geestelijk leven. De betoovering van het Afrikaansche Oerwoud. ir oud worden en jong blijven. I) ffi dia aen groeten invloed uitoefende op het djoer tijdgenootan, Frledrlch Schleiermaoher, rfjnsch hoogleeraar, heeft eene het stoute woord in: ik zweer mijzelf een eeuwige jeugd, jeleerde meet wel een zeer eterken dunk hebben «n zijn geestelijk© levenskracht, waar hij op 7.00 wijze zich durfde te uiten. Hij zag ze toch im- jk om zich heen ai die menschen, die oud waren ga iu geestelijk opzicht, die hun tijd niet moor a en daarin voortleefden als arme vereenzaam- e wèl werden geduld, maar met wie niet meer jrekend. natuurlijk bedoelde Bchleiermacher met zijn jeugd niet, dat hij de natuurlijko aftakeling lichaam zou kunnen tegenhouden of verhlu- gy heeft er mede willen zoggen, dat hij tot van zijn leven too krachtig en frisch van rilde blijven. ior is nu eenmaal nlots aan te doen wij worden onze lichamen beginnen op oen zekeren leeftijd icht te verliezen, ona uithoudingsvermogen wordt onze haren worden grijs of zeggen ons vaar- ie oogen zien niet meer zoo scherp, onze gang mag... kortom: met het «tijgen van het jaren- ons ia toegemeten, komen de groote en kleine •n, als de voorboden van den finalen «lag, welke ide ean ons bestaan zal maken, lebben wij te aanvaarden als een onvermijdelijk, lijk verloop. Wel kunnen wij door sober ts leven, chaamsoefening, in 't algemeen: door te streven tii hygiënisch bestaan, het aftakelingsproces mln- il doen verloopen, maar er aan to ontkomen la mogelijkheid. Wanneer we niet jong sterven, 1 wij oena oud. het aantal onzer jaren de zeventig gaat naderen, ,reekt men over ons als over menschen, die spoe- m het tooneel des levens zullen verdwijnen, dan ron wij in den regel tot de gepensioneerden, de rekkers, de bewoners van tehuizen voor ouden agen of tot de opa's en opoe's, die weer half als ren worden beschouwd en behandeld. Knit dit oud-worden naar het lichaam kan ge- geton een jong blijven naar den geest. IdJt hebben wij voor ©en goed deel in onze eigen Ige weken terug ,ontmoettte lk Iemand uit de e gelederen der S.D.A.P. Een man die zijn gan- jven lang lntellectueelen arbeid heeft verricht en ird werkt Lichamelijk zag hij er uit als een oude Ifaar nauwelijks was Ik met hem ln gesprek of l te doen te hebben met iemand, die nog lang an de geestelijke aftakeling toe was. En deze er zeldo mij o.a. „zoolang mijn geest nog 100 t ts, heb ik nog over geen oud worden te klagen." daar komt het op aan en hier hebben we het van het jong-blijven! te niet erg, dat ons lichaam minder veerkrachtig en dat wij wat meer moeten oppassen en wat r met onze physieke krachten moeten omsprin- b de geest maar frisch en Boepol blijft en menschen hóóg van jaren, met wie het een is om te gaan. Ze staan nog volop in hot leven, I ln alles belang, ze leven on denken nog en schrtk- st terug voor Intellectuele inspanning. Buuuel van Houten echreef es'n laabsten etaatkun- brlef toen hij ongeveer negentig jaar was. Domela Nieuwenbuls stond nog ln zijn volle gees- Ericht ln het laatst zijner dagen, toen zijn 11- [ttddrkbaar verzwakte. beroemde Engelsche staatsman Gladstone kreeg tui van „great old man" (groote oude man), om- B*n frlschheid van geest en zijn helderheid van op hoogen leeftijd nog beizat soort van menschen leert ons hóe wij jong kun- tjven. Zij hebben tot hei einde toe gewerkt! zij hebben nooit een oogenblik gekend waarop zij ijke renteniers zijn geworden, met de gedachte, nu wel genoeg hadden om op te teren. Want dit geschiedt is het mis! oud-worden naar den geest, zoodra de geest zich leer inspant om zióh te verrijken met nieuwo een mennek geen notitie meer neemt van wat er wereld op geestelijk terrein plaats grijpt, wordt j fl en 't duurt niet zoo lang of hij staat als een j telt temidden van al