VOOR DE KINDEREN.
De kleine Belden der IJszee.
WAT PIM EN PUK OVERKWAM.
Wanneer de pers van de geheele wereld met be
wondering spreekt over de Pooltochten en over de
helden, die in de Poolstreken- hun ontdekkingstoch
ten volbrengen, dan wordt nooit herinnerd aan de
naamlooze helden, naamloos voor de wereld, die
jaarlijks in het rijk van de Noordpool met de natuur
met de elementen en de roofdieren moeten vechten,
omdat zij in de Poolwereld hun brood moeten ver
dienen. Want deze ongenoemde en eenvoudige
avonturiers zijn, ofschoon zij het avontuur in iede-
ren vorm en wellicht nog intensiever en geconcen
treerder dan de groote poolonderzoekers en sport
helden kennen, niet om de sensatie, niet uit per
soonlijke eerzucht maar slechts om den broode
naar de Poolstreken getrokken, of voor hun familie,
die ergens in een hut aan de Noorsche fjorden, of in
een Finsch sparrewoud op een paar gespaarde kro
nen wacht, die door den familievader uit Tromsö of
Hammerfest worden gezonden. Niemand vertelt ons
van hen, ook niet wanneer bij het redden van een
schip een van hen ondergaat, of bij het redden van
een kameraad zijn leven opoffert.
De eenvoudige „kleine helden van de Poolstreken'
zijn de Noorsche visschers, die van het voorjaar,
m'eest van Februari, tot in den zomer in de wateren
van de Noordelijke IJszee op de groote vischvangst
zijn. Het is een zeer moeilijk bestaan, hetwelk door
deze visschers wordt gevoerd». Hebben ze wat geld
in de hand, dan rolt het al heel gauw door hun vin
gers, want in Tromsö, Badsö en Hammerfest, de drie
steden, van waar de vischvangst in de IJsz^:- uit
gaat, liggen, in de gestalte van brandewijnverkoo-
pers en kwartjesvinders, allerlei soort hyena's op de
loer, die, terwijl zij zich zelf niet op zee durven te
wagen, hun bedrijf zoeken in het uitplunderen on
afzetten van de eenvoudige, onervaren visschers.
Nlog een ander en grooter risico is aan het vis-
schersbedrijf verbonden. Ze staan in dienst van een
of andere groote reederij, die hun schepen voor de
vaart en voor de jacht in de IJszee uitrusten. Ze
beginnen den tocht in Februari en keeren in het be
gin van den zomer terug, maar vaak is een expeditie
verplicht een ganschen winter in het ijs te blijven.
Op het groote wild der Poolstreken, den ijsbeer,
wordt gejaagd en deze jacht is, even gevaarlijk, als
spannend. Heel anders is de jacht op zeehonden.
Hier is van gevaar bijna geen sprake, ofschoon groo-
to zeehonden, wanneer zij zijn aangeschoten, gevaar
lijke beetwonden kunnen toebrengen. Daarentegen is
de jacht op jonge zeehonden een daad van grooie
ruwheid en brutale dierkwellerij. Een Noorsch schrij
ver, Kdvard Welle-Strand, die in zijn jeugd op een
schip zulk een jachtwinter heeft meegemaakt, schil
dert in een van zijn romans „Het xueeuwenjang",
zeer levendig en dramatisch, wat zich bij zulk een
jacht afspeelt. De jonge zeehonden liggen in scha
ren op een ijsschots, spelend, naïf, onbezorgd. Plot
seling wordt de schaar door een brullende bende
van jagers omringd, die, om den zeehond te ver
schrikken, allerlei beestachtige geluiden uitstooten.
Het is te laat om te vluchten, de schaar is omringd
en berust in haar lot en gaat bijna heldhaftig den
dood in. De eene zeehond na den andere wordt met
een ijzeren baak doodgeslagen. Schedels kraken en
barsten en nauwelijks dood; wordt den jongen zee
hond het vel van het lijf getrokken. Laf, valsch en
vol beestachtige brutaliteit schijnt hier de miensch.
