ONS HOEKJE.
{geschiedenis van gevaar
en heldenmoed.
VOOR ONZE JEUGD
boe het heerlijke zonlicht,
lat op weiden en woud."
ii dit Ued van Catharina v. Rennes,
«q zing het zoo graag, omdat woor-
alodle tot een jubel werden tot een
toor de verrukelljke lenteion en dl
in het voorjaar!
oogonbllk zit ik in de Ha&rlemeche
l tram, „de gloote, glijze", zooals
mijn kleinkind, op zijn manier zoo
Ean zeggen en in die groote grijze
in t' hoekje, waar de zon op mijn
t, waar ook ik mij baad in de stralen
die mij warm doordringen en mij
a
i lk te schrijven en met jullie te
rijden we langs bloeiende tulpen en
i 1 Doet mij heimwee krijgen naar
In Noordwijk, waar ons huls lag te
er bloemvelden.
Igische schilder zei eens: „U woont
et Paradijs!" en lk begreep, dat nij
eeld bedoelde de vreugde, de blij-
leuren in den gloed van het schitte-
nellcht.
0 jullie Is naar de bloemvelden ge*
heeft de Betuwe in bloei gezien!
Haarlemmer Vaart stippelen in het
fokster en dotterbloemen een
mengeling van groen, lila, geel.
op mijn schrijftafel staan dotterbloe-
ten oude, groen Japansche pul zóó
ik ze niet wil ruilen voor de mooiste
reekto bloemen.
sleden zag ik ie staan in een groene
- Je weet wel zoo'n gewoon grof
- en 't viel me op hoe mooi ze er
dere bloem is een wonder 't blanke
s 't veldviooltje. O, de veldboemen 1
toch goed staar niet alleen voor
ten naar de pracht van orchideeën en
om der kasbloemen nóg eens: élke
een wonder, een openbaring, maar
ten van 't veld zijn de bevoorrechte,
r schijnt de zon het meest, voor haar
refe regendruppel, langs haar strijkt de
A\ zij baden het eerst in den dauw
morgen! En meegenomen naar huis
Je kamer zonnig en licht; brengen ze
do frischheid van het veld en de geu-
bosoh I
veel hangt er van af, hoe men de
rangschikt, of men ze zet een vaas of
*rel in een drijfbak, waarin ze dikwijls
ooist zullen doen.
ook: let vooral op de combinatie
en en vaas laat 't zoo zijn, dat
overeenstemming zijn ook van
is anders de schoonheid geweld doen;
dit zóó kan voelen, wie z'n bloemen
ingedrukt, achteloos stopt in 't een of
aasje, leeft rijker en zal hoe een-
lok haar kamer of huis moge zijn
tempel op leggen van liefde tot het
dat ln lederen schoonheids vorm tot
Dmt,
tuwel zijn mij nagemaakte, onechte
- de papieren of zijden vodjes, de
uste rozen ol 't vraagt handigheid
teere blaadjes zoo kunstig te vormen
Uien dat je haast zoudt gelooven, dat
1% maar zoo in een vaasje gesto-
1 ty 't pronktafeltje gezet, zijn ze ge*
V Mn bespotting't Mankeert er nog
Jw, dat de odeurflesch er bij te pas
;<®ie toch vooral maar lekker te doen
Ijnilie hoe leelijk en onnatuurlijk dit
J dan deze dagen van 't buiten zijn in
Hjke voorjaarslucht en pluk er de veld-1
om ze thuis te rangschikken en er
i mee te vullen
a R DB BRUIN—LEON.
Naar het Bngelsch
door L
((Vervolg).
to de oude ruïnen op het intreden van
M zaten te wachten, hadden zij de
M 0111 Gulab over de oorzaak vam het
'ondervragen.
tortelde hen, dat hij bespeurd had,
eenigen tijd een geest van ontevre-
n verzet heerschte onder de inl&nd-
wten en dat deze gevoelens in den
tijd oen neiging tot samenzwering
Goen ontstaan; maar, daar hij om zijn
H bekende genegenheid voor den kolo-
Glons familie door zijn kameraden ge-
wa werd. had hij geen betrouwbare m-
kunnen inwinnen.