het moderne, wat opkomt arvan hij niets meer begrijpt al men misschien de opmerking maken, dat het len gemiddelden mensch te moeilijk ia cm zich hoogte te houden van de diverse stroomingen in j reld des geestes, van de toch zoo ver uiteenloo- pende meeningen, die verkondigd worden, vooral ln on zen tijd van verwarring. Hoe zal iemand 't vermogen? Daartoe is noodig meer inspanning, dan waartoe de moesten bekwaam zijn. Wat men heeft aan hersenen, wordt gewoonlijk alléén gebruikt om zich maatschtvppelijk te handhaven, zal men dan zich nog kunnen verdiepen in de lectuur van zware boeken of artikelen zelfs? Deze opmerking heeft alle recht van bestaan. De eisch te stellen, dat ieder zich aan de bestudeering van de vele vraagstukken op zedelijk, religieus en maat schappelijk gebied zou wijden, is ongerijmd. Daarvoor ontbreken bij 90 der menschen zoowel do tijd sla de noodlge geschiktheid. Maar wordt daarin niet tegemoet gekomen door hen, die in onze dagen in courant en tijdsenrift, in populaire brochuren en vooral! door middel van de onvolprezen radio, trachten zelfs voor de eenvoudlgen en ongelet- terden zoo bevattelijk mogelijk uiteen te zetten wat er gaat leven in de hoofden en harten van den modernen mensch Inderdaad is het tegenwoordig zóó, dat ieder die orn- stig wil, ln staat is om zijn geest frisch te houden. Ik leg den nadruk op het „ernstig willen". Men moet jong willen. Dan zal men of zelfstandig zich bezig houden met de bepeinzing der vragen die rijzen voor den vorschenden geest, óf begeerig lulsta ren naar hetgeen geestelijke leiders leeron en verkon digen. Wil men dit niet, dan gaat men behoorea tot dies slag van lieden, die meenen, dat ze er zijn, en di© rustig zich houden bij wat ze en 't is een klein beetje dik wijls! als geestelijk bezit hebben verworven. Wil men dit niet dan wordt men oud! En dan wordt men een sta-in-den-weg voor de ontwik keling en' den vooruitgang. Want oude menschen (ik bedoel hen, die oud zijn naai den geeat) zijn de plaag der wereld. Zij "vormen dikwijl! een belemmering voor veel goeds. Dit ls in 't bijzonder het geval met hen, die ln allerlei colleges en besturen door hun dom conservatisme als remmende kracht&n werken. En voor een misplaatst medelijden worden zieke geestelijke aftandsche menschen nog maar al te vaak gehandhaafd. Het is een typisch verschijnsel dat de meesten, die oud naar den geest zijn geworden en feitelijk buiten het le ven zijn komen te staan, dit zelf niet schijnen te bemer ken. Dan beroepen zij zich op hun hoogen leeftijd en hun veeljarige ervaring en op de wijsheid, die ze heb ben verworven en zouden wel heel gaarne zien, dat men naar hun wijzen raad girg luisteren. En ze klagen over den modernen geest en schudden bedenkelijk hunne grijze of kale hoofden. Ze jammeren over den geest des tijds, over de verslapping der oude zeden en het ver val van het oude geloof, over da ontevredenheid en de ondegelijkheld! Ik sta daar eenigszlns anders tegenover. Wanneer eenmaal de tijd gekomen is, dat iemand geestelijk oud wordt, dan heeft hij afgedaan, dan mist hij het recht om verder een rol te spelen. Dan moet hij gaan rusten en wachten op den dood. En dan ls het heel goed en mooi, wanneer hij om wat hij misschien ééns heeft ge presteerd wordt geacht maar zijn tijd ls voorbij! Men sla die ervaringswijsheid van ouden van dagen toch niet te hoog aan. Ze is gewoonlijk niet veel meer dan verstard conservatisme. Waarachtige ervaringswijsheid ia slechts het deel van hen, die hoewel oud van jaren, daarbij jong van geest zijn gebleven. En dit zijn nu de allerbeminnelijkste menschen, die ik ken. Want bij hen zien we de buitengewoon aantrek kelijke vereeniglng van jeugdige frlschheid en bevatte lijkheid van geest met de rustige bezadigdheid, welke het deel wordt van