et geheimzinnige huis. drie vrienden. tritereersten hon'3' oen de koning naar de post ging. (VrU q&at hei i£ngei®di). Vervolg. Worden goen enkel geluld van «temmen, w vernamen zU het geplas en gerulach u ,..ïat over de aarde voortstroomde, het «lelijk, dat daar in de diepte een stroom boog rich over den rand en bekeek de lad- oemerkten, dat zi] «lap hing, wat bewees, mannen er niet op waren, en vermoedellJK rondliepen. Nu durfden ze beter naai JkfÏÏten' on BUJy' er bl] was. de donkere groevo. IS J°hter nlets onderscheiden, en steeds tui Water rulachen en bruisen. Vol «ver 7: .~CÖ nreer en meer om ten minste het tn zien" Maar bU boog te ver voor- JWi fvle1, greeP er naar« maar ivolKend® oogenblik was hij in den 'verdwenen. jVLat fü"ls" 5501 BlUy verontwaardigd. 0v' .n h,ekel aan om Iets te verliezen, en ^°"üen de tol beneden den hoea Ullk va? denken- daarom was hl) on- JW besloten te handelen. ErZOMhHalen!" verklaarde hD, de hand aan •jaande en over zUn schouder heen, de - ««schouwers aanziende. ^luchtig llietI" rlep Madge Maar h« ^,zo° «tevlg als 't maar kan. En k°m halnn°T i nlets doen' omdftc mlin Lk hem liefst niet kwijt we- Nende* toen^»^ 5® 1&dder af* zlch 8tev,g LanevoaL schommelde door de be- erdwi|nen Zlj 2130 hoofd en 8Chou- htm gemald1,Madge en Noel hem Wi teiren tJ "ak®ken- Maar het wrb te laat 10 houden en met een vrooiyk „Daaag" was hij, evenals de twee mannen zoo even, ln de diepte verdwenen, TIENDE HOOFDSTUK. Gevangen in de duisternis. Wat Bllly betreft, hij was zoo vrooUJk als een leeuwerik. Om de eerlijke waarheid te zeggen, vond hU 't wel prettig, dat «Un hoed gevallen was, want dit ongelukje deed hem eene prachtige verontschuldiging asn de hand voor zijn eenza men onderzoekingstocht. Hij werd aangetrokken door het geheimzinnige van het geheele geval en was tevens zeer nieuws gierig om te weten, wat de belde mannen daar beneden uitvoerden. Ze waren Immers ln t ge heel niet gekleed voor een dergelijke klimpartij, en hU kon zich niet voorstellen, dat het alleen hunne bedoeling was daar in de diepte voor hun plezier wat rond te wandelen. Toch vond hij 't het beste nu te trachten zonde» ongevallen beneden te komen, wat niet zoo ge makkelijk was als het scheen. De ladder schommelde en bewoog alsof zU leef de. ZU zwaaldo als een bal aan een elastieken koord. Maar hU was sterk, zU" gymnastlekonder- wUzer had hem de noodlge behendigheid bUge- bracht en zUn spierkracht was van dien aard, dat hU t niet opgaf, hoe de gevaarUJke ladder ook heen en weer ging. Met heldenmoed klemde hij zich vast, terwijl hU telkens voorzichtig een treae afdaalde. Nu en dan keek hU naar boven en zag met verwondering hoe ver de hoofden van Noël en Madge, die over den rand keken, nu van hem verwijderd waren. En 't was niet zoo donker daar beneden als hU gedacht had, hU kon de rotswan den uitstekend onderscheiden. Eindelijk klonk het gerulsch van den stroom dat steeds sterker geworden was, dicht bU hem en met een gevoel van verlichting bemerkte hl.1 dat hU ten laatste varten grond onder de voeten bad. HU schoen aden au m een soort van kelder met een trechtervornxlge opening te bevinden. De grond liep schuin en vrU steil af naar den oever van den stroom. HU kon echter niet met zeker heid de ligging van het hol bepalen, want 't was erg donker, maaf op eens zag hU ln de nabUheld van het water een ronde lichtbal, die als een vuurvlieg heen en weer dwaalde. ZUn hart bons de. Toen ontdekte hij, dat het eene electrlsche lantaarn of toorts was. die gedragen werd door een der belde mannen, die vóór hem waren afge daald. De lichtstralen schenen als een klein zoeklicht over de zachtstroomende rivier, en wierpen