ONS HOEKJE.
Bschiedenis van gevaar
en heldenmoed.
De dief.
HET VERLANGLIJSTJE.
g voor mijn verjaardag,
èle, hèèleboel
intje voor- mijn tuintje
een poppensloel!
I, een hèèl lang springtouw,
èl dik prentenboek....
b1 gekleurde platen
verjaardag koek 11
os met Haagsche Hopjes
diabolo
een zak met kralen
k ook graag cadeau
liefst 1 het allerliefste
een échten hond,
e ik leuk kan sollen
sn op den grond I
TANTE LENN1E.
Naar bet Engeiscb
door L.
De vermomming.
(Vervolg).
Alick en Jack sliepen, hadden Gulab en
Bi stil gzeten. De positie van de vier
ras zeer kritiek. Het was algemeen be-
Hosein een bediende was van Alick en
ters by hun terugkeer mededeelden, dat
vlucht zijns meesters gedeeld had, dan
ldeliyk zijn huis doorzocht worden. Die
as dan ook geen veilige schuilplaats,
in tijd bleven de beide mannen met el
fluisterenden toon beraadslagen, en ver-
n beiden het huis, de deur zorgvuldig
h sluitende. Gulab kwam het eerst te-
lad een klein fleschje met een donkere
jn eene groote hoeveelheid werk by zich.
een oogenblik de beide slapende jonge-
le en raakte 'oen Alick met den vinger
sprong onmiddeliyk overeind, doch
t het Gulab was, ging hy weder liggen,
trouwe dienaar zyn plan ontvouwde. Zy
iosein'8 huis voor den avond verlaten en
verlamming, die hy raadzaam en dien-
,eeld(Q-as die in een gezelschap fakirs,
zijnde een Sikh, had lang haar, dat nog
8 geknipt; dit zou hy geheel laten uit-
in in vlechten verdeelen, die dan waar-
wel tot zyn middel zouden reiken. Zyne
jing zou hy voltooien door het fakir-
te trekken.
de rol vervullen van een goeroe of gods-
Bar, de Engelschen zouden zyne discipe-
tellen. Zy hadden echter geen lang haar
i lag eene moeilykheid; doch Gulab wist
n ikirs hun haar op verschillende wyzen
sommigen lieten het los hangen, anderen
1 het in vlechten en bonden het op hun
ben, weer anderen leerden het in den
e-i eene kegelvormige cnignon op hun
n jarby 't haar dan met vuil en slijk wordt
puden. Gulab koos de eerste manier voor
en de laatste voor Jack en Alick ten-
Ver kort haar bleven dragen, in welk ge-
fcer gevaar liepen herkend te worden. Om
men, dat zy zich door hunne taal zouden
,werd hun het stilzwygen opgelegd. Zy
e-^ar het westen trekken, door aorpen, die
ponder goed kende, in een van welke, on-
prtig mijlen verder, zelfs een broeder van
pde.
zy daar waren aangekomen, zouden
g-'Jack hunne vermomming kunnen afwer-
[in het huis van Gulab's broeder konden
vel schuilhouden, totdat zjj wisten, waar
[zouden heengaan.
n,jag de deugdelykbeid van het plan on-
in en gaf zyne toestemming. Hy wekte
het plan ook goedkeurde: in den laatsten
deze alles, wat Alick goedvond,
poot daarop iets van de donkere vloeistof
akjes en vulde het aan met water. Hy
le jongelieden zich te ontkleeden on hun-
en flink met de vloeistof in te wryven.
zelf de bewerking gade en lette vooral op
i handen.
uur harden arbeid had hun huid de kleur
koper aangenomen. Op dat oogenblik
isein terug met een hoeveelheid gele verf,
ardige kleur van een goeroe. Alick en
m daarna een dhoti aan, een kleed, om-
in meter broed, dat om het middel gesla-
8schcn do boenen doorgehaald wordt, zy
leb zeer luchtig, toen hun heele bpveniyï
en bleef. Verder hadden zy elk een paar
e schoenen gekregen, en daarna.begon de
taak van net kappen. Eerst werd een
Op hun hoofd gelegd, en daarna werd
bevestigd dat ook weer werd vastgehou-
gom en wat slijk, want beide jongeman
erden de gewone methode der fakir's te
en gewone fakir gebruikt, wat hy noemt,
i. mest) voor deze bewerking on daar
>or hem heilig is, heeft hy geen afschuw
tof.