hen, die met bewustheid hebben ge leefd en die vaak zeer veel hebben beleefd en het b e leefde hebben doordacht Ik gevoel me tot dit soort van menschen altijd aan getrokken, en 't is me een verkwikking met hen te spre ken. Het heftige en onstuimige, het scherpe en vaak on rechtvaardige heeft bij hen plaats gemaakt voor wijs- begrijpen. Zij kunnen waardeeren alles wat het leven nieuw te voorschijn brengt. Zij zijn niet vastgeroest en ingeroest ln oude denkbeelden. Hun geest ls soepel en bevattelijk gebleven. Zij kunnen zich verheugen ln de strevingen en de idealen der jongere geslachten. O! dan is het niet erg om oud van jaren te worden. Dan ls verworven die goddelijke wijsheid van een Sl- meon, den grijsaard, die in Jeruzalems tempel zich be vond toen Maria en Jozef met 't kind Jezus daar kwa men „om naar de gewoonte der wet met Hem te doen". Simèon nam het Jezuskindje in zijn armen en loofde God en zelde: „Nu laat Gij, Heere! Uwen dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord; want mijne oogsn heb ben uwe zaligheid gezien, die Gij bereid hebt voor bet aangezicht van al de volkeren; een licht tot verllch- ting der Keidenen en tot heerlijkheid vaa uw volk i Israël." I Dit ie de wijsheid van den mensch, dis nog jong is van geest, zoodat hij begrijpen kan, dat telkens nieuwe tlj- den aanbreken en die den nieuwen tijd begroet niet 1 innige vreugde. I Dit is de wijsheid van don jongen ouden meneoh, die de machtige waarheid heeft doorleefd van de eeuwige evolutie, die weet, dat er nooit een tijd kan komen, waarop de mensch kan zeggen, dat bij 1 swaar hij we zen moet, maar dat hij altijd woer naar het hoogere, het betere heeft te streven, i Zoo moeten ook wij pogen Jong te blijven. Daartoe hebben we te vechten tegen de geestelijke traagheid, die bij leder onzer altijd op den loer ligt. Wij moeten met alle macht ons blijven versstten tegen de soms zeer sterke neiging tot rust en belang stellen ln alles wat er ln de wereld opkomt aan nieuwe Ideeën, gevolg van het nimmer eindend zoeken van de groote denkers, van ds begenadigd# dichter, van de onstuimige idealisten. Dan zal de door ons ln den loop der Jaren verworven wijsheid ons den weg wijzen temidden van den otaaoa en onze ziel verlicht worden door de stralen van het eeuwige lioht, waarnaar zij smacht. Dan blijven wij Jong. Jong en frisch van geeet ook als ons lichaam zioh buigt onder der Jaren last, ABTOR. ALS HET SCHEIDENDE LICHT HAAR HEER SCHAPPIJ AAN DE DUISTERNIS OVERDRAAGT. En al wat leeft, alt holen en gaten te voorschUn komt Over den, met donkere wouden bezetten, bergbrog in het Westen, ging de zon ter ruste. Het witte zand van de Natronwoestijn sohitterde als albast De bergwand in het Oosten, lichtte bloedrood op in de laatste stralen van de ondergaand© zon. De bo- ra.ssuspalmen droegen hun kronen als kransen voor de dooden. Reeds kropen daar de jakhalzen uit hun holen te voorsohijn en vulden den Afrikaanschen nacht met hun klagend gehuil. Een koude wind stalt op en blies over de verbleekte vlakte van het uitgestrekte zand bakken. Terwijl het scheidende licht gelijkmatig haar heer schappij aan de duisternis overdroeg, dsed het daar, waar zand en bergen samenvloeiden, zijn laatste, vrien delijke groet aan de boomengalerij toekomen. In het meest afgelegen en gesloten hoekje drong nog een laat ste, purperen straal door. Het beeld, dat zich hier een paar eenzamen menschen bood, was een van de meest zeldzamo hier op aarde. Het alledaagsche, bulten ln de woestijn ganschr pozai- sche en door nauwelijks één levend wezen nauwkeurig gadegeslagen gebeuren van de lichtverandering werd daar binnen in het woudmeer, dat door de beek gevormd wordt, tot een der verhevenste en meest Intieme momenten in het hooge priesterdom der zenne. Hier nam zij afscheid van den