Mager Courant VOOR DE KINDEREN. Vijfde Blad. „PLUVO, DE GESCHANDVLEKTE". WAT PIM EN PUK OVERKWAM. Zaterdag 12 Mei 1928. 71ste Jaargang. No. 8253 Oorspronkelijke schets door SIROfLF. (Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden.) Het was ter gelegenheid van het hVugelijike feit, dat de Fokveehoudersvereeniging „De vette zeugT in Heidorp haar driejarig bestaan herdacht, dat de Rederijkerakainer van het dorp, het plan had op gevat, een. openluchtspel op te voeren. Het stuk was door niemand minder dan den voorzitter de® Rederijkerskamer geschreven, welke begaafde man in het dagelijksch leven het nuttige ambacht van barbier uitoefende. Het leed dan ook geen twijfel, Pluvo de geschandvlekte, 'Drama uit het Romein- sche zedenleven, zou een daverend succes worden. En nu, op dezen blakerenden zomer-Zater- dagimiddag, was het de generale repetitie, in cos- tuum, die aan de uitvoering op den volgenden dag zou voorafgaan., Nu, te oordeelen naar de personen, die hier op het erf achter de herberg: „De Groote Slok" aanwezig waren, onder leiding van den kunstzinnigen bar bier, moeten de lieden in den Ronneinschen tijd er wel izeer uitzinnig hebben uitgezien. Want daar stond Nabarro, de aanvoerder der legioenen, in booge baggerlaarzen, met een blauwe kiel aan, waarover een borstkuras, dat hem eenvoudig elke beweging belette, terwijl zijn hoofd bedolven werd onder een ontzaggelijken helm, waarop een woest- roode vederbos geplant was. Daarnaast stond Pluvo, de geschandvlekte, de verrader uit bet stuk, met klompen aan en zwartleeren beenkappen, met een Engelsch leeren broek en ook1 een borstkuras, dat hem tot het middel reikte, terwijl hiji een frivole iluweelen baret met lange veer op zij scheef op de stugge haren geplant had. En dan de blonde Helena, die schijndood moest zijn, hetgeen juist het hoogtepunt van het drama vormde. De Rederijkerskamer zat slecht in haar vrouwelijke leden, weshalve die rol' van de blonde Pelena vervuld werd door Hein van den Bakker, voorzien van een vlasgele pruik met twee onwaar schijnlijk lange vlechten. Helena lag op een geïm proviseerde Romeinsche rustbank, bestaande uit drie kisten, waarin veekoeken hadden gezeten, en droeg een witte tunica, die sterk deed denken aan een nachthemd, terwijl daaronder uit een paar beenen in een blauwe linnen broek en met 'klompen sta ken. Dat zijl schijndood was, scheen haar niets te hinderen, want zij kauwde geno egel ijk op een ta bakspruim) en probeerde het zich intusschen zoo gemakkelijk mogelijk op de kisten te maken, terwijl haar overvloedige en overdreven vlechten door het zand Sleepten. E'en paar meter van haar voeten verwijderd stond de grijze aarden kruik, waarin de koele dronk verondersteld was te zitten, en waar uit men in dien zonderlingen Romeinachen tijd scheen te drinken. Ten minste volgens den barbier. Ik behoef U nauwelijks te zeggen, dat er belang stellende toeschouwers waren, die rondom het openlucht-theater geschaard stonden en reeds vooraf genoten van het spel. 