Courant De oorden mijner kinderjaren. éQ. II «sa &W Raad Harenkarspel Tweede Blad. Monument Dorus Rijkers. Ingezonden Stukken. Moreele Drankjes en Pillen. Een fraaie Raadsvergadering. CHARLIE CHAPUN. Zaterdag 15 September 1928 71ste Jaargang. No. 8323. een te Den Helder gehouden vergadering is op richt een comité, hetwelk zich ten doel stelt gelden jeen te brengen voor een monument aldaar, waar- bet reddingswezen langs de geheele Nederland- L;jcae kust zal worden gehuldigd. De plannen zijn Lutaan kort na de treffende ter aarde bestelling van Dorus Rijkers; de toen uit alle plaatsen des lands ontvebgen bewijzen van deelneming en de woorden, [door de groote bladen aan dezen zeeheld gewijd, de- .dcfl het denkbeeld opperen in den vorm van een mio- :jumici)it een blijvende herinnering te behouden aan )orus Rijkers. Het voorloopige comité, dat zich ormde, wist zich de medewerking te verzekeren ran een groot aantal vooraanstaande Nederlanders, 5n men heeft dezer oagen in de pers kunnen lezen, at Z. K. H. de Prins der Nederlanden het bescherm- eerschap voor dit comité heeft willen aanvaarden, n de naamlijst van het eere-comité vinden wiji ver- neld de ministers van Waterstaat en Onderwijs, K. en W-, de commissarissen der Koningin in de pro- incies Noord-Holland, Zuid-Hblland en Zeeland, de lurgemieesters der gemeenten Den Helder, Amister- iam, Leeuwarden, Zandvoort, Schiermonnikoog, Lmelond, Terschelling, Texel, Petten, Callantsoog, «Joordwijk, Westdongeradeel en Lemmer, dr. Rade- maker, eere-lid van het „Dorus Rijkersfonds", tevens redacteur van „Het Vaderland", de heer C. Fock, hoofdinspecteur voor de scheepvaart, de directeuren van diverse scheepvaart-maatschappijen in ons land, i hoofd- en plaatselijk bestuur van de N.- en Z.-Hol- ilandsohe Reddingmaatschappij, besturen van de di verse transport arbeidersbonden, voorts van verschil lende bij het reddingswezen betrokken maatschap pijen en/vereenigingen, de heer Henri ter Hall- en 'vela andere. Het uitvoerend comité bestaat uit de heeren A. G. A. Verstegen, wethouder van Den Helder, voorzitter, Bandsma, directeur van de gemeentelijke arbeids beurs en het bureau voor beroepskeuze aldaar, se cretaris, Bernh. Meijer, industrieel, penningmeester, aan welke 'drie heeren nog eenige commissies van bijstand zijn toegevoegd, terwijl voorts een aantal vooraanstaande inwoners van Den Helder zitting in dit comité hebben. Den pennigmeester is een com missie toegevoegd, bestaande uit de heeren J. Kam man, gemeente-secretaris, J. Zwart, inspecteur der belastingen en A. Zuidervliet, directeur der Hoo- ;ere Handelsschool;'deze commissie zal voortdurend oezicht houden op de ontvangsten en uitgaven. Zooals boven reeds is gezegd, is het de bedoeling door de stichting van een nationaal monument alle bij de redding van schipbreukelingen op onze kust betrokken personen te huldigen. Dat dit monument zal komen in de stad van Dorus Rijkers, zal ieder bil lijken. Het thans tot stand gekomen comité1'zal zich allereerst bezighouden met de inzameling van gel den.; het roept daartoe ieder Nederlander, die sym pathie voelt voor het plan, op een bijdrage voor dit L|doel te willen afstaan, eventueel een inzameling te jwillen houden. De gelden moeten worden gezonden aan den heer Bernh. Meijer, Kanaalweg, Den Hei ter, postgirorekening 94719, kantoor Den Helder. Nederlanders, dit is een nationale zaak, die aller sympathie verdient. Over het menschiievend werk, door onze stoere zeehelden aan de