschduiveltje.
Zoo dom alt wn tandt
VOOR ONZE JEUGD
Wal denken Jullie van die eendent
Vindt Je het niet een prachtig steil
Toch zijn se, wet de slimheid aangaat,
BIJ mensehon niet bepaald ls teL
Je bent soo aartedom als een eendje",
wordt meestal afkeurend gezegd.
Want met den aanleg van soo'n beentje
Komt er niet veel ven Je terechtl
Maar 1 k denk er heel anders over,
laat Je gedachton óók eens gaant
-Zijn wij niet dom, die op hen eoheldend
Niet eons de eendon taai verstaan?»"
TANTE LENNIE
(Vrij naar het Engeteeh).
door TANTE LKNNIH,
I son etond te branden een don hemol
en coh saohto wind gat koelte en woel
de heuvels, waar het kleine, Indische land
leg, dat bewoond werd door kolonel Qrey
tin vrouw Margraet De kolonel deed op dit
inblik geen dienst In hst regiment hij
afzonderlijk ultgosonden voor oon post van
t vertrouwen, waarvan echter de strekking
geheim was en waarover niemand eenlge
itlngon kon geven.
sr", sooals sljn vrouw genoemd werd, was
beslg voorbereidingen te troffon voor hun
de tulnfoost, dat so wilden geven en werd
wr bijgestaan door Ellsa, die haar naar het
n land had v&zgeseld sn sas trouwe hulp
gebleven
boodschapper kwam hst erf op, een
Me blauwo enveloppe ln de hand. HIJ groette
leid en vroeg: Je ds kolonel thuis, mt-
KW»"
Jtwol" antwoordde ae est stak do hand alt,
den brief aan te nemen. Ik sal hem ovor-
Idlgon."
ferteef me, mevrouw, maar Ot moet dexe
toni aan hem persoonlijk overreiken en een
l|s van ontvanget moebrengon."
I kolonel verschoon In do deuropening,
den brief, matte sljo handteekenlng en ia*
Inhoud.
M belangrijk ff" vroeg Mat,
Wdaod" was het antwoord het komt
kit hoofdkwartier. Zelfs JIJ niet moogt
wat er aan de hand Is al ben Jo ook
llfM- en het eohranderete vrouwtje ut»
Mrek. Als üt dit papier aan iemand sou
lol dat het zoek sou raken, was Ik ver-
Btnljn loopbaan erbijl"
«radiu maar op," iel bet Jonge vrouwtje,
Mille angstig geworden.
't «t Ik word bovendien nog gewaarschuwd
IIMsmde agenten, zoogenaamde spionnen,
-sooals men echrijlt, op het spoor van
r?j> brief willen komon."
stlr man," drong slj nu aan, .Ik sou dat
■fjjjko paplor maar soo gauw mogelijk op-
M wee Ik Juist van plan, klndl" HIJ opendo
hikt waarin bij zijn afzonderlijke brieven
Mrde en dlo met twee sleutels geopend
M worden maar zijn vrouw bemerkte:
™d niet, dat ze daar veilig genoeg llggenl"
tndllof, nu bon Je toch te angstig. Met
'biels Is de vellighold toch vrij wel verre-
bovendien: wie weet, dat deze brief
fwd en wel, man, maar men zuu de
"II kunnen stelen en dan hielp hot dubbele
u heel wolnlg. Jo moet ook niet vergytsn,
I vuiavond vaal mensehon ontvangen! die
kannen. Ons oorate tuinfeest zal zeker
MOeht wordenl"
Wl misschien gelijk, kind. Ik zal hel In
Mme lade van mijn lessenaar llggan die
«o met meedragen, nlelt"
«Ie zeker, dat bet werkelijk een geheime
Amant"
yf vrouw, dtt Is loch Ie vor gezocht. Ik
'""and dlo zijn llaam heelt te
Kii w?' YVfsorgen neem', die voldoende
rottig «ij" '1Br'00't 'iolmes, kunt tè
gekrenkt
woord
leess-
etond haox te dooden. -Eon seconde later viel het
eobot en het dier was doodelljk getroffen.
•fosldo, dal haar man een tikje gel
ïA f kamer uit zondor een
f«s i ,'00n Wl hel papier In de
tw gelegd en hl) de kap sloot, hoorde hij
'imriiouwBil (Jet waa da stom van Ellsa.