Jton, die hij den kolonel in het ge-
m? ku 16 8even' hadden den arg-
Wlubbeld van zijn kameraden, die nim-
Ibtak^ 8Pra^en 011 flJlan omgang
It '0D ^e' waa een afdeeling uiland-
Delhi binnengereden ei. h«d den
u, W'SRHkoirlied, dat te Moorut de
Q'fa upsuimj wat» opgeitokw '.'onud-
dollijk biak hei oproer overal uit; de officier »n
werden gegrepen en gedood.
Guiab bevond zich onder zijn kam^radsn,
toon hij een van hen, die bijzoudore redenen
had om op Alick verbiterd te zijn hoorde roe
pen: „er zijn nog twee kaffers op het graf van
Hamaium!" en de overigen daarop naar de stal
len zag ijlen. Terstond voegde hij zich bij hen,
greep Monarch, die gezadeld bij den teugel en
maakte het touw, waarmee hij vastgebonden
was, los.
Op dat oogenblik echter werd WJ opgemerkt
door zijn kameraden en hij had Juist nog den
tijd zich in den zadel te werpen, toen zij hem
reeds begonnen aan te vallen. Zonder aarzelen
reed hij op hen af en weldra had hij er zich,
zonder letsel, doorheen geslagen.
Op de hielen gevolgd door ongeveer twintig
•epays, joeg hij nu in vliegenden galop naar
bet graf van Hamaium.
Wetende, dat sijn waaxaohnwingeoa alleen
van nut konden zijn, als hij voor zijn vervolgers
het graf bereikte, gaf hij Monarch de sporen
en was spoedig zijn kameraden ver vooruit;
hoewel deze, zijn bedoeling radend, bun paar
den eveneens tot de uiterste krachtsinspanning
aanzetten. Hij vreesde reeds, dat sijn poging
te vergeefs zou zijn, toen hij Alick en Jack aan
de poort zag staan, gereed om op te stijgen.
Verdere bijzonderheden wist hij niet, maar WJ
had genoeg gezien om te weten dat de gehoele
stad ln handen was van de sepaya
Dat was trourig nieuws! Jack dacht slechts
aan zijn vader, van wteo Gulab nletsv wist,
maar op wiens redding hij weinig boop had.
Ook Mick vreesde het ergste. Alleen Gulab
scheen kalm. Indien hij den rebellen in handen
viel, was zijn vonnis geteekend. Gulab eohtor
was niet voor een kleintje vervaard.
Weldra had hij eon plan beraamd. Mïck on
Jack moesten ln de ruïne achterblijven, want
zij waren nu niet tn oogenbllkkelijk gevaar,
omdat zij den heelen omtrek konden overzien;
dan zou hij met een zijner vrienden naar het
dorp gaan om eenige vermommingen voor zijn
makkers te krijgen. Hij beloofde binnen twee
uur terug te zijn of zelfs nog eerder.
HIJ was nog niet lang weg, toen Mick Jaek*s
aandacht vestigde op een troepje ruiters, dat
zich op het punt bevond, waar zij 's morgens
de nuilah hadden verlaten. Onmiddellijk her
konden zij hun vervolgers, en onze vrienden
gevoelden zich zeer verlicht, toen zij de rui
tere ln de richting van Delhi zagen wegrijden.
De sawara, op de poney's sluitende, reden
het dorp binnen en hoorden daar, dat een ruiter
een inboorling op een groot paard was
voorbijgereden. Over neteeen nu te doen
stond, ontstond een levendige woordenwisse
ling onder de soldaten, maar daar hun paarden
bijna uitgeput waren, werd besloten, dat de
hoofdtroep een uur zou uitrusten en daarna
weer naar de nullah terug gaan, waar ze nu
zeker meenden, dat de andere vluchtelingen
waren afgestegen.
Vier of vijf zouden echter dadelijk terugkee-
ren. om te trachten eenlg spoor der Engelschen
te ontdekken.