'Natuurlijk' waren er ook Jon getjes. Jongetjes zijn altijd, overal, bij iedereen en alles waar ze niet zijn moeten. Dus waren ze hier ook. De barbier, in zijn Zondagsche zwarte pandjesjas, zette zich in postuur, alsof hij! wilde roepen: „Wie volgt, knippen of scheren", en zei: „We zulle die sjène van het Ontwaken van de schoono Helena nog effe deurneme v'ruit, Nabarro, Pluvo, op jelui plaasse voor het zestiende taffireel! Nabarro zinkt .gebroken aan de sponde van de dooie Helena, en Pluvo mot valsch lachen, nou v'ruit, daar gane wel" Daar zakte Nabarro eensklaps op beide knieën, liet zijn hoofd met de vederbos boven Heiena's ge laat zinken en riep uit: „Owee, mij, waar binne mijn Jegioene gebleve? Waar benne ze? En gal, De gevangenispredikantVrienden, ik zal u hedenochtend spreken over het groote zedelijke goed der vrijheid. - Als Iemand me verveelt en me vraagt waar ik woon, dan zeg ik altijdin een buitenbuurt. En waar woont u? In een buitenbuurt! Passing Show, Londen). 'schoone Helena, ach, dat ook giai unaai ontrouw zait geworrel Waarom most gai eterreve? Waarom ligt gai daar, zoo koud as een steen? Waarom hoort gai mai niet, o, Helena I Waarom zegt gai niets tot Uwen beminden Nabarro?" „Hatsjie !U", zei Helena plotseling, terwijl ze zich half oprichtte en luid nieste, omi vervolgens in een ilach uit te barsten. Pluvo, de verrader, lachte valsch en keek' daarbij als een stervend schaap. Nabarro, verschrikt, riep: „Verroest!" „Stil leggel" riep de barbier boos tot Helena, die inmiddels weer was gaan liggen, „Bèje heelemaal •mal, Je bint schijndood, verstaje,, mot je niet niezeP' „Ken ik het hellepe?", wilde de flehdjindooda He lena, ook niet op haar mondje gevallen, weten. „Mot ie me maar niet mit die veere in me neus staan te kietelen!" „Over die sjène!", beval' de baibier valsch van kwaadheid. „En dan mot Nabarro ze veere bij zich houw el Het zestiende taffireel, v'r uit Nabarro: Owee, mij Helena...." Nabarro was opgestaan, zakte weer gebroken in een, en stelde weer de vrij; overbodige vraag aan de steenkoude Helena, die toch niet antwoorden mocht. Omdat ze schijndood was en stijl moest lig gen. Maar ze lag niet stil. EJen inwendige hevige ontroering, scheen haar, lichaam heftig te doen tril len, terwijl haar gelaat vuurrood werd. Men zou gedacht hebben, dat ze inwendig lag te stikken van het lachen. Ze had namelijk tusschen de oogharen van haar schijndoode oogen iets gezien; een paar jongetjes, die zich op verdachte wijze bij den kruik hadden opgehouden. Maar aangezien zij1 schijn dood was, mocht zij' niets zeggen en schudde alleen maar, (hetgeen haar de verontwaardigde uitval van den barbier om „toch stil) te legge, omdat bijl haar andera een scheerkwast ln zijn bakkes zon «top pen" bezorgde. E!n het spel ging voort: O, Helena, waarom zegt gai niets tot Uwen beminden Nabarro?" „Kom, vriend, tem uw smart" noodigde de val- sche 'Pluvo uit, die bovendien nog geschandvlekt was, „de schoone Helena is niet meer, zij" is voor altijd hene gegaan. Kom, drink een slokkie van deez' koele drank!En daarbij wees hij op de kruik, die bier bevatte. iDit liet Nabarro zich geen twee keer zeggen. Hij liep naar de kruik toe en zei, terwijl hij! hem aan zijn mond zette: „Gai hebt gelaik, Pluvo, ik mot mijn brandend hart gaan blusschen! O Helena!" Dan begroef hij zijn gelaat geheel in den kruik, en klokte nadrukkelijk. Totdat hij plotseling het hoofd omhoog stak, 'lijkbleek werd, de hand tegen zijn keel en mond drukte, izich plotseling bukte en dan begon een deel van het gedronken© weer aan 'den schoot der aarde toe te vertrouwen. Maar het was niet alles bier, dat aldus zijn mond verliet.... Een (klein, grasgroen kikkertje, met wit-geei borst|e, kwam mee naar buiten, viel op den grond en be gon aanstonds met groote sprongen zich uit die voeten te