IMP»* - een cobral"
ES? W *Un '6W0W. ''at Steeds op sljn
llHïL'af, 'lep naar het raam, en zag,
Ik,, vereohrikt en als verlamd
«uren naar een reusenslang, die den
■w wat toe had gewend en op het punt
'Mar, die oogenbllkkelljk daar was, hielp het
bevende schepseltje en liep met haar naar huis,
terwijl de kolonel, bulten gekomen, de lengte
van de cobra ging meten.
Jammer genoeg ls de heelo kop verbrijzeld",
iel hij „het U anders een reuzenslang. Ik heb
solden sóó'n grooten geslenl"
De bedlendon waren op het geluld van het
schot aan komon loopon en oen van hen bracht
het geweer van den kolonel weer op sljn plaats.
Toen do opwinding was gezakt was, en Mar
met don kolonel weer In de kamer satan, kwam
Ellsa binnen; slj heelde nog en de tranen liepen
ovor haar gezloht
„Ik dank u duizendmaal", stamelde se u
hebt mijn leven gered, mljnheerl"
„Al genoogl" bromde ds kolonel, i* hoeft mtj
niet dankbaar te zijn, want ale wij Jou niet
naar dit land haddon meegenomen, zou Jo dit ge-
vaar niet goloopsn hebben. Praat ar dus niet
van. Oa maar kijken of allos voor het tuinfeest
In orde ie; dat leidt Je af en zal Je goed doonl"
Zoodra Ellsa da kamor verlaten had, gingen
Mar'a oogan naar de lessenaar; hot was, of zij
daarheen gotrokkon worden, en Inoens maakte
slj een vorechrikto beweging, die haar man
nlot ontging.
„Kljkl zot zo, met den vtngor wijzend. „Heb
Je do schuif nlot geslotontl"
„Natuurlijk welt" antwoordde de kolonel,
„waarom vraag Je dat»"
„Omdat Je lessenaar nu open 1*1"
Do kolonel keok. „Nonsenal" sol hij geprik
keld, „do knel ls dlchtP
„Nlot hoolomanll" hlold Mar voL „Kijk solfp
De kolonel ging naar sljn bureau, probeerde
bet slot het was open. Ik donk, dat het slot
niet pakte, toen lk wat haastig waa en naar hot
raam liep!" mompelde hij. Hij taatte Is zijn sak
om den eleutol te vindon. Nlot to bekennen!"
HIJ vnolde zich niet meer op zijn gemak en
drukte snel op het knopje, dal de voer van het
geheime laadje deed terugspringen. Hot was
ïeogl" HIJ keerde zich om doodsbleek.
Mar's gezicht wss net zoo wit ale het zijne.
„Wègl wn* alles wat hU kon zoggen. Er was
een ooganbllk stilte en toen sol Mar mot eon
gedwongon lachje:
„t Toovert hier loch nlot» Hot papter khn
Immers niet ver wog zijn» Wlo was tn do knmer
toon wij bulten stonden»" Twoe of drie bfldiop-
den. Eon van hen heeft mijn goweor terugge
bracht. Ik zag Iemand de kamer veriaten juist
toon Ik klaar was en Ik don slang gemeten had.
Hij moet gozlon hebban dat lk den sleutel ln het
■lot liet zitten. Maar Ik sal bom vinden. „Qual
Hall" (Wie Is daar»)
„Ho Sahlb!" (Ik ben hot, mljnheerl) Rancbobi
hal antwoordde hem, en hij krooe last de andere
bodionden to roepen. Er waren slechte vijf aan
wezig, Pranjovang ontbrak.
Deze Inlandor wa* eerst einde eon week ln
dienst HIJ wa* nu vertrokken en niemand wiet
waarheen.
„Die man la een spion en de diefl" riep de ko
lonel; maar Mar, zijn vrouw was het niet eens.
Ik betwijfel het Edusrdl hij ls voel te dom en te
sufferig. Je hebt zeker nooit op zijn oogen gelot
daar was nu gaon sprankjo slimheid In te
zien neen, Ik geloof vast niet dat hij de
schuldige lal"
„Beste vrouw", zei hij geSrgord „je moest
niet zoo dom praten. Je bent anders een heel
verBtandlg menech,maar van Oosterlingen
snap Je nlot vee! Jo moeat Je ook maar niet
meer in dit geval verdiepen Ik zal zolf wel
m'n maatregelen nomen!
De Jonge vrouw gaf geen antwoord. Ze be-
groep beet, dat haar man een beetje In do war
was en vergal z'n mlndor vriendelijk gezegde.