Het is begrijpelijk. Op de IJszee wordt de mensch,
te midden van de natuur, omringd van levensge
varen, ruw en wreedaardig. Maar hier tegenover
staat zijn moed, zijn bereidwilligheid voor zijn
makker, wanneer het noodig is, zijn leven te wa
gen, zijn doorzettingsvermogen, zijn volhouden. Dat
alles wordt bewezen, wanneer een van zijn kame
raden op de jacht is verdwaald en door den gehee-
len troep wordt gezocht of wanneer op zee het
schip in een orkaan geraakt, die in de Poolzee kun
nen woeden. Witte ijspyramiden ontstaan, torens
des doods, krakend versplinteren door de woede
van den wind, de hoogopgestapelde schollen. Men
is voortdurend in levensgevaar, maar men houdt
stand om het schip uit den chaos te redden. Met
buit beladen keert het schip terug. Zeehondenvellen
en ijsb eerhui den zijn van onschatbare waarde Zou
den onze jonge dames in de Europeesche hoofdste
den, waar ze taschjes van zeehondenveld, koffertje»
uit zeehondenleer in de behandschoende hand dra
gen, of waar ze in den winter zijn getooid met den
pels van den bijzonder duren Poolvos of met man
tels van den ijsbeerhuid, wel eens denken aan «3e
moeite, welke men-zich moet getroosten, om een en
ander te krijgen? Zouden ze wel eens overwegen,
aan welke gevaren de mannen blootstaan, die zoe
ken naar die schatten? De wetten van de Poolstre
ken zijn wild en gruwelijk- „Doodt, of ge wordt ge
dood", ie de opperste wet voor het levende wezen,
dat zich wil aanpassen aan de levensvoorwaarden
van de Poolstreken.
Onder gelijke omstandigheden leven de op Spits
bergen, overwinterende, pelsjagers. Hun lot ia wel
licht nog moeilijker dan die van de visschers in de
IJszee, want de zeevaart met al haar avonturen
brengt toeh afwisseling. Niet zoo rijk aan ontberin
gen, maar zeker niet erg prettig en rooskleurig is
de toestand van degenen, die bij de kolenmijnen
van Spitsbergen overwinteren, zooals onze „Sjef
van Dongen", De lange, geen einde nemende, win
ter is stormachtig en er heerscht een snijdende kou
de, die zeker onverdraaglijk zou zijn, wanneer die
koude niet gepaard ging met een wonderbaarlijke
zuivere en reine lucht. De lucht van de Noordpool,
hoe guur ze ook is, is van wonderlijke werking, is
zenuwkalmeerend en reinigend. Wellicht is het aan
die werking toe te schrijven, dat al deze kleine
avonturiers van de Noordpool, ondanks alle ver
moeienissen en ontberingen in deze streken, zich te
vreden gevoelen en zich zoo weten aan te passen,
dat zij het tooverachtig rijk van de Pool als hun
n aardig
vaderland beschouwen. Want dit is het irfgeni
wie lang- in de Poolzone heeft geleefd, die tr^
daar weer heen, als door een geheime macht gelrofc
ken. Waaraan is dit toe te schrijven? Wij zien
zelfde in de tropen. Ook naar de tropen keeren <j,
Europeanen, die daar langen tijd hebben gc-ieefd,
weer terug, omdat ze niet meer in Europa kunnen
aarden. De macht, welke van de Pool uitgaat, is uvcj
wel veel grooter, ze houdt alle avonturiers dor
Poolstreek, voortdurend, onder haar invloed. Geen
van de ijszeevaarders en .pelsjagers wonscht uit htt
Poolgebied naar een zuidelijker gebied terug te ke*
ren. Ze voelen zich, ondanks alle ontberingen, zeer
wel onder den met sterren bezaaiden hemel, waar do
Poolstor, de Groote Beer, het Zevengesternte in de
koude Poolnacht' in overweldige intensiteit fon.
kelen en schitteien. Wellicht is het do zeldzany
schoonheid der natuur, misschien het raadselach.
tige, dat nog altijd ligt over de Poolstreek, welk»
steeds weer deze eenvoudige, dichter bij de natuur
staande menschen, in dit land van raadselen
wonderen vasthoudt.
Nien moet de werken der Noorsche dichters lezen,
die uit eigen aanschouwing ons de wonderen en da
verschrikkingen van de Pool schilderen, om iets
van de betoovering van het Noorderlicht te vermos.
den, van de geweldigheid der ijsvelden, waaruit de
ijsbergen steken, van de geheimzinnige aantrek
kingskracht, welke de sterrenfonkelende, stormro.
zende noorderlicht vlammende, in den winter altijd
donkere* in den zomer altijd lichtgloeiende, betoo-
verende Noordpool op den mensch uitoefent.
EEN BETROUWBARE KALENDER.
(Die Muskete, Weenen.)
