M ~n A M De Jonge muzikant. geheimzinnige huis. VOOR ONZE JEUGD ét boerinnen op «en rtj o Sn <5« groene wei, boren kun kei, loort parasol 1 Ui hebben se toch aan aoCn stok met baleinen. d na de son het vertikt om te schijnen?" H. H. DE BRUIN-LÓON. DE DRAAK. (Vervolg.) Toen het middagmaal bijna was afgeloo- pen Juist toen men de kleine prinses had beduid, dat de frambozentaart op was kwam een dienaar van den vorst hem be duiden dat iemand hem wenschte te spreken. Dit was iets, dat tegen de hofgewoonten streed, maar Zijn Majesteit stond, tot groote verbazing van allen op. ,Wilt gij mij even verontschuldigen?" sprak hij „ik moet even gaan, het betreft een draak, jjCB JOU BOODSCHAPPEN DOEN. •reis een elfje. Een kleine, looze klant. Lwoonde met zijn Moeder ver Kabouterland. Ikw sprak zijn Moeder: „Puckie, [Hoor goed, wat ik je zeg, hnt Jo moet naar de markt toe, je weet toch wel den weg?" p schreef op een papiertje, [Al wat je koopen moet. peld legde ik in je mandje, (Ga vlug en keer met spoed." elfje had zijn zaakjes teel netjes afgedaan, en trok hij weder huiswaarts. SUn mandje volgela&n. ar 't kleine kleuterelfje, Werd slaperig en moe l vuurrood paddestoeltje AChte luim lokkonrt toe. Jcel even rusten, Tc loop dan vaapgtrafes, veel, veel harder weer", cht Puck en naast zijn mandje Vlijt hij zich lekker neer. hem ze» „het lar, o, terwijl hij droomde Van koekjes bij de thee, beurde er iets heel treurigs En hij riep „ach en weet" nt twee kabouterbengels [aalden zijn mandje leeg, klommen in een boompje, In smulden daar ter deeg. Puckie, t arme Puckie b feder oog een traan, n met zijne leege korfje Parus naar Moeder gaan. dat de Koning na tafel een toertje maakte; maar nieuwsgierig keek men nu het rijtuig na, waarin zijn Majesteit troonde, want naast hem zat een eenvoudig mannetje en de kanselier scheen zich niet op z'n gemak te voelen, want hij zat tegenover zjjn vorst en draaide rusteloos heen en weer (Slot volgt). „Het is wèl", antwoordde zijn gemalin. En toen de vorst in de zijkamer kwam, zag hij daar een eenvoudig mannetje, dat onbeholpen heen en weer draalde. „Majesteit, deze man beweert, dat hij u van den draak kan bevrijden", sprak de kanselier. „Voor de som van tweeduizend mark I' voegde hij er aan toe. „Goed zei de Koning „maar hij mag geen krijgslieden vragen „Die heb ik niet noodig," bromde de vreem deling en keerde zich om. „Wacht even 1" riep de vorst „ik zou toch wel willen weten hoe ge dit wilt aan leggen „Dat is mijn geheim", was het niet heel beleefde antwoord, „maar ik begeer niets en zal niets doen, voor u mij de twee duizend mark geeft 1" „Wachtzei de Koning opnieuw. „Kan selier, laat mijn rijtuig voorkomen, de man krijgt geld en ik ga mee 1" „Ge zult niet gaan 1" schreeuwde de man De kanselier keek hem met wijd open oogen aan. Eerst had dit mannetje zoo on derdanig en onbeholpen gedaan en nu nam hij zoo'n toon aan 1 „Weet Je wel, tegen wien je spreekt", voeg de hij hem streng toe. „O zeker", gromde de vreemdeling als de Koning beslist wil, moet hij het dan maar zelf weten. Hij kan met mij mee tot den rand van het bosch maar er in, wil ik alleen Na wat heen en weer gepraat, gaf de Koning toe en daarna kwam zijn koets voor. Het volk bleef staan men was gewend, HIJ speelde niet mooi op zijn harmonica, onze Jean Bardou, maar zijn vriendelijk, goed gelaat en zijne aantrekkelijke manleren bezorgden hem altijd de noodlge centen, waar hij zich ook maar liet hooren. De arme jongen was al op zijn elfde Jaar uit Savoie vertrokken, om zijn brood te verdienen om later, naar hij hoopte, met een bom geld thuis te komen. Dat had althans zijne moeder hem op t hart gedrukt. Zoo was hij met zijn leelijke harmonica van de eene stad naar de andere gereisd en had hij het zoover gebracht, dat