ONS HOEKJE. Bschiedenis van gevaar en heldenmoed. De dief. HET VERLANGLIJSTJE. g voor mijn verjaardag, èle, hèèleboel intje voor- mijn tuintje een poppensloel! I, een hèèl lang springtouw, èl dik prentenboek.... b1 gekleurde platen verjaardag koek 11 os met Haagsche Hopjes diabolo een zak met kralen k ook graag cadeau liefst 1 het allerliefste een échten hond, e ik leuk kan sollen sn op den grond I TANTE LENN1E. Naar bet Engeiscb door L. De vermomming. (Vervolg). Alick en Jack sliepen, hadden Gulab en Bi stil gzeten. De positie van de vier ras zeer kritiek. Het was algemeen be- Hosein een bediende was van Alick en ters by hun terugkeer mededeelden, dat vlucht zijns meesters gedeeld had, dan ldeliyk zijn huis doorzocht worden. Die as dan ook geen veilige schuilplaats, in tijd bleven de beide mannen met el fluisterenden toon beraadslagen, en ver- n beiden het huis, de deur zorgvuldig h sluitende. Gulab kwam het eerst te- lad een klein fleschje met een donkere jn eene groote hoeveelheid werk by zich. een oogenblik de beide slapende jonge- le en raakte 'oen Alick met den vinger sprong onmiddeliyk overeind, doch t het Gulab was, ging hy weder liggen, trouwe dienaar zyn plan ontvouwde. Zy iosein'8 huis voor den avond verlaten en verlamming, die hy raadzaam en dien- ,eeld(Q-as die in een gezelschap fakirs, zijnde een Sikh, had lang haar, dat nog 8 geknipt; dit zou hy geheel laten uit- in in vlechten verdeelen, die dan waar- wel tot zyn middel zouden reiken. Zyne jing zou hy voltooien door het fakir- te trekken. de rol vervullen van een goeroe of gods- Bar, de Engelschen zouden zyne discipe- tellen. Zy hadden echter geen lang haar i lag eene moeilykheid; doch Gulab wist n ikirs hun haar op verschillende wyzen sommigen lieten het los hangen, anderen 1 het in vlechten en bonden het op hun ben, weer anderen leerden het in den e-i eene kegelvormige cnignon op hun n jarby 't haar dan met vuil en slijk wordt puden. Gulab koos de eerste manier voor en de laatste voor Jack en Alick ten- Ver kort haar bleven dragen, in welk ge- fcer gevaar liepen herkend te worden. Om men, dat zy zich door hunne taal zouden ,werd hun het stilzwygen opgelegd. Zy e-^ar het westen trekken, door aorpen, die ponder goed kende, in een van welke, on- prtig mijlen verder, zelfs een broeder van pde. zy daar waren aangekomen, zouden g-'Jack hunne vermomming kunnen afwer- [in het huis van Gulab's broeder konden vel schuilhouden, totdat zjj wisten, waar [zouden heengaan. n,jag de deugdelykbeid van het plan on- in en gaf zyne toestemming. Hy wekte het plan ook goedkeurde: in den laatsten deze alles, wat Alick goedvond, poot daarop iets van de donkere vloeistof akjes en vulde het aan met water. Hy le jongelieden zich te ontkleeden on hun- en flink met de vloeistof in te wryven. zelf de bewerking gade en lette vooral op i handen. uur harden arbeid had hun huid de kleur koper aangenomen. Op dat oogenblik isein terug met een hoeveelheid gele verf, ardige kleur van een goeroe. Alick en m daarna een dhoti aan, een kleed, om- in meter broed, dat om het middel gesla- 8schcn do boenen doorgehaald wordt, zy leb zeer luchtig, toen hun heele bpveniyï en bleef. Verder hadden zy elk een paar e schoenen gekregen, en daarna.begon de taak van net kappen. Eerst werd een Op hun hoofd gelegd, en daarna werd bevestigd dat ook weer werd vastgehou- gom en wat slijk, want beide jongeman erden de