geestelijk leven.
De betoovering van het Afrikaansche
Oerwoud.
ir oud worden en jong blijven.
I)
ffi dia aen groeten invloed uitoefende op het
djoer tijdgenootan, Frledrlch Schleiermaoher,
rfjnsch hoogleeraar, heeft eene het stoute woord
in: ik zweer mijzelf een eeuwige jeugd,
jeleerde meet wel een zeer eterken dunk hebben
«n zijn geestelijk© levenskracht, waar hij op 7.00
wijze zich durfde te uiten. Hij zag ze toch im-
jk om zich heen ai die menschen, die oud waren
ga iu geestelijk opzicht, die hun tijd niet moor
a en daarin voortleefden als arme vereenzaam-
e wèl werden geduld, maar met wie niet meer
jrekend.
natuurlijk bedoelde Bchleiermacher met zijn
jeugd niet, dat hij de natuurlijko aftakeling
lichaam zou kunnen tegenhouden of verhlu-
gy heeft er mede willen zoggen, dat hij tot
van zijn leven too krachtig en frisch van
rilde blijven.
ior is nu eenmaal nlots aan te doen wij worden
onze lichamen beginnen op oen zekeren leeftijd
icht te verliezen, ona uithoudingsvermogen wordt
onze haren worden grijs of zeggen ons vaar-
ie oogen zien niet meer zoo scherp, onze gang
mag... kortom: met het «tijgen van het jaren-
ons ia toegemeten, komen de groote en kleine
•n, als de voorboden van den finalen «lag, welke
ide ean ons bestaan zal maken,
lebben wij te aanvaarden als een onvermijdelijk,
lijk verloop. Wel kunnen wij door sober ts leven,
chaamsoefening, in 't algemeen: door te streven
tii hygiënisch bestaan, het aftakelingsproces mln-
il doen verloopen, maar er aan to ontkomen la
mogelijkheid. Wanneer we niet jong sterven,
1 wij oena oud.
het aantal onzer jaren de zeventig gaat naderen,
,reekt men over ons als over menschen, die spoe-
m het tooneel des levens zullen verdwijnen, dan
ron wij in den regel tot de gepensioneerden, de
rekkers, de bewoners van tehuizen voor ouden
agen of tot de opa's en opoe's, die weer half als
ren worden beschouwd en behandeld.
Knit dit oud-worden naar het lichaam kan ge-
geton een jong blijven naar den geest.
IdJt hebben wij voor ©en goed deel in onze eigen
Ige weken terug ,ontmoettte lk Iemand uit de
e gelederen der S.D.A.P. Een man die zijn gan-
jven lang lntellectueelen arbeid heeft verricht en
ird werkt Lichamelijk zag hij er uit als een oude
Ifaar nauwelijks was Ik met hem ln gesprek of
l te doen te hebben met iemand, die nog lang
an de geestelijke aftakeling toe was. En deze
er zeldo mij o.a. „zoolang mijn geest nog 100
t ts, heb ik nog over geen oud worden te klagen."
daar komt het op aan en hier hebben we het
van het jong-blijven!
te niet erg, dat ons lichaam minder veerkrachtig
en dat wij wat meer moeten oppassen en wat
r met onze physieke krachten moeten omsprin-
b de geest maar frisch en Boepol blijft
en menschen hóóg van jaren, met wie het een
is om te gaan. Ze staan nog volop in hot leven,
I ln alles belang, ze leven on denken nog en schrtk-
st terug voor Intellectuele inspanning.
Buuuel van Houten echreef es'n laabsten etaatkun-
brlef toen hij ongeveer negentig jaar was.