een gelen cirkel op den rotsvloer aan de overzU. Stel lig werd zU gebruikt om iemands overtocht bU te lichten, en nu zag Bllly een donkere gedaante door het water waden. HU zag de gedaante den anderen oever beklim men en hoorde de stemmen spreken en weerkaat sen ln het groote hol. Toen bewoog het licht weer naar voren, naderde meer en meer het water en de drager stapte eveneens ln den stroom en ging na£r den andoren kant. Daarna werd het even stil. Vervolgens bewoog het opnieuw, maar nu recht vooruit en regelmatig op en neer gaanae en Bllly begreep, dat de mannen ln de duisternis verder liepen. Met oogen schitterend van strUdvuur besloot hU te volgen. Het lag niet ln zUne natuur stil over Iets te zitten mUmeren. HU moest handelen. En hU haaste zich naar den oever der rivier naar de plek. waar hU de mannen had zien overgaan, ontdeed zich van schoenen en koussen, sloeg zUn broekspUpen om en stapte ln het koude water. De bodem was week en glibberig, maar hU waadde er zonder ongevallen doorheen, krabbelde er uit en volgde het licht, dat steeds voor hem uit danste. Dat was spoorzoeken en bespieden zooals de Indianen doen, en hU was dol blU toen het licht stil stond en hU de stemmen weer dui- delU* hoorde. Maar nu moest hU «eer behoed zaam zUn. wanneer hU niet ontdekt wilde worden. Iets naar voren kruipende kon hU de mannen !n een soort van duistere poort zien staan, voor een hoop «Uttngruls. vermengd mtfc dMBh steen. En hU bemerkte, dat hU zich ln een tunnel bevond, want aan beide zUden voelde hU een rots wand. Het was nu tamclUk stil, want het scheen alsot de stroom nu alleen nog maar murmeldo ln ae verte en de stemmen der mannen klonken don derend door de nauwe gang. Tegen den muur gehurkt, luisterde Bllly aandachtig, half be- schaamd. dat hU voor luistervink speelde en toch met een gevoel alsof hU niet slecht han delde. „Dus dit is de plaats?" zei de eene man, die de lantaarn droeg, terwUl hU deze heen en weei draalde en nieuwsgierig rondkeek. „Ja, mUnheer. Het ls hier, er ls weinig reden om er aan te twUfelen, wel? HU zei me, dat hU den muur had afgebroken." „Hm! maar lk zie geen deur." „Neen, die ls verborgen achter dezen steen hoop," denk lk. ,,8teek je bUl er dan ln en maak ruimte voor ons." De man sprak met een vreemd accent). „Goed, mUnheer. Maar het zal me pleizier doen als u het licht een weinig draait, dan kan lk be ter zien. Zoo, dank u". Het licht bewoog. De spreker bukte, en BUly, verbaasd over alles wat hU hoordo, zag hem de bUl opheffen en hoorde t geraas van een slag. De slag werd twee malen herhaald, toen riep do man opgewonden: „Hier, mUnheer Prebskll Hier,! Daar zijn ae treden, zooals lk zei, en. dank «U het boek, heb ben we de deur gevonden." Prebski, de groote vreemdeling, stapte vol Uver naar voren, hief de lantaarn op on Bllly, nieuws gierig om te weten, wat hen zoo opwond, rekte zUn hals uit om ook te kUken. HU gaf bUna een schreeuw over hetgeen hU zag. Een groot gedeelte van den steenhoop lag op den grond en daarachter zag hU duidelijk een stconen stoop. En daarboven bemerkte hij bU het lloht een met modder bedekte houten deur, voor zien van U«eren grendels met roestige spUkers. Het was voorzeker iets vreemds ln dit onder- aardSQÜü gftttU Wi «L „Ik zal met mijn bUl er op Inhouwen, dan ls gauw open" zei de jongere man. „ZU zit nu vast, ziet u wel?" En hU legde de hand tegen de deur en dru er tegen, maar de deur bewoog niet ZUn metgezel tchudde het hoofd. „Neen, neen, Maxley," antwoordde hU. kunnen nu nog ulet handelen. Er komt natel lUk strUd door, misschien loopt het niet zon bloedvergieten af. Wo moeten 't ln den na doen, en dit zoo luten. Leg je bUl nu nader, kunnen