SchagerCourant BRIEVEN OVER ENGELAND. Een „gouden" middagslaapje. <S»p=*VOOR DE KINDEREN. WAT PIM EN PUK OVERKWAM. Zaterdag 15 September 1928. 71ste Jaargang. No. 8323 8 September 1928. Negentienhonderd acht en twintig, en een paar we- yen geleden zijn de vertegenwoordigers van enkele poote landen bijeengekomen om een verdrag te tee ltenen, dat den oorlog onmogelijk moet maken. De kleine landen zijn naderhand uitgenoodigd om mee te doen 't Is toch wel heel treurig, zoo weinig als het volk gelooft in dergelijke schoone gebaren van enkele re geerders. Als de volken eens werkelijk dachten, dat het nu uit was met alle oorlogen, uit voor altijd, wat zou er dan gejuicht zijn, en feest zijn gevierd. De scholen hadden vacantie gekregen, de kantoren en winkels zouden gesloten geweest zijn, er zou gevlagd zijn, in alle denkbare kleuren, van elk huis, waar nog een paar gulden over was voor nationale of interna- tlonale kleuren. Maar de werkelijkheid was, helaas, dat ieder naar zijn werk ging, als altijd, en dat duizenden bij tien duizenden pas 's avonds in de krant) op de fotopagina waarschijnlijk, merkten, dat het anti- oorlogsverdrag was geteekend. Stond er ergens in de krant, dat alle landen tegelij kertijd hun legers naar huls hadden gestuurd, en hun oorlogsschepen aan het verbouwen waren voor sana toria voor longlijders? Misschien, maar 't is mij ont gaan. Negentienhonderd acht en twintig, en ik heb pas nog een juffrouw in den trein hooren vertellen, dat we gauw een nieuwen grooten oorlog krijgen. Ze wist het, want ledereen bij haar in de buurt sprak er over. Ze zag er uit, of ze geen tegenspraak duldde, en wij, mede reizigers, voelden weinig voor een oorlog in een warme coupé, dus we zwegen. Erger dan dat, do handels reiziger, die vlak tegenover haar zat, was zelfs voor zijn veiligheid verplicht meewarig met zijn hoofd te schudden. Ik zat naast de juffrouw, en ik waagde even een knipoogje naar hem, maar ik had niet verwacht dat hij ineens rood zou gaan worden, en zijn neus zou snuiten, 't Gevolg was, dat mijn buurvrouw plotseling heftig haar hoofd naar mjjn kant wendde, maar ik las aandachtig. Ze snoof twee keer, werkelijk een oorlogs zuchtig gesnuif, maar een andere vrouwelijke passagier redde de situatie, en mij. „Ja mensch, 't is toch wat, en al gauw zegt u?" Dat heeft geduurd van Zwolle tot Amersfoort. 't Is wel heel merkwaardig, dat juist negenhonderd ]utï geladen, X& 1028, een dergelijk leta heeft plaat* gegrepen als thans ln Parijs. In dien tijd, en hoevaak trouwens daarvoor en daarna, was de toestand voor het volk onhoudbaar geworden. Niemand wist, of hij zou oogsten, wat hij zaaide, of zijn huis en zijn dorp over een paar weken nog zouden «taan, waar ze nu stonden, of veranderd zouden zijn in puinhoopen, of hijzelf, en zijn vrouw en kinderen, den dag van morgen zouden zien. Immers, toen beoorloogde het oene land nog niet het andere, maar elke landstreek vocht tege*i de aan haar grenzende en elke burchtheer was een man van oorlog en van wrake. Tegen het einde van de le eeuw begon de kerk in Aquitanië en in Bourgondië maatregelen Ie nemen tegen een toestand, die niet langer te verduren was. Natuurlijk was de voornaamste aanleiding wel, dat de kerk vaak zelf ln het gedrang kwam, en indien niet het kerkgebouw, dan toch de vele landerijen, die tot de kerk behoorden. Maar de maatregelen, door de gees telijkheid genomen, konden niet anders dan het volk ten goede komen. In 989 werd te Charroux de banvloek uitgesproken over ieder, die kerken ontheiligde, geestelijken aanraak te, of landbouwers beroofde, en reeds toen waren er menschen, die geloofden, dat het mogelijk zou zijn, door het optreden van ce kerk, om aan alle oorlogen een einde te maken. Gelukkig voor die optimisten, dat zij niet even een blik in de toekomst hebben kunnen slaan. Dit was het begin nog slechts. De kerk had de hand aan den ploeg