De kolonel merkte wel, dat ze hot niet aardig
vond on probeerde het goed te maken. „Ik meen
het niet kwaad." zol hij maar het Is ook zoo'n
ellendige geschiedenis!"
„Zullen we het tuinfeest aflesten»" vroeg zo,
„Ik heb eerlijk gezegd ook weinig zin om van
avond feoet to vieren."
Maar haar man wilde hiervan niets weten.
„Waar donk Je oon, kind» Allee moot Juist
gaan of er nlots aan de hand Is. Niemand mag
lots vermoeden Jaar komt hot nu luist op aan.
Inlussc.hen zal Ik den omtrok laten afzoeken
om dien schurk te vinden. De reden zal Ik niet
opgeven. En voegde hij er aan too doe mij
hot genoogon Je zelf verder bulten deze zaak ta
houden, hierin kun Je huusch niets doen." En
opgowondon ging hij de kamer uit.
Mar kon wol hullen van spijt Ze vond het
vreesolljk dat de brief gestolen waa ol soek was
geraakt, maar dat zij niets mooht doen, vond se
ook heel erg.
Maar loon hij een uur later thuis kwam, was
hU vael kalmer en. ook heel vriendelijk tegen
haar.
Eduard Ik ben een beetje van streek. Vindt
Je hot erg, als Ik straks naar bed ga» Ik heh
soo'n hoofdpijn en voel me houech nlot In staal
de gasten te ontvangen. Zou hot kunnen»"
vroeg ze dringend.
JCladllél," antwoordde de kolonel, „het li
Jammer maar als je niet ln orde ben, kan
niemand Je kwalijk nemen. Het spijt ml] erg,
maar Ik zal je wel verontschuldigen. Qa maar
rustig liggen hoor dan ben Je morgen wel
weer opgeknaptl"
Een uur later liet ztj Rancholbhal hij zich
komen.
.JtanchodbhaT, ze! ze, „wü Je Ellsa vragen
Mer te komen ten minste ale zij wat
beter te."
Ellea kwam en na een oogenbllk met haar go-
praat te hebben, liet ze Ranohodbhal weer ont
bieden en vroeg:
„Is allee bezorgd dat voor bet tuinfeest be
steld wae?"
„Allee, behalve de honigkoeken, mevrouw!
De goochelaars zijn er ook al!"
De goochelaars of toovenaars worden bijna
op alle feesten genoodlgd en staan dikwijls In
hoog aanzien.
„Laat de oudste van hen, dut Abdul Khader,
dadelijk b!j mij komen!" gelastte se.
Dit gebeurde en na Ranohodbhal uttdrukkeltlk
bevolen te hebben haar door nlete en door nie
mand te laten storen, verzocht se Ellsa haar
even de Ja* van haar man ts brengen, daar de
knoopen nog even voorzien moesten worden.
Daarna ging se naar haar eigen kamer.
Het tuinfeest wss In vollen gang. Natuurlijk
vond Iedereen hot Jammer dat de vrouw vsn
don kolonel er niet wee, maar niemand daoht
eraan hot kwalijk te nomen, en toon het strijkje,
dat voor vroolljke muzlok gosorgd had, zwoeg,
traden de goochelnars naar voren on verdrong
men zich om hen hoon, om van dichtbij hun
kunsten kunnen bewonderen.
(Wordt vervolgd).
Bosohdulvoltje was eon vroolljke Kabouter.
Hij woondo natuurlijk In hot woud en eprong
ei rond van den eenen boom op don anderen,
zoodat do takken kraakten en do bladeren mu
ziek maakten. Hij lulstordo naar het lustige
gebabbel der vogeltjes en naar hot rulaehen
van den wind, het gemurmel der beek en 't ge
kletter van den rogen. HU kook naar de zon
en wtet, wat zU schoen en wat de sterretjos
straalden, en met zijn oor op de sarde gedrukt,
hoorde hU, wat de menaohen spraken, Ja, hij
ruaddo zelfs, wat zij dachten.
HU danste op don rug der herten en kriebelde
hen zaohtjoe In hun ooren en soms sprong hij
plotseling op de vleugels van een vogeltje, dat
voorbU vloog en liet zloh meevoeren, heel hoog
de lucht in.
