VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
Geestes-Sport en Hersen-Gymnastiek
m
m
m
m
w
9
m
m
m
HEREEN1GING.
EVENTJES DENKEN.
HET ZONDERLINGE
GEZELSCHAP.
VOOR ONZE DAMMERS.
1
in
6
11
m
Hl
B
Hl
B
Hl
IK
ut
üf
H
§1
Hf
4
H
üf
9
Wf
111
VOOR ONZE SCHAKERS.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 25 Augustus 1928. No. 8311.
Vraagstuk no. 185.
Vraagstuk No. 186.
Vraagstuk No. 187.
m
Vraagstuk No. 188.
rnouusK rcndemdjt,
Ik ihéb gezegd, dat ik van je wou sdheiden,
Het leven werd ons beiden tot een last,
't Is nutteloos om voor elkaar te lijden,
Wanneer de een niet bij den ander pastl
Er vielen luide, pijnigende woorden,
Die wonden sloegen in ons beider hart,
Zóó luide zelfs, dat anderen het hoorden,
En iets begrepen van ons beider smart.
Het leven voerde ons verder uit elkander,
Steeds verder tot dit harde ©ogenblik,
De een wou niet te klein zijn voor de ander,
En steeds te groot zijn voor het eigen Ik!
Tot nu per slot de groote breuk zal komen,
Die eigenlijk reeds voor maanden werd verwacht,
Die 'n einde maakt aan- onze levensdroomen,
Omdat het leven ons te weinig bracht!
Maar toch er kwam iets In mijn hart naar boven,
Dat jaren onbewust gesluimerd heeft,
Dat mij weer in de toekomst doet gelooven,
En aan mijn denken nieuwe ontroering geeft!
Ontroering, die tot liefde uit kan groeien,
Ook waar de oude liefde heeft gefaald,
Die weer opnieuw iets in. ons op doet bloeien,
Waardoor de oude schuld kan zijn betaald!
'k Herinner we weer de geboortedagen
Van onze kind'ren, toen 'k de vreugde las
Op jou gezicht, en we een hemel zagen,
Die enkel voor ons samen zichtbaar was!
■Toen heb ik streelend aan je bed gezeten,
Wat was de wereld licht en naamloos wijd,
Ik kan In deze dagen niet vergeten
't Geluk, dat voor ons beiden werd bereid!
En dan die nacht, vol angstige gevaren,
Bij 't kleine, witte kinderledikant,
Toen we gebroken en verbijsterd waren,
Elkander troostend, zwijgend hand in hand.
Toen voelden we, dat heel dit jonge leven
Ons samenbond, dit was ons levensdeel,
Dat het aan jou en mij eens was gegeven
Om ons te vormen tot een sterk geheel!
0 kind, die groote.... groote oogenblikken
Zijn toch- nog steeds ons beider groot geluk,
Dat kan geen tijd veranderen of verwrikken,
Pat breekt de liefdeloosheid nooit aan stuk!
Laat ons daarom de eigen eisch vermind'ren,
Terwille van dit groote, meer en meer,
En in de liefde voor ons beider kind'ren
Herwinnen wij misschien de liefde weer!!
(Nadruk verboden.)
Augustus.
KROES.
of Iets- van dien aard. Ik doofde de lichten van mijn
auto en wandelde ln het donker langs een helpad naar
het licht. Het was inderdaad een groot, wit landhuis,
omgeven door een tuin. Het tuinhek stond open. Hoe
meer ik het huis naderde, bekroop mij een zonderling
gevoel van spanning, van vrees zou ik haast zeggen.
En ondanks mijzelf klopte mijn hart met wilde slagen,
toen ik het schouwspel in de serre ontwaarde.
De serre-deuren naar den tuin stonden open. En on
danks het late uur, brandde er een schemerlamp. Op
Mevrouw, het vleesch is aangebrand en niet
te eten.
Maak er croquettes van voor het souper van
morgenavond.
(Lustige KÖlner ZeitungKeulen.
een tafeltje stonden kopjes thee, geheel onaangeroerd.
Maar het zonderlingste was wel het gezelschap dat ik
daar aantrof. Toen men mijn schreden nog niet ge
hoord had, kon ik zien, hoe een man van middelbaren
leeftijd met zijn rug tegen een tafeltje geleund, voor
zich uitstaarde, strak, roerloos. In een leunstoel zat
een vrouw, van ongeveer gelijken leeftijd, die een zak
doek tegen de mond gedrukt hield, als om haar snik
ken te bedwingen. Met haar rug naar de andere twee
gekeerd, zat een jong meisje, van achttien jaar mis
schien, en staarde dof-wanhopig, nletsziende, naar een
hoek van de serre. Een vierde persoon, een jongeman
blijkbaar, zat ellendig weggezakt ln een stoel, het bleeke
gelaat gesteund door een gebalde vuist Ik voelde hoe
de atmosfeer vervuld was van een ontzettende tragedie.
