VAN DIT EN VAN DAT EN VAN ALLES WAT Geestes-Sport eir Hersen-Gymnastiek EVENTJES DENKEN. VOOR ONZE DAMMERS. m m m m m m m m m m m m M m m m m w VOOR ONZE SCHAKERS. GRABBELTON. Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 1 September 1928. No. 8315. DE DROEVE HERINNERINGEN VAN BRAM SLOFFER. Vraagstuk No. 189. Vraagstuk No. 190. Vraagstuk No. 191. Hf n r m Vraagstuk No. 188. Vrij naar een Engelsch motief, door Sirolf. (Nadruk verboden.) Brain Sloffer keek zeer somber, vertrok af en toe krampachtig zijn mond en greep dan tegelijkertijd naar zijn buik, met allebei zijn banden en zei: Het is niet om wat te zeggen, meneer, maar als U het mij vraagt, is het belabberdste jaargetijde al weer aangebroken. Meteen is het najaar en dan met een dag of wat zitten we midden in de sneeuw en het ijs en storm en regen. Juist deze tijd van het jear meneer, maakt me altijd zoo somber als-ik- weet-niet-wat. Vandaag heeft mevrouw Sloffer dikke koek voor me gebakken. En dat is het zekerste tee- ken, dat de winter in aantocht is. Het was anders geen kwaaie dikke koek, warem pel niet. Hij was flink, welgedaan en stevig, zoodat je elke hap met een plons in je maag kon hooren [\allen. Ik heb er drie mooten van verwerkt. En als nog een stuk van over is, zal ik er mijn naam In laten beitelen, en alleen de datum openlaten, en [daaronder 'zetten: R:I:P: Wie weet hoe goed dat later nog ie gebruiken is. Want ik voel me zoo imber, meneer, zoo zwaarmoedig. Meer zwaar, [dan mloedig, dat verzeker ik U. Om de maat en de maag vol te maken, hebben we vandaag capucijners gehad. Ik verdenk den grutter er sterk van, het knikkerzakje van zijn zoontje per ongeluk onder zijn erwten gemengd te hebben. Ik heb dat kinderverhaaltje van die kabouters, di> 's nachts over gestrooide capucijners vielen en zich builen en blauwe plekken stootten, altijd een vrij mal verzinseltje gevonden. Maar nu vraag ik me af, hoe het kwam, dat ze hun armen en beenen er niet over hebben gebroken. Perzikpitten waren, bij onze capucijners vergeleken, fondantjes of zoute dropjes. Praat me niet over dit jaargetijde meneer. Met weemoed denk ik terug aan hét lieve, prille voor jaar. Toen alles groen was en jong, en vroolijk en blij, met groene, frissche groenten ten minste, zoolang de rupsen er nog niet aan waren geweest en er vitrage-gordijnen van gemaakt hadden en lente en zonneschijn. Lieve Hemel, meneer, dat her- 'ïnert me aan mijn jeugd, toen ik ook jong was en ■oen, ten minslte, zoolang mevrouw Sloffer mij nog niet veroverd had en met haar dikke koek en capucijners een somber wrak van mij- maakte 0, mijn jeugd. Dat was in den tijd, dat we op stille avonden, onder bleeke mamen door de stille lanen en groene dreven dwaalden, waar 'het heer lijk rook naar boterbloemen en overrijpe biggen. Ik dan mijn arm om haar leest en vroeg dan, of ze van me hield. En zij, zij gaf we dan een lap op mijn wang en placht dan te zeggen: Vraag niet zulke stomme dingen, Jan-doedel, of dacht je soms, dat ik hier door de modder liep te baggeren in de kou, terwijl de muggen me opvreten, als ik niet van je hield.? 0, wat een heerlijke dagen waren dat, vol roman tiek, en liefde, en rozengeur en maneschijn, en oor vegen en bloemen. O ja, die bloemen In die dagen, meneer, was ik nog romantisch aan gelegd. Dan ging ik naar het huis, waar mijn lief ste woonde, en floot onder haar venster. En dan kwam zij op het balcon, of aan het venster, en wierp mij bloemen toe. Dat was, als ze juist bezig was, de dooie takjes en blaadjes van de geraniums af te snijden. En dan haar vader. Die wierp ook bloemen naar mij. Fuchsia's en reseda's en varenplantjes en begonia's. Alleen was hij dikwijls nonchalant on vergat de pot er af te doen. Maar nu is dat alles voorbij. Het wordt