gewone methode der fakir's te en gewone fakir gebruikt, wat hy noemt, i. mest) voor deze bewerking on daar >or hem heilig is, heeft hy geen afschuw tof. werkte aan Alick's hoofd, terwyi Jack gekapt werd. Toen die operatie was n, werden zy geheel met asch bestrooid Vreven. Daarna wilde Gulab hen eenige i het voorhoofd schilderen, om telaten )er zy Siwa, een der Hindoe-goden dienden, hiertegen verzette Alick zich. k was de bewerking afgeloopen en de ver- voltooid. De jongelieden zouden elkaar 3» end hebben, als de een niet had geweten ider was; een half naakt, vuil, koperkleu- en im, een haarbos op het hoofd, vol slyk en dan ook geen alledaagsche dracht voor peaan. Om zich tegen de nachtelyke kou- 1 nieuwsgierige voorbygangers te beschut- fen zi£plk nog een goed laken, terwyl naate, >an Jamma Das en Jack dien van ia ontving. begon daarna aan zyn eigen vermom- nph hy ging naar een ander vertrek om ^voltooien, terwyl Hosein intusschen zyn ultnoodigde weer te gaan rusten; hy zou U «ooi ssa oaOMÜ MjgW. ïm mm was echter voor Alick en Jack geen sprake; hun haar zat ongemakkelyk, zy moesten het stil laten zitten om te dragen en bovendien waren zy bang, dat de verf van hun huid zou gaan. Wat dit laat ste punt betreft, stelde Hosein hen gerust; hoewel de kleur na eenige dagen zou verbleek en. was zy er zelfs nu, met water, niet af te krygen. Onder het gereed maken van het ontbyt vragen de beide Engelschen hem naar de gebeurtenissen van den vorigen dag. Onder anderen vertelde hy hun, dat hy voornemens was zyn neef weer een bezoek te brengen en naar Monarch te zien en van daar wilde hy zoo spoedig mogeiyk aan Gulab's broeder te Beri bericht zenden. Plotseling staakte HoBein bet gesprek, want midden op de plaats van het huis zag bij een fa kir staan, bijna naakt, met lange gevloohten haar lokben op zijn schouders en een houten bak in zyn rechterhand. Dezen bak hield hy vooruit en in den naam van God vroeg hy voedsel. Hosein, bang, dat de fakir iets van zyn gesprek gehoord had, berispte hem over de onbeleefdheid binnen te komen en weigerde iets te geven. Ik heb reeds twee Babaji's by my*\ zei hy op de beide jonge fakirs wyzend, die by het verschij nen van den indringer waven opgstaan, „voor u is geen plaats meer". De fakir sohnot in een laoh. „Ik geloof wel, dat mUn vermomming goed is", zei hy. Wordt vervolgd). Vrij naar 't Engelsch, door mevr. de Bruin-Lêon.) Jan en zyn zusje Bettie voelden zich net als een paar vischjes op het droge. En je kunt, als je goed nadenkt, best begrypen, dat dit niet zoo'n prettige gewaarwording is. fer zou thuis een partijtje ge geven worden en alle kamers stonden overhoop. Moeder en Alie, het dienstmeisje, dat geregeld aan het mopperen was1 over de „bende" kinderen, die zeker weer den noodigen rommel zouden maken, waren druk in de weer met het smeren van kadetjes, en gelokt door de heerlijke lucht van een abrikozentaart, waren Jan en Bettie in de keuken verzeild. Hier zouden zy veilig zyn voor Alie's booze buien. Ze hadden dan ook vreeseiyk het land aan haar, en ze konden wel springen van pret, toen ze hoorden, dat ze met den dikken krui denier van den overkant ging trouwen en zy over zes weken voor goed zou vertrekken! O, wat waren ze blij! Bettie zat op den keukentafel en wachtte op de oude keukenmeid die sinds jaren by moeder in betrekking was. Jans, zoo heette zy,' was een ge zellige dikkerd, die heerlyk pudding