grond van Afrika, al vorens zij in het grauwe, onwaarschijnlijke pelgrimskleed het Westen ln trok, om andere landen en andere wezens te zegenen. In dit meer dompelde zij haar gouden ko ningsscepter onder. In dit heilige woud, verborg zij tot het uur van terugkeer al haar fonkelende juweelen, haar gouden kroon en haar glanzend heerschersgewaad. Nooit had een sterveling haar hier bespied. Het was de eorsto maal, dat ongeroepen oogen hier in de geheimen van den oerwoud-tempel binnendrongen. Dat menschen het heilige bosch door hun aanwezigheid ontwijdden, wisten ook reeds de dieren der wildernis. Van buiten af uit de steppen weerklonken hun stem men. Klagend omsloten zij de donkere boomgroepen. De rollen waren omgekeerd. Daarbinnen tusschen bet dichte geboomte, dat hun altijd tot schuilplaats diende, hadden zich nu hun doodsvijanden genesteld, die met hun toovervlam den nacht tot dag maakten. Daarbuiten onder de flonkerende sterren en de sikkel der langzaam stijgende maan bekenden de wilde dieren de brutale naaktheid van hun onmacht. Wat beteekenden zij met hun duizend wapenen, met hun schepe gebitten, met hun sterke klauwen, met hun spitse horens, met hun alles tot brei verpletterende hoe ven, met hun dreigende slurven, ja zelfs met hun vree- selijke gifttanden tegen dat naakte en hulpeloos op de wereld gekomen onbeschermde en ongewapende wezen, dat niet eens vier beenen had en zich met twee behel pen moest, zooals de apen wel eens deden, maar dan al leen om potsierlijk 4e zijndie wezens, die echter alles in wapenen veranderden, wat anders zielloos in het bosch en in de steppen neerlag, die met steenen en rotsblokken om zich heenwierpen, die vuur uit stokken bliezen, en met deze stokken alles dood maakten, die boven op den rug van de snelste viervoeters zaten, ja, zelfs de zebra's en hun verwanten, ja zich alles en iedereen dienstbaar maakten en zelf niemand dienden! Wat beteekenden zij tegenover den mensch! Dan huilden zij allen en brulden van woede, de jak hals ln langgerekte klaagtonen, de hyéna ln een Ironl- schen schellen lach, de luipaard in knorren en brommen, de leeuw In een angstaanjagend gebrul, dat alles over donderde en de stem des hemels geleek! Dan snoof de neushoorn, met zijn hoorn alles met dood en verwoes- 'kwam een bedroefde blik in haar oogen. „Ik was >iek. Ik... Jk kan me tot op heden de finesses nog eens herinneren. Het eenlge, wat ik weet la, dat Merdaad gebeurde. Max heeft het me zelf verteld, Ut hein er naar vroeg." oote God!" riep Noel uit «omberen toon ging ze voort: „Dat was het einde >&ze verhouding. Het is maar heel goed zoo, want «J was dit alles niet gebeurd, dan had ik toch oa- lljk met hem kunnen trouwen." krom niet?" vroeg Noel. wendde haar hoofdje af en zweeg. Hij boog zich over haar heen en zei op dringenden toon: neem mo niet kwalijk, ala ik misschien onbe- ,8n ben... Doch ik moet het weten. Hield Je niet «n?" jok haar schouders op, alsof ze een last van zich Me. „Nee," zei ze toen. j^Je nooit iets om hem gegeven?" bleef hij aan- undo met haar elleboog op haar knie. ,Jk dacht... eens... vroeger van hem hield", zei ze ik vergiste me." «weeg eenlge oogenbllkken. Er lag ista tre in haar heele houding en hij verlangde er naar. weer ibu opkijken. Dit deed ze echter niet Het «W. alsof zo zijn geheele bestaan vergeten was, St iel ha tenslotte fluisterend. Ze schrikte op. viel op zijn knieën naast haar neer. fa Wonlc bet opnieuw smeekend. Eindelijk zag ze zyn geheele verdere leven herinnerde Noel zich **®hopigan blik, welke er toen in haar oogen lag. nam haar beldo handen in de zijne. ,JTe weet... i'me mat m(J «etrouwd sou Ztjn. wanneer de Mde Ma* niet het eerst was gekomsn. Nu... ls gewijzigd... Is ar sores een ander, dien Ja °'*t' H,t lr—ala dan Jongen man een nevel voor baar