Domela Nieuwenbuls stond nog ln zijn volle gees-
Ericht ln het laatst zijner dagen, toen zijn 11-
[ttddrkbaar verzwakte.
beroemde Engelsche staatsman Gladstone kreeg
tui van „great old man" (groote oude man), om-
B*n frlschheid van geest en zijn helderheid van
op hoogen leeftijd nog beizat
soort van menschen leert ons hóe wij jong kun-
tjven. Zij hebben tot hei einde toe gewerkt!
zij hebben nooit een oogenblik gekend waarop zij
ijke renteniers zijn geworden, met de gedachte,
nu wel genoeg hadden om op te teren. Want
dit geschiedt is het mis!
oud-worden naar den geest, zoodra de geest zich
leer inspant om zióh te verrijken met nieuwo
een mennek geen notitie meer neemt van wat er
wereld op geestelijk terrein plaats grijpt, wordt j
fl en 't duurt niet zoo lang of hij staat als een j
telt temidden van al het moderne, wat opkomt
arvan hij niets meer begrijpt
al men misschien de opmerking maken, dat het
len gemiddelden mensch te moeilijk ia cm zich
hoogte te houden van de diverse stroomingen in j
reld des geestes, van de toch zoo ver uiteenloo-
pende meeningen, die verkondigd worden, vooral ln on
zen tijd van verwarring.
Hoe zal iemand 't vermogen? Daartoe is noodig meer
inspanning, dan waartoe de moesten bekwaam zijn.
Wat men heeft aan hersenen, wordt gewoonlijk alléén
gebruikt om zich maatschtvppelijk te handhaven, zal men
dan zich nog kunnen verdiepen in de lectuur van zware
boeken of artikelen zelfs?
Deze opmerking heeft alle recht van bestaan. De
eisch te stellen, dat ieder zich aan de bestudeering van
de vele vraagstukken op zedelijk, religieus en maat
schappelijk gebied zou wijden, is ongerijmd. Daarvoor
ontbreken bij 90 der menschen zoowel do tijd sla de
noodlge geschiktheid.
Maar wordt daarin niet tegemoet gekomen door hen,
die in onze dagen in courant en tijdsenrift, in populaire
brochuren en vooral! door middel van de onvolprezen
radio, trachten zelfs voor de eenvoudlgen en ongelet-
terden zoo bevattelijk mogelijk uiteen te zetten wat er
gaat leven in de hoofden en harten van den modernen
mensch
Inderdaad is het tegenwoordig zóó, dat ieder die orn-
stig wil, ln staat is om zijn geest frisch te houden.
Ik leg den nadruk op het „ernstig willen".
Men moet jong willen. Dan zal men of zelfstandig
zich bezig houden met de bepeinzing der vragen die
rijzen voor den vorschenden geest, óf begeerig lulsta
ren naar hetgeen geestelijke leiders leeron en verkon
digen.
Wil men dit niet, dan gaat men behoorea tot dies
slag van lieden, die meenen, dat ze er zijn, en di© rustig
zich houden bij wat ze en 't is een klein beetje dik
wijls! als geestelijk bezit hebben verworven. Wil men
dit niet dan wordt men oud!
En dan wordt men een sta-in-den-weg voor de ontwik
keling en' den vooruitgang.
Want oude menschen (ik bedoel hen, die oud zijn naai
den geeat) zijn de plaag der wereld. Zij "vormen dikwijl!
een belemmering voor veel goeds. Dit ls in 't bijzonder
het geval met hen, die ln allerlei colleges en besturen
door hun dom conservatisme als remmende kracht&n
werken. En voor een misplaatst medelijden worden zieke
geestelijke aftandsche menschen nog maar al te vaak
gehandhaafd.
Het is een typisch verschijnsel dat de meesten, die oud
naar den geest zijn geworden en feitelijk buiten het le
ven zijn komen te staan, dit zelf niet schijnen te bemer
ken. Dan beroepen zij zich op hun hoogen leeftijd en
hun veeljarige ervaring en op de wijsheid, die ze heb
ben verworven en zouden wel heel gaarne zien, dat men
naar hun wijzen raad girg luisteren. En ze klagen over
den modernen geest en schudden bedenkelijk hunne
grijze of kale hoofden. Ze jammeren over den geest des
tijds, over de verslapping der oude zeden en het ver
val van het oude geloof, over da ontevredenheid en de
ondegelijkheld!