kust bij storm en ontij aan in nood! verkeerende schepen verricht, behoeven wij niet uit te weiden; ieder Nederlander is trotsch op deze landgenooten, deze eenvoudige, 81 [bescheiden mannen, die niet aarzelen hun leven in gevaar te brengen waar de plicht der menschlievend- rfheid dit gebiedt. En het comité twijfelt dan ook niet Jof ieder uwer wil een steentje bijdragen aan de tot standkoming van dit nationale monument, dat tot in lengte van dagen de daden dezer mannen aan de Vergetelheid zal ontrukken. iöhti behoeft hij rlch gelooven wU, wat flat geaconr- missielid betreft, dat genoegen niet te ontzeggen. Er j Is nog hee! wat en misschien doet hij er den gaa- directeur een even groot plezier mee als zichzelf. En dat onze buurman Willemse de raadsverslagen van eenige jaren hèr zoo ijverig bestudeerd zooals hij meedeelt^ is heel goed voor hem; wellicht dat hij daardoor dan nog wel eens eenig begrip ervan krijgt, hoe in een kleine plaats als Schagen het ambt van raadslid moet worden opgevat en men den heer Wil lemse dan algemeen wat meer au serieux zal kunnen nemen, dan tot dusver het geval is geweest. En waar de Schager Courant steeds opnieuw over stroomd wordt met ingebonden stukken van buur man Willemse en deze ons zelfs in onze vacantie niet met rust kon laten, meenen wij goed te doen om zijn rij-, wij bedoelen zijn „schrijfbewijs" voor de Scha ger, voorloopig in te trekken. Tot 1 Januari 1929 moet de oude heer zijn geestesproducten nu maar eens el ders (papiermand) deponeeren. Na dien datum wil len wij het nog eens met hem probeeren, misschien dat er dan beterschap valt te constateerenniet waar? een xnensch is nooit te oud om te leeren. DE RED. Schagen, 13 September 1928. Geachte Heer Redacteur! lil het artikel, in Uw blad van Woensdag 1.1., Rondom de groene tafel", schrijvende over de „huis- oudschool", tracht U de meening te doen postvatten: *i dat nu alles? Waarlijk een pover resultaat! Dat U het wezen na het antwoord van den Heer iobel scherpzinnig man als U is, niet anders, niet ■jter inziet, is voor mij boven eiken twijfel verheven. Ook spreekt U van „janboel". Een zèèr juiste kwa- Ificatie. Dat schijnt hier een chronische kwaal te ijn. Mij is zelfs van betrouwbare zijde medegedeeld, at het hier is voorgekomen, dat een voormalig Wet- louder, lid van de commissie voor de lichfcbedrijven, met den Directeur van die bedrijven handgemeen is ;eweest. Ik zou zoo zeggen, hier is in den loop der aren ik lees de raadsverslagen van 7 en 8 jaar 1 terug, zoo nu en dan eens door nogal iets afge speeld. Intusschen laat ons hopen, dat het geneesmiddel «staat, en wij het met behulp van U als 12e raads- id zij het zonder -mandaat spoedig vinden. Hoogachtend, J. WILLEMSE. Laan D 6. Alweer een ingezonden stuk des heeren Wil- toïse het zooveelste van een heel lange reeks Er ditmaal is de oude heer blijkbaar erg op zijn teentjes getrapt. Wij begrijpen dat, want zijn zoozeer geliefde S.D.A.P.sohe fractie heeft in ons overzicht ten opmerking te hooren gekregen, en dat kan hij blijkbaar niet verduwen. En toch was deze opmerking volkomen juist en yerdiend. Want wat ditmaal over de Huishoudschool r meegedeeld door den 'Burgemeester en wat het te&dslid Willemse zoo in verrukking bracht, alles oud nieuws en van a tot z bekend. Het Q°or de S.D.A.P.