oogen was gekomen, en er klonk een elndelooze teederheld in zijn stem, toen hij vervolgde: .Lieveling, ik zal zoo goed voor je zijn. En lk heb Je zoo noodig... lk heb Je zoo noodig. Zou Je... zou Je mijn vrouw willen worden?" Nog zweeg ze. Het leek haar toe, alsof ze geen woor den over haar lippen kon krijgen. Hij drukte haar han den tegen zijn gezicht en eensklaps kon ze zich niet lan ger beheerachen. Met een snik verborg zij haar hoofdje tegen zijn schouder. „Noel... oh, Noel... De kan het niet" Hij sloeg thans zijn armen om haar heen en drukte haar vast tegen zioh aan. „Liefste... wat ls er? Waarom kan dat niet gebeuren?" Toen antwoordde ze op gesmoorden toon: „Ik ben... niet vrü meer." „Niet vrij!" Er lag een mengeling van angst en ver wondering in dezen uitroep. „Olga, verklaar me, wat Je bedoelt. Wie ls het? Toch niet... toch ndet die duivel... Hunt-Goring?" I Ze antwoordde hem niet, doch haar geheele tengere lichaam beefde. Van uit de verte drongen de tonen der I muziek tot hen door en het kon niet lang meer duren, of men zou hen komen storen. j „Luister naar me," zei Noel en er lag een harde, strenge klank ln zijn stem. „HU zal Je niet krijgen... |Dat zweer ik. Het is afschuwelijk, eenvoudig ondenk baar. Hij is oud genoeg om Je vader te kunnen zijn. En hij is bovendien verslaafd aan opium... Dat heeft Max me zelf verzekerd. Olga, vertel me toch eens: heb Je niet eens de kracht om hem te weigeren? Als die bruut het je lastig maakt, waarom zeg Je het dan niet aan Nick?" Langzaam kwam Olga uit haar stoel overeind. „Ik heb beloofd het niemand te zullen vertellen," zei ze dof. „Jij had het eigenlijk ook niet mogen weten." „Maar mijn beste kind, er moet toch Iets gedaan wor den," protesteerde hij. „Je kunt Je niet door dien vent laten ringelooren. Je bent toch niet.. Je denkt er toch niet over met hem te trouwen?" Er blijft ma nieta anders over," bracht ze stamelend uit „Niets anders overblijven," herhaalde hij verbaasd. „Heeft die schurk dan macht over Je of wat is het eigen lijk?" Noel was eveneens opgestaan en er lag een grim mige uitdrukking op zijn gelaat „Ik heb erg veel lust dien kerel te vennoorden." „Oh, nee... vertoon Je alsjeblieft niet meer bij hem ln de buurt" zei ze emeekend. „Noel, beste jongen, be loof me, dat je dat niet doen zult Oh, als je eens wist hoeveel moeilijker je alles hierdoor maakt Ik heb hem enkele dagen geleden mijn eerewoord gegeven, dat ik er met niemand anders over zou spreken." Ze had haar hand weer angstig op zijn arm gelegd. JCk heb hem... vroeger el eens geweigerd," bracht ze haperend uit „Ik kan niet,.. Ik durf het niet opnieuw to doen." ting bedreigende, boog de buffel met bloed-doorïoopen oogen zijn machtigen kop, gereed tot den' aanval, dan sta'k de olifant zijn slurf in de hoogte en klonken de schelle trompet-tonen ln het rond als aanval signalen, dan spoot de cobra haar gift to ges de guirlandes en siste de reuzenslang, de lalea omstrengelende python, ts gen het bladerendak. Dan richtte rich de gansc.be die renwereld met een vertwijfelende, laatste kreet tot hun gemeenschappelijken doodsvijand, den mensch, den vij and van al'e loven, En dan, voor den ingang van hot woud, voor het bonte licht, dat voor hot loover flikkerde, voor de lekkende vlammen, die de vreeselijke gezichten der spookachtige twee-beenigen belichtten, ontzonk bun de moed om ver der door te dringen en hun doodsvijand te verpletteren. Dat verlammende gevoel van htm onmacht kwam weer over hen en was sterker dan de zucht naar wraak. En in hun woede keerden zij zich opnieuw tegen elkander. De valache, lafhartige Jakhalzen en hyena's hadden zich het eerst teruggetrokken en stilden hun honger met de afgekloven beenderen, die de menschen hadden overgelaten. De zebra-hengsten, die den moord op hun makkers