hij zelfs in Den Haag gekomen was, waar hij in het Lam-groen, een der onaanzienlijkste stegen der hofstad, zijn intrek genomen had. In Den Haag vónd hij het heel mooi, al miste hij er ook de bergen van zijn land, zooals hij aan zijn moeder schreef. Want onze Jean had zijn moeder plechtig moeten beloven, dat hij haar elke maand eenig bericht van hem zou doen toekomen, al waren 't ook maar een paar regels. Dikwijls was t ook niets anders dan een paar woorden: „Moe der, ik maak het goed! en denk dikwijls aan u. Dag, lieve moeder!" Maar de arme jongen kon zich niet voor stellen, wat die enkele woelden zijn moeder tje goed deden, die In haar armoedig hutje leefde van de hand in den tand, en eiken dag bad, dat toch haar beste Jean ongedeerd mocht terugkecren. De arme weduwe met haar groot gezin had de grootste moeite om door de wereld te komen, en als haar oudste, Jean, haar eens een postwisseltje van vijf francs zond, viel die verrassing als op een gloeiende plaat. Wat was het moedertje dan blij! „Kijk eens," zei ze tegen haar kinderen, „jelui bovenste beste broer stuurt ons vijf francs van zijn spaargeld, die beste jongen. Wie weet hoe de jongen daar voor gewerkt heeft! Braaf kind! Neemt daar een voor beeld aan, jongens, O. wat gaf lk er voor. als Ik onzen Jean eens zien mocht." Dan werd aan alle bekenden ln 't dorp verteld, wat een brave, oppassende Jongen die Jean toch was, en de brievenbesteller, die graag babbelde, zei tegen iedereen, dat die Jean heel ln het Noorden, in een stad, die La Haye heete, zóó veel geld verdiende, dat de brave Jongen zijn moeder nu en dan zoo maar vijf francs stuurde! Wat gij en ik een heel klein appeltje voor den dorst zouden noemen, was in 't oog van den man van het armoedig Savoische dorp een som van belang Doch wat moeder niet wist, omdat Jean het als een verrassing voor later verzweeg, was, dat Jean een spaarpotje maakte, om later een negotie te beginnen. Zijn spaarbank was een linnen zakje, dat hij op zijn bloote lijf droeg, en waarin hij wegborg, wat hij op zijn geringe uitgaven besparen kon. Hij sliep op een zolderkamertje met twee andere straat muzikanten en betaalde al heel weinig kost geld per dag. Wat hij overhield, ging dadelijk in t eigenaardige spaarkasje, en als hij zilvergeld genoeg had, om het te kunnen wisselen voor goud, haastte hij zich om er een tienguldenstukje voor te ruilen. Natuurlijk gingen er heel wat maanden om vóór Jean een goudstukje ln zijn spaarkas kon steppen. Toch ging het sneller, dan gij zoudt denken. Als Jean 's avonds in kleine koffiehuizen speelde en met zijn vriendelijk, aardig gezicht den gasten het bakje voor hield, was er menigeen, die den jongen een stuiver of een dubbeltje schonk. Sprak deze of gene den jongen aan, en vroeg hij hem, waar de Jonge muzikant van daan kwam, dan kon Jean zoo ongekunsteld van zijn dorp vertellen en van de zusjes en broertjes die thuis waren, dat men schik ln hem kreeg. Zoo leefde hij al een paar jaar in Den Haag en had het zoo ver gebracht, dat er vijf goud stukken ln het zakje op zijn borst waren! Heerlijk! heerlijk! Wat denkt ge, dat Jean daarmee voor had? De Jongen wilde sparen, om er later een suikerbakkerij mee op te zetten. Hij had gehoord, dat al de welbekende groote suikerbakkers ln ons land en ln Den Haag uit Zwitserland en het noorden van Italië gekomen waren. Sprecher op het Plein was geboren te Engadln, en hij zelf, Jean Bardou, kwam uit Savoie. Toevallig wsa hij met een suiker bakkersmaatje in kennis gekomen, die ook ln Italië geboren was en van dezen had hij zooveel moois over het suikerbakkersvak ge hoord, dat onze Jean zich vast voorgenomen had, t ging zoo t ging, confiseur Suise te worden, en dan moeder en broers en zusjes naar Holland te doen overkomen. Doch