geslagen en was van plan door te gaan. Maar zij was verstandig. Oorlog verbieden, door het uitspreken van banvloek of anderszins, was ten eonen- male onmogelijk. Men moet niet beginnen met het on- mpgelijke te vergen. Het Idee, waartoe men kwam, was Inderdaad een geniaal idee. Ik weet niet, ln wiens brein het ontstaan is. Helaas, dat het op niets zou uitloopen. Wat het was? De oorlog werd praktisch onmoge lijk gemaakt. Immers, er werden dagen vastgesteld, waarop het verboden was te moorden, te branden en GENOTVOLLE UREN. (Per Brummer, Berlijn^) 'iklili Ik dacht, dat we zouden luisteren naar het concert van de Philharmonie. Ja, maar de golflengte is verkeerd, zoodat we terecht zijn gekomen bij een «parlementair debat" DE SECURE CANDIDAAT-DIENSTBODE. Weekly Telegraph, Sheffield.) andere wijze de oorlogsaport te beoefenen. Het enthousiasme bij het volk was groot. Duizen den kwamen te zamen, en hieven de handen ten he mel, juichten Vrede, Vrede! Verbonden werden gevormd en de leden er van zwoeren plechtig, dat ze de door de geestelijkheid vastgestelde dagen van vrede zouden eerbiedigen, en alle andere bepalingen door de kerk tot bewaring van vrede en rust vastgesteld. Helaas, het waren de niet-vechters die zwoeren. Eerst werd voorgesteld, dat op Zondag niet gevoch ten zou worden, maar al heel spoedig werd de termijn verlengd en onder groot enthousiasme werd aangeno men, dat de wapenen zouden rusten van Woensdag avond tot Maandagmorgen. Bovendien zou op bepaalde feestdagen natuurlijk ook niet gevochten mogen worden. Stelt u maar voor! Een door de kerk goedgekeurde oorlog, maar alleen van Maandagmorgen tot Woens dagmorgen en dan nog, als er geen speciale feestdag tusschenbeide kwam. Een dergelijke oorlog kon niet anders dan een bespotting zijn. Als het plan slechts gelukt was. Ik geloof, dat het meer kans had om te gelukken in 1028, dan in 1928. Vol geestdrift zwoer men voor God en elkander, dat men de wapenen zou laten rusten op de vastgestelde dagen, en dat de eed elke vijf jaren herhaald zou wor den. Als dat geniale plan eens geslaagd was. Er kwam eenige aanleiding toe in die tijden, om de menschen, niet alleen de vredelievende, maar zelfs de vechters, er toe te brengen een dergelijken eed af te leggen. Men verwachtte het einde van de wereld. Het einde was niet gekomen duizend jaar na de geboorte van Christus, dus zou het komen duizend jaren na zijn dood. Ongetwijfeld werden velen er toe gebracht uit vrees voor een snel naderenden Dag des Oordeels een eed af te leggen, dien zij anders niet gezworen zouden hebben. En toch was het resultaat nog zoo gering. Zelfs de kerk geloofde niet algemeen aan een verwezenlijking van het schoone plan. De bisschop van Cambrai ver klaarde, dat het een natuurlijke functie was van geestelijken om te bidden en ven nlet-geesteltjken om te vechten, en dat er geen goed zou voortkomen uit het afleggen van een eed, dien men zonder twijfel zou breken. De bisschop bleek goed gezien te hebben, helaas. Het ideaal werd niet verwezenlijkt. Tot in de *e eeuw bleef men er aan vasthouden, waren er men schen, die geloofden in de mogelijkheid van een oorlog op vastgestelde dagen. Een idee van 1028. WIJ zijn thans negen honderd jaren verder. Dat er oorlogen geweest zijn in dien tijd weten we maar al te goed. Genoeg, om een schooljongen in den repetltletijd nachtmerrie te ge ven. Maar zouden wij werkelijk in staat zijn, na negen honderd jaren, den droom van onze voorouders te ver wezenlijken? Ik zou het nog wel geloofd hebben, als die juffrouw ln den trein er niet geweest was. De bekende Frederlk de Groote, koning van Pruisen, was niet altijd gemakkelijk in den omgang en de lieden uit zijn omgeving hadden dikwijls heel wat te lijden van zijn opvliegend karakter, al stond daar dan ook tegen over, dat hij een gouden hart bezat en niets liever deed dan geluk en welvaart verspreiden onder