Dit stomme, wanhopige, roerlooze gezelschap, dat daar
in den nacht bijeenzat, als door het noodlot neerge-
smakt maakte een vreeselijke indruk op mij. Terug-
keeren kon en wilde ik niet. Mijn schreden waren ge
hoord. Vier paar oogen richtten zich, groot van ontr
zetting, op mijn naderende persoon. In al die oogen
scheen één zelfde stomme vraag, dezelfde angst te
liggen.
Met een paar woorden verklaarde ik mij. Dat ik niet
verder kon met mijn auto. Benzlne-gebrek. Of er mis
schien een plaatsje in huis was, waar ik den nacht
kon doorbrengen. Want er kwam onweer
Nauwelijks had ik mijn verzoek gedaan, of de vier
menschen schenen weer aan hun vreeselijk geheim ten
prooi. Slechts de oude man zei, bijna fluisterend: Goed.
Kom mee. En ging mij voor. door het donkere huls,
naar een klein vertrekje de logeerkamer dat
boven de serre lag. De anderen namen verder geen
notitie van mij, bleven weggezakt in hun wanhopige
houdingen en staarden voor zich uit, met groote, droeve
angstoogen.
onder leiding van GEO VAN DAM.
NIEUWE OPGAVEN.
Een Lastige Vraag.
Wie kan verklaren waarom.' een zakenman
handen kan hebben?
drie
Wonderlijk.
Gij neemt op U om een ander iets te laten zien,
wat gijzelf nooit te voren nog zaagt, dat hij nooit
te voren gezien heeft en dat, nadat gij beiden het be
keken hebt, niemand ooit weer te zien zal krijgen.
Wie ziet kans dit klaar te spelen?
OPLOSSINGEN DER PUZZLES
uit ons vorig nummer.
Dat schepsel wil mijn ve' hoe je kleW
kinderen groot mot brenge! Aibi. ik er niei
begrave had! John Buint, Londen.)
Een mysterleuse geschiedenis door SIROLF.
(Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden.)
Het was reeds laat ln den avond elf uur ongeveer,
«a de duisternis was gedaald over de verre, verlaten
kelde. De auto snorde over den gladden grintweg, teiv
de koplampen een felle straal verblindend licht
'ooruitwlerpen. Eensklaps begon de motor te horten
en te stooten, om het volgende oogenblik met een die-
Pen zucht den geest te geven. Onmiddellijk begreep ik
^at er aan de hand was. Ik had vergeten dien avond
enzlne in te nemen, vóór ik de lange tocht dwars over
e heide naar mijn vergelegen woonplaats ondernam.
n daar stond ik, kilometers ver van de bewoonde
"ereld, in den donkeren herfstnacht, terwijl in de verte
gerommel klonk van een naderend onweer. De toestand
*as vrij wanhopig en er scheen geen uitweg uit mijn
achelijke positie, toen ik plotseling ergens in de verte,
n et eens zoo heel ver weg, een licht zag, als van een
j'erllcht venster of iets dergelijks. Zeker van een al-
«erntaande woning, een villa van een natuurliefhebber
No. 181. „Gratis Dlneeren".
Zij krijgen dat gratis diner in 420 dagen. 420 is
namelijk het kleinste gemeene veelvoud van 1, 2,
3, 4, 5, 6 en 7:
Na 182. „Een soort Marathon."
Na een uur zullen ze allen gelijk aan 't uitgangs
punt zijn. A. is dan 5 maal rond geweest, B. vier
maal, C. driemaal en D. tweemaal.
van Ph. J. HAM, Antwerpen.
lste publicatie.
Zwart: 13.
5
«i
10
15
16
20
21
mm
25
26
31
'30
35
36
uQ
'w-
5
4f
50
Wit: 14.
De diagramstand in cijfers behoort te luiden:
Zwart 13 schijven, op 4, 6—12—14, 18, 20, 23, 25, 35;
Wit, 14 schijven, op 21, 22, 27, 29, 33, 84, 37, 40, 41,
43, 44, 45, 48 en 50. Mag zwart 23—28 spelen om zijn
sohijfverlies te herstellen? Zoo niet, waarom dan
niet en wat moet hij dan wel spelen?
OPLOSSING PROBLEEM No. 184.
van wijlen den heer BARUCH.
De diagramstand in cijfers was: Zwart, 2 schijven
op 26 en 39. Wit twee schijven op 27 en 36, voorts
een dam op 32.
Wit speelt hier zeer geestig en vernuftig achter
eenvolgens 32—38, zwart nu 3944A, dan wit 38—
49, 44-50; 49-44, 50X31 en 36X27. Op zwart A:
2631 zou zijn gevolgd wit 38—331, 39—28; 27—22,
28X17 en wit 36X271
van A. ANDEHSEN 1842.)