Ik sta daar eenigszlns anders tegenover. Wanneer
eenmaal de tijd gekomen is, dat iemand geestelijk oud
wordt, dan heeft hij afgedaan, dan mist hij het recht
om verder een rol te spelen. Dan moet hij gaan rusten
en wachten op den dood. En dan ls het heel goed en
mooi, wanneer hij om wat hij misschien ééns heeft ge
presteerd wordt geacht maar zijn tijd ls voorbij!
Men sla die ervaringswijsheid van ouden van dagen
toch niet te hoog aan. Ze is gewoonlijk niet veel meer
dan verstard conservatisme.
Waarachtige ervaringswijsheid ia slechts het deel van
hen, die hoewel oud van jaren, daarbij jong van geest
zijn gebleven.
En dit zijn nu de allerbeminnelijkste menschen, die
ik ken. Want bij hen zien we de buitengewoon aantrek
kelijke vereeniglng van jeugdige frlschheid en bevatte
lijkheid van geest met de rustige bezadigdheid, welke
het deel wordt van hen, die met bewustheid hebben ge
leefd en die vaak zeer veel hebben beleefd en het
b e leefde hebben doordacht
Ik gevoel me tot dit soort van menschen altijd aan
getrokken, en 't is me een verkwikking met hen te spre
ken. Het heftige en onstuimige, het scherpe en vaak on
rechtvaardige heeft bij hen plaats gemaakt voor wijs-
begrijpen. Zij kunnen waardeeren alles wat het leven
nieuw te voorschijn brengt. Zij zijn niet vastgeroest en
ingeroest ln oude denkbeelden. Hun geest ls soepel en
bevattelijk gebleven. Zij kunnen zich verheugen ln de
strevingen en de idealen der jongere geslachten.
O! dan is het niet erg om oud van jaren te worden.
Dan ls verworven die goddelijke wijsheid van een Sl-
meon, den grijsaard, die in Jeruzalems tempel zich be
vond toen Maria en Jozef met 't kind Jezus daar kwa
men „om naar de gewoonte der wet met Hem te doen".
Simèon nam het Jezuskindje in zijn armen en loofde
God en zelde: „Nu laat Gij, Heere! Uwen dienstknecht
gaan in vrede, naar uw woord; want mijne oogsn heb
ben uwe zaligheid gezien, die Gij bereid hebt voor bet
aangezicht van al de volkeren; een licht tot verllch-
ting der Keidenen en tot heerlijkheid vaa uw volk
i Israël."
I Dit ie de wijsheid van den mensch, dis nog jong is van
geest, zoodat hij begrijpen kan, dat telkens nieuwe tlj-
den aanbreken en die den nieuwen tijd begroet niet
1 innige vreugde.
I Dit is de wijsheid van don jongen ouden meneoh, die
de machtige waarheid heeft doorleefd van de eeuwige
evolutie, die weet, dat er nooit een tijd kan komen,
waarop de mensch kan zeggen, dat bij 1 swaar hij we
zen moet, maar dat hij altijd woer naar het hoogere,
het betere heeft te streven,
i Zoo moeten ook wij pogen Jong te blijven.
Daartoe hebben we te vechten tegen de geestelijke
traagheid, die bij leder onzer altijd op den loer ligt.
Wij moeten met alle macht ons blijven versstten tegen
de soms zeer sterke neiging tot rust en belang stellen
ln alles wat er ln de wereld opkomt aan nieuwe Ideeën,
gevolg van het nimmer eindend zoeken van de groote
denkers, van ds begenadigd# dichter, van de onstuimige
idealisten.
Dan zal de door ons ln den loop der Jaren verworven
wijsheid ons den weg wijzen temidden van den otaaoa
en onze ziel verlicht worden door de stralen van het
eeuwige lioht, waarnaar zij smacht.
Dan blijven wij Jong. Jong en frisch van geeet ook als
ons lichaam zioh buigt onder der Jaren last,
ABTOR.