Deze ruiters reden nu langzaam terug, en
spoedig bemerkten zij de sporen, die een hoek
gemaakt hadden en volgden deze tot aan de
nullah. waar zit hun kameraden wilden af
wachten. Toen de anderen waren aangekomen,
sloeg de heele troop den weg In naar Delhi,
doch. in een ander dorp gekomen, vernamen
zij, dat geen Engelschman daar was voorbij ge
trokken, maar dnt eon man, die van een nabu
rig plaatsje gekomen was, twee Engelschen en
een inboorling had gezien, die uit de nullah
kwamen, een paar honderd passen langs den
weg liepen en daarna weer ln de nullah afdaal
den en verdwenen.
Verder had hü geen notitie van hen genomen,
want. onbekend met den utthrekenden opstand,
had hij ook niet vermoed dat het vluchtelingen
waren.
De aanvoerder der sawara begreep terstond
dat het Gulnb's bedoeling geweest was de En
gelschen naar de ruïnen te lelden, waar dezen
zich tot den nacht konden verbergen en zond
twee man naar Delhi om te berichten, dat Mick
en Jack zich ln de ruïnen bevonden. HIJ zelf
steeg af en ging te voet naar de nullah, zoodat
Mick en Jack hom niet konden zien naderen.
De zon ging reeds ond^r, toen Gulab tn de
schuilplaats terugkeerde. Hij was langer weg
gebleven dan zijn plan was geweest, maar hij
was er daardoor in geslaagd twee shawls te
krijgen, zooals de Inlandsche vrouwen over het I
hoofd dragen, verder twee vrouwenrokken en
twee paar schoenen. Hij stelde voor, dat Alick
en Jack deze kleedingstukken zouden aantrek
ken en als inlandsche viouwen vermomd,
Delhi zouden binnentreden, terwijl hij hen zou
vergezellen in een „dhoti" (een stuk goed, dat
om heupen en beenen wordt gewonden.) Het
was echter niet noodig de vermommfng aan te
doen; zit konden wachten tot de duisternis In
viel. 0ndertu8schen zette hij hun eenige „chi-
pattees (ongezuurd brood! en melk voor, die
hij fn een aarden kruik had meegebracht. De
melk werd mot graagte gebruikt, en hoewel de
„e.hipattees' hsn niet deden watertanden, be
grepen zti er van te moeten eten om bun krach
ten bijeen te houden.
Juist hadden zij hun maal genuttigd, toen
Oulah rien- „Zij doorzoeken de rnïnenl Volg
mij, vlnglir
(Wondt vervolgd).
LOTTI'S PINKSTERFEEST.
door WOLLY RESOORT.
(Oud-Rubriekertje.)
Elsje en Lotti Bergman waren tweelingzusjes
van tien jaar, ongeveer even groot, hadden bei
den blonde krulletjes met blauwe oogen en wa
ren beiden kleine wildebrassen. Ja, soms wa
ren ze wel eens heel groote wildebrassen en
konden m zoo wild spelen, d&t er wel eens on
gelukjes van kwamen. Zoo was Elsje van een
sohutting afgevallen, en daarbij had ze haar
been en arm ernstig bezeerd, waarop Moeder
den dokter had laten komen, die tenslotte zeide,
dat Elsje vooral niet mocht loopen, maar stil
moest blijven liggen.
Nu lag Elsje al ruim twee weken dag in dag
nit op den divan voor het opgeschoven raam,
terwijl Lotti haar speelmakkertje erg miste.
Eerst bod Lotti medelijden gehad met Elsje,
die geen verstoppertje of krijgertje meer kon
spelen, moor nu raakte ze er langzamerhand
aan gewoon Elsje eiken dag op den divan te
zien liggen. En tenslotte hield ze haar ook
maar heel weinig gezelschap, en vroolijkte ze
haar niet meer op door haar gebabbel en spel
letjes, doch was ze zichzelf gaan beklagen,
omdat ze sioh alleen moest vermaken, en daar
ze dat niet gewoon was, verveelde ze zich dik
wijls. Ook had zo geen lust om binnen te blij
ven om Moedor te helpen. Ze begon zichzelf
een heel beklagenswaardig persoontje te vin
den; ongemerkt groeide het plantje van zelf
zucht, dat zoo heel stil tn haar hartje was ge
slopen, aan en daardoor was Lotti lang zoo lief
niet meer als een paar weken geleden.