kon maken en taarten bakken en die als de kinderen in de keuken waren, steeds met een oog naar Jan bleef kyken, die de jampot, op het keukenkastje, meer dan eens in een onbewaakt oogenblik had leegge- snoept. „Blijf van die pot af. Jan!" zei de keukenprin ses. toen zyn hand een verdachte beweging ging maken. „Er komen twintig kinderen en ik kan geen lepeltje missen!" „En je hebt nog drie groote potten in den kel der staan!" riep Betty ik neb het zelf ge zien!" Jans probeerde nijdig te kyken, maar *t lukte niet. Haar gezicht was veel te vriendelyk on te rond. En toen ze merkte, dat het toch niet lukte, gaf ze Jiet op en begon te lachen. „Je weet véél te véél, Betty!" zei ze maar meteen draaide zy zich om, want Alie kwam weer binnen stormen, zóó onthutst, dat iedereen schrok. „Wat is er aan de hand?" vroeg Jans. „O, ol" zichtte Alie, ,,die ellendige hond! Hy heeft al den heelen ochtend loopen rondsnuffelen en nu zat hy warempel met zyn snuit in de ge weekte biscuits, die je in de vensterbank by het raam hebt gezet. Kyk maar!" Jan en Bettie liepen naar het raam en daar zat een ruwharige zwarte hond en keek zoo onschul dig, alsof by niets op zyn geweten had. „O, 't is dezelfde hond, waarmee we laatst in het bosch speelden!" riep Jan. 't Is heusch een aardig beest!" „En ik gaf hem chocola. hy at het op, echt waar!" zei Bettie. „En hy liep ons na tot we thuis waren." „En toen gaven we hem een Btukje vleeach", zei Jan weer, .,'n lekker stukje uit den kelder, en dat vond hy reuzenfyn. Hy liep er mee weg!" Jans keek naar Alie en Alie naar Jans. „Wel, heb je ooit!" riep de eerste. „Dus Jullie hebt dat schapenboutje weggenomen en ik gaf Alie nog wel de schuld. Dat is toch eigeniyk ver- schrikkelyk. Zuik lekker vleesch aan den hond gegeven! Als ik je moeder was, dan wist ik wel, wat ik deed'" „Dan deed Je niets!" lachte Bettie. Je bent veel te lief hnor'" Jans lachte weer. „Zeker omdat ik zoo'n extra lekkere taart heb gebakken!" zei ze. Kyk maar!" En nu liet ze de kinderen een taart zien, die er zóó heerlyk uitzag, dat ze er haast niet konden afbiyven. „Ik zal Het lekkers maar opbergen!" zei Jans? Anders 1s 't al opgegeten, vóór ae visite komt, en voorzichtig zet.te zy het gebak op den dienbak. Na eenige uren van heen en weer vliegen en druk bezig zyn met de verschillende voorbereid selen voor de party, was het eindelijk tyd voor de gasten geworden en werkelyk konalgde de schel het eerste bezoek aan. Daarna volgden steeds meor Jongens en meisjeB en de feeststemming steeg ten top, toen de heerlijke taart werd opgediend en er was één uitroep van bewondering. „Heerlyk! o wat fijnallemaal vruchten!" werd er door elkaar geroepen. Maar, o hemel wat gebeurde daar? Niemand had den kleihen zwarten hond gezien, vóór hy op een stoel en daarna op tafel springend, ineens de taart te pak ken had, en vóór men hem kon tegenhouden, in dolle vaart er mee van door ging!" „Houdt hem! houdt den dief!" riepen de kinde ren, en ze vlogen den hond achterna, de straat op. Maar inhalen konden ze hem niet, en eindelijk sloeg het beest een zy straatje in, om stil te hou den voor een huis, waarvan de deur open stond, en waardoor hy plotseling verdween. „Daar moet ik net myne van hebben'" riep Jan en de kinderen liepen de gang door, den hond vol gend. Voor een gesloten deur bleven zy staan; hoe gek, was de Hond daar binnengelaten? Maar lang Hoefden ze niet voor dit raadsel