ALS HET SCHEIDENDE LICHT HAAR HEER
SCHAPPIJ AAN DE DUISTERNIS OVERDRAAGT.
En al wat leeft, alt holen en gaten te voorschUn komt
Over den, met donkere wouden bezetten, bergbrog in
het Westen, ging de zon ter ruste.
Het witte zand van de Natronwoestijn sohitterde als
albast De bergwand in het Oosten, lichtte bloedrood op
in de laatste stralen van de ondergaand© zon. De bo-
ra.ssuspalmen droegen hun kronen als kransen voor de
dooden. Reeds kropen daar de jakhalzen uit hun holen
te voorsohijn en vulden den Afrikaanschen nacht met
hun klagend gehuil. Een koude wind stalt op en blies
over de verbleekte vlakte van het uitgestrekte zand
bakken.
Terwijl het scheidende licht gelijkmatig haar heer
schappij aan de duisternis overdroeg, dsed het daar,
waar zand en bergen samenvloeiden, zijn laatste, vrien
delijke groet aan de boomengalerij toekomen. In het
meest afgelegen en gesloten hoekje drong nog een laat
ste, purperen straal door.
Het beeld, dat zich hier een paar eenzamen menschen
bood, was een van de meest zeldzamo hier op aarde.
Het alledaagsche, bulten ln de woestijn ganschr pozai-
sche en door nauwelijks één levend wezen nauwkeurig
gadegeslagen gebeuren van de lichtverandering werd
daar binnen in het woudmeer, dat door de
beek gevormd wordt, tot een der verhevenste en meest
Intieme momenten in het hooge priesterdom der zenne.
Hier nam zij afscheid van den grond van Afrika, al
vorens zij in het grauwe, onwaarschijnlijke pelgrimskleed
het Westen ln trok, om andere landen en andere wezens
te zegenen. In dit meer dompelde zij haar gouden ko
ningsscepter onder. In dit heilige woud, verborg zij tot
het uur van terugkeer al haar fonkelende juweelen,
haar gouden kroon en haar glanzend heerschersgewaad.
Nooit had een sterveling haar hier bespied. Het was de
eorsto maal, dat ongeroepen oogen hier in de geheimen
van den oerwoud-tempel binnendrongen.
Dat menschen het heilige bosch door hun aanwezigheid
ontwijdden, wisten ook reeds de dieren der wildernis.
Van buiten af uit de steppen weerklonken hun stem
men. Klagend omsloten zij de donkere boomgroepen.
De rollen waren omgekeerd. Daarbinnen tusschen bet
dichte geboomte, dat hun altijd tot schuilplaats diende,
hadden zich nu hun doodsvijanden genesteld, die met
hun toovervlam den nacht tot dag maakten. Daarbuiten
onder de flonkerende sterren en de sikkel der langzaam
stijgende maan bekenden de wilde dieren de brutale
naaktheid van hun onmacht.
Wat beteekenden zij met hun duizend wapenen, met
hun schepe gebitten, met hun sterke klauwen, met hun
spitse horens, met hun alles tot brei verpletterende hoe
ven, met hun dreigende slurven, ja zelfs met hun vree-
selijke gifttanden tegen dat naakte en hulpeloos op de
wereld gekomen onbeschermde en ongewapende wezen,
dat niet eens vier beenen had en zich met twee behel
pen moest, zooals de apen wel eens deden, maar dan al
leen om potsierlijk 4e zijndie wezens, die echter alles
in wapenen veranderden, wat anders zielloos in het
bosch en in de steppen neerlag, die met steenen en
rotsblokken om zich heenwierpen, die vuur uit stokken
bliezen, en met deze stokken alles dood maakten, die
boven op den rug van de snelste viervoeters zaten, ja,
zelfs de zebra's en hun verwanten, ja zich alles en
iedereen dienstbaar maakten en zelf niemand dienden!
Wat beteekenden zij tegenover den mensch!