degenen, die zijn vertrouwen waard bleken te zijn. Op een mooien zomermiddag, terwijl hij ln Sans- Souci, zijn geliefd paleis, vertoefde, schelde hij den dienstdoenden page om hem het een ander op te dragen. Na verscheiden malen te vergeefs aan het schelle koord getrokken te hebben, ging hij eens kijken en vond den page in een stoel zitten slapen. Hij was op het punt den jongen wakker te schudden, toen zijn blik plotseling viel op een dubbelgevouwen papier, dat ONTSPANNING DOOR INSPANNING. (Lastig» Blatter, Berlijm) Het gezelschap op één na: Wat 'n heerfijlce ontspanning, zoo'n roeitochtje! 582. Den anderen morgen was het vroeg opstaan, want Widewik wilde op tijd weer in zijn huisje zijn. De konijntjes hadden nog geprobeerd hem tot langer blijven over te halen, maar de dwerg had geantwoord, dat „twee dagen luie ren en twee avonden vertellen eigenlijk al veel te veel was." Allemaal stonden ze voor de deur toen hij ging. Vriendelijk bedankt voor al je lek kers hoor, zei Widewik, Dag Widewik. Tot ziens, riepen ze allemaal. 585. Jammer genoeg moesten John en Bladijs weer terugkeeren naar Rabbit- town. Onder veel tranen werd afscheid genomen van alle vrienden en beken den in Wipstaartendorp. Vader, Pim en Puk brachten de Logétjes naar de boot. De treinreis zouden ze alle vijl maken. Het was een mooie morgen toen het ge zelschap afzwaaide. Maar de stemming was niet opgewekt. Er werd gezwegen en menige traan stiekum ingeslikt. 577. De agenten zochten voort enze vonden heel wat. De rijksdaalders zaten in alle hoekjes en gaatjes van de kamer. Als de lange zijn drooglatjes tegen een voetbankje stootte, rinkelde er zilver en als de dikke \>nder de tafel keek zag hij zilver. De beide agenten waren vreeselijk boos. Had die ouwe duitendief h,en zoo maar voor de grap uit hun drukken dienst gehaald? 581. Toen die akelige, gierige baas een maal verdwenen was, toen was 't net of alle ellende uit huis verdwenen was. Dat was nou echt een oplifchting! De huishoudster en de kinderen aten hun brood en dronken hun melk en ze had den een gevoel alsof 't feest was. Het was een mooi verhaal, vond va der Konijnen en de kinderen waren dat met hem eens. Wat jammer, dat Widewik den volgen den morgen weer weg moest! 580. Nu, die laatste wensch werd vervuld, Toen de commissaris hoorde hoe hij voor den gek gehouden was sprong hij haast uit elkaar van boosheid. Sluit hem dadelijk op, den boef, bulderde hij. Ik zal hem leeren valsche aanklachten te doen. Een twee drie in het hok met hem. Ik wil zijn valsche snuit niet meer zien.En zoo werd de vrek opgesloten. 586. Daar zaten ze alweer in den trein Aju we moeten elkander groeten, neuriede Pim zacht en Puk sprak af dat ze in de groote vacantie minstens een week bij de Rahbits zouden komen lo- geeren. Bij een bewaakten overweg (de konijnen zijn niet zoo zuinig als de men schen) stond oom Grasbuik. Hij wuifde de logétjes vriendelijk toe en riep: tot weerziens hoor, good night! 't Was wel geen nacht, maar oom Gras buik kende alleen die twee Engelsche woorden. 578. Meneer, zei de dikke, terwijl hij den vrek doordringend aankeek, u hebt hoogst onverantwoordelijk gehandeld. U hebt een ander van diefstal beschuldigd. Dat is geen gekheid. U hebt voor den com missaris een valsche verklaring afgelegd. Dat is heelemaal geen gekheid, om de weerga niet. Ik zie mij genoodzaakt, u in te rekenen, meneer, dadelijksubiet op ©taanden voet. Gelieve mij maar te volgen, zonder praatjes sivoeplè. 597. Zoo werd de vrek voor 't eerst van zijn leven opgebracht. De lange agent hield hem, stevig vast en de dikke blies zijn gewichtig gezicht nog meer op dan anders. Maar de straatjongens vonden het geval heelemaal niet gewichtig, alleen maar lollig. Ze dansten vlak voor het ont stelde gezicht van den vrek en ze wensch- ten hem goede reis en behouden aan komst.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 17