werkte aan Alick's hoofd, terwyi Jack
gekapt werd. Toen die operatie was
n, werden zy geheel met asch bestrooid
Vreven. Daarna wilde Gulab hen eenige
i het voorhoofd schilderen, om telaten
)er zy Siwa, een der Hindoe-goden dienden,
hiertegen verzette Alick zich.
k was de bewerking afgeloopen en de ver-
voltooid. De jongelieden zouden elkaar
3» end hebben, als de een niet had geweten
ider was; een half naakt, vuil, koperkleu-
en im, een haarbos op het hoofd, vol slyk en
dan ook geen alledaagsche dracht voor
peaan. Om zich tegen de nachtelyke kou- 1
nieuwsgierige voorbygangers te beschut-
fen zi£plk nog een goed laken, terwyl
naate, >an Jamma Das en Jack dien van
ia ontving.
begon daarna aan zyn eigen vermom-
nph hy ging naar een ander vertrek om
^voltooien, terwyl Hosein intusschen zyn
ultnoodigde weer te gaan rusten; hy zou
U «ooi ssa oaOMÜ MjgW. ïm mm
was echter voor Alick en Jack geen sprake; hun
haar zat ongemakkelyk, zy moesten het stil laten
zitten om te dragen en bovendien waren zy bang,
dat de verf van hun huid zou gaan. Wat dit laat
ste punt betreft, stelde Hosein hen gerust; hoewel
de kleur na eenige dagen zou verbleek en. was zy
er zelfs nu, met water, niet af te krygen.
Onder het gereed maken van het ontbyt vragen
de beide Engelschen hem naar de gebeurtenissen
van den vorigen dag. Onder anderen vertelde hy
hun, dat hy voornemens was zyn neef weer een
bezoek te brengen en naar Monarch te zien en van
daar wilde hy zoo spoedig mogeiyk aan Gulab's
broeder te Beri bericht zenden.
Plotseling staakte HoBein bet gesprek, want
midden op de plaats van het huis zag bij een fa
kir staan, bijna naakt, met lange gevloohten haar
lokben op zijn schouders en een houten bak in
zyn rechterhand. Dezen bak hield hy vooruit en
in den naam van God vroeg hy voedsel. Hosein,
bang, dat de fakir iets van zyn gesprek gehoord
had, berispte hem over de onbeleefdheid binnen te
komen en weigerde iets te geven.
Ik heb reeds twee Babaji's by my*\ zei hy op
de beide jonge fakirs wyzend, die by het verschij
nen van den indringer waven opgstaan, „voor u
is geen plaats meer".
De fakir sohnot in een laoh.
„Ik geloof wel, dat mUn vermomming goed is",
zei hy.
Wordt vervolgd).
Vrij naar 't Engelsch, door mevr. de Bruin-Lêon.)
Jan en zyn zusje Bettie voelden zich net als een
paar vischjes op het droge. En je kunt, als je goed
nadenkt, best begrypen, dat dit niet zoo'n prettige
gewaarwording is. fer zou thuis een partijtje ge
geven worden en alle kamers stonden overhoop.
Moeder en Alie, het dienstmeisje, dat geregeld aan
het mopperen was1 over de „bende" kinderen, die
zeker weer den noodigen rommel zouden maken,
waren druk in de weer met het smeren van
kadetjes, en gelokt door de heerlijke lucht van een
abrikozentaart, waren Jan en Bettie in de keuken
verzeild. Hier zouden zy veilig zyn voor Alie's
booze buien. Ze hadden dan ook vreeseiyk het
land aan haar, en ze konden wel springen van
pret, toen ze hoorden, dat ze met den dikken krui
denier van den overkant ging trouwen en zy over
zes weken voor goed zou vertrekken! O, wat waren
ze blij!