Dan huilden zij allen en brulden van woede, de jak
hals ln langgerekte klaagtonen, de hyéna ln een Ironl-
schen schellen lach, de luipaard in knorren en brommen,
de leeuw In een angstaanjagend gebrul, dat alles over
donderde en de stem des hemels geleek! Dan snoof de
neushoorn, met zijn hoorn alles met dood en verwoes-
'kwam een bedroefde blik in haar oogen. „Ik was
>iek. Ik... Jk kan me tot op heden de finesses nog
eens herinneren. Het eenlge, wat ik weet la, dat
Merdaad gebeurde. Max heeft het me zelf verteld,
Ut hein er naar vroeg."
oote God!" riep Noel uit
«omberen toon ging ze voort: „Dat was het einde
>&ze verhouding. Het is maar heel goed zoo, want
«J was dit alles niet gebeurd, dan had ik toch oa-
lljk met hem kunnen trouwen."
krom niet?" vroeg Noel.
wendde haar hoofdje af en zweeg. Hij boog zich
over haar heen en zei op dringenden toon:
neem mo niet kwalijk, ala ik misschien onbe-
,8n ben... Doch ik moet het weten. Hield Je niet
«n?"
jok haar schouders op, alsof ze een last van zich
Me. „Nee," zei ze toen.
j^Je nooit iets om hem gegeven?" bleef hij aan-
undo met haar elleboog op haar knie. ,Jk dacht...
eens... vroeger van hem hield", zei ze
ik vergiste me."
«weeg eenlge oogenbllkken. Er lag ista tre
in haar heele houding en hij verlangde er naar.
weer ibu opkijken. Dit deed ze echter niet Het
«W. alsof zo zijn geheele bestaan vergeten was,
St iel ha tenslotte fluisterend.
Ze schrikte op.
viel op zijn knieën naast haar neer.
fa Wonlc bet opnieuw smeekend. Eindelijk zag ze
zyn geheele verdere leven herinnerde Noel zich
**®hopigan blik, welke er toen in haar oogen lag.
nam haar beldo handen in de zijne. ,JTe weet...
i'me mat m(J «etrouwd sou Ztjn. wanneer de
Mde Ma* niet het eerst was gekomsn. Nu... ls
gewijzigd... Is ar sores een ander, dien Ja
°'*t' H,t lr—ala dan Jongen man
een nevel voor baar oogen was gekomen,
en er klonk een elndelooze teederheld in zijn stem, toen
hij vervolgde:
.Lieveling, ik zal zoo goed voor je zijn. En lk heb Je
zoo noodig... lk heb Je zoo noodig. Zou Je... zou Je mijn
vrouw willen worden?"
Nog zweeg ze. Het leek haar toe, alsof ze geen woor
den over haar lippen kon krijgen. Hij drukte haar han
den tegen zijn gezicht en eensklaps kon ze zich niet lan
ger beheerachen. Met een snik verborg zij haar hoofdje
tegen zijn schouder. „Noel... oh, Noel... De kan het niet"
Hij sloeg thans zijn armen om haar heen en drukte
haar vast tegen zioh aan.
„Liefste... wat ls er? Waarom kan dat niet gebeuren?"
Toen antwoordde ze op gesmoorden toon: „Ik ben...
niet vrü meer."
„Niet vrij!" Er lag een mengeling van angst en ver
wondering in dezen uitroep. „Olga, verklaar me, wat Je
bedoelt. Wie ls het? Toch niet... toch ndet die duivel...
Hunt-Goring?"
I Ze antwoordde hem niet, doch haar geheele tengere
lichaam beefde. Van uit de verte drongen de tonen der
I muziek tot hen door en het kon niet lang meer duren,
of men zou hen komen storen.
j „Luister naar me," zei Noel en er lag een harde,
strenge klank ln zijn stem. „HU zal Je niet krijgen...
|Dat zweer ik. Het is afschuwelijk, eenvoudig ondenk
baar. Hij is oud genoeg om Je vader te kunnen zijn. En
hij is bovendien verslaafd aan opium... Dat heeft Max
me zelf verzekerd. Olga, vertel me toch eens: heb Je
niet eens de kracht om hem te weigeren? Als die bruut
het je lastig maakt, waarom zeg Je het dan niet aan
Nick?"