*t Liep nn al tegen Pinksteren. Toen tante
Lies voor t laatste bij hen was geweest, bad ze
Elsje en Lotti beloofd, dat ze met Pinksteren
mochten komen logeeron, tot hun groote vreug
de natuurlijk!
Maar wat zou er nu van dat plannetje ko
men T Elsje moest wel thuis blijven, dat was
zeker, en die had zich daar ook geheel bij neer
gelegd, zonder ook maar een oogenblikje te
mopperen. Lotti eohter vond, dat zij nu toch
wel alleen kon gaanze meende, dat ze 't juist
noodig had, omdat se t den laatsteu tijd zoo
saai had gehad.
Moeder scheen het afspraakje geheel verge
ten te zijn, want ze sprak er nooit over, en
Lotti durfde er toch eigenlijk niet goed over
te beginnen. 1 Was, alsof se voelde, dat ze toch
niet aardig was.
Ze vermoedde ta 1 geheel niet, dat Moeder
wel heel goed zag, wat er in haar hoofd en
hartje omging.
Eens op een middag vond Lotti, van school
thuiskomend, een brief ln de gang liggen, dat
aan Elsje en haar geadresseerd was.
Eventjes later was Lotti met den brief bij
Elsje.
„0, maak toch eens gauw open Lot Ik ben
zoo nieuwsgierig", zei Elisje.
„Ik ook", en Lotti scheurde de enveloppe
stuk; een klein velletje poetpapier viel op haar
schoot
Lotti vouwde het open en samen lazen ze
„Lieve Elsje en Lotti,
Elsje's been is zeker nog niet genezen 7 Nu
kan je ook niet bij me komen Elsje, maar zoo
gauw je beter bent mag je komen, hoor I En Jij
Lotti Zou je het heel erg vinden wanneer je
thuis moest blijven met Pinksteren I Als je erg
graag alleen zou willen uitgaan, mag je wel
alleen komen Dan verwacht ik Je Zaterdag
avond aL Schrijf Je me gauw, wat je doet
Jullie krijgen beiden heel veel groeten van
TANTE LIES".
„0, Els, ik mag tóch komen. Vind Je 't niet
fijn, zeg riep Lotti opgewonden, terwijl ze
uit pure blijdschap Elsje in haar arm kneep.
„Ik ga 't dadelijk aan Moeder vragen", ver
volgde Lotti en meteen sprong ze van den
divan af, snelde ze de kamer uit, de trap op,
met den brief wapperend in haar hand.Een hoog
blosje van plezier kleurde haar wangen, en
haar oogen schitterden, toen ze opgewonden de
kamer binnentrad, waar Moeder was.
„Moeder, van tante Lies mag ik komen, mag
ik van uook
Moeder nam het briefje in haar handen, en
las het langzaam door, en haar stem klonk heel
ernstig, toen ze ten laatste zei
„Ik zeg uet als tante Lies, wanneer Je zoo
heel graag alleen zou willen gaan, dus, zonder
Elsje, die toch al zoo lang heeft moeten lig
gen, dan mag Je gaan, Lotti".
Verwonderd keek Lotti op. Haar vreugde be
koelde opeons. Bedremmeld bleef ze staan,
niet begrijpend, wat Moeder bedoelde. H Leek
net of Moeder *t niet goed vond, zoo ernstig
was haar stem, en toch zei ze, dat ze mocht
„Moeder", zei ze verlegen, „ik mag toch?"