Bettie zat op den keukentafel en wachtte op de
oude keukenmeid die sinds jaren by moeder in
betrekking was. Jans, zoo heette zy,' was een ge
zellige dikkerd, die heerlyk pudding kon maken en
taarten bakken en die als de kinderen in de
keuken waren, steeds met een oog naar Jan bleef
kyken, die de jampot, op het keukenkastje, meer
dan eens in een onbewaakt oogenblik had leegge-
snoept.
„Blijf van die pot af. Jan!" zei de keukenprin
ses. toen zyn hand een verdachte beweging ging
maken. „Er komen twintig kinderen en ik kan
geen lepeltje missen!"
„En je hebt nog drie groote potten in den kel
der staan!" riep Betty ik neb het zelf ge
zien!"
Jans probeerde nijdig te kyken, maar *t lukte
niet. Haar gezicht was veel te vriendelyk on te
rond. En toen ze merkte, dat het toch niet lukte,
gaf ze Jiet op en begon te lachen.
„Je weet véél te véél, Betty!" zei ze maar
meteen draaide zy zich om, want Alie kwam weer
binnen stormen, zóó onthutst, dat iedereen schrok.
„Wat is er aan de hand?" vroeg Jans.
„O, ol" zichtte Alie, ,,die ellendige hond! Hy
heeft al den heelen ochtend loopen rondsnuffelen
en nu zat hy warempel met zyn snuit in de ge
weekte biscuits, die je in de vensterbank by het
raam hebt gezet. Kyk maar!"
Jan en Bettie liepen naar het raam en daar zat
een ruwharige zwarte hond en keek zoo onschul
dig, alsof by niets op zyn geweten had.
„O, 't is dezelfde hond, waarmee we laatst in het
bosch speelden!" riep Jan. 't Is heusch een aardig
beest!"
„En ik gaf hem chocola. hy at het op, echt
waar!" zei Bettie. „En hy liep ons na tot we thuis
waren."
„En toen gaven we hem een Btukje vleeach", zei
Jan weer, .,'n lekker stukje uit den kelder, en dat
vond hy reuzenfyn. Hy liep er mee weg!"
Jans keek naar Alie en Alie naar Jans.
„Wel, heb je ooit!" riep de eerste. „Dus Jullie
hebt dat schapenboutje weggenomen en ik gaf
Alie nog wel de schuld. Dat is toch eigeniyk ver-
schrikkelyk. Zuik lekker vleesch aan den hond
gegeven! Als ik je moeder was, dan wist ik wel,
wat ik deed'"
„Dan deed Je niets!" lachte Bettie. Je bent veel
te lief hnor'"
Jans lachte weer. „Zeker omdat ik zoo'n extra
lekkere taart heb gebakken!" zei ze. Kyk maar!"
En nu liet ze de kinderen een taart zien, die er
zóó heerlyk uitzag, dat ze er haast niet konden
afbiyven. „Ik zal Het lekkers maar opbergen!" zei
Jans? Anders 1s 't al opgegeten, vóór ae visite
komt, en voorzichtig zet.te zy het gebak op den
dienbak.
Na eenige uren van heen en weer vliegen en
druk bezig zyn met de verschillende voorbereid
selen voor de party, was het eindelijk tyd voor de
gasten geworden en werkelyk konalgde de schel
het eerste bezoek aan. Daarna volgden steeds meor
Jongens en meisjeB en de feeststemming steeg ten
top, toen de heerlijke taart werd opgediend en er
was één uitroep van bewondering.
„Heerlyk! o wat fijnallemaal vruchten!"
werd er door elkaar geroepen. Maar, o hemel
wat gebeurde daar? Niemand had den kleihen
zwarten hond gezien, vóór hy op een stoel en
daarna op tafel springend, ineens de taart te pak
ken had, en vóór men hem kon tegenhouden, in
dolle vaart er mee van door ging!"
„Houdt hem! houdt den dief!" riepen de kinde
ren, en ze vlogen den hond achterna, de straat op.
Maar inhalen konden ze hem niet, en eindelijk
sloeg het beest een zy straatje in, om stil te hou
den voor een huis, waarvan de deur open stond,
en waardoor hy plotseling verdween.
„Daar moet ik net myne van hebben'" riep Jan
en de kinderen liepen de gang door, den hond vol
gend.