-fractie verkregen resultaat na de ree] lange campagne van verdachtmaking b 1 ij v en povertjes noemen. Wij kunnen het niet anders het is ook niet anders te zien, door niemand, aoe scherpzinnig men dan ook wezen mag. En wat onze huurman verder vertelt van dat oud- ka der gascommissie en den gasdirecteur, is wel wat al te pikant voorgesteld. Luister: het bedoelde ^commissielid heeft voor jaren geleden, in zijn za&k den gasdirecteur de deur gewezen deze jvenschte niet te vertrekken en het vanzelfspre kende gevolg is geweest, dat hij toen (door anderer nulp) op de stoep is gedeponeerd. Tot genoegen van [tl "uurman Willemse en anderen kan wellicht nog die nen, dat dit het gascommissielid een scheur in zijn overtiemdsmouw be'zorgde. als onze edelachtbare heer Willemse, die zich- 'f blijkbaar aangetrokken gevoeld tot het wroeten vunzige hoekjes, nog meer meent te moeten pu- Miceeren over den „Janboel" met den gasdirecteur, 11. Revend, dédsar fti ruwe ÜJn een »ch«t» van wijlen Burgemeester Burger. En wij, mijneheeren, laten wij voortgaan op 't pad, ons door den grooten overledene ons duidelijk gewe zen, laten wij blijven eensgezind, moedig en werk zaam. Zijn naam zal blijven op de lippen zijner dank bare burgerij, dat zij die dankbaarheid mogen uiten, door een stoffelijk blijk van laatste hulde. De gemeentesecretaris, de heer Dam, zegt vervol gens het volgende: Ook ik wil gaarne gebruik maken van de gele genheid die mij. wordt geboden om een woord van waardeering te wijden aan de nagedachtenis van onzen Burgemeester. Is zijn verscheiden voor zijn talrijk gezin en voor de gansche gemeente een zeer zwaar verlies, in niet minder -mate is het dat voor mij. Ruim 19 jaar toch had ik het voorrecht op de meest vriendschappelijke wijze met hem samen te werken en ik heb den heer Burger in dien tijd leeren kennen en hoogachten als den. -man van karakter, die, staande boven de par tijen, steeds recht op zijn doel afging, als den man, die voor ieder een goed woord had, voor wie geen moeite te groot was daar waar het de bevordering van algemeene belangen betrof, als den man die ka meraadschappelijk meeleefde met zijn ambtenaren. •Burgemeester en beste vriend, voor het vele dat U itn het belang der gemeente en van de ambtenaren hebt gedaan, breng ik U alsnog een laatste woord van dankbare hulde. Ook de heer Fraïfole wijdt enkele woorden aan de nagedachtenis van tl?, overleden burgemeester, daarbij er op wijzende, dat het protestantsehe ge deelte zich veilig gevoelde onder het beleid van den overledene, doordat hij zoo geheel boven de partijen stond. Spr. is overtuigd namens de protestantsehe burgerij te spreken als hij den overledene op deze plaats daarvoor hartelijk dank brengt De heer Dekker wijst er op, dat als een vader over lijdt, de eerste dagen niet anders dan over den va der wordt gesproken, over zijn deugden enz. Dit is ook het geval geweest toen de burgerij kennis nam van het overlijden van onzen burgemeester. Spontaan werden zijn deugden geroemd, men hoorde niets dan goeds. Spr. meent dat de gemeente zich daarover mag verheugen, dat we zoo'n goed burgermeester heb ben gehad. De Voorzitter dankt namens de burgerij en ook na mens de familie Burger voor de gesproken woorden, waarna de Raad een oogenblik door stilte de nage dachtenis van zijn verscheiden voorzitter eert. Nadat de notulen zijn gelezen en onveranderd vast gesteld, wordt mededeeling gedaan van de Ingekomen stokken. Allereerst was daar het bericht van overlijden van den burgemeester. Door het Dagelijksch Bestuur dezer gemeente is na Hoe loopt de Dusse Langs 't hol van Néander? VAN LENNEP. VRAAG: Bij rn'n thuiskomst van elders was