te bHiven staan, want op hetzelfde oogenblik draaide Jan die on geduldig weid de kruk om, en zagen ze,... een ziek, bleek meisje, half liggend in een stoel en naast haar de hond, die voorzichtig de taart op haar schoot legde. Heeft hy die taart by u weggenomen?" vroeg het meisje, en toen de kinderen „ja" knikten, wilde zy den hond straffen. Maar Jan en Bettie bielden haar handen vast. 2e waren een beetje in de war, maar vonden het dier te goedig om slaag te krygen. „Dat je klappen verdient, In zekert" zei h&t meisje, maar de hond ie zoo lief voor me en houdt me zoo vaak gezelschap!" „Ja," vervolgde ze ik ben hard ziek geweest en "t lykt wel of myn hond verstaan heeft, dat de dokter zei dat ik goed moest eten, en nu brengt het goede dier my iederen dag een lekker scho teltje! Van de week nog een schapenboutje!? Toén was het raadsel opgelost! HET VLASMEiSJE. Een sprookje. Het lot bleek ons Vlasmeisje gunstig te zijn, want ze verkocht al de hemden op één na. Toen ze 's avonds in de herberg terugkeerde, zei de vrouw: „Wat een geluk, kind! Je zult spoedig naar huis kunnen terugkeer en met een beurs vol goud". Ofschoon het Vlasmeisje eerst gehoopt had spoedig huiswaarts te kunnen gaan, werd ze bedroefd, toen de herbergierster dit zeide, want In haar hart hoopte ze, dat er maar iets gebeuren zou, waardoor ze langer in de stad zou worden opgehouden, omdat ze zoo gaarne den vriende lijken prins nog eens wilde zien. Den volgenden dag ging ze weer op haar oude plaats staan en spoedig reed de prins voorbij. „Goeden morgen, meisje", zei hij. „Ik heb je goed nieuws te vertellen; je handwerk Is aan het hof bijzonder in den smaak gevallen en alle hovelingen wenschen je linnen te koopen". „Ik heb nog slechts één hemd over," antwoord de het Vlasmeisje. „Volg mij naar het paleis", zei de prins, „en de Koningin, mijne moeder, zal je vlas en een spin newiel geven, opdat 'je er meer kunt maken". Toen zette hij haar voor zich op het paard en reed naar het paleis, waar de Koningin haar vriendelijk ontving en van een spinnewiel en vlas voorzag. Het Vlasmeisje bleef nu in het paleis en spon en weefde en naaide prachtige kleeren voor allen aan het hof. Maar ze vergat niet haren vader, die anders ongerust over haar zou zijn, mede te deelen, waar zij zich bevond. Alle dagen zat de prins naast haar wanneer ze arbeidde en dan praatte hij met haar, of zong haar mooie liedjes voor, die hij op zijne mando line begeleidde, of vertelde haar grappige avon turen. En daar hij hoe langer hoe meer van haar ging houden vroeg hij zijn vader eindelijk verlof om met haar te trouwen als zij er in toestemde. Wat het Vlasmeisje aangaat, nu, die had al van den Prins gehouden van het eerste oogenblik, dat ze hem gezien had en ze wilde dus gaarne zijne vrouw worden. De Koning en allen in het paleis hielden veel van haar om haar schoonheid en vroolijk en zonnig humeur, maar daarom vond zijne Majesteit 't nog niet goed, dat zijn zoon een arm meisje zonder titel zou huwen. Hij zei: „Ik zal mijne toestemming geven, maar er is een voor waarde aan verbonden. Ze moet honderd nieter vlot tot zilverdraad spinnen. Als ze dat kan, mag ze je vrouw worden". 