Voor een gesloten deur bleven zy staan; hoe
gek, was de Hond daar binnengelaten? Maar lang
Hoefden ze niet voor dit raadsel te bHiven staan,
want op hetzelfde oogenblik draaide Jan die on
geduldig weid de kruk om, en zagen ze,... een
ziek, bleek meisje, half liggend in een stoel en
naast haar de hond, die voorzichtig de taart op
haar schoot legde.
Heeft hy die taart by u weggenomen?" vroeg
het meisje, en toen de kinderen „ja" knikten,
wilde zy den hond straffen.
Maar Jan en Bettie bielden haar handen vast.
2e waren een beetje in de war, maar vonden het
dier te goedig om slaag te krygen.
„Dat je klappen verdient, In zekert" zei h&t
meisje, maar de hond ie zoo lief voor me en houdt
me zoo vaak gezelschap!"
„Ja," vervolgde ze ik ben hard ziek geweest
en "t lykt wel of myn hond verstaan heeft, dat de
dokter zei dat ik goed moest eten, en nu brengt
het goede dier my iederen dag een lekker scho
teltje! Van de week nog een schapenboutje!?
Toén was het raadsel opgelost!
HET VLASMEiSJE.
Een sprookje.
Het lot bleek ons Vlasmeisje gunstig te zijn,
want ze verkocht al de hemden op één na. Toen
ze 's avonds in de herberg terugkeerde, zei de
vrouw: „Wat een geluk, kind! Je zult spoedig naar
huis kunnen terugkeer en met een beurs vol
goud".
Ofschoon het Vlasmeisje eerst gehoopt had
spoedig huiswaarts te kunnen gaan, werd ze
bedroefd, toen de herbergierster dit zeide, want
In haar hart hoopte ze, dat er maar iets gebeuren
zou, waardoor ze langer in de stad zou worden
opgehouden, omdat ze zoo gaarne den vriende
lijken prins nog eens wilde zien.
Den volgenden dag ging ze weer op haar oude
plaats staan en spoedig reed de prins voorbij.
„Goeden morgen, meisje", zei hij. „Ik heb je
goed nieuws te vertellen; je handwerk Is aan het
hof bijzonder in den smaak gevallen en alle
hovelingen wenschen je linnen te koopen".
„Ik heb nog slechts één hemd over," antwoord
de het Vlasmeisje.
„Volg mij naar het paleis", zei de prins, „en de
Koningin, mijne moeder, zal je vlas en een spin
newiel geven, opdat 'je er meer kunt maken".
Toen zette hij haar voor zich op het paard en
reed naar het paleis, waar de Koningin haar
vriendelijk ontving en van een spinnewiel en vlas
voorzag. Het Vlasmeisje bleef nu in het paleis
en spon en weefde en naaide prachtige kleeren
voor allen aan het hof. Maar ze vergat niet
haren vader, die anders ongerust over haar zou
zijn, mede te deelen, waar zij zich bevond.
Alle dagen zat de prins naast haar wanneer ze
arbeidde en dan praatte hij met haar, of zong
haar mooie liedjes voor, die hij op zijne mando
line begeleidde, of vertelde haar grappige avon
turen. En daar hij hoe langer hoe meer van haar
ging houden vroeg hij zijn vader eindelijk verlof
om met haar te trouwen als zij er in toestemde.
Wat het Vlasmeisje aangaat, nu, die had al van
den Prins gehouden van het eerste oogenblik, dat
ze hem gezien had en ze wilde dus gaarne zijne
vrouw worden. De Koning en allen in het paleis
hielden veel van haar om haar schoonheid en
vroolijk en zonnig humeur, maar daarom vond
zijne Majesteit 't nog niet goed, dat zijn zoon een
arm meisje zonder titel zou huwen. Hij zei: „Ik
zal mijne toestemming geven, maar er is een voor
waarde aan verbonden. Ze moet honderd nieter
vlot tot zilverdraad spinnen. Als ze dat kan, mag
ze je vrouw worden".
't Speet alle hovelingen dat de Koning deze uit
spraak gedaan had, want ze vonden het Vlas
meisje een zeer geschikte prinses. En 't arine
meisje zelf, was bitter bedroefd. Ze zat bij haar
spinnewiel en schreide, omdat ze nu haar lieven
prins zou moeten verlaten en naar haar dorp
U*j ugkeeren.