„Als je graag wilt, en Elsje stil alleen laat
als je zoo erg alleen om je eigen genoegen
denkt dan laat ik je gaan. Je moet het zelf
weten, meisje I"
Lotti kon niet vatten, wat Moeder toch be
doelde; onbevredigd ging ze weer naar bene
den; veel langzamer dan zoo pas liep ze de
trap af. In de kamer gekomen, legde ze het
bierfje stil op den schoorsteenmantel neer, ter
wijl ze volstrekt geen opheldering aan Elsje
gaf, die haar zwijgend en verwonderd aan
keek. Stil ging ze naar buiten.
*t Had geregend; het gras, en hot groen zag
zoo frisch, terwijl van de boom en nog lang
zaam droppels neervielen; de lucht was ook
zoo heerlijk frisch, zoo'n heerlijke lentelucht
hing er en Lotti haalde ")ens diep adem, terwijl
ze op het hek klom, dat hun tuin van een wei
land scheidde, en langzamerhand werd se zach
ter gestemd door het mooie om baar heen. Ze
sprong van het hek in het weiland en liep het
door, terwijl ze telkens een bloem afplukte, om
se tot een mooien ruiker te schikken. In ge*
tobte wdittf Utg Lotti Twkt Gfc«u tx»
innerde ze zich, hoe ze vroeger, toen ze nog
niet op school ging, ook eens de weide was
ingegaan, ook om bloemen te plukken, maar
hoe ze steeds verder had geloopen, totdat ze
plotseling bemerkte, dat ze op een heel vreemd
weiland liep, waar ze nog nooit was gewee-it,
en waar vanaf ze hun huis niet meer kon zien.
wat haar zoo bedroefd had gemaakt, dat ze
languit in het gras was gaan liggen schreien,
omdat ze zich zoo verlaten en alleen gevoelde,
maar eindelijk was ze weer opgestaan om den
weg naar huls te gaan zoeken, en hoe dolblij
ze was geweest, toen ze plotseling tegenover
boor Harmsen stond, een welbekende voor
haar. Hij had baar meegenomen naar de boer
derij, om haar wat drinken te geven en had
haar toen thuis gebracht.
En toen ze daaraan dacht, moest ze ook
weer aan Elsje denken, en aan tante Lies.
Wat had Moeder ook alweer gezegd! 0, ja, ala
ze zoo heel graag alleen wou gaan, dat ze dan
mocht En wanneer ze zou gaan, moest Elsje
alleen thuis blijven. Zou Elsje dan misschien
net zoo bedroefd zijn, als zij was, toen ze ver
dwaalde! Of nog erger? 't Was toch eigenlijk
leelijk van haar om zoo alleen aan zich zelf te
denken, en wunneer ze nog maar een weekje
wachtte, konden Elsje en zij samen gaan met
Moeder, wat tooh veel prettiger was.
Lotti had plotseling haar besluit genomen, en
toen kreeg ze zoo'n heerlijk, blij gevoel, dat ze
door haar vroolijkheld begon te zingen, terwijl
ze huiswaarts keerde.
Moeder had de tafel reeds gedekt, m onder
't eten zei Lotti plotseling
„Moeder ik blijf met Pinksteren thuis, dat is
veel prettiger"
Even keek Moeder verwonderd op, maar
toen ze Lotti aan zag, begreep Moeder, dat ze
het ernstig meende en zei ze:
„Daar ben ik heel blij om Lotti, en Lotti leg
de verlegen haar handje in Moeders hand.
„En", vervolgde Moeder, voordat Elsje nog
iets kon zeggen, nu heb lk nog een verrassing
voor Jullie En raden jullie nu eens, wat dat
is?"
Lachend keek Moeder haar beiden meisjes
aan.
„Nog meer verrassingen!" vroeg Elsje, „Tt
ben al zoo blij, dat Lotti thuis blijft, dat ik toch
niet blijder kan worden".
„Toch eens raden", zei Moeder.
Jk weet bet", riep Elsje echter eventjes la
ter, Jk weet het Tante Lies komt hier!
Goed?"
„Geraden", lachte Moeder.
„Fijnl", riep Lotti, terwijl ze een dansje door
de kamer begon, om eindelijk bij Elsje neer te
vallen.