hadden willen wreken en zooeven nog met de hoeven strijdlustig in het rond hadden getrapt, staken de koppen bijeen en overwogen, of zij niet liever de machtigen op aarde deze veeten zouden laten uitvech ten. Terwijl zij nog weifelend bij elkaar stonden, sprong een leeuwin uit de duisternis van een groep pandanus- boomen op een der hengsten toe, en beet hem met één hap van zijn geweldige kaken de keel door. Een neus hoorn-moeder bespiedde den luipaard, van wlen zij nog kort te voren de jongen geroofd had, schoot met de snelheid der gedachten op hem af, en haalde hem roet haar krachtigen hoorn den buik open. De olifant wendde zich af en vertrapte achteloos den machtigen python, als had hij een mier voor zich. In hetzelfde oogenblik stoof alles uit elkander. Weinige minuten later strekte zioh het woud, waarin zich kort te voren nog de naar wraak dorstende die renwereld had verzameld, eenzaam en verlaten onder het flonkex-ende licht van maan en sterren uit. De twee-beenige wezens, die de geheimzinnige vlam men te voorschijn hadden geroepen, hadden zich niets aangetrokken van de samenzwering daarbuiten op de vlakte en zaten zorgeloos met elkaar te praten. Doch al hadden ook alie dieren, die leefden in step pen en wouden, op vlakten en bergen, alles, wat liep en kroop, hun wraakplannen tegen den mensch op gegeven voor een enkele moest een uitzondering wor den gemaakt. Deze kwam niet van buiten, uit de vlakte, maar was daarbinnen, onder het dichte geboomte en tusschen het riet en daarom des te gevaarlijker voor de menschen. Uit de diepte van het oerwoud-bekken, uit de pik zwarte wateren van den naoht dook een rotsblok op. Dit rotsblok spleet in tweeën. Het opende zich als een gapende wonde. Twee monsterachtige steenbrokken geleken het nu, die een scherpen hoek met elkaar vormden. Aan den binnenkant waren ze voorzien van scherpe, puntige tanden. Een tweede rotsblok, steeg uit de donkere diepte van het water omhoog. Ook deze brak ln tweeën en vormde de twee stukken een scherpen hoek met elkaar. Ook hier scherpe, puntige tanden. Uit de beide spleten steeg een onheilspellend geluld omhoog. Een onderaardsch gerommel en gedonder. Een geluid, dat uit ds diepste diepten der aarde scheen te komen. Er kwam nu leven ln de twee blokken. Zij bewogen zich. Zij zwommen in een kring rond en naderden meer en meer den oever van het meer. Plotseling flistste een bliksemend licht uit twee ga ten boven op die blokken. Zij schoten in de richting, waar zich het kampvuur der menschen bevond. Uit de oogen der beide levende rotsblokken schoten toornige blikken als vlammende pijlen naar de wlld- „Dus je geeft er de voorkeur aan met hem te trouwen?" vroeg Noel uiterst verbaasd. Ze hief haar banden met een wanhopig gebaar in de hoogte. „Ja, Ja... lk zou liever met hem willen trouwen." De muziek zweeg. Het geluld van stemmen drong tot hen door. Eensklaps legde Noel zijn handen óp Olga's schou ders en gedurende enkele seconden keek hij haar ln de oogen met een blik, waarin verbazing, gewonde trots en smeulende hartstocht lag... Daarna liet hij haar ruw los en wendde zich om. „In orde!" zei hij. „Adieu!" Zonder nog een enkelen keer om te zien, verliet hij het vertrek. Eenlge oogenbllkken bleef Olga nog voor het venster staan m begaf zich daarna naar de veranda. „Ja, ja... ik zou liever met hem willen trouwen, niet waar?" hoorde ze plotseling Iemand naast zich zeggen, „Mijn beste kind, dat is het verstandigste besluit, wat je ooit had kunnen nemen." Ze liet een kreet hooron, doch wendde geen poging aan hem te weerstaan. Ze wist, dat zij zich aan het Nood lot zou moeten onderwerpen. Toen de lippen van Hunt- Goring echter de hare zochten, kwam alles in haar in opstand en voor de eerste maal in haar jonge leven smeekte ze om medelijden... „Oh, niet