„Maar Ik heb gelukkig genoeg verdiend om
mijn vader en mijn zuster een goed leven te be
zorgen," dacht ze, „en dat is toch ook heel pret
tig".
Op eens viel een schaduw voor haar voeten
en daar zag ze een hond naast zich staan.
„Ik heb niet vergeten, dat je me gevoed hebt",
zei het dier, „hier ben ik om je te helpen". Toen
de hond dit gezegd had, veranderde hij in een
Leve, kleine fee.
„Ga rustig slapen, klein Vlasmeisje", fluisterde
zij, en vrees niet. „Morgenochtend zal je zilver
draad gereed zyn".
Zo wenkte m«'l de hnnd en de vermoeide
oogen van 't Vlasmeisje vielen toe,
's Morgens, zoodra do dageraad aanbrak, klop
te de prins, die den nacht slapeloos had door
gei racht aan hare kamer en smeekte haar hem
niet te verlaten: maar hoe groot was zijne ver
bazing toen hij, binnentredende de honderd meter
zilverdraad op den grond zag liggen.
Op zijn blijden uitroep kwam 't geheele hof
aonloopen om te zien, wat er gebeurd is, maar
de koning was niet verheugd. Nog kon hij er niet
in toestemmen, dat zijn zoon een meisje trouwde,
dat zelfs niet tot den adel behoorde. Daarom zei
hij, dat ze, alvorens den prins te kunnen trouwen,
honderd meter vlas tot goud moest spinnen. De
Jongelieden waren wanhopig. En 't arme meisje
weende in haar kamer. Maar toen 't avond werd
raakte op eens iets haar kleed aan en daar be
merkte ze een kat, die haar kopjes gaf.
„Vrees niet", zei de poes. „Ik weet nog heel
goed, dat je me te drinken gaaft, toen ik haast
van dorst stierf. Ik kom gouddraad voor je
»l innen".
„Ben je ook een fee?" vroeg het meisje.
Én ja hoor, de kat veranderde ook al fen een
mooie, vriendelijke fee, die haar in slaap maakte
en haar gouddraad spon. Toen de prins 's mor
gens kwam kijken vond hij 't goud, schitterend en
fonkelend op den vloer.
„Nu zal mijn vader toestemmen!" zei hij. Maar
neen. De koning liep heen en weer en trok zorg
vol en verdrietig aan zbn baard.
£4&di9iyk sgtjftfe frjjy jgBfltst i&fMi M hustteri
Toen opende de oude vrouw de deur.
meter vlas tot diamant spinnen, dan pas mag ze
met je trouwen".
't Ging alles weer als de vorige avonden. Weer
ctrscheen een fee, nu in de vermomming van
den gewonden soldaat, en spon bet vlas tot een
koord van heerlijk diamant, terwijl het Vlas
meisje sliep. En toen de Prins des morgens ver
scheen, waren rijn oogen als verblind door de
schitterend* diamanten. Eindelijk gaf do Koning
nu zijne toestemming en na grootsche toebereid-
0 seien zou de bruiloft plaats hebben. De prins
ging zelf heen om de vader en de zuster van het
Vlasmeisje te halen, maar hij vond alleen haar
vader, omdat het luie IJdele meisje, over een brug
kunende, om haar spiegelbeeld te aanschouwen,
in de rivier gevallen en verdronken was. Het
\ia8meisje schreide toeii ze dit hoorde, maar ze
zocht zich te troosten, door haar vader met zorg
te omringen.
De Koning schonk den ouden man een mooi
huis en ontving hem met eerbied aan het hof.
Eindelijk brak de trouwdag aan en 't huwelijk
werd met veel luister gevierd.