later terugkomen." Maxley knikte. „Ja, lk geloof, dat u gelijk hebt," antwoon hU, en hU wilde er nog leta bU voegen, toen Billy's ontzetting, het geluld van voetstappen i oor bereikte. ZU naderden uit da richting van e kelder. Er was geen twUfel aan. Wanneer hU het ha wendde en terugkeek ln de gang kon hU dul< lUk een zwaren tred vernemen en plotseling i hU met een hevig gevool van angst het licht eene flikkerende lantaarn, wclko door een gr< ten, zwaren man, die Juist om den bo8k van gang verscheen, werd gedragen. „O tontel" fluisterde BUly, en keek rtvc rond of el- geen kans was om te ontsnappen, zag geen enkel hoekje, de tunnel voelde recht glad aan, toen hU er langs tastte. Voor hem 1 vonden zich toen Maley en do vreemdeling; s ter hem de nieuw eankomendo. Het was een crltlek oogenblik. BUly wilde n gaarne ontdekt worden, want de geheele hand wijze der belde mannen bU den steenhoop, h uitingen en vooral het wnord bloedverqiei, dwongen hem tot de overtuiging, dat dezo m< schen schurken waren, die 1 eon erf andere oo plot smeedden. Terwijl hU wanhopig om zich heen koek, en I gen den kouden, voohtigen muur leunde, had de vage hoop, dat de bezoeker een poütle-eg< zon wezen. Maar dere hoop stierf dadelijk. even later riep Maxluyj „Alles ls in orde- V& fattkfirfif gufcmfiflJT VOOR ONZE JEIIGD n van het Palels kwam, vloog Iets tegen zijn gezicht en deed hem terug deinzen. „Dat la een Insect 1" dacht hU blU, dat niemand gesflen had hoe gek hU sprong. „Maar neen dat kan niet lk voel het weêr en nu ls het net, of lk hoor roepen. O, o, t Ujkt wel een elfje, een toover-elfje, maar waarom springt het om mij heen Ga weg, ga wegriep hU afwerend. Maar Je kunt rijn schrik begrijpen, toen de kleine dingen als een zwerm vliegen op hem afvlogen en op zijn lijf gingen zitten, waar we maar konden. Sommige zaten op z'n oor, anderen op zijn handen en ofschoon de koning hen wel met een zakdoek had kun nen wegslaan, was hij te beleefd om het te doen. „Kom, ga heen P zei hij vriendelijk, maar uit de hoogte want soms wilde hij toch nog niet vergeten, dat hU de koning was. „Hoe durft ge zoo aan mij te hangen Ga heen, anders zal lk genoodzaakt zUn de wacht te roepen. Maar de elfjes lachten hem uit. „Roep gerust de wacht," zeiden ze, „uw soldaten kunnen ons niet zien. WU doen u toch geen kwaad dus waarom zoudt ge zoo dwaas zUn Het kan ons ook weinig schelen, dat ge koning zUt. WU rijn onderdanen van een koningin en wU kunnen met u doen, wat wU willen." ZU lieten even ruimte voor zUn handen, die ln rijn zak voelden, of hU rijn beurs met goud nog wel op dezelfde plaats had en toen hU bemerkte dat dit ln orde was, werd hU Iets vriendelUker. „U moet niet boos op ons rijnvervolg den rij wij roepen Iets en u is het eenige schepsel, dat ons kan helpen „Schepsel schepsel vroeg de koning verontwaardigd. „Vergeef mij", zei een der elfjes, die schUnbaar de leidster was. „Dit woord ont viel ons. WU zoeken het dunne maan- straaltje, dat u zeker hebt opgepakt en meegenomen, omdat de heele straat van u is." „Als ge maanstralen verliest op een weg die bewandeld wordt, kunt ge wel denken, dat se opgeraapt kunnen woFden," zei de koxiing. „Maar waarom denkt ge, dat lk zoo eentje gevonden heb Er loopen hier veel menschen,' nietwaar ,Ge riet ons 1" zeiden zU „en dat bewijst ons, dat ge Iets bezit, dat ons toebehoort. Wilt u het terug geven Een van de elfjes keek ln rijn zak. „Ik zie, ik zie hetjuichte ze. „Geeft u het dade- UJk terug; de maan wil het niet missen 1" „Ik geef het niet!" zei de koning boos. „Hoe durft ge ln mijn zak te kijken Ja, lk heb het en lk zal het houden. Verder heb lk niets te zeggen. Goeden nacht Groote