het lot bestemde geheel andere dingen voor hem. Een zijner metgezellen bespeurde op zeke ren avond, dat Jean zijn geheim spaarkasje voor den dag haalde. Arme Jean! Van dat oogenbük loerde de slechte kameraad op de gelegenheid, om Jean van het geld te beroo- ven. Een paar nachten daarna, juist toen Jean van zijne moeder en broers en zusjes droomde en zich als een rijk suikerbakker ln zijn schitterend magazijn zag, sloop de verrader stil naar Jean's bed en knipte met een schaartje heel voorzichtig het sterke band door, waaraan het linnen spaarbeursje hing. Toen trok hij héél zacht, zoo handig als een volleerd zakkenroller, het beursje naar omhoog, zoodat het onbeschadigd en zonder dat Jean wakker werd, ln zijn han den kwam. Toen was het zaak voor den dief, om zich zoo spoedig mogelijk uit de voeten te maken. Dat doed hij met ongeloofelijken spoed, zoodat de roover eenige minuten daar na op straat was en zich Ijlings uit de voe ten maakte. Arme. arme Jean! Hij sliep zoo gerust door, alsof hij nog de zalige bezitter van zijn bij eengeschraapt fortuintje was. Maar toen hij wakker werd en zijn verlies dadelijk bespeur de, was zijn ontsteltenis allervreeselijkst. Hemel! heniel! wat zou hij beginnen. Zijn kameraad was met de noorderzon verdwenen er viel dus niet aan te twijfelen, of deze was de dader van den diefstal. Maar hoe moest onze vijftienjarige handelen? De slaap- baas ried hem aan, dadelijk naar de politie te gaan, daar den diefstal aan te geven en ook nauwkeurig het uiterlijk van den ver- moedelijken dader te beschrijven. De politie teekende de opgaven aan en beloofde Jean, alles in 't werk te zullen stellen, om den dief te ontdekken. Doch twee, drie dagen verlie pen er en Jean hoorde van niets. Dit maakte hem erg zenuwachtig en hij kon amper op zijn harmonica spelen, zoo beefde hij van angst en verdriet. In dien toestand dacht onze eenvoudige Jongen of 't niet het aller beste zou zijn, als hij zich tot den Koning wendde, die dan toch het hoofd van alles en alles was, en dezen te smeeken zich zijn be langen aan te trekken. Wat een hoofdbreken kostte het onzen Jean, om den brief aan den koning op te stellen, waarin hij zijn groot verdriet openbaarde en den Heer des Lands smeekte, toch dien jongen te doen opsporen, die hem zijn schat ontroofd had. „Koning," schreef Jean ln het Pransch, „als u eens wist, hoe ik me uitgesloofd heb, om dat sommetje bijeen te brengen, dan zoudt gij u zeker voor mij ln de bres stellen! Maar de menschen zeggen mij allen, dat U zoo'n lieve, beste Koning zijt, en daarom vertrouw ik er ook stellig op, dat u wel be velen zult geven om overal naar dien dief te zoeken, die mij mijn schat ontroofd heeft! Toen hij dien brief klaar had, zon hij op een middel om dien den Koning in handen te geven. Over een paar dagen zou de Koning on Koningin naar de Kloosterkerk gaan, zoo hoorde hij, en Jean besloot, van die gelegen heid gebruik te maken, om den Koning »Jn verzoekschrift aan te bieden. Maar toen hak oogenblik naderde, dat hij het doen zou, oot* zonk hem bijna den moed. Uit de Heutetraat zag hij den Koning en de Koningin met ger» volg langzaam aankomen, eerbiedig gegroet door allen, die in de nabijheid waren. t Hart zonk den jongen ln de echoenen 1 Zou hij 1 durven? Daar Het hij zich plotseling voor den Koning en Koningin op de knieën vallen en zei, het verzoekschrift aanbiedende: .Koning, als u ook zooveel van uwe moeder gehouden hebt als lk doe, den swife u mij» verzoek niet afwijzen I" iBta op, mijn Jongen 1" aei de Koning vrien delijk. „Sta op en reken er op, dat lk voof je zal doen, wat mogelijk ls, als het voor trv» wilüglng vatbaar la." De Koning stak het verzoekschrift ln den zak en groette den armen Jean heel vriendelijk. In elk geval had Jean er <R% mee