vanavond," klonk het wanhopig... „Van avond niet. Ja, ik zal met je trouwen... Maar verlang vanavond niot meer van me." Hij hield haar nog In zijn armen en hij voelde het wilde kloppen van haar hart en hoe het kwam, wist hij zelf niet, doch een gevoel van medelijden maakte zich op dat oogenblik van hem meester. „En wanneer ik je vanavond laat gaan... wat zul Je me dan morgen goven?" vroeg bij. „Morgen... zal ik uw verloofde zijn,' 'stamelde ze. „En wanneer ben je van plan met me te trouwen?" „Dat kunt U beslissen." Hij liet een ruwen lach hooren. „Dit ia een eenigaztafl eigenaardige gunst van je, daar je toch wel wist, dat ik onder alle omstandigheden daarover zou hebben te be slissen. Maar als je me de plechtige belofte geeft, dat je je verstandig..." „Dat beloof ik," viel ze hem ln de rede. „Dan," zelde hij, terwijl hij haar losliet... „dan schenk ik je nog tot morgen je vrijheid... Maak er een goed gebruik van." Hij had haar niet gekust, en zo was hem ar dank baar voor. Wat Hunt-Goring betrof, zoodra ze verdwenen was, schold hij zichzelf voor een idioot uit Hij besloot een Slinken voorraad opiumclgaretten te rooken, daar het hem endera onmogelijk leek dezen saaien avond door te komen. HOOFDSTUK XXHL HET GESCHENK VAN DEN RADJA. Olga bewoog zich dien avond met het gevoel, alsof zij op haar graf danste, en ze vergat geen oogenblik, dat het de laatste uren van haar vrijheid waren. Nick was nog niet verschenen en ze begreep niet, wat hem overkomen kon zijn. Op sommige momenten maakte zulk een onbeschrijflijk gevoel van angst zich van haar meester, dat het baar voorkwam, alsof z» stikken zou. Even voor bet souper voegde Sir Reginald zich bij haar. Er lag" een zachte, vriendelijke uitdrukking ln zijn oogen. „Ik hoop toch niet, dat U zich ergens dfige- rust over maakt?" vroeg hij glimlachend. „Dat ls vol- strokt niet noodig. Mag lk het buitengewone genoegen hebben met U te soupeeren?" Ze moest wel toegeven, want hij wilde geen weigering accnptoeren. Het waa haar echter onmogelijk iets te gebruiken, hoewel hij haar op alle mogelijke manieren hiertoe trachtte over te halen. Ze schrok van het minste geluid en het voedsel op haar bord bleef onaangeroerd. Sir Reginald waakte met vaderlijke zorg over haar, doch hij kon haar in geen enkel opzicht geruststellen. Hij kon zich niet verhelen, dat een zeker gevoel van vrees zich ook van bèm had meester gemaakt. Toen ze samen de zaal verlieten, wendde ze zich met een angstig gebaar tot hem. „Gelooft U niet, dat het 't beste is, als we naar huls gaan om to zien, of hij misschien al teruggekomen is? Ik kan het hier wer kelijk niet langer uithouden." „Wacht nog even," raadde hij haar „Het Ia na tuurlijk niet noodig, dat U nog meer danst en ls Kót beter, dat U rustig bij me blijft Nick leder oogen blik komen binnenstappen" Niettegenstaande Olga er ontzettend naar verlangde al dat feestrumoer achter zich te kunnen laten, begreep ze toch, dat ze zich tegen het voorstel niet kon ver zetten. Zij bleef daarom voortdurend in zijn nabijheid en verzekerde verschillende harer VATtntraftn^ dat zij te vermoeid waa om nog meer te dansen. Ze was dit oppervlakkige gedoe zoo meer dan beu. Even later kwam zij tot do ontdekking, dat ze Noel met de oogen volgde. Hij flirtte met verschillende vrou wen en waa een en al beminnelijkheid en opwinding. Ze kon het niet helpen, dat er even een steek door haar hart ging... Wat was hij toch wispelturig, en kon hij dan nooit Inderdaad ernstig zijn? Hunt-Goring had de zaal klaarblijkelijk verlaten, want se kon hem nergens ontdekken. Ze vaa blij, tuk ze dat wreede, cynische galaat niet meer zeg. Het waa thans al heel laat on er zouden nog slecht® enkele dansen gedaan worden. Juist toen Olga haar

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 19