regendruppels als tranen vielen uit de lucht en de elfjes huiverden. „De maan schreitzuchtten ze en nu wil ze niet meer uitscheiden. Vreeselljk 1 VreeselUk De regen stortte zoo hevig neer, dat de koning in galop -terug rende en de gangen doorvloog naar zijn kamers, waar hU zijn vondst zorgvuldig wegsloot. "s Morgens vroeg keek hU er weer naar en lachte. „Ik zal nog een wandeling ma ken dacht hij „misschien vind ik nog meer van die maneglimpen en dan zal ik er een prachtig kleed voor de koningin van laten wé ven." Maar 's avonds begon het nog véél har der te regenen en de maan hield zich schuil. De onderdanen werden angstig, want het gewas bedierf op het land. Maar de koning lachte. „Huil maar, domme maan 1"- zei hU „we zullen eens zien, wie de baas is Maar er heerschte een gedrukte stemming aan het hof en de koningin was heel ver drietig, omdat de koning boos geluimd werd en een keer woedend was geworden, toen zU getracht had een laad je in zijn kast te openen. „Ik dacht dat het leeg was zei ze „ik wilde er mijn paarlen in opbergen." De avond voor haar verjaarfeest zaten de koning en de koningin bij elkaar en luister den hoofdschuddend naar den regen, die bleef neerstroomen toen het was of ze plotseling een zucht of een snikje hoorden. „Kom Sodarn zei ze „ik bid u, maak die kast open Er zit zeker iets in, dat er uit wil. Ik vraag u als een gunst, het er uit te nemen, een ander geschenk hoeft gU mij niet te geven voor mijn verjaardag." „Goed zei de koning „ik had gedacht het u te geven het is zoo zeldzaam en zoo mooi, dat ge wel heel blU zult zUn." „Wat bedoelt ge vroeg de koningin. „Hier zei hU en reikte haar het zilveren mannestraaltje. „Ik vond het en bewaarde het voor u; de elfjes vroegen het terug, ma- lk weigerde en de maaan zou het wat grot terug hebben." .Vallen daarom al die regendruppels vroeg de koningin en toen de koning vestigend knikte, werden haar oog' vochtig. „Laat mij 1" vroeg ze en voorzichtig pak ze het straaltje beet en ineens zag ie kamer vol elfjes, die angstig toezagen, w ze ging doen. Maar het vrlendeUJke geric van de goede koningin stelde hen gerust. Zachtjes liep ze naar het raam, ging h terras op en de tuin in, want de regen h; opgehouden en het bleeke maantje k* door de wolken. „Kom elfjes", riep ze, de handen oph? fend, „breng de maan haar verloren klnc terug en groet haar van mij I" En de gelukkige maan elfjes namen b voorzichtig op en droegen het mee in hi armen, terwijl rij langzaam omhoog wm* den en uit het gericht verdwenen. „Nu mist gij het mooie geschenk F* jw4 koning. Maar de koningin lachte en antwoordd „Het mooiste geschenk ls de vreugde, die kon geven en wat ontbreekt mij tro wens? Ik heb Immers alles, wat lk k; verlangen „Ge vergeet Iets" zei de koning dankbaarheid van mU, die de liefste i beste vrouw van alle koninkrijken bezit En de maan, die zacht glanzend toekef ging even achter de wolken schuil, toen ri Majesteit de Koningin kuste Negerfabels. Een haas bespotte de aarde over hare onbew^ lUk held. ZU was altejd ln rust. terwUl de hans x en snel was. De aarde sprak dit tegen en bood e wedloop aan; hoe snel de haas ook loopen k zoo zou hU toch altUd haar, de aarde, voor z zien. Hierover lachte do haas en nam den wi loop. 