d' éérste vraag: „En hóé is 't gegaan in den Raad vandaag? Was 't wédrdig? Of liep het weer schots en scheef? En de Clown? Was de Rdddsclown 'n beetje op dreef? ANTWOORD: Och, de clown deed z'n best, Van 't begin tot het 'lest, Maar het waren je, lacie! de moppen wèl! Ze bleken zóó smaak'loos, zóó rauw en grel, Dat het tijd wordt om straks Sinterklaas voor ons Schagen Met drang óm wat frisscher Raadsclown te vragen, VRAAG: Maar vérder? Hoe droegen zich d' and'ren der Broedren? ANTWOORD: A-ls menschen, met gansch onbeheerschte gemoedren! i Ja, die kerels, ze zaten daar te vergadren Met wilden blik soms en blauw-zwellende adrenl En 'k had nog wel hoop Op 'n reedlijk verloopl Doch, buiten m'n gis, Liep het héél gauw al misl..„. 't Werd grommen en brammen, En koetren en foetren, 't Werd' driftig en giftig Reeds keer op, keer, Met steken en breken Zoo over en- weer, Met prikken en porren, imet spotten en sputtren, i En 't bleek in den Raad ras weer aardig te buttren'!1 Maar, wijl nooit d' één voor d' ander wijkt, Was lang nog 't ergste niet bereikt En priemend en striemend, En mierend en tierend, En grauwend en snauwend, Steeds duchtig luidruchtig, En staamrend en haamrend En hijgend en dreigend, En morrend en knorrend en gnorrend, En kwettrend en tettrend en schettrend, En dazend, of blazend als razend, Schier springend al dringend zich wringend, En trillend en gillend elkander bedillend, En zwetsend en kletsend en ketsend en kwetsend, En fcnarrend en narrend en sarrend en warrend, En mommlend en stommlend en rommlend en. j 'grommlend, En lallend en kallend en schallend en brallend, i Zóó zat ons Bestuur daar, met treurige kracht, Zijn tijd te verschreeuwen tot tégen den nacht! 't Bestuur, dat men moeilijk als Ré&d nog herkende, j Want het leek, naar 't lawaai meer 'n dronkemansbende! VERZUCHTING DER BURGERIJ: Ach, nog éénmaal zoo'n zitting als vorige week Eiï ze maken ons Schagen ten spot van de streek! RH )Ewt Vergadering van den Raad op Donderdag 13 Sep tember 1928, des middags 3 uurl Alle leden zijn aanwezig. Voorzitter de heer De Groot, loco-burgemeester, secretaris de heer Jb. Dam. Ter nagedachtenis. Nadat de aanwezigen van hun zitplaatsen zijn op gestaan, neemt de Voorzitter het woord en zegt het volgende: Het is voor de eerste maal dat ik, als Plaatsvervan gend Burgemeester, deze vergadering zal presideeren, met welk een gemoedsstemming. Mochten wij Burgemeester Burger eenxgen tijd ge mist hebben, wij leefden evenwel in de overtuiging, dat zijn wegblijven van tijdelijken aard zal zijn. Helaas! de onverbiddelijke dood, die zich stoort aan staat noch stand, aan plaats noch tijd, heeft hem van ons weggenomen op een oogenblik, dat wij wel verre van gerust waren, maar toch nog niet ver wachtten, dat vreeselijke zijn wegblijven voor goed. 't Was ons alsof wij gekweld werden door een zwa- ren benauwenden droom, maar alras moesten wij inzien dat de wreede werkelijkheid 4óó aan ons op deed. 't Past ons menschen niet te vragen 't waarom! •maar dat wij zeer teleurgesteld' zijn in onze verwach tingen, is zeker! Zij die gedurende zijn 19-jarig burgemeestersambt met hem samenwerkten, wisten welk een energie, doorzicht en moed er huisden in dien eenvoudigen, hartelijken man; ja, wij allen hadden gehoopt nog jarenlang met hem samen te werken, tot meerderen bloei en vooruitgang zijner gemeente,, waarvoor hij gegeven heeft zijn geheele persoon. De leegte die hij achterlaat, is bijkans niet te vul len. Denken wij slechts