(Slot volgt)
fluisterde: „Waarom zoo traag, kleine slnrljj,
muts V en wat martel en bijt je me onbarmj)|||
tig? Wanneer je wist, hoeveel ik al in rni.j:j|
leven te lijden had, dan zou je misschien i..
lijden hebben met een stumper als ik ben I" -'Hf
Het was mijn erg afgebeten potlood, dat de:! ij
klaagliederen had uitgnstooten, Dat begon mij jij
belangstelling te wekken. Ik vroeg hom d ;<j|
naar de oorzaak van zijn lijden en hij begon rrtja
't volgende te vertellen
„Als jij, klein schoolkind, een begrip van d< jij
tijd had, dan zou ik je uitnoodigen je in Hijs
tijdperk vóór den zondvloed te verplaatsej.n
Toen pronkte ik als trotsche palm te middjjfj
mijner evenzeer schoone gezellinnen; hojj!
droeg ik het bladrijke hoofd en wildo tol lij;:1
blauw van den hemel naar omhoog groeien. ;j
Trotsch als de menschen waren ook de plfljj|
ten geworden, daarom werden deze even
gene door het Godsgericht achtervolgd. Het
gon te regenen, de zeeën stegen en de str<
men zwollen omhoog; wij begonnen te ontst»
len over dezen hoogen vloed, dien we nog no<
hadden bijgewoond. Het water bedekte or|
voet, het kroop langzaam tegen den stam
rondom zag ik niets dan water, nu bereikte 1
de bladeren, ik bibberde van de kou. En toe")
toen overdekte het mij en mijne gezellen
steeg boven ons hoofd een heel eind om'hocj
Wij zagen niets meer van den blauwe
lachenden hemel, want zelfs, wanneer de w
ken dit niet verhinderd haddon, dan had
modder, die uit en van de aarde opgesteg
was en ons dreigde te verstikken, het niet
doogd, zoo waren wij ingeregend en we hoe
ten vurig, dat het water zoo spoedig doonl
mocht vallen en de zee in zijn bedding ten
keeren.
Prettig uurtje,
*8 Avonds na het eten,
Eer wij slapen gaan.
Kijken wij ons Moesje
Vaak heel vriendlijk aan.
Vragen om een sprookje
Of een liedekijn,
Wijl wij dol op sprookjee
En op liedjes zijn.
Dan zet Moe zich neder
En vertelt ons wat;
Mooie sprookjes kent ze,
O, een heele schat:
Van de wilde zwanen
En 't prinsesje fijn,
Van klein Barrevoetje
En slim Duimelijn.
Stilletjes als muisjes,
Luistren wij naar Moe,
En als 't sprookje uit ia.
Vleien wij: „och toe.
Nu een aardig liedje,
Moek,( een enkel maar".
Broer bij de piano
Zet het boek al klaar.
Zacht laat Moe de vingers
Langs de toetsen gaan,
Vlug, een paar accoorden:
„Kindren heft maar aan!"
En de stemmen klinken,
Groot en klein zingt mee:
Allen zijn we blijde,
Vroolijk en te vree.
Doch minuutjes vliegen
„Jongens, 't wordt te laat!
Trippetrap naar boven,
Netjes in de maat!
Vlug nu uit de kleeren,
'n Kus voor Pa en Moe,
'n Dankbare avondbede,
En de kijkers toel"
Wat mijn potlood vertelde.
Teekenles I wat een stroom van treurige
en komische herinneringen toovert mij dit
woord voor den geest. Ik zie mij weer als aan
komend schoolmeisje, dat lijnen en bochten
moest trekken op een vuil geelachtig stuk pa
pier, welks randen vol smerige vinger-afdruk
ken waren.
Hoe lang Ik daar mee bezig geweest ben, al
tijd maar lijnen trekkende en mijne vingers
bezoedelende, weet ik waarlijk niet.
i Mijn potlood had ik tusschen de tanden, in
I plaats van op 't papier, en 't was erg heet in
de klasse, want de zomer was in 't land en
strooide warmte en zonneglans over woud en
I weide. En ik moest aan 't teekenen in het
diepste mijner kinderziel
Plotseling, toen ik juist *t hoofd In myne
band steunde, waar uit ook mijn potlood iijn
gevaarlijke punt naar omhoog strekte, vernam
tik een tijne^ klinkende «tem, die mij J& 1 ooc
Vergeefsch hopen 1 Wel bespeurdon wij
het met regenen moest hebben opgehoudi
wel voelden wij, dat hot water aan 't dalen u
doch wij zelve bleven in nacht en duisterri
Ons omgaf de vochtige moerasaarde op
angstigende wijze. Mijne lotgenooten zakten
len gebroken in elkaar; ik bleef weliswt
rechtop staan, maar vooldo ondragolijken, 1
tigen druk. Overal, in allo tusschenruiml
mijner bladeren, zelfs In de fijnste poriën
van kleefde spoedig het gehate slijk en v
stikte leven en beweging in mij.