h&refld^ dat de politie door den Koning tot nauw keurig onderssoek dw «taak werd aangeaporod» De dief werd gesnapt en ofschoon ex van da vijftig gulden nog maar veertig over w&rer^ was Jean toch ln de wolken, dat hem aSttwal die som weder ter hand gesteld werd. Doof dit zaakje en niet minder door den rrtjmoo- dlgen daad van onzen Savojaard, om 'sKo» nings hulp ln te roepen, werd de beJang-ftei* ling van het publiek in onzen Jean Bttrdotl gewekt. Zelfs de Koning wilde er meer v*ti weten, en op zekeren dag kreeg Jean in eUu pover kosthuisje de boodschap, dat hij een* bij den adjudant des Konlngs zou komen, Jean dacht, dat men van zijn harmonlca-«p<4 gehoord had en nam dus zijn Instrument mee. Maar daar was in 1 geheel geen sprako van. De adjudant wilde, van Jeatffc omstandig heden een en ander weten en ilet den rae<'.o- deelzamen Jongen eens flink uitpraten. Natuurlijk weidde Jean over zijn moeder tje en zijn broertjes en zusjes uit en vernam de adjudant allerlei, wat Jean's wenachen en verlangens betrof. Veertien dagen daarna kreeg Jean een boodschap van den keuken meester van het Hof, om eens bij hem te komen. Daar vertoonde hij zich voor den kok en werd hem gevraagd, of hij wezenlijk zoo'n bijzonderen lust ln koken en braden had. Ja, dat kon hij verzekeren. Zou hij lust hebben ln de Koninklijke keuken opgeleid te wor den, dan was de opper-kok door Zijne Majes teit gemachtigd den Jongen als leerling vijf gulden 's weeks uit te betalen en hem boven dien kost en Inwoning te verzekeren! Wat sprong onze Jean van vreugde opl Hemelt Wat een vooruitzicht! Kost en inwoning ver zekerd, en dan nog vijf gulden ln de week. Waarvan hij stellig minstens twee-derden aan zijn moedertje zou kunnen zonden. Jean deed een luchtsprong van vreugde en dank baarheid! „Dat heb lk aan den Koning tc danken!" riep hij jubelend uit. Jean verhuisde van het onaanzienlijke kosthuisje, waar hij bestolen was geworden, naar het Koninklijk Palels, dat hem ecu klein, net kamertje afstond, en waar hij, onder leiding van den eersten kok, ingewijd werd in de geheimen der kook-, braad- es stoofkunst. Toen hij daar zoo onbezorgd en heerlijk gevestigd was, schreef hij een brief naar huis, zoo opgewonden en zoo innig en gelukkig, dat zijn moeder de tranen over de wangen liepen. Op zoo'n groot geluk had zij nooit durven hopen! Nu hing het slechts van hem af, om vooruit te komen, schreef hij nog en hij zou toonen, dat hij vast en ernstig wilde. En zoo is t ook ge-gnan. /ean te een knappe kok geworden, heeft zijn moedertje naar de stad zijner inwoning doen komen, heeft vooi zijn broers en zusters gezorgd, kortom, Jean Bardou ls een welgezeten burger geworden, die nog gaarne van ziln avontuurlijke Jonae leven vertelt. s op; klaa| >rong over tuur chrijl (Vrij naar bel Kogeieoh). Vervolg. fes niet gemakkelijk de herten te nade- de dieren de voetstappen hoorden wci;- kjatig en een prachtig wit en bruin dier trouwend om zich heen. Dennis wierp ip handen en voeten. Maar de wouddle- h een scherp gezicht en eensklaps ver- als muizen, wanneer ze plotseling hts hooren. Dennis richtte zich op en «oofd, dat hij aan een boomstam had 5* veggeloopen!" riep hU teleurgesteld, ^«h er zoo dicht bi)", oorden ons", zei Helene, „ze ftijn erg dat weet Je!" -S Dennis was even als zijn broeders goedig iets op. eer hij zeker was, dat "«was, En hij stelde voor, dat ze door *Jrien kruipen naar den kant, die IhüSJkP' omdat dit geen omweg was, De de sporen van de herten konden n <o k7ercn begonnen nu met een ver- 0p de dj[erent jjjg jefcef hartelijk hebben, toen ze door de bladeren Bt mi Dlinste 018 dieren kunnen lachen, rj waren Dennis en Helene bezig die hen rustig en op hun ge- I "toosen, maar ze werden zelf ver- Lü J l3a J lJ®" hen tkdn 8lulpende en