Langzaam kwam Olga uit haar stoel overeind.
„Ik heb beloofd het niemand te zullen vertellen," zei
ze dof. „Jij had het eigenlijk ook niet mogen weten."
„Maar mijn beste kind, er moet toch Iets gedaan wor
den," protesteerde hij. „Je kunt Je niet door dien vent
laten ringelooren. Je bent toch niet.. Je denkt er toch
niet over met hem te trouwen?"
Er blijft ma nieta anders over," bracht ze stamelend
uit
„Niets anders overblijven," herhaalde hij verbaasd.
„Heeft die schurk dan macht over Je of wat is het eigen
lijk?"
Noel was eveneens opgestaan en er lag een grim
mige uitdrukking op zijn gelaat
„Ik heb erg veel lust dien kerel te vennoorden."
„Oh, nee... vertoon Je alsjeblieft niet meer bij hem
ln de buurt" zei ze emeekend. „Noel, beste jongen, be
loof me, dat je dat niet doen zult Oh, als je eens wist
hoeveel moeilijker je alles hierdoor maakt Ik heb hem
enkele dagen geleden mijn eerewoord gegeven, dat ik
er met niemand anders over zou spreken." Ze had haar
hand weer angstig op zijn arm gelegd. JCk heb hem...
vroeger el eens geweigerd," bracht ze haperend uit „Ik
kan niet,.. Ik durf het niet opnieuw to doen."
ting bedreigende, boog de buffel met bloed-doorïoopen
oogen zijn machtigen kop, gereed tot den' aanval, dan
sta'k de olifant zijn slurf in de hoogte en klonken de
schelle trompet-tonen ln het rond als aanval signalen,
dan spoot de cobra haar gift to ges de guirlandes en
siste de reuzenslang, de lalea omstrengelende python, ts
gen het bladerendak. Dan richtte rich de gansc.be die
renwereld met een vertwijfelende, laatste kreet tot hun
gemeenschappelijken doodsvijand, den mensch, den vij
and van al'e loven,
En dan, voor den ingang van hot woud, voor het bonte
licht, dat voor hot loover flikkerde, voor de lekkende
vlammen, die de vreeselijke gezichten der spookachtige
twee-beenigen belichtten, ontzonk bun de moed om ver
der door te dringen en hun doodsvijand te verpletteren.
Dat verlammende gevoel van htm onmacht kwam weer
over hen en was sterker dan de zucht naar wraak. En
in hun woede keerden zij zich opnieuw tegen elkander.
De valache, lafhartige Jakhalzen en hyena's hadden
zich het eerst teruggetrokken en stilden hun honger
met de afgekloven beenderen, die de menschen hadden
overgelaten. De zebra-hengsten, die den moord op hun
makkers hadden willen wreken en zooeven nog met de
hoeven strijdlustig in het rond hadden getrapt, staken
de koppen bijeen en overwogen, of zij niet liever de
machtigen op aarde deze veeten zouden laten uitvech
ten. Terwijl zij nog weifelend bij elkaar stonden, sprong
een leeuwin uit de duisternis van een groep pandanus-
boomen op een der hengsten toe, en beet hem met één
hap van zijn geweldige kaken de keel door. Een neus
hoorn-moeder bespiedde den luipaard, van wlen zij nog
kort te voren de jongen geroofd had, schoot met de
snelheid der gedachten op hem af, en haalde hem roet
haar krachtigen hoorn den buik open. De olifant wendde
zich af en vertrapte achteloos den machtigen python, als
had hij een mier voor zich.
In hetzelfde oogenblik stoof alles uit elkander.
Weinige minuten later strekte zioh het woud, waarin
zich kort te voren nog de naar wraak dorstende die
renwereld had verzameld, eenzaam en verlaten onder het
flonkex-ende licht van maan en sterren uit.