Het waa een heerlijk leventje, daar ln het
groots bosoh. Wouddulvoltje nam deel aan
alloe, watprondora hem gebeurde en alles sprak
voor hem een bUsondore taal: de kevertjee, die
soomden en de butjes, die gonsden, de dansen
de zonnestofjes en alle wouddlersn. Ja, selli
de granen en bloempjes vertrouwden hem al
lerlei geholmpjea toe.
Maar, hU, ale veel weet, verneemt ook veel
treurigs en soms was ons wouddulvoltje ook
wel oens droef gostsmd, vooral als hU hoordo,
wat do mensehon vertoldon. Ook om de val
lende bladeren, de verwelkende bloemon,
eu om een atorvende vlinder ol eon dood
vogeltjo had hij leed. Maar de wonden, die de
natuur slaat, genezen spoedig. En daarom was
het wouddulveltjo meostal vroolUk, wanneer
hij In 't bosch ronddwaalde, en dlkwUls lachte
hij soo Jolig In zich solt, dat, wie hem hoordo,
wol moolacnen moest.
HU was niet alleen bevriend met de bloemen,
boomen en dieren In het bosoh. HIJ was ook de
vriend der menschen en hU vertelde dengenen,
die hij liefhad, veel van hetgeen hU had onder
vonden en deelde hen meo, wat hem soo rUk
on gelukkig maakte.
Hij had één vriendje, waarvan hU bijzonder
veel hield. Het wae een arme knaap, die des
zomers vaak In het bosoh kwam, om bloemen,
bramen en krulden te zoeken.
Die knaap kwam eens op een kouden winter
dag, bevend en bibberend bU hem.
I „Och, lief woudduiveltje", zuchtte de jongen,
„Ik ben zoo bedroefd, Moeder is ziek en Ik bon
te klein en kan niets verdienen nu er niets
groeit In het besneeuwde woud. We hebben
geen brood meer en Ik ken niemand, die ons
helpen kan; ze willen wel, maar ze hebben zeil
niet veel. Weet JU somB raad»"
„Jawel", zei de kabouter. „Neem mU mee
naar huls. Maak een mooi, bont, rond karton
nen huisje, zet me daarin en doe het deksel
dicht vervolgens haal je er een touw door,
maakt dat netjes vast en dah ga je met me
naar de Kerstmarkt. Daar ga Je staan en roept
zoo luid Je kunt: „Boschdulveltjes te koopt je
zult zien, hoe goed Ik )e help „Och bosch-
duiveltje, waarom zou je dat doen» 't Is toch
nlots prettig voor |e In zoo'n donkore doosl"
„Doe wat Ik Jo zog", antwoordde 't kabou
tertje. „Ik krUg mijn vrijheid wol woer terugl"
Toen stak de knaap het wouddulvoltje voor
zichtig In zUn zak en nain het meo. Thuis ge
komen maakte hU oon rond Bartonnen doosje,
haalde er een touw door en mnakto dit notjos
I vast, toon dood hij het boschduiveltje er In en
ging naar de Kerstmarkt.
Hier ging hU op een hoek staan, draalde de
doos rond en rlop: „Boschdulveltjes to koopl"
„Soom, soom, soom, rrrr, rrrr," deed hel
wouddulvoltje. En hU mnakto zno'n loven dat
tednroon stnan bleef „Wat oon anrtllg geluldl"
lelden do mensehon on velen wlerptll oen gold-
stukje In de pet van don armen knnnp
Wnnnoer nlj het donsje wilde overreiken,
wenkten ze hem hot le houden on eeldon: „Ual
het nog maar wat brommen Je pet wordt er
door gevuld" eu se bleven slaan om ts luis-
i
ENKELE PAASCHOEBRUWN.
Nu wij Paschen gevierd hebben, kan het wel
aardig zijn, lel* van sommige oude Pauschgo-
bruiken te vertollen, rllo niet algemeen bokond
sljn.
In Engolnnd liepen' s middags op Pnnsob-Ziin
dag. 'roepen jonguns lungi dn slralon en zouilra
zo oen aardig meisje zijgen, vroegen ze haar.
nm eon schoon I
Ze mnnkten eon beleefd» buiging en solden.
I'ny lor your «hoeB, Iw you plense".
Als lij dnn een geldsMdije omvingen. 'I m-n sli
hel uisisjs met rust eu Itokkeu verdel. Muiu
De pet was bijna vol en het woudduiveltje
«mg maar: „Soeme, eoeme, rrrr, rrrr —I"
Op eens liep een In fluweel en bont gekleede
knaap, die met zijne Moeder op de Kerstmarkt
wae, en die eveneens geluisterd had, naar den
armen jongen toe.