'b Morgens stond hU op en zette het op t loopen «n liep 2 uur lang zoo snel hU loopon Y hield toen stil en zag voor zich uitaarde. V der nam hU den loop op, liep nog lang, zeer ia en zag voor zichaarde. Zoo bleef hU voo loopen, tot hU eindelUk van afmatting stierf, aarde echter bleef'aarde. Een andere fabel verhaalt, hoe de luipaard de hyena bontkleurig rijn geworden. In vroci tijden waren luipaard en hyena eenkleurig, luipaard evenwel, vrU trotsch van aard, vr< hier en daar, of er niet Iemand in het land die hem zlln huid versleren kon en toen ir hem een man aanwees, ging hU tot hem en vro of hU dien arbeid verrichten wou en wat bU da* voor hebben moest. De man nu verlangde, dat de luipaard h' daarvoor wat vleeschvoedsel bracht. De lulpaf zeer verheugd, ging terstond aan het werk bracht dag aan dag schapen, geiten en antiloc aan, tot de man genoeg had en hem tot beloont daarvoor over en over met vlekken beschilder En toen de luipaard aan de schoonheid van z nieuwe huid twUfelde, zei hem de man. dat maar eens naar het dorp moest gaan en dr hooren, wat de menschen zelden. Dit deed hij hU zag, dat de menschen hem benUdden en v baasd waren over zijn schoonheid. Op zijn weg naar het woud ontmoette hU i hyena, die hem evener.s bewonderde en hi vroeg of hU zich ook zou kunnen laten beschik ren. De luipaard verwees hem naar den man deze 'stelde dezelfde vooryaarden. De hyena *-■ rijn kracht bewust, begon te jagen en bracht w en schapen aan. Zoo vrijgevig evenwel als de 1' paard was, zoo hebzuchtig was de hyena. Van het wild at hU zelf het beste gedeelte op bracht het overschot naar den man. Toen nu tUd van schilderen gekomen was, beschilderde man hem met zulke schreeuwende kleuren met zulke leelUke vormen, dat hU tot spot van menschen werd. En tot heden heeft hU die kleur behouden. maan eena helder schijnen. Waarom sou lk voor een keertje nu eens self niet mijn brie ven kunnen posten Niemand hoeft het te weten en het zou mij ook niet veel kunnen schelen al wisten se het wèL De straat ls van mij, de brievenbus ook, en lk heb zeil de brieven geschreven, dus lk ga 1" Voor zijn Majesteit ging, hing hij zUn pUp aan het rek en liet zich toen uit het raam glijden, dat op den tuin uitzag. In een oogenblik ging hij langs het voorplein naar de groote poorten, die door een schildwacht werden bewaaktdeze was echter t66 ver baasd zijn heer te den, dat hy vergat hem te groeten. De koning liep de stille straat door en genoot van zijn wandeling, maar juist toen hij de brievenbus had bereikt, zag hy iets op het plalvelsel schitteren. Iets, dat heel lang en smal was eo gün- stenK maar tóó lloht, dat kien de kootog kreeg eens lang geleden, wel een beetje lui was graag lag op den grond. het opraapte, het slechts een papiertje leek. „Wat het ook is het ls mooi" zei hU tot zich zelf en het zal een aardig geschenk zUn voor de koningin, die over eenige weken Jarig ls. Ik heb nooit zoo iets grappigs ge zien ik neem het mee." Maar toen de vorst weer bU de deuren deed hU ook wel buiten j auto reed hem aan, och, m'n arme Bello, toen ook dood i fbxje was de tweede, kop was «wart en wtl had ook nog een vlekj^ datwaarop hij stil liep hU ln de duinen. Jager met geweer; hem konUntjes Jagen schoot m'n Toby üng Sodarn was een vorst, die het alles zelf deed. HU zou nooit schellen en lakei voor zUn laarzen en hU vond niet prettig, dat men de deuren wUd ri hem open zette, als hU van plan was, i gaan. t la een dwaasheid" dacht hU, „al ben j.nlng, ben ik toch maar een gewoon o: sh en niets beter dan de anderen, die mij bulgen en achterwaarts de deur pen, als ik ln de kamer zit. Ik houd et van!" ■r een nacht, toen ledereen ln het Palels zat rijn Majesteit alleen ln zUn stu- rertrek en schreef brieven. Toen hU Ie was, stond hU op. li post kan niet gehaald worden dacht u jvelig, „iedereen is al naar bed ge- t 3; n keek hU uit het raam. „Wat een i; nacht 1" zei hij hard op. „KUk die i heb lk dezen blafferd, ls bizonder trouw, i keft tot led'ren vreemden 1 dat Je weg komt gauw I EL H. DE BRUIN—LéON.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 19