Schager Courant
Een Zeemansmoeder heengegaan.
WARE WOORDEN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
VOOR DE KINDEREN.
WAT PIM EN PUK OVERKWAM.
Zaterdag 14 Juli 1928
71ste Jaargang. No. 8287.
AGNES HEDENSTRÖM, DE HOEDER VAN HET
ZEEMANSHUIS TE LONDEN.
Over de gansche wereld bekend.
Da. L. D. Poot te Haarlem schrijft aan de N.R.Ct.:
Zij is heengegaan, de Scandinaafsche Zeemans-
jnoeder, die voor duizenden zeelieden in haar Huis
te Londen tot een zegen is geweest. Ook wij, Hol
landers, hebben veel aan haar te danken; daarom
moet haar vescheiden ook in ons vaderland gedacht
worden. Zij, die Agnes Welin hebben ontmoet, kun
nen haar nooit vergeten!
Agnes Hedenatröm kwam als jong meisje te Lon
den, met 't doel om als zendelinge naar Indië te
gaan. Maar zij moest dit ideaal prijsgeven, want haar
lengen waren ernstig aangedaan; en haar dokter
voorspelde, dat zij nog maar weinige maanden zou
leven. Hoe gansch is het anders gegaan! Rondzwer
vend door de nauwe straten in de omgeving der Lon
densche dokken, werd haar hart door deernis ge
troffen over de zeelieden, uit alle naties, die zij daar
zag, als slachtoffers van de vele begeerige land
haaien. Zij bezocht (in 1877) „the Strangers' Rest"
aan de beruchte Ratcliffe Higbway, bekend aan alle
zeelui als een verzamelplaats van dievenbenden. De
leidster, de resolute Miss Mc. Pherson, sloot haar
op in de Zweedsche kamer op de eerste verdieping,
te midden van 't aantal dronken zeerobben. Zij zette
zich voor 't orgel, en begon bevend eenige liederen
te zingen; maar de eene helft van haar gehoor klom
het raam uit, de andere helft viel in slaap. Op de
vraag van Miss Mc. Pherson: „wat hebt ge met de
zeelui gedaan?' bleef Agnes Hedenström 't antwoord
schuldig; en ze besloot dat dit haar eerste en laat
ste bezoek aan dit tehuis zou zijn.
Maar, de geestelijke en zedelijke nood der zeeva
renden liet baar niet los, en den volgenden dag
ging zij er weer heen, bereid haar leven ten offer
te brengen voor de zeelieden.
Er zouden boeken vol te schrijven zijn over haar
DB WAARHEID.
(Pa£ts Qaitty Ywdonj
Ik ben in m'n jonge jaren op de Universiteit
geweest.
Warempel?!
Zeker! Ik moest een nieuwe ruit inzetten
moed en volharding; meermalen was haar leven in
gevaar Maar de faam van haar welsprekendheid en
haar overwinnende vriendelijkheid verspreidde zich
snel onder de zeelieden; en er was spoedig geen ha
ven In de wereld, waar zij niet 't onderwerp van ge
sprek was, deze jonge vrouw, die dé mannen opzocht
in de beruchtste kroegen en weghaalde uit de ge
vaarlijke holen, om ze te brengen In haar „home"
en ze in die huiselijke sfeer te beveiligen, voor alle
zedelijk gevaar.
Want tot stichting van een „Home" was het na
drie jaren reeds gekomen. De Londensche City-mag
naten openden mild hun beurs; van allen kant
stroomden giften toe. Het was een heel waagstuk om
een Onthouderstehuis te stichten, juist in het East
End, waar het telken nacbt één drinkende en dan
sende kermis was, terwijl de champagnekurken on
der gedurig geknal de lucht invlogen. De menschen
hebben erom geglimlacht in die dagen, maar Agnes
Hedenström zette door en overwon.