„O, o, wat een aardig ding te datl" zei hij en
zijn bleek gezicht straalde van verrassing.
JLeol Leol" riep zijne Moeder.
„Hier ben lk Moeder. Ik luister naar het
bosohdulvoltje. Ooh, toe. Moeder, koop het
voor mij, er te geen mooier op de heele markt."
„Dat zeg ik ook", klonk op eens sen lijn stem
metje.
„Zei jij dat»" vroeg Leo den armen knaap.
„Neen, mijn boechduiveltje."
„Dat kan toch niet praten, alleen maar brom-
men."
De ander lachte. „Ben je ziek»" vroeg hij
toen. „Je ziet zoo bloeit!"
„Ik ben altijd moe" sprak de rijke knaap,
„altijd". „Ik lid je wel opknappenl" riep het
wouddulvoltje.
„Wie zei dat nu weert"
„Woudduiveltje", antwoordde de arme jongen.
„Ooh kom, je schertst."
„Heussh, hij kan praten, geloof me toch."
„Maar dan Is het een heel bijzonder bosch
duiveltje," tel eon vriendelijke stem, on de
Moeder van den knaap voogde zloh bij het
tweetal. „Wil Je hem hiervoor verkoopont" Zo
tionde den Jongen een nieuwe guldon Mot
dankbaren blik reikte de knaap het doosje
over,
„Nu hebben we te sten totdat Moeder weer
beter li," iel hij, en toonde de vreemde dame
sijn gevulde pet.
„Daar ben tk bli] om," antwoordde de dame.
„maar JIJ slot er uit, aleof Je 't vrceselljk koud
nebt. Kom mee, met ons, we sullen je Iets ver-
warmonds geven."
De arme Jongen volgde hen als In oen droom,
i en als In een droom, sat hij In aan prachtig,
heerlijk warm vertrek, en deed sloh te goed
j aan warme ohocolado on hoorlljko ketelkoeken,
Lon kwam mot eon pak klepren aundrngon en
J kousen, schoenen, en eon halsdoek; dat alias
was voor hom. Hij was zoo overweldigd door
sljn geluk, dat hij nauwelijks bedankon kon, en
toen wilde hij gaan. Maar wat waa dat» Een
mand vol kostelijke dingen gal man hem meo
voor sljn sloke Moeder, en de vriendelijke
dame sprak: Kom allo dagon hier om lots te
I halen, we sullen Je Moeder helpen spoedig be-
tor te wordenl"
„Boschdulveltjé, Boechduiveltje, wat heb Je
me heerlijk geholpen, fluisterde de arme knaap,
HIJ drukte sljn wang tcgon het bonte doosje en
sprak: „dankje, dankjo, dulsondmaall"
Toen reikte hij Leo de hand en sol saohtjes
legen hora: „Je moot het doosje 's avonds op Jo
bed leggen. Het kan Je veel mooie dingen ver
tellen.
Toen liep hij naar huls, soo snel hij kon. En
wat gebeurde er verder mot het boschdul
veltjé» Dat leg avonds op Leo's bedje, en Leo
kon niet slapen. Onrustig wierp hij slch om en
om en keek mot wijdopen oogen de kamer
rond. Toen hoordo hij „soom, poem, rrrrrrl"'
Leo koek on.
I „Daar sag hij het boschdulveltje. Het loek uit
het doosje naar hem en knikte hem toe.
„Weet Je, wat de son sohljnt»" vroeg hij, „en
wat de vogols zingen ,en wat de wind
rulseht»"
„Neen," sol Leo.
„Ook niet, wat de bijtjes soemon»"
j „Neon," antwoordde Leo.
„Ook niet, wat de bloempjes en de grasjes
vertellen»"
„Neonl"
„Nu, dan verwondert het me niets, dat Je slek
bent. Bn Je wilt een rijke knaap zijn» Arm ben
Je, arm en weot Je het niet. Ik sal Je rijk ma-
kon, Ik maak je gezond!"
Woudduiveltje zotte sloh op het kussen van
den knaap, dicht bij zijn oor en fluisterde. Het
was zeker Iets heel moois, wat hij vertelde.
Want de knaap luisterde aandachtig, zijn oogen
straalden en hij laohte gelukkig, zelfs toen hij
sliep.