voor- li ra* (leren' aaderde hen de groote E iSii1 den spoorbrug hen bespiedde. KMa» telken8 als Dennis halt hield. En EldM Voorttrin&en. «ring ook zü voort, ftuS men haar nlot kon bemerken. En fciite 8 dlchter blJ fib. Dennl&. die er aan begon te a« mm m m m, nieuw plan voor. „Kijk, zus", zei hij, „ik weet wat. Jij gaat daar heen" ter linkerzijde wijzende, ,en lk daarheen, naar den anderen kant en we ontmoeten elkaar aan den zoom van het bosch. Vader zegt, dat ze zoo op wilde dieren Jagen. Ze komen dan van zelf tusschen ons beiden in". Kas op, dat je niet verdwaalt", zei Helene. „En als we elkaar misloopen, ga Je recht door naar de hei en wacht op ons". Zoo scheidde het tweetal en Dennis kroop voort en verdween tusschen t geboomte. Geruimen tijd ging hij voort, scherp uitziende naar de herten, maar niets ontdekkend, daar de dieren zorgvul dig uit den weg bleven. Het was een vermoeiende tocht en 't verveelde hem en toen hij bij een open plek kwam, waar veel sleutelbloemen groeiden, had hij de Jacht opgegeven. Maar terwijl hij nog op 't mos knielde, schrikte hij op. Vlak bij hem hoorde hij een der dieren, zacht aansluipen. Nog even, dan zou hij het kunnen zien, en dan was zijn wensch vervuld. Zijn hart klopte van vreug de, hij keek om in de richting der voetstappen, en verwachtte het hert uit het kreupelbosch te voor schijn te zien komen. Maar het was geen hert. dat zoo zacht voortschreed. Het was de vrouw, die de kinderen gevolgd was, en toen Dennis met een kreet van verwondering opstond (want h(J her kende de dame uit den motor) liep ze naar hem toe en nam hem in haar armen. „Wees stil, kleine Peter", zei ze, hem stevig vast houdende. „Je bent veilig". Terwijl ze met opgewonden stem sprak, haalde zo een touw en een zakdoek te voorschijn en zich over haar gevangene heenbuigend, sprak zij snel tot hem in een vreemden tongval. Een vreeseüJke angst overviel hem toen hij het touw zag en met een wanhopige greep rukte hij het uit hare handen en liep weg, in de hoop te kunnen ontsnappen. Maar hij struikelde over een boomwortel, en werd opnieuw gegrepen terwijl het touw stevig om ziin armen en zijn lichaam werd gewonden. Hij schreeuwde 'uid, vurig ver- Maar Helene kwam niet en de zakdoek werd over zijn mond getrokken en vastgemaakt. Hij worstelde en rukte, maar t touw werd vaster en vaster om hem heen gewonden, en hij was gevan gen als een mug in een spinneweb. Hij begon te snikken on tranen rolden over zijn wangen. Hij wilde weten, waarom men hem aldus weg voerde, maar hij kon niet spreken en de vrouw nam hem op en droeg hem in haar sterke armen naar de helde. Al dien tijd had Helene niets kwaads vermoe dende, wilde bloemen verzameld, want het gras was met een menigte voorjaarsbloemen als be zaaid. En toen ze een grooten tuil bijeen had, be merkte ze, dat de tijd was omgevlogen, en vroeg zich af, waar Dennis kon zijn. Toen riep ze luid en luisterde. Maar ze hoorde niets dan 't gefluis ter der door den wind bewogen blaren. „Hij zal naar de heide gegaan zijn", dacht zij. „Ik dacht wel, dat we elkaar zouden misloopen". Ze liep naar den kant van waar ze tusschen de boom en door de hei kon zien, maar ze zag niets van den kleinen Jager, en ze begon zich juist af te vragen, of hij wellicht verdwaald kon zijn, toen ze plotseling een vrouw uit het bosch zag komen met iets in haar armen, en regelrecht naar een lager gelegen plek op de heide toeloopen. Ze staarde en staarde toen ontsnapte haar een kreet van schrik, want ze zag, aan de kleeding, dat het Dennis was, dien de vrouw meevoerde. Met knikkende knieën trachtte ze naar de vrouw too te loopen, terwijl ze zich afvroeg, of haar broertje misschien een ongeluk had gekregen en gewond was. Maar op eens wist ze, dat hij in nog grooter gevaar