aan zijn bedroefde nabesta? den, voor wie hij was een liefderijk echtgenoot, -en zorgzame vader. Moge 't voor hen een troost zijn, dat wij meetreu- ren, om het groote verlies dat zij verloren, evenals wij een zorgzaam hoofd. Bij hem waren zeldzaam de uren van rust, immer werkend, immer vooruitstrevend. Steeds hulpvaardig waar werd geleden streng rechtvaardig en vrede- Van Charlie Chaplin is bij Paul List te Leipzig het boek: „Hallo Europa" verschenen. Uit dat boek zijn de volgende passages genomen, waarin Chaplin de oorden en plekjes zijner jeugd belicht met zijn fijnzin nige subjectiviteit, getuigend van scherpe opmerkings gave en fijne psychologische visie. Wij laten den be roemden tfilmartist aan het woord: Weer in de auto verder, Londens Ghrist Church langs. Dan komen wij de politiewacht voorbij. Een oord der verschrikking voor ons, jongens. Kennington Road is reeds van een d oeve vervallenheid gewor den, iets geheimzinnigs ligt daarover. Het komt mij voor, dat er nu meer lanterfantende menschen in deze straat zijn dan in den tijd, dat ik hier speelde. Ineens sta ik voor de Kenmington-Baden, waar ik zoo menig schooluur gespeibeld heb. Toegang zes pen.ee, wanneer men zijn eigen zwembroek meebracht. Wij rijden door Brook Street naar het artistenkwar- tier, het verblijf van derderangs variété-artisten. Al les nog als voorheen, misschien nog wat meer ver vallen. En toch ook weer niet geheel als vroeger. De volwassen mensch wil met de oogen van een kind alles terugzien. Tevergeefs! Ik zie in, dat ik een an der mensch ben geworden. Het verleden schijnt mij als een kunstwerk, waaraan ik zelf geen aandeel heb gehada Er komen herinneringen in mdj op, als in een droom. Wij rijden Kennington-Hotel voorbij, vervolgens Kennington Cross, Ghester Street, waar ik gewoond heb. Ook als vanouds, maar, evenals hun buren, nog bouwvalliger. Daar is de oude bak, waarin ik mij pleegde te wasschen, dezelfde oude bak nog, -maar wat meer versleten. Ik laat den chauffeur weer stop pen. Ik moet uitstappen en te voet verder gaan. Een auto past niet in deze omgeving. Zonder een bepaald doel slenter ik Chester Street door. Kinderen spelen her en der, aardige kinderen. En ik zie me zelf weer onder hen, zooveel jaren geleden. De meisjes zitten meest op den deurstoep met haar pop en naaiwerk: zij spelen het eeuwige spelletje: „Moeder". Ik voel iet9 als een prop in mijn keel. Wanneer ik voorbij ga, kijken zij op. Geheel argeloos slaan zij de oogen op, die mooie, goede oogen op naar den vreemden voorbijganger. Zij lachen naar mij en geef haar mijn glimlach terug. Och, als ik toch ergens iets voor die kinderen zou kunnen doen, voor die kleuters met hun leven zonder eenig perspectief. Daar nadert een vrouw, met een bierkan in de hand en met een witten rok aan, die wat nasleept en waar op zij schier bij eiken stap trapt. Ik kan het wel luid uitschreeuwen van innerlijk geluksgevoel, dat ik weer in mijn oud geliefd Kennington mag toeven. De taal der menschen 'hier klinkt zoo zacht, zoo melodieus, zoo innemend^ zoo bezield. Reeds de moduleering van hun stem spreekt hun gedachten uit, zelfs al ver staat men hun woorden niet. Ik moet aan de Ame rikanen en aan mij zelf denken. Onze taal is hard, monotoon, behalve wanneer opwinding haar meer kleur geeft. Zie daar, de kapperswinkel, waar ik als jongen de klanten inzeepte. Zou de oude barbier nog in leven zijn? Neen, hij is er niet meer. Ik zie een paar ben gels in het woonvertrek spelen, instinctmatig