't Speet alle hovelingen dat de Koning deze uit spraak gedaan had, want ze vonden het Vlas meisje een zeer geschikte prinses. En 't arine meisje zelf, was bitter bedroefd. Ze zat bij haar spinnewiel en schreide, omdat ze nu haar lieven prins zou moeten verlaten en naar haar dorp U*j ugkeeren. „Maar Ik heb gelukkig genoeg verdiend om mijn vader en mijn zuster een goed leven te be zorgen," dacht ze, „en dat is toch ook heel pret tig". Op eens viel een schaduw voor haar voeten en daar zag ze een hond naast zich staan. „Ik heb niet vergeten, dat je me gevoed hebt", zei het dier, „hier ben ik om je te helpen". Toen de hond dit gezegd had, veranderde hij in een Leve, kleine fee. „Ga rustig slapen, klein Vlasmeisje", fluisterde zij, en vrees niet. „Morgenochtend zal je zilver draad gereed zyn". Zo wenkte m«'l de hnnd en de vermoeide oogen van 't Vlasmeisje vielen toe, 's Morgens, zoodra do dageraad aanbrak, klop te de prins, die den nacht slapeloos had door gei racht aan hare kamer en smeekte haar hem niet te verlaten: maar hoe groot was zijne ver bazing toen hij, binnentredende de honderd meter zilverdraad op den grond zag liggen. Op zijn blijden uitroep kwam 't geheele hof aonloopen om te zien, wat er gebeurd is, maar de koning was niet verheugd. Nog kon hij er niet in toestemmen, dat zijn zoon een meisje trouwde, dat zelfs niet tot den adel behoorde. Daarom zei hij, dat ze, alvorens den prins te kunnen trouwen, honderd meter vlas tot goud moest spinnen. De Jongelieden waren wanhopig. En 't arme meisje weende in haar kamer. Maar toen 't avond werd raakte op eens iets haar kleed aan en daar be merkte ze een kat, die haar kopjes gaf. „Vrees niet", zei de poes. „Ik weet nog heel goed, dat je me te drinken gaaft, toen ik haast van dorst stierf. Ik kom gouddraad voor je »l innen". „Ben je ook een fee?" vroeg het meisje. Én ja hoor, de kat veranderde ook al fen een mooie, vriendelijke fee, die haar in slaap maakte en haar gouddraad spon. Toen de prins 's mor gens kwam kijken vond hij 't goud, schitterend en fonkelend op den vloer. „Nu zal mijn vader toestemmen!" zei hij. Maar neen. De koning liep heen en weer en trok zorg vol en verdrietig aan zbn baard. £4&di9iyk sgtjftfe frjjy jgBfltst i&fMi M hustteri Toen opende de oude vrouw de deur. meter vlas tot diamant spinnen, dan pas mag ze met je trouwen". 't Ging alles weer als de vorige avonden. Weer ctrscheen een fee, nu in de vermomming van den gewonden soldaat, en spon bet vlas tot een koord van heerlijk diamant, terwijl het Vlas meisje sliep. En toen de Prins des morgens ver scheen, waren rijn oogen als verblind door de schitterend* diamanten. Eindelijk gaf do Koning nu zijne toestemming en na grootsche toebereid- 0 seien zou de bruiloft plaats hebben. De prins ging zelf heen om de vader en de zuster van het Vlasmeisje te halen, maar hij vond alleen haar vader, omdat het luie IJdele meisje, over een brug kunende, om haar spiegelbeeld te aanschouwen, in de rivier gevallen en verdronken was. Het \ia8meisje schreide toeii ze dit hoorde, maar ze zocht zich te troosten, door haar vader met zorg te omringen. De Koning schonk den ouden man een mooi huis en ontving hem met eerbied aan het hof. Eindelijk brak de trouwdag aan en 't huwelijk werd met veel luister gevierd. (Slot volgt) fluisterde: „Waarom zoo traag, kleine slnrljj, muts V en wat martel en bijt je me onbarmj)||| tig? Wanneer je wist, hoeveel ik al in rni.j:j| leven te lijden had, dan zou je misschien i.. lijden hebben met een stumper als ik ben I" -'Hf Het was mijn erg afgebeten potlood, dat de:! ij klaagliederen had uitgnstooten, Dat begon mij jij belangstelling te