winter en we gaan ons weer voeden, met die wintersche, ron de dingen, die kleine kooltjes, met hun groote lucht. Brusselsche kooltjes, oftewel: spruitjes. Die ronde dingen doen me opeens denken aan een ander rond ding, waarover ik juist vorige week een heel ge leerd boek gelezen heb, namelijk: onze aafde, Het boek was van een knap, jong professcfr, die bewees, dat de aarde niet draaide zooals altijd beweerd wordt en ook niet rond, maar plat is. Want, zei hij, was die aarde werkelijk rond, dan hingen de mencchen in Australië, en de beesten en huizen en auto's en vo gels met hun hoofden naar beneden, Nou, en dat kan natuurlijk niet. Nu begrijp ik ook, waarom het een vriend van mij in Australië zoo slecht ging. Al het geld is natuurlijk uit zijn vestjeszak gevallen. Als je er goed over gaat nadenken, moest dat toch een ellendige toestand zijn voor die menschen in Australië. De menschen doen gewoon hun werk, rij den in trams en auto's, alsof er niets gebeurd is en op een zeker ocfgenblik staat de aarde op zijn kop en vallen al de trams en auto's en Australiërs in den Melkweg. Behalve natuurlijk de lui, die toeval lig net in huis zijn. En die vallen op hun hoofd, en •het huis draait onderste boven en ze moeten tegen het plafond aan gaan slapen, Het verwondert me niets meer, dat die vriend van mij in -zóó'n land geen succes had. Die jonge professor heeft het bepaald aan het goeie eind. Want zulke dingen kunnen toch niet bestaan. En als de aarde werkelijk draaide en werkelijk rond was, dan zou het zóó met de men schen in Australië moeten gaan. En dat kan niet! Dus, de aarde is wel degelijk plat, al zet Columbus ook honderd eieren met hun punt op de tafel. Bo vendien, die knappe jonge geleerde 'heeft nog veel meer wetenschappelijke stommiteiten, die wij al die jaren maar geslikt hebben, rechtgezet. Zoo hebben de geleerden altijd beweerd, dat de zon eenige honderd duizenden keeren zoo groot is als de aarde. En dat hebben wij, ezels, maar aldoor geloofd. Maar als dat nu zoo was, hoe komlt het dan, dat de zon de re gen niet voor ons tegenhoudt? O, zoo! Laat ik hei U maar vertellen meneer, het is een praatjel De zon is honderdduizend keer kleiner dan de platte aardel O, zool En de aarde draait? Met een snelheid van 1500 kilometer per uur? Als dat werkelijk zoo was, meneer, dan hadden U" en ik niet anders te doen, dan drie voet in de lucht te springen en „piep" te zeggen, en dan waren we in Londen, of Moskou. De aarde was dan immers onder ons doorgedraaid! En een oceaanvlieger 'hoefde niets anders te doen, dan onder leiding van GEO VAN DAM. Elen Probleem uit het Bargoensch. Ter invulling geven we de onderstaande benamin gen, waarvan men dus moet opgeven wat daarmede wordt bedoeld. Bijvoorbeeld: Een spie een cent. Een beis een dubbeltje Een heitje een kwartje. Een pop een gulden. Wat is nu: Een knaak - Een stooter - Een lammetje Een achterwiel - Een duit Een moffie Een piek Een rooderug Een meie Een joetje Een bos Een Appelen-kwestie. Als Gerard aan Adolf een appel geeft, hebben ze ér evenveel, maar als daarentegen Adolf een appel geeft aan Gerard, bezit hij er slechts half zooveel als Gerard. Hoeveel appels heeft elk? OPLOSSINGEN DER PUZZLES uit ons vorig nummer. No. 185. Een lastige vraag. Een zakenman kan figuurlijk gesproken wel drie handen hebben, aangezien zijn secretaris vaak zijn rechterhand genoemd wordt en hij dus feitelijk twee rechterhanden en één linkerhand bezit. No. 188. Wonderlijk. Dat is een noot, dié men opent, den inhoud laat zien en waarvan men dan dien inhoud opeet. van H. J. A. A. VAN GELDER, Rotterdam. Zwart: 6. a,i o de menschen geboren worden, zijn zx allemaal vrij en allemaal gelijk. Zeker, maar sommigen trouwen. (Bulletin, Sydney), Wit: 6. De diagramstand in