maken, in de richting van de sloot.... Toen ging er onder de schaarsche toeschouwers een bulderend gelach op. Drie jongetjes waren al even te voren met wild kflompgekletter weggerend, naar het uiterste einde van het dorp, ver buiten het bereik van die wrekende arm van Nabarro, De schoone Helena rukte zich in groote benauwd heid de vlechten van het 'hoofd! en lag! gedurende vijf minuten te snikken van het lachen. Wat wel het beste bewijs mocht ztfm, dat zij slechts schijndood was. Die uitvoering! werd een uitbundig succes. je vriendin Ella lachte me erg vriendelijk toe, toen ze me gisteren tegen kwam. Ja, ze zei tegen me, dat ze haar lachen on mogelijk had kunnen inhouden! 433. Verheugd loopen ze door het smalle pad naar de open vlakte, blij, dat ze ein delijk tenminste uit dat groote bosch zullen komen. Bijna zijn ze aan 't eind van 't pad, als plotseling een groot, zwaar ding vlak voor hen wordt neergezet en weer weggenomen. Dan zien ze nog zoo'n ding neerzetten en weer wegnemen en... weg is 't! 437. En toen opeens.nee als je dat gehoord en gezien had! Ho ehet gebeun- de begrepen ze geen van allen, maar op eens gaf dat vreemde ding, waar die mensch door keek een verschrikkelijke knal! Zóó hard als de vier konijntjes nog nooit in hun leven gehoord1 hadden. Van schrik vielen ze onderstboven en rol den ze een heel eind achteruit! 434 Ze schrikken alle vier hevig en springen bijna tegelijk een flink eind achteruit. Dat was een menSch, fluisterde John heel angstig. Dat was een mensch en wat wij gezien hebben, waren zijn beide beenen. Een mensch! Dat was wel een heel erg gevaarlijk dier! Bang kropen ze dicht tegen elkaar aan. 438. Wat een schrik! Moeder heeft altijd tegen ons gezegd, vertelde Gladijs, dat je met menschen heel voorzichtig moet zijn. 't Zijn heel rare dieren! Voorzichtig keken ze om het hoekje, want ze hoorden niets meer. Ze zagen hoe de mensch met groote stappen verder liep. Het knalding droeg hen onder den arm en vlak achter hem liep een 'hond. Ook een gevaarlijk dier, zei Gladijs. 425. Een oogenblik blijven ze zóó dicht tegen elkaar aangedrukt aan 't eind van 't boschpad staan, maar dan overwint toch de nieuwsgierigheid. Ze hooren niets meer, zou dat verschrikkelijke mensch nog te zien zijn? Heel voorzichtig kijken ze om 't hoekje. Ja, hij staat er. Daar, kijk maar! En hij' houdt een lang ding aan zijn schouder. 439. Gelukkig, het gevaar is voorbij. De verschrikkelijke mensch met dat rare knalding is verdwenen. Op een holletje loopen ze het bosch uit en de open vlak te in. Hard, steeds harder. Maar opeens. Wat is dat? Wat hoorden ze daar? t Is precies of er iemand kreunt, die heel er ge pijn heeft. Ze kijken elkaar aan. Wat kan dat zijln? 436. Wat doet hij, fluisteren Puk en Gladijs, die niet durven kijken? i Ssjt, waarschuwen John en Pim. Hij kijkt door een lange buis. Wat ziet hij dan, vroeg Gladijs met een heel erg bevend stemmetje? De twee antwoordden haar echter niet Zeer nieuwsgierig keken ze naar die rare mtenschen. Wat was dot toch? 440. Verwonderd blijven ze luisteren. Geen van de vier begrijpt het! Opeens hooren ze 't weer. 't Is toch wel echt kreunen. Plotseling roept John: ,,'t Komt daar ginds wegl Achter dat dijkje!" Ze hollen er alle vier heen. Vlak bij1 het dijkje hooren ze 't heel duidelijk. Ze klimmen omhoog en zien dan een ge wonde haas, die erge pijn lijdt

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 15