wekken. Ik vroeg hom d ;<j| naar de oorzaak van zijn lijden en hij begon rrtja 't volgende te vertellen „Als jij, klein schoolkind, een begrip van d< jij tijd had, dan zou ik je uitnoodigen je in Hijs tijdperk vóór den zondvloed te verplaatsej.n Toen pronkte ik als trotsche palm te middjjfj mijner evenzeer schoone gezellinnen; hojj! droeg ik het bladrijke hoofd en wildo tol lij;:1 blauw van den hemel naar omhoog groeien. ;j Trotsch als de menschen waren ook de plfljj| ten geworden, daarom werden deze even gene door het Godsgericht achtervolgd. Het gon te regenen, de zeeën stegen en de str< men zwollen omhoog; wij begonnen te ontst» len over dezen hoogen vloed, dien we nog no< hadden bijgewoond. Het water bedekte or| voet, het kroop langzaam tegen den stam rondom zag ik niets dan water, nu bereikte 1 de bladeren, ik bibberde van de kou. En toe") toen overdekte het mij en mijne gezellen steeg boven ons hoofd een heel eind om'hocj Wij zagen niets meer van den blauwe lachenden hemel, want zelfs, wanneer de w ken dit niet verhinderd haddon, dan had modder, die uit en van de aarde opgesteg was en ons dreigde te verstikken, het niet doogd, zoo waren wij ingeregend en we hoe ten vurig, dat het water zoo spoedig doonl mocht vallen en de zee in zijn bedding ten keeren. Prettig uurtje, *8 Avonds na het eten, Eer wij slapen gaan. Kijken wij ons Moesje Vaak heel vriendlijk aan. Vragen om een sprookje Of een liedekijn, Wijl wij dol op sprookjee En op liedjes zijn. Dan zet Moe zich neder En vertelt ons wat; Mooie sprookjes kent ze, O, een heele schat: Van de wilde zwanen En 't prinsesje fijn, Van klein Barrevoetje En slim Duimelijn. Stilletjes als muisjes, Luistren wij naar Moe, En als 't sprookje uit ia. Vleien wij: „och toe. Nu een aardig liedje, Moek,( een enkel maar". Broer bij de piano Zet het boek al klaar. Zacht laat Moe de vingers Langs de toetsen gaan, Vlug, een paar accoorden: „Kindren heft maar aan!" En de stemmen klinken, Groot en klein zingt mee: Allen zijn we blijde, Vroolijk en te vree. Doch minuutjes vliegen „Jongens, 't wordt te laat! Trippetrap naar boven, Netjes in de maat! Vlug nu uit de kleeren, 'n Kus voor Pa en Moe, 'n Dankbare avondbede, En de kijkers toel" Wat mijn potlood vertelde. Teekenles I wat een stroom van treurige en komische herinneringen toovert mij dit woord voor den geest. Ik zie mij weer als aan komend schoolmeisje, dat lijnen en bochten moest trekken op een vuil geelachtig stuk pa pier, welks randen vol smerige vinger-afdruk ken waren. Hoe lang Ik daar mee bezig geweest ben, al tijd maar lijnen trekkende en mijne vingers bezoedelende, weet ik waarlijk niet. i Mijn potlood had ik tusschen de tanden, in I plaats van op 't papier, en 't was erg heet in de klasse, want de zomer was in 't land en strooide warmte en zonneglans over woud en I weide. En ik moest aan 't teekenen in het diepste mijner kinderziel Plotseling, toen ik juist *t hoofd In myne band steunde, waar uit ook mijn potlood iijn gevaarlijke punt naar omhoog strekte, vernam tik een tijne^ klinkende «tem, die mij J& 1 ooc Vergeefsch hopen 1 Wel bespeurdon wij het met regenen moest hebben opgehoudi wel voelden wij, dat hot water aan 't dalen u doch wij zelve bleven in nacht en duisterri Ons omgaf de vochtige moerasaarde op angstigende wijze. Mijne lotgenooten zakten len gebroken in elkaar; ik bleef weliswt rechtop staan, maar vooldo ondragolijken, 1 