De twee-beenige wezens, die de geheimzinnige vlam
men te voorschijn hadden geroepen, hadden zich niets
aangetrokken van de samenzwering daarbuiten op de
vlakte en zaten zorgeloos met elkaar te praten.
Doch al hadden ook alie dieren, die leefden in step
pen en wouden, op vlakten en bergen, alles, wat liep
en kroop, hun wraakplannen tegen den mensch op
gegeven voor een enkele moest een uitzondering wor
den gemaakt. Deze kwam niet van buiten, uit de vlakte,
maar was daarbinnen, onder het dichte geboomte en
tusschen het riet en daarom des te gevaarlijker voor de
menschen.
Uit de diepte van het oerwoud-bekken, uit de pik
zwarte wateren van den naoht dook een rotsblok op.
Dit rotsblok spleet in tweeën. Het opende zich als een
gapende wonde.
Twee monsterachtige steenbrokken geleken het nu,
die een scherpen hoek met elkaar vormden. Aan den
binnenkant waren ze voorzien van scherpe, puntige
tanden.
Een tweede rotsblok, steeg uit de donkere diepte van
het water omhoog. Ook deze brak ln tweeën en vormde
de twee stukken een scherpen hoek met elkaar. Ook
hier scherpe, puntige tanden.
Uit de beide spleten steeg een onheilspellend geluld
omhoog. Een onderaardsch gerommel en gedonder. Een
geluid, dat uit ds diepste diepten der aarde scheen te
komen.
Er kwam nu leven ln de twee blokken. Zij bewogen
zich. Zij zwommen in een kring rond en naderden meer
en meer den oever van het meer.
Plotseling flistste een bliksemend licht uit twee ga
ten boven op die blokken. Zij schoten in de richting,
waar zich het kampvuur der menschen bevond.
Uit de oogen der beide levende rotsblokken schoten
toornige blikken als vlammende pijlen naar de wlld-
„Dus je geeft er de voorkeur aan met hem te trouwen?"
vroeg Noel uiterst verbaasd.
Ze hief haar banden met een wanhopig gebaar in de
hoogte.
„Ja, Ja... lk zou liever met hem willen trouwen."
De muziek zweeg. Het geluld van stemmen drong
tot hen door.
Eensklaps legde Noel zijn handen óp Olga's schou
ders en gedurende enkele seconden keek hij haar ln de
oogen met een blik, waarin verbazing, gewonde trots
en smeulende hartstocht lag... Daarna liet hij haar ruw
los en wendde zich om.
„In orde!" zei hij. „Adieu!"
Zonder nog een enkelen keer om te zien, verliet hij
het vertrek.
Eenlge oogenbllkken bleef Olga nog voor het venster
staan m begaf zich daarna naar de veranda.
„Ja, ja... ik zou liever met hem willen trouwen, niet
waar?" hoorde ze plotseling Iemand naast zich zeggen,
„Mijn beste kind, dat is het verstandigste besluit, wat je
ooit had kunnen nemen."
Ze liet een kreet hooron, doch wendde geen poging aan
hem te weerstaan. Ze wist, dat zij zich aan het Nood
lot zou moeten onderwerpen. Toen de lippen van Hunt-
Goring echter de hare zochten, kwam alles in haar in
opstand en voor de eerste maal in haar jonge leven
smeekte ze om medelijden...
„Oh, niet vanavond," klonk het wanhopig... „Van
avond niet. Ja, ik zal met je trouwen... Maar verlang
vanavond niot meer van me."
Hij hield haar nog In zijn armen en hij voelde het
wilde kloppen van haar hart en hoe het kwam, wist hij
zelf niet, doch een gevoel van medelijden maakte zich
op dat oogenblik van hem meester.
„En wanneer ik je vanavond laat gaan... wat zul Je me
dan morgen goven?" vroeg bij.
„Morgen... zal ik uw verloofde zijn,' 'stamelde ze.
„En wanneer ben je van plan met me te trouwen?"