cijfers behoort te zijn: Zwart 6 schijven, op 2628, 31, 32 en 35. Wit 6 ach. 39, 41, 42, 45, 47 en 50. Wit speelt en wint. Ziwart mag voorwaarts dringen, En „Victorie" zingen, Met steun in den rug Blijkt Wit hem te vlug. OPLOSSING PROBLEEM No. 187, van Ph. J. HAM, Antwerpen. De diagramstand in cijfers was: Zwart 13 schijven, op 4, 0-0, 12, 14, 18, 20, 23, 25 en 35. Wit 14 schijven op 21, 22, 27, 29, 33, 34, 37, 40, 41, 43, 44, 45, 48 en 50. Zwart mag 2328 niet spelen wegens wit's zetten: 3430, 40—34, 21—17, 37X10, 43—38, 48—43, en 45X1 winlt. Zwart speelt dus in dezen stand het beste 14—'19. EEN KEURIG EINDSPEL van EMMANUEL SAINT-PAUL, Amien* Zwart: 2. 1 5 6 10 11 15 16 Si 20 21 jf 25 26 30 31 35 36 40 4! m 8 3 45 46 IÜ m 50 Wit: 3. Wit speelt hier 19—28!! Zwart ls nu gedwongen tot 3440. Daarna wit 44—39! (45—50); 35X44 (50— 45); 28-0 (46—23)44—40 (23—45); O-l (45—50), en 1—6! Er is echter nog een andere manier om te win nen, die niet minder interessant en leerzaam' isl Wij laten daarom het opsporen daarvan aan onze lezers over. op te stijgen, en twee uur boven Amsterdam te cir kelen, en dan was hijlin New-Yorkl Dat is toch' zeker wel 'het beste bewijs( dat de aarde niet draait en plat is, als een spiegelei. Of een dikke koek. Hoe een mensch zoo aan het filosofeeren kan ra ken door dikke koek, hè? Als ik U een raad mag geven, meneer, eet dan nooit dikke koek, die van portland-cement en witkalk ie gemaakt 'Het maakt je maar melancholiek, meneer. van F. HILBIG. Zwart: 3. De diagramstand behoort te luiden: W\ii Kcl, Dg2, Le5, Lhl. Zwart Ke3, Pb2, Ph2 en Lgl. Wit speelt en geeft mat in twee zet)ten. De oplossing van het probleem van de vorige week kunnen we door ge brek aan plaatsruimte pas in onze volgende rubriek geven. En wat zei je vader toen je die gegapte kool thuis bi'AClit Hij zeistommeling, had je niet *n groote* kunne gappe? 1 Bulletin, Sydney). Ken U zelve! „U hebt den aaniklager den domsten mensch ter we reld genoemd". Beklaagde: „Ja, Edelachtbare, maar ik was in woe de en dan ken ik mij zeiven niet". Verkeerd begrepen. Ober! Ik heb nu al een half uur op mijn bief stuk gewacht! Ja meneer, dat weet ik. Als iedereen zoo gedul dig was, als u, was het nog eens een pretje, cwn 'kell- ner te zijn. Moderne kleeding. „Mina, ik 'kan mijn avondjapon nergens meer vin den". „Kan 'n mot haar niet hebben opgevreten, mö- vrouw". En zend u de rekening maar aan nrijn ver loofde, Hoe heet hij Dat weet ik nog niet, maar één van de ze zal het van avond op het bal worden. (II Travasoj Rome). Zoo zijn ze lang niet allemaal. De razende automobilist kwam om oen hoek stui ven en reed een kip dood. Een oude vrouw, die in een huisje aan den weg woonde, 'kwam op het terrein van de ramp, met een zuur gezicht en nijdige oogen. Voor ze nog een woord had kunnen zeggen, had de automobilist een tientjo uit zijn zak gehaald en haar toegestopt, terwijl hij zei: „Hier vrouwtje, zoo is het zeker wel in orde, niet?" Het zure gezicht werd wat vriendelijker en ze zeiï „Dank u wel. Nu zal ik ook zelf kippen kunnen gaan houden I" Jammer. Een bekende professor 'besloot eens zijn college als volgt: ,,'t Is zeer jammer, dat Ik u de ziekteverschijnse len niet duidelijker kan demonstreeren, dan ik wel zou wenschen, daar zich helaas de toestand der pa tiënten aanmerkelijk verbeterd heeft." Wet en verstand. ,,'t Is tegen de wet om hier te visechen", zei de veldwachter. ,,'t Is niet tegen de wet, 't is tegen het gezond ver stand", antwoordde de hengelaar. „Ik zit 'hier al drie dagen, en heb nog geen enkelen 'keer beet-gehad." Heeft geen doel. „Waar ga je heen in je vacantie?" „Naar den Rijn". „Wat moet je hou aan den Rijn doen, Je bent toch geheelonthouder".

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 17