tigen druk. Overal, in allo tusschenruiml mijner bladeren, zelfs In de fijnste poriën van kleefde spoedig het gehate slijk en v stikte leven en beweging in mij. Het was een treurige tijd, die nu volgi Langzaam, zoo langzaam, dat Ik t nauwelij bespeurde, had er een omkeer met mij plaa Uit het binnenste der aarde kwam een glo die mij verteerde, van tijd tot tijd werd ik d weder vochtig, en langzaam, langzaam eindelijk de mooie, trotsche, groene palm steenige massa geworden. i Ik beschouwde mij zelf reeds nooit meer plant; mijn innerlijk leven was versteend,, j hoorde tot de mineralen. Haddo men mij o. tijds gevonden, dan zou ik waarschijnlijk v< een of andere kolensoort gehouden zijn; mi ik moest nog duizenden jaren in dof gepruttel strenge gevangenschap doorleven, altijd zwa der werd het gewicht, dat op mij drukte, stot enger werden mijn fijne deelen samengepe en gedrongen. Mijn gansche lichaamsbouw, bladvormen, de slanke stam alles v zoo veranderd, dat ik er onhorkenbaar door worden was en dat ik van jaar tot jaar hart zwarter, afschuwelijker werd. Daar hoorde plotseling een geluid, dat dof van verre klo Ik wist niet, wat het beteekendo, en dacht eerst over na, toen zich het geluid herhaal en wel tamelijk dikwijls. Kwam er werkelijk verlossing? Ik had mij niet vergist. Al nader en nat kwamen de slagen en tonen en op zekere dj' o jubel 1 zag ik weder het mooie, heerlij menschengelaat, naar welks aanblik planten steenen om het zeerst verlangen. Het was i bruin, afgetobt bergwerkers gelaat, dat klein mijnlampje spaarzaam verlichtte. Ik daarentegen, wiens oog geheel aan 't lij' ontwend was, vond den lichtglans bijna zon en juichte van harte toen mij de arbeir, voorzichtig opnam en op een kar legde. M: wat zag ik er uit. Was dat de levenskracht:) palm van vroeger? Ik schaamde mij er ov en toch, toen ik zoo weder in de vrije luk' kwam, slorpte ik met lange teugen de frisse zuivere, heerlijke morgenlucht in en keek aandacht naar het hemelruim. De goud) zonnestraal verblindde mij en deed mijn glij zend oog tranen. Nu kwam ik in oen groote fabriek, waar m mij doorzaagde, afvijlde en zelfs mijne fijn; slof korreltjes met wat klei en aarde kneed* de mooie slanke stangetjes van mijn graphi lichaam schoof men in een rond houten ki<; on noemde dat „Engelsche potlooden". De kneede, grauwe massa werd in vormen gedril en eveneens tot stangen gevormd. Vervolg;, kwamen er houten omhulsels om en ofschc, de hoedanigheid dezer potlooden Diet half fijn is als die der doorgezaagde graphit-st; gen, zoo worden die met geperst potlood vulde pennen om hun goedkoopen prijs V; meer gekocht en gebruikt. Eu zoo één ben ik ook", besloot het potlood. Lachend voegde er achter„Met mijn lot heb ik mij eerst vjj zoend, toen ik hoorde, van welke goede v- i wanten ik afstam. De koning der rainèraiie: de glanzende diamant, moet mijn naaste ia f lielid, de kolensoorten verre familie van zijn. Nu Jo mijne geschiedenis kent, moet je j best doen, dat je met mijne, fijne, makkelijk 't papier over te brengen deeltjes iets mc voortbrengt en er niet je kwade luimen op t viert". Dat liet ik me dan ook gezegd zijn, daar zelden een geschiedenis zoo bijzonder 1 bezig gehouden, als die van mijn potlood, werd van dit oogenblik af een Ijverige echo' en spoedig de beste teekenares mijner kla: zonder dat iemand kon vermoeden, waarom.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 21