Wanneer heeft je vrouw je het laatst uit Nïce
gescli reven
Ik zou het moeten n;wien in m'n chéqueboek.
LIEFDE, IN OELL/ OEW AARLcESJX
(BsUéti*, SydnayJ
573. Toen do commissaris het vorhaal van
don glorlgaard had. gohoord, schudde hij
oous mot hot hoofd, alsof hij zoggen wou*
„Da's een rare goechiodonlsl" Toon druk-
to hij op een knopje on dadelijk daarna
kwamon er tweo agenten binnen: een kor
te, dikke en een lange, dunne.
Jansen en Meier, zei de commissa
ris, ga Jullie met dozen man mee en on
derzoek de diefstal.
574. Do glorlgaard ging met Janson on
Meier op weg. Mot groote stappen liepen
zo door do dorpsstraut. Toon ze ln 't huis
van den gierigaard gekomen waron, zul do
korto dikke Janson tegen de huishoud
ster:
Zool En vertol ons nou maar eens
wat Je der van weet, hól
De arme vrouw begon te hullen.
Ik weet er niets van, meneer. Ik heb
werkelijk niet gestolen.
572. Jullie begrijpen wel, vertelde de
dwerg verder aan de konijnenfamilie, dat
wij intussohen niet stil zaten. Zoolang de
gierigaard weg was, werkten wij zoo hard
we maar 'konden. We legden de rijksdaal
ders op de gekste plaatsen neer. Tegen
de tafelpoot, op het krukje, in de hoeken
van de kamer, overall
Maak voort, mannen, zei Zwart maar
ieder keer weer. Er is haast hij 't werk.
570, Even keken de twee agenten do ka
mer rond. Do lange, dunne toldo precies
hetzelfde als dn korte, dikke. Opeens
keken zo allebei met groot oogon naar do
stoel van dun gierigaard.
Wat ls dat, rlop do kleine en sprong
naar den stoel?
Op do zitting lag oen rljksdaalderl
Hoe komt dlo daar!
IkIkweethot niet, monoer,
bibberde de gierigaard.
Zoo, zoo, iel de kleine. Zoo, zool
Waarom treur je altijd nog zoo over Hendrik,
Johanna? Je hebt toch z*n levensverzekering uit
betaald gekregen.
Och, ik hield zoo veel vanhem, Marie, dat het
me de helft van het bedrag waard zou zijn hem
weer levend terug te krijgen.
FIJNE WRAAK.
(Passing Show, Londen.)
Bioscoop portierster 1 Wat zie jij er gelukkig
uit?
De andereJa, zeg, daarnet kwam 'n oude
vlam van me binnen met 'n meisje en ik heb hun
lekker ieder 'n hoekplaats gegeven I
571. Woedend stormde de gierigaard
het politiebureau binnen.
Meneer, meneer! Ik ben bestolen!
Mijn huishoudster moet u dadelijk gevan
gen nemen 1 Al mijn rijksdaalders neemt
ze weg! Help mij asjeblieft, meneer.
De commissaris van politie was oen
streng man. Hij keek den vrek aan en zei
toen:
Hoe weet je, dat de huishoudster het
gedaan heeft.
Het kan niemand anders zijn, jam
merde de man.
575. De korto dlkko kook do hullende
huishoudster oorst ©ven aan on toon don
glorlgaard.
Zoo, zool Nou, dan mooton wo maar
cs in do 'kamer kijk011.
Hij opondo do deur on stapto de kamer
van den vrek.binnen. Do lange, dunne
liep vlak achter hem. 't Was not of do gie
rigaard onrustig begon to worden. Hang
kook hij van den een naur don undur.
570. Opeens sprong de vrek op.
Er is veel te min! Mijn lieve, mooie
rijksdaalders! O, mijn rijksdaalders zijn
weg.
Hij holde de gang door en daarna de
straat op. Jullie begrijpt natuurlijk wel
vertelde Widewik, waar hij heen ging.
Naar 't politiebureau. Zonder hoed op
draafde hij door de dorpsstraat. Eindelijk
was hij er.
Politie! Politie! riep hij.
569. Zoo gauw we konden, holden we
met ons vieren den gierigaard na en toen
we in de kamer waren, gingen we zoo
hard we konden aan 't werk. De man tel
de als een razende* en over de heele ta
fel lagen de rijksdaalders verspreid.
Kwast kroop naar boven en nam er één
weg, wij rolden die onder de tafel. Weer
één! Nu op de stoel! weer één! En nog
éen!
I