Zóó is gegroeid die prachtige bouw van het Scan-
dinavian Temperance Sailors Home, waar honder
den zeelieden kunnen logeeren, waar zij hun geld
in bewaring kunnen geven, waar aan hun vrouwen
in het vaderland het geld wordt doorgezonden; en
waar zij hun bagage veilig kunnen achterlaten.
In de oorlogsjaren waren het zware tijden, ook
voor dit Hult; vraat de geregelde gatten bleven weg,
en alles stond verlaten.
De Brltsche regeering buurde bet toen ln; tn soo
kwam de zaak finantieel weer te recht.
En nu ls de meesteres van bet huls, de Moeder
der zeelieden, heengegaan! Haar overschot is naar
Zweden gebracht, en heel Gothenlburg was jl. Maan
dag in rouw. De zeelui kregen verlof van hun ree-
ders, om haar begrafenis bij te wonen, en 't is dan
ook een: koninklijke plechtigheid geworden. In dui
zenden harten heeft deze Moeder zich een gedenk
zuil getticht.
Toen twee jaren geleden de Hollandsche zeemans
zending in Londen een nieuwe periode inzette door
de benoeming van een nieuwen, energieken missio
naris Martin Brinksma, was Mrs. Agnes Welin de
eerste om hem te steunen. En waar onze Nederland-
sche zeemanscentrale bezig is om voor Hollanders
een „instuif" te Londen te stichten, is zij degene,
geweest, die dit werk heeft aangevuurd. Zij gaf een
zaal om „proefsamenkomsten" te houden voor Hol
landers; en zij zeide (met betrekking tot onze Hol
landsche jongens) tot den secretaris der Nederl.
Zeem. Centrale: „zoolang jelui nog geen tehuis hebt,
bring &11 Holland to me".
Hoe teodor-moederlijk ging zij om met de mannen.
Hoe wist zij op den juisten tijd een goed woord
Gods te planten in de zielen! Haar leven trok een
lichtspoor; en haar nagedachtenis wordt door dui
zenden gezegend.
Orfgezonde gedachten wonden evenzeer het brein,
als een snede door eigen of anderer schuld toege
bracht een wond veroorzaakt, die pijn doet.
o o
Onze waarde schuilt niet in onze afkomst, maar
in wat wij zijn naar verstand en hart.
o o
Als iemand kwaad van u spreekt, laat hem stil
begaan. Het eenige wat ge doen moet, is, zóó te le
ven, dat niemand hem gelooft.
o~o
Iedere man, die een leider wenscht te zijn, moet
minstens drie goodwills bezitten de goodwill zij
ner klanten, van zijn bankier en van zijn employé's.
o o
Men moet begrijpen, dat, indien men opgewekt,
ffisch en krachtig denkt, de gevolgen van een zoo
danig denken ook opgewekt, frisch en krachtig zul
len zijn.
I» het U bekend:
dat er ln Engeland 70 menschen (particulieren)
zijn, die een vliegmachine bezitten en zelf vliegen?
d a t het Baikal-meer ln Siberië 1500 M. diep ie?
I
d a t het ruim f 100 per maand kost om een olifant
in den dierentuin te eten te geven?
I
dat, indien de oceanen opdroogden er een hoe
veelheid zout zou overblijven genoeg om een terrein
van 5.000.000 vierkante mijlen te bedekken met een
zoutlaag van 1 mijl dikte?
dat de zalm en de goudvisch nooit slapen?
d a t de Londensche politie een leger van 900 de
tectives heeft tegen 15 in 1877?
BROEDER EN ZUSTER.
(Bulletin, Sydney.)
Cn doe je nou alle dagen maar niks anders
as de wasch uitwringen zeit die meneer van de
belasting tegen me Ik zeg, nou, zeg ik, uwes wringt
toch ook alle dagen de belastingbetalers uitDaar
had-ie niet van terug.