Zwart: 3.
f
g
a b c d
Wit: 5.
De diagramstand in cijfers moet luiden: Wit
Kh8, Ld8, Le8, en twee pionnen op f3 en h2. Zwart
Kh6, en een pion op h7. Wit speelt en geeft mat in
vier zetten.
OPLOSSING PROBLEEM No. 183.
van H. WEENINK, Amsterdam.
(4de E. V. The Observer 1920.)
De diagramstand was: Wit Kfl, Del, Tel, Td
Le6, Lf6, Pc2. Pe2 en twee pionnen op a4 en f7,
Zwart Kd3, f8, Ta5, Td5, Ld6. Pgl, Ph3 en drie pion-
en op a3. c7, en f4. Wit speelt en geeft mat door
Lf5. Op zwart Lb4 volgt dan Pd2 met mat en oi
zwart Le5 volgt PdÖ eveneens met mat.
'Pa-iMg Skw.Loodog
ttlet naar school vandaag, jantje. II val
schrijven, dat je twee zusjes hebt ge-
bewaart n er liever een voor de voJ
- vï
Zoodra ik in 'mijn kamertje alleen was, deed ik mijn
schoenen uit, en wierp mij geheel gekleed op het bed.
De deur had ik gesloten van binnen en het raam open
gezet Iets zeide mij, dat er wat bijzonders stond to
gebeuren, dat ik niet moest gaan slapen.
Nu hoorde ik stemgeluid. Het was duidelijk te hoo-
ren, wat er in de serre beneden gesproken werd
„Het is ontzettend!", zei heesch, de «tem van hot
jonge meisje.
„Ik kan, ik wil het niet gelooven dat ze weg, voor
altijd weg, ...dood is. Of een ongeluk... Ze had zoo'n
goed hart... O, het is vreeselijk," zei met een zachte
snik, de oude vrouw.
„Het is nog heelemaal niet gezegd dat het haar eigen
schuld is... er zweeft veel vreemd volk... zè kan wel...
weet, hoe ze gemarteld wordt... vermoord
klonk somber de stem van de jongeman.
„Maar ik ga zóó een tweede nacht niet ino, dlo
vreeselijke marteling, die onzekerheid...", snikte de
oude vrouw.
„Vreeselijk..."
„Afschuwelijk... wat moeten we toch doen?"
„Zouden we...", zei de bromstem van den ouden man
aarzelend, „de politie...?"
„Neenee, q nee, dat niet," zei de moegeweende stom
van het jongemeisje.
Een onheilspellende stilte viel daar beneden. Door
mijn open venster zag ik, hoe de maan doorbrak. De
zware bewolking was blijkbaar afgedreven en nu zette
de maan het landschap, in een blank, zilveren licht.
Eensklaps klonk beneden een onderdukte kreet van
het jonge meisje: „Daar... daar... zie jelui het niet?"
„Waar dan?,' klonken de drie andere stemmen, hef
tig ontroerd.
„Daar, daar komt ze... 1b 'ze het werkelijk.,, of...
Maar kijk dan toch, bij het hek ,kijk kijk, ze komt den
tuin in...!" gilde het jongemeisje.
Met één sprong was ik uit bed, op het ergste voor
bereid. Ik keek uit het raam, naar het tuinhek. Bo
neden hoorde ik verwarde kreten en gestommel van
menschen, die halsoverkop wegvliegen. Ze stormden
naar het hek... en toen zag ik het onderwerp en de
reden van hun vertwijfeling...
Een dikke, zwarte poes, met wit befje, kwam statig,
zij het ook ietwat verfomfaaid, den tuin blnnongestapt,
de staart in de hoogte, en zachtjes mauwend, toen ze
de menschen zag. Een paar meter achter haar zag
ik de schaduw van een anderen kat wegschieten.
Het leek wel, of de menschen beneden dol waren ge
worden. De oude vrouw had de poes opgetild en hullend
van vreugde geroepen: Ben Jo daar eindelijk weer
terug, lieve, brave Miekle? Waar heb Je die twee dagen
gezeten? Oo, wat heb je de vrouw een angst bezorgd,
lieve, kleine, stoute Miekle?"
De anderen schreeuwden wild door elkaar: „Héédaar,
Marie, haal een schotel melk, Ja en wat vischgTaatjes,
Miekle is teruggekomen! Miekle ls terug! Ja, zeker, da
delijk, en ook wat vleesch, daar is ze zoo dol op! Miekle
ls terug! Miekle, die lieve, goeie Miekle!
Toen was het geheim van het zonderlinge gezelschap
opgelost en kleedde ik mij uit, om den slaap des
rechtvaardigen te gaan slapen.
EEN DOCHTER VAN BARTJES.
Passing Show, Londem)
Dertig shilling?! En u rraverteert,dat ukamers
e huur hebt voor twintig en tien shilling?
Meneer, twintig en tien is toch dertig I