Merkwaardig. Den volgenden dag verlangde
hij naar het boBch en wilde de poort uit, de
vrije lucht In, en iederen dag was het weer het
zelfde, want 'o avonds vertelde 't wouddui
veltje hem de heerlijkste dingen van het leven
daarbuiten en Leo ging alle dagen uit, om allee
zelf te kunnen hooren en zien.
Zijn bloeke wangon werden rood en zijn stra
lende oogen zegden: Ik ben niet meer .moe, Ik
ben frlsch en gezond en vroolljk, net zoo vroo-
lljk als mijn boschdulveltje.
En weet Je wat die deed» Op een mooie mor
gen toen de lentezon In Leo's kamertje scheen
was het doosje kapot, 't Boschdulveltje. zat op
de venstorbank, hot hnd twoe kleine, slorlijke
vlougcls aan do schoudors on knikte hem toe
„Soom, soem, snem, rrrrrrl" dood hof op eons.
„Nu woot Jo alles en Je bont gezond! Vaarwel!
In 't woud zlon wo alkander torug"
En 't spreidde zijn vleugeltjes uit en vloog
terug naar het bosoh
LENTE.
AUee bloeit en alles bloesemt,
Open ligt de groene wei,
Alles fluit en alles Jubelt,
In de'Lente, ln de Mei,
Jonge vogels In de nesten.
Veulens In.den paardenstal
Kleine katjes In een stroohoed
Nieuw Jong Leven ovoral I
En eon zingen on eon sjilpen
En goluidjos frlsch on bjlj
Vloeion samen tot aocoordsn
Van een loflied op de Mei 1
l'ANTH LliNNIH j
weel ale de ichoono slch verzette dan mo
zij het ontgelden en werd de schoen uttgetn
ken.
Maar,.., don volgenden dag, op Paasoh-Mat
dag, dan waren de rollen omgekeerd. Dan h
haald slch 't zelfde spelletje, maar waren 't
meisjes, die hotseifde deden tegenover de Ji
gena. o
Moer bekend Is het ontsteken v»n Paaactn
ren, waarvan de oorsprong natuurlijk In d
heldenichen tijd Is to zoeken; slj behoorden
den eeredlensi ven Oat-ern, de lentegodin, a
welke het Dultsche „Ostorn" on het Engelse
„Kaetern" hun naam ontloden.
Oorspronkelijk wes Paschen den ook nlot a
dora dan 't moolo lentefeest, ,waar de komon
zomer begroet word het echoone feest, c
van nieuw loven sprak.
Nog In onzen tijd worden voyral In Twents
de Veluwo Paoachvuren gebrand, waarvoor
Jeugd daags te voren do brandstoffen ophai
bij de boeren. Ze gaan de hofsteden langs ond
't zingen voji vroolljke versjes, waarvan hl
een paar héél oude volgen:
„Heb y ook 'ti olde mande
Die wie tot Paschen brunde?
Hob y ook 'n bossios riet»
Aors hebben wl vuur 't Peaschvuur nletl
Rn als 'n boer goon gevolg gaf aan die vrle
delijke uitnoodiging, zongen de kinderen:
Daor boven In den Hemol
Daor henk een póljon met zemel,
En 't potjen met plerenkruut,
Daor kiekt de gierige duvel uut."
Tot de oude Puaschgewoonten behoort K
nog hot „elorslaan" In sommige streken ve
Dultschlend bestaat nog de gewoonte lemat.
met Pnschen uit zijn bod te slnen. Hot slaan m
de rnedo heet geluk een te brengen.
Het heette „Sehmack Oslorn", van het SI
vlsch woerd „Hmaelte": zweep, dus; slnart m
do Penschzweop. Men gebruikte hiervoor g-
woonlljk wllgelnklten, dlo saamgebonden en a
een ruiker versierd weren,
Het slann werd len afgekocht door een of at
der klein geschenk, dat meestal bestond u
Peasehhrned, koek en meestal eieren. Zóó wei
Hu» het ophelen ven eieren; eler, slaan gonnem;
In het Ertsgebergte b.v. werd het meisje, dal c
meesle eieren hnd wsggegoven, den volgende
Znterdng liet Ijverigst ten dans gevraagd.
En om met Int» liefelijks le eindigen, kunne
eenlge bloemon genoemd worden, die In 't hl
Znndnr als „Pnaarhhlonnien" goldan: de vlolb
en het mndellefie Het hoette, dat deze hloomc
aan de lentegodin Ostora gewild waren, voori
in de oude k'onstertulnen wefd de Violier mi
vuurllelde gekweekt