505. Wat is die dikkerd geschrokken! Ze
sprong als een veer, die je plotseling los
laat van haar stoel omhoog, sloeg de ar
men in de lucht en gilde: ,jHelpl Helpt
tooverijl Da's tooverijl"
Schaterend van het lachen sprong
Kwast van haar schoot en holde weg. Wij
maakten zoo vlug als we konden, dat we
hem achterna kwamen!
506. We liepen hard de kamer uit In de
gang kwamen we weer bij elkaar.
„We zullen es kijken, wat er verder hier
in huis nog te vinden is", lachte Kwast
Ik heb echt trek om nog es een paar van
die menschen woest te maken!"
iNou, wij ook hoor! Met ons vieren stap
ten we door de gang. Aan 't eind stond
een deur open en daar gingen we bin
nen.
507. We kwamen in een mooie kamer,
waar een fijn, dik kleed op den vloer lag.
Eigenlijk waren het twee kamers achter
elkaar. In 't vertrek, waar wij binnen ge
komen waren, was niemand, maar in 't an
dere zat een meneer, 't Was weer een dik
kerd. 't Schenen allemaal dikkerds te zijn
daar in huis. Hij had een bril op zijn
neus.
„We maken ons nog een beetje kleiner
en dan zullen we pret hebben", lachte
Kwast „Vooruit Widewik", zei hij.
508. Nou, toen tikte ik de kameraden
even met mijn staf op de schouders en ze
werden, zoo klein als je ze maar wenschen
kon. 't Was fijn in orde en we kropen bij
de beenen van dikken meneer omhoog. Hij
«at de krant te lezen en merkte niets. Die
man had toch zoo'n fijne, dikke snor!
Daar moest je nou eenvoudig wel inkrui
pen. Dat deden we dan ook.
„Nou gaan we hem kietelen", stelde
Kwast weer voor.
Puntmuts kneep de meneer in een van
zijn groote ooren.
509. Ieder keer als de dikkerd zijn hand
omhoog bracht, maakten wij, dat we een
beetje lager kwamen en als hij met zijn
hand weer de krant vasthield, kropen wij
weer omhoog en kietelden hem opnieuw.
In de snor, aan zijn ooren, overal. 'Hij
werd zoo nijdig, dat hij tenslotte de krant
weggooide. Zijn oogen begonnen te rol
len.
„Wat is dat toch?" schreeuwde hij woe
dend.
Je begrijpt, dat wij weer reuzenpret
hadden, 't Gelukte allemaal zoo fijnt
500. Toen bedacht Puntmuts een nieuw
spelletje. Hij had op het vest van den dik
kerd een zakje gezien. Daar zat een hor
loge in, dat heel fijn tikte.
„Kom es hier jongens", riep hij en een
oogenblik later zaten we met zijn vieren
in het vestjeszak van den meneer. Heel
voorzichtig maakte ik met mijn staf het
glazen deksel los en toen tikte ik de man
nen weer even op den schouder, zoodat
ze nog kleiner werden.
511. Zoo verdwenen we alle vier in de
horlogekast Het wa» nogal een dik hor
loge, zie je? En daar zagen we behalve
de groote en de kleine wijzer, waarvan je
niet kan zien, dat ze zich bewegen, een
kleinere, die snel in 't rond draaide.
Daarop riep Kwast: Vooruit, jongens
met zijn vieren daarop! Dan hebben we
een draaimolen zoo fijn als je maar wen
schen kan! En hard ging ie! Jongens, jon
gens, wat draaiden wij fijn in 't rond!
512. We draaiden een poosje mee, maar
toen kregen we er genoeg van en kro
pen we er weer uit. We maakten, dat we
omlaag kwamen en opeens daar kreeg
Kwast weer een plannetje om die dikke
meneer heelemaal razend te maken. Hij
klauterde tegen de kast op, kwam bij de
klok en kroop erin.
Toen ging hij aan de lange wijzer han
gen. 'tWas ruim zes uur. Opeens schoot
me die wijzer naar beneden. Rang toen
was 'et zoo maar half zeven en sloeg de
klok halt