„Dat kunt U beslissen."
Hij liet een ruwen lach hooren. „Dit ia een eenigaztafl
eigenaardige gunst van je, daar je toch wel wist, dat ik
onder alle omstandigheden daarover zou hebben te be
slissen. Maar als je me de plechtige belofte geeft, dat
je je verstandig..."
„Dat beloof ik," viel ze hem ln de rede.
„Dan," zelde hij, terwijl hij haar losliet... „dan schenk
ik je nog tot morgen je vrijheid... Maak er een goed
gebruik van."
Hij had haar niet gekust, en zo was hem ar dank
baar voor.
Wat Hunt-Goring betrof, zoodra ze verdwenen was,
schold hij zichzelf voor een idioot uit Hij besloot een
Slinken voorraad opiumclgaretten te rooken, daar het
hem endera onmogelijk leek dezen saaien avond door
te komen.
HOOFDSTUK XXHL
HET GESCHENK VAN DEN RADJA.
Olga bewoog zich dien avond met het gevoel, alsof
zij op haar graf danste, en ze vergat geen oogenblik,
dat het de laatste uren van haar vrijheid waren.
Nick was nog niet verschenen en ze begreep niet,
wat hem overkomen kon zijn. Op sommige momenten
maakte zulk een onbeschrijflijk gevoel van angst zich
van haar meester, dat het baar voorkwam, alsof z»
stikken zou.
Even voor bet souper voegde Sir Reginald zich bij
haar. Er lag" een zachte, vriendelijke uitdrukking ln
zijn oogen. „Ik hoop toch niet, dat U zich ergens dfige-
rust over maakt?" vroeg hij glimlachend. „Dat ls vol-
strokt niet noodig. Mag lk het buitengewone genoegen
hebben met U te soupeeren?"
Ze moest wel toegeven, want hij wilde geen weigering
accnptoeren. Het waa haar echter onmogelijk iets te
gebruiken, hoewel hij haar op alle mogelijke manieren
hiertoe trachtte over te halen.
Ze schrok van het minste geluid en het voedsel op
haar bord bleef onaangeroerd. Sir Reginald waakte met
vaderlijke zorg over haar, doch hij kon haar in geen
enkel opzicht geruststellen. Hij kon zich niet verhelen,
dat een zeker gevoel van vrees zich ook van bèm had
meester gemaakt.
Toen ze samen de zaal verlieten, wendde ze zich met
een angstig gebaar tot hem. „Gelooft U niet, dat het
't beste is, als we naar huls gaan om to zien, of hij
misschien al teruggekomen is? Ik kan het hier wer
kelijk niet langer uithouden."
„Wacht nog even," raadde hij haar „Het Ia na
tuurlijk niet noodig, dat U nog meer danst en ls Kót
beter, dat U rustig bij me blijft Nick leder oogen
blik komen binnenstappen"
Niettegenstaande Olga er ontzettend naar verlangde
al dat feestrumoer achter zich te kunnen laten, begreep
ze toch, dat ze zich tegen het voorstel niet kon ver
zetten. Zij bleef daarom voortdurend in zijn nabijheid
en verzekerde verschillende harer VATtntraftn^ dat zij te
vermoeid waa om nog meer te dansen.
Ze was dit oppervlakkige gedoe zoo meer dan beu.
Even later kwam zij tot do ontdekking, dat ze Noel
met de oogen volgde. Hij flirtte met verschillende vrou
wen en waa een en al beminnelijkheid en opwinding.
Ze kon het niet helpen, dat er even een steek door
haar hart ging... Wat was hij toch wispelturig, en kon
hij dan nooit Inderdaad ernstig zijn?
Hunt-Goring had de zaal klaarblijkelijk verlaten,
want se kon hem nergens ontdekken. Ze vaa blij, tuk
ze dat wreede, cynische galaat niet meer zeg.
Het waa thans al heel laat on er zouden nog slecht®
enkele dansen gedaan worden. Juist toen Olga haar