Wat duurde het toen nog lang, voordat die
feestdag aangebroken was.
„U had het maar nooit moeten vertellen",
zuehtte Lotti wel eens.
„Wat een klein meiske toch nogl", plaagde
Moeder dan.
Eindelijk was het Pinksteren. Den heelen
ochtend heerschte er een prettige, vroolijke
stemming in de kamer. Moeder zette koffie, ter
wijl ze zei: „Nog een ruim uurtje, jongens, en
dan is tante Lies er".
„Mis hoor. Heelemaal mis", antwoordde plot
seling een vroolijke stem.
De deur ging openen tante Lies trad de
kamer binnen.
Dat was een vreugde I En het duurde een
heol poosje, voordat allen kalm gezeten waren.
„Ik verlangde zoo naar jullie", vertelde tante
Lies. „dat ik niet langer wachten kon, en een
trein vroeger ging. Maar ik vergeet nog wat"
En tante wipte van haar stoel, en ging naar
de gang. Even later kwam ze terug in elke
hand een pakje.
„Dat is voor mijn nichtjes", zei ze vroolijk.
Lotti en Elsje opende de pakjes vlug.
tante wat een mooie boeken U bent een
schat I", juichte Elsje.
„De liefste tante van de wereld", vulde Lotti
aan, terwijl ze tante een dikke pakkerd gai.
Zoo vierden ze met elkaar een heerlijk Pink
sterfeest Elsje en Lotti bladerden in hun boe
ken. Moeder zorgde voor wat extra lekkers bij
de koffie en thee, en de gezellige tante Lies
maakten hen allen aan het lachen door haar
grappen en spelletjes.
„Ik heb nog nooit zoo heerlijk Pinksterfeest
gohad", zei Lotti later tegen Moeder.
MIJN TUINTJE.
Houdt je óók zooveel van bloemen,?
Bn van planten net als ik!
Ik heb van mijn eigen zaaisel
In mijin tuin een reuzen-schik
Ik geef trouw mijn bloemen watey,
lederen morgen lederen dag,
"k Vind, dat wie dit mocht vergeten.
Ook 9mb totaji hebben n
HET VLASMEISJE.
Ben sprookje.
In een klein dorp woonde lang, lang geleden
een zeer arme man, die twee dochters had. Het
jongste meisje werkte van 's morgens vroeg tot
't avonds laat en veraangenaamde het zware leven
haar» vaders, doordat ze altoos vroolijk en arbeid
zaam wat De oudste doohter was ij del zelfzuch
tig, ontevreden en lui. Een groot gedeelte van den
dag breoht se door voor haar kleinen, araoedlgen
spiegel en stelde sloh voor hoe mooi ze er zou
uitzien, als ze als een prinses gekleed mocht zijn.
„Kom, kom t" zei haar vader. „Waarom spin
je niet zooals je zuster en tracht je niet in je
onderhoud te voorzien
„Als 't moet, zal ik t wel doen", antwoordde
se boos.
Maar zoodra i» draad verward raakte, wierp
z« de spoel neer en verklaarde» dat ze er nooit
iets ven terecht zou brengen. Toen zei ze„ik
zal borduren leeren, want dat li dameswerk.
Maar toen ze zich ln den vinger prikte, riep sa
uit„dit werk haat ik ook" en se wierp het
meteen neer. Zoo beproefde ze meerdere bezig
heden, maar overal had ze dadelijk genoeg van
en ze braoht het nergens ver in.
lederen morgen, bij zonsopgang, ging de jong
ste zuster naar de velden om vlas te verzamelen
en als ze langs de wegon ging en vroolijk zong,
groette het landvolk haar met oen hartelijk i
„goeden morgen, lief Vlasmeisje", en zij had voor
ieder, dien ze tegenkwam, een goed woord en een
glimlach. Als ze vlas genoeg bijeen had, bracht
ze het naar huis. zorgde voor 't ontbot en zette
zich vervolgens aan heur spinnewiel.