Het was een treurige tijd, die nu volgi
Langzaam, zoo langzaam, dat Ik t nauwelij
bespeurde, had er een omkeer met mij plaa
Uit het binnenste der aarde kwam een glo
die mij verteerde, van tijd tot tijd werd ik d
weder vochtig, en langzaam, langzaam
eindelijk de mooie, trotsche, groene palm
steenige massa geworden.
i Ik beschouwde mij zelf reeds nooit meer
plant; mijn innerlijk leven was versteend,,
j hoorde tot de mineralen. Haddo men mij o.
tijds gevonden, dan zou ik waarschijnlijk v<
een of andere kolensoort gehouden zijn; mi
ik moest nog duizenden jaren in dof gepruttel
strenge gevangenschap doorleven, altijd zwa
der werd het gewicht, dat op mij drukte, stot
enger werden mijn fijne deelen samengepe
en gedrongen. Mijn gansche lichaamsbouw,
bladvormen, de slanke stam alles v
zoo veranderd, dat ik er onhorkenbaar door
worden was en dat ik van jaar tot jaar hart
zwarter, afschuwelijker werd. Daar hoorde
plotseling een geluid, dat dof van verre klo
Ik wist niet, wat het beteekendo, en dacht
eerst over na, toen zich het geluid herhaal
en wel tamelijk dikwijls.
Kwam er werkelijk verlossing?
Ik had mij niet vergist. Al nader en nat
kwamen de slagen en tonen en op zekere dj'
o jubel 1 zag ik weder het mooie, heerlij
menschengelaat, naar welks aanblik planten
steenen om het zeerst verlangen. Het was
i bruin, afgetobt bergwerkers gelaat, dat
klein mijnlampje spaarzaam verlichtte.
Ik daarentegen, wiens oog geheel aan 't lij'
ontwend was, vond den lichtglans bijna
zon en juichte van harte toen mij de arbeir,
voorzichtig opnam en op een kar legde. M:
wat zag ik er uit. Was dat de levenskracht:)
palm van vroeger? Ik schaamde mij er ov
en toch, toen ik zoo weder in de vrije luk'
kwam, slorpte ik met lange teugen de frisse
zuivere, heerlijke morgenlucht in en keek
aandacht naar het hemelruim. De goud)
zonnestraal verblindde mij en deed mijn glij
zend oog tranen.
Nu kwam ik in oen groote fabriek, waar m
mij doorzaagde, afvijlde en zelfs mijne fijn;
slof korreltjes met wat klei en aarde kneed*
de mooie slanke stangetjes van mijn graphi
lichaam schoof men in een rond houten ki<;
on noemde dat „Engelsche potlooden". De
kneede, grauwe massa werd in vormen gedril
en eveneens tot stangen gevormd. Vervolg;,
kwamen er houten omhulsels om en ofschc,
de hoedanigheid dezer potlooden Diet half
fijn is als die der doorgezaagde graphit-st;
gen, zoo worden die met geperst potlood
vulde pennen om hun goedkoopen prijs V;
meer gekocht en gebruikt. Eu zoo één ben ik
ook", besloot het potlood. Lachend voegde
er achter„Met mijn lot heb ik mij eerst vjj
zoend, toen ik hoorde, van welke goede v-
i wanten ik afstam. De koning der rainèraiie:
de glanzende diamant, moet mijn naaste ia f
lielid, de kolensoorten verre familie van
zijn. Nu Jo mijne geschiedenis kent, moet je
j best doen, dat je met mijne, fijne, makkelijk
't papier over te brengen deeltjes iets mc
voortbrengt en er niet je kwade luimen op t
viert".
Dat liet ik me dan ook gezegd zijn, daar
zelden een geschiedenis zoo bijzonder 1
bezig gehouden, als die van mijn potlood,
werd van dit oogenblik af een Ijverige echo'
en spoedig de beste teekenares mijner kla:
zonder dat iemand kon vermoeden, waarom.