geef ik hun wat. Dat trekt de aandacht natuurlijk, ik ben in gevaar ontdekt te worden. Ik stap weer in de taxi en rijd verder, tot ik uit deze omgeving weg ben. Lambeth Walk. Weer stap ik uit en begeef mij in het gewoel der 'kooplustige menigte. Hier ben i'k weer de dissonant, de valsche toon in het tafereel, dat de natuur hier heeft ge schilderd. Mijn Weeding is te opvallend voor deze omgeving hoe oprecht mijn gedachten en handelin gen ook mogen zijn. In een kleedij als de mijne slentert men niet door Lambeth Walk. Ik voel hoe ik de aandacht trek en ik houd maar mijn zakdoek wat voor het gelaat. De menschen kijken mij eerst voorzichtig onderzoekend, dan meer doorvorschend aan. Wie mag dat zijn? Onverwachts word ik een oogenblik staande gehouden. Ik ontmoet een vrouw, mager, met smalle borst, maar met een vuur in de oogen, dat mij al haar lichamelijke nietigheid doet vergeten. „Charlie, ken je me niet meer?"... Natuurlijk ken ik haar nog. Zij is geheel buiten zich zelf en buiten adem. Ik kan als het ware haar hart van onwinding onder haar smalle borst hooren kloppen. Ha rageziebt is doodsbleek. Aan de hand heeft zij een klein meisje. Zij was dienstmeisje in het goedkoope logement, waar ik woonde, en zij had het bekende ongeluk. Het was vreeselijk voor haar, maar zij. hield het hoofd op: zij leefde verder en aanvaardde moedig den strijd tegen de moeilijkhe- aen haars weegs... „Nu, Charlie, hoe gaat het?" „Goed". Ik wijs naar het kleine meisje. „Is dat uw kleine?" „Ja". Dat is alles, maar wij hebben niet veel woorden noodig, om elkaar te verstaan. Wij zien elkaar lachend in de oogen en ieder schildert zich het le venslot van den ander voor oogen. Warme toegene genheid heerscht nu tusschen ons beiden, en op dit oogenblik sta ik haar nader als ooit tevoren in de vele maanden, toen i'k haar dagelijks zag. Zij is het waard, dat men zich haar lot aantrekt. Inmiddels zijn menschen om ons heen gekomen. Het is dus toch gebeurd: ik ben ontdekt, en het is hopeloos te ontkomen. Ik geef de vrouw wat geld om een kleinigheid voor het kind te koopen, dan haast ik mij uit de voeten. De menschen zitten mij als het ware op de hielen: ontdekt en dót nog wel in Lam beth Walk! Maar ook nu blijven de menschen zoo innemend. Zij blijven achter mij, steeds op denzelfden afstand. Ik voel meer, dan ik het zie, hoe zij1 achter mij1 aan sloffen. „Daar is hij, mensch, zie dan toch". Alles wórdt lé vendig van opgewondenheid om mij heen, maar ik hoor door den afstand slechts fluisteren. Wat hebben deze menschen toch goede manieren! De menigte groeit voortdurend. Ik wordt wat onrustiger. Vroeg of laat zullen zij toch naderbij komen, en ik ben al leen en onbeschermd. Bespottelijk, om alleen op stap te gaan en juist door Lambeth Walk. Tenslotte zie ik een politieagent, het moet een hoofdagent zijn, hij zi'et zoo ongenaakbaar uit in zijn uniform. „Excuseert u mij", zeg ik tot hem, ^yde menschen hébben inij ontdekt, i'k ben Charlie Chaplin, kunt gij mij aap een taxi helpen?" „Heel graag Charlie, maar die menschen zullen Je heusch niets doen, het zijn de beste menschen ter wereld. Ik verkeer al vijftien jaren onder hen." Hij spreekt zoo overtuigend, dat ik mij voel als in mijn onbezonnen jeugd, wanneer ik met recht een standje kreeg. Geheel beduusd antwoord ik: „Ja, ik weet, dat zij zeer netjes zijn". „Nou, en of!" De menigte had geaarzeld, om mij te overvallen, toen ik alleen was, maar nu zij zien, dat ik hulp had, nu gaat het er op