verkeerde, want toen de vrouw haar hoorde roepen, liep ze zoo snel weg, als haar been en haar konden dragen. VEERTIENDE HOOFDSTUK. De jacht op den motor. „Ik hoop maar, dat Billy goed en wel beneden is gekomen. Ik wou. dat hij maar «UI hier geble- YOB MA" m MUM „Hij zou zijn hals wel eens kunnen breken, weet Je." Ze keek naar omlaag ln het hol, waarin Billy. zooals we weten, was nee.rgedaald om zijn hoed te zoeken. Nog steeds bewoog zich de touwladder, en ze konden daaruit opmaken, dat de onverschrokken reiziger nog niet het einde van zijn tocht bereikt had. Ze konden duidelijk het gerommel van val lende steenen hooren, en nu en dan vernamen ze eens een uitroep van Billy, die hen te kennen gaf, dat het nu Juist niet gemakkelijk was naar beneden te klimmen. Ofschoon zij en Noël over den rand van den afgrond ln de diepte tuurden, konden ze geen van belden Iets zien van hetgeen zich daar bevond. Het scheen hun toe, dat de rand eenigszins voor bij de ladder uitstak, en dat ze daardoor niets konden waarnemen. In ieder geval was 't heel verklaarbaar, dat Madge ongerust was. Maar Noël, die stof in zijn oogen gekregen had en daardoor een vervelend gevoel had, zei snuivend: „Natuurlijk is hij veilig genoeg. Wie Billy kent. maakt zich niets over hem te doen. t Zou dom zijn als we ons bang maakten." „Ja, Billy ls niet gauw bevreesd", bemerkte Madge, „eigenlijk is hij voor niets en niemand bang. Wat dat betreft kunnen we trotsch op hem wezen". „Geen van „de familie" ls bang bedoel je zeker," zei Noël haastig. Hij scheen te denken, dat Madge's woorden gezegd werden met de be doeling hem onaangenaam te zijn. „Ik gevoel zelf groote lust ook naar beneden te gaan. En bovendien, Billy kon wel eens hulp noo dig hebben." Zoo sprekende zette hij zijn voet op den rand. Maar Madge vatte zijn arm, toen hij naar het touw greep en trok hem met een kracht, die hem verbaasde terug. „Neen, je gaat niet," zet ze flink. „Je moogt niet gaan. Verbeeldt je, dat je op Billy valt of steenen op zijn hoofd laat neerkomen. En hU irruflfr iwAfiH r hier ook niet alleen blijven." „Goed dan", zei Noël, terwijl hij zich naas! haar neerzette. „Net als u verkiest, 't Is mij hei zelfde. En er zal ook wel niets bijzonders te zien zijn." Nu bewoog het touw niet meer en se begrepen, dat Billy beneden was aangekomen. Ze durfden hem niet toeroepen, omdat ze bang waren, dat d£ mannen hem hooren zouden; zoo zaten zU daal geduldig ln afwachting, dat ze zijn vroolijk go- zicht weer boven den rand van den afgrond zou den zien verschijnen, zooals dat van den harle kijn uit het pantomimespeL Maar minuten verliepen, en ze sagen niemand komen, en ten laatste werden ze ongerust. „Grappig", zei Noël eindelijk, „t lijkt wel al hij in zijn eentje een pio-nic at zoo Iets houdt." Madge keek angstig. „Verbeeld Je, dat hij gevallen is en gewondO Noël, waarom ant woordt hij niet? Hij moest al lang terug wezen." „Hij is niet gewond, gansje zei Noël haar oe den schouder kloppende. „HU is op verkenning uitLeuk ik wou dat D: bij hem was ,Jk wou, dat hU terug was", mompelde Madga „Hij kan wel in de rivier stappen en wie wee* waarheen worden meegesleept." Tranen kwamen bU deze gedachte ln haai oogen. „Onzin. Wees toch zoo dwaas niet, Madge HU is veilig, hoor en als Je wilt, dat ik 1 volg en hem vertel, dat je hier over hem zit U. huilen, zal lk het doen, dan is hU dadelijk v hier." ,Jk hufl niet," zei Madge verontwaardigd, ter- wijl ze haastig haar tranen droogde. *En JU moogt niet naar beneden, je bÜJft hier bU mij.' „Wel, kUk dan vroofljfcer", antwoordde NoS beter gestemd. „Als je "t wilt, zal ik hier blij ven zitten, ofschoon lk geloof, dat hU t daar bo- ncden wat leuk heefk Laat ons n^nr motor kUkezV

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 21