„Wat een dom schepsel ben Je tooh", zei het
oudste meisje smalend. „*k Zou je danken om me
zoo ln te spannen voor een paar oenten.
„Het spijt me, dat ik niet veel kan verdienen"
antwoordde het Vlasmeisje met tranen in de
oogen „maar spinnen is 't eenigste, wat ik kan
en meer dan mijn best kan lk niet doen."
En ze werkte zoo ijverig, dat er spoedig nie
mand in 't land was, die zoo kon spinnen als zij,
en ze werd beroemd om het mooie sterke weef
sel, dat zij maakte. Zij legde zich nu ook toe op
naaien en op een keer verzamelde ze een aantal
prachtige hemden uit fijn zelf gesponnen linnen
vervaardigd en maakte toebereidselen om naar
een groote stad te gaan, die ongeveer een dag-
reizens van haar dorp verwijderd was en waar
ze hoopte haar werk te verkoopen. Ze deed wat
voedsel in een mandje, vulde een 'lesch met wa-
hield het Vlasmeisje hem haar brood voor.
ter, stak eenige stuivers in haar zak om den tol
baas aan de poort te betalen en nadat ze haar
vader en zuster vaarwel had gezegd, ging ze op
weg met de hemden, die ze zorgvuldig had In
gepakt.
Ze liep geruimen tijd door en toen de zon hoog
aau den hemel stond, begon ze hongerig te wor
den en zette zich aan den weg om een stukje te
eten. Juist toen ze in haar brood wilde hapuen
kwam een arme hond naar haar toe en kroop
voor hare voeten. Hij was zoo mager, dat ze zijn
ribben door den huid kon zien en hy jankte
klagend. Zonder aarzelen hield het Vlasmeisje
hem haar brood voor en de hond viel er op aan
en verslond het dadelijk,
„Dank Je wel, lief meisje", zei de hond, toen
alles op was. „Ik zal je goedheid niet vergeten".
Daarna liep hij den weg op en was spoedig uit
haar gezicht verdwenen.
Het Vlasmeisje stond op, blij, dat ze den uit-
gehongerden hond had kunnen helpen, maar ze
was erg hongerig. Spoedig kwam ze bij een klei
ne hut, die ze vroeger nooit had opgemerkt.
„Misschien krijg ik daar een hapje eten," zei
ze in zichzelf, en klopte aan de deur, Een oude,
leelijke heks kwam te voorschijn. Ze was zoo
leelijk, dat hst Vlasmeisje van schrik bijna niet
spreken kon.
„Wat wil Je 7" snauwde de oude vrouw.
„Goed Moedertje", stamelde 't meisje, „lk zou
zoo gaarne een stukje brood hebben, lk bon
hongerig."
„Dacht Je, dat ik zoo rijk ben, dat ik lederen
bedelaar brood kan geven antwoordde 't oudje.
„Och, stuur me niet weg," riep het Vlasmeisje.
„Ik wil het brood gaarne verdienen, 'k zal er
voor werken."
„0, zei de heks. „Wat kan je alzoo 7"
„Ik kan spinnen."
„Wat -nog meer 7"
„Helaas, niet veel anders. Moeder. Maar spin
nen kan ik heel goed
„Kom dan binnen en laat me zien, wat je kunt
Je moet fijn garen voor me spinnen, waarmede
ik deze zakdoeken, die voor een koningin be
stemd zijn, kan zoomen, maar de draad moet fijn,
sterk en zacht zijn, anders kan ik hem niet ge
bruiken."
Het Vlasmeisje zette zich aan het spinnewiel
en spon en uit hare nyvere handjes kwam het
mooiste garen, dat men zich denken kan, zoo fijn
als de schaduw van een spinneweb en toen de
oude vrouw dit zag. glimlachte ze en sprak
„Het weinige, wat je kunt. di*' 'je heel goed
en dat is veel wasrd. De helft van dit garen zal
ik bewaren, de helft geef ik jou mee, Je zult er
onderweg pleizier van hebben Fn nu hen ie w*ï-
kom cu zal ik js U sten geven
(Vvuitll Yölvuiwd).