los. „Hallo, Charlie! Hoe maak je het. Je bent een reu zekerel. „En allen weten een hartelijk woordje voor mij te vinden, oude vrouwen, mannen en kinderen. Ik word bijna overmand door de openhartigheid hun ner toeroepen en begroetingen. Ik stap verder; de menschen volgen mij, alsof ik hun aanvoerder ware' maar geen hunner waagt het inij naderbij te ko men. Kleine straatjongens loopen om mij heen, om fluks van alle kanten een blik van mij op te vangen. In den geest zie ik mij zelf onder hen, in mijn tijd, toen ik beroemdheden naliep. Mij zou ook de nieuws gierigheid gedreven hebben, ik zou geduwd, ge stompt en mij een plaats in de voorste rijen veroverd- hebben. Zij zijn in lompen gekleed, zooals wij waren, alleen nog wat haveloozer. Zij zien mij in het gelaat en laten mij lachend hun verwaarloosde tanden zien. Goede God, de tanden der Engelsche proletariërs kinderen zijn erbarmelijk. Daar kon en moest iets tegen gedaan worden. Maar in de plaats van mooie tanden hebben zij zulke zielvolle oogen met een zoo wonderlijke uitdrukking daarin. Ik 9la een jong meisje gade, hoe zij haar schat toelacht. Welke heer lijke oogen! Ik zou wel willen weten, of hij het waard is, of-hij het kostelijk bezit bewaren zal dat hem nu toebehoort. Dit volk is zoo goed en beminlijk. De politiebeambte loert ijverig naar een taxi. In gedachten sta ik daar: niemand valt mij lastig en vraagt mij domme dingen. Men stelt zich tevreden mij slechts aan te gapen. Ik voel mij klein, als een bedrieger. -Hun vereering verdien ik niet, mijn God, kon ik toch maar iets voor hen allen doen! 'Maar het zijn er zoo velen, te veel! Goede inval len zijn zoo dikwijls gedoemd onder te gaan voor het onverbiddelijk „te velen". Ik ben weer in een taxi. t „Tot weerziens, Charlie, vaarwel!' De wagen rijdt Kennington Road geheel uit tot bij Kennington Park. Droef als alle parken in hun een zaamheid. Men gaat immers slechts naar een parK, wanneer men zich eenzaam voelt. En eenzaamheid is droef. 'Het symbool der droefheid is voor mij een park. Maar nu trekt het mij aan. Ik ben uit vrijen wil alleen. Ik zou graag tweespraken houden met mij zelf en de vervlogen jaren. De jaren, die voorbij gingen in de schaduwen van dit Kennington ParK. ik zou weer graag op de banken zitten, ondanks baar goor, ongezellig aanzien. Maar ik zit m de taxi. hn taxi's rijden snel. Het park is reeds weer uit het ge zicht verdwenen. Zijn betoovering vervlogen. Kennington Gate. Ook hier herinneringen. Droeve en zoete herinneringe overvallen mij. Hier was net, dat ik de eerste afspraak met Hetty, dé zuster van S°Iknstap uit en blijf öenige oogenblikken staan. Bij Kennington Gate. Mijn chauffeur moef wel denken, dat ik niet wijs ben. Maar wat kunnen mij nu taxi chauffeurs schelen? Ik zie een jongeman van circa twintig jaar met kloppend hart het oogenblik van den dag verbeiden, waarop daar „het geluk acor de straat nader zal komen. De straat is zoo vol bé lofte. En wanneer ik een tramwagen ln de verte hoor aankomen, draai ik mij levendig om, lbd« vaste verwachting, de lachendé, mooi-uitgedoste Hetty zullen zien uitstappen. De wagen stopt. Eenige mannen stappen uit. Een oude vrouw en eenige kinderen. Maar geen Hetty. Neen, er bestaat geen Hetty meer. En ook geen jongen met een mooie jas en een wandelstok... Ik rijd terug over Westminster Bridge. Nu komt een geheel ander oord der aarde. Spoedig daarna zit ik aan tafel. Voor het -middagmaal.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 5