Putnam Weale en Japan. VOOR DE KINDEREN- WAT PIM EN PUK OVERKWAM. r* nwf op to operrttrartffww affarctüo 'errarl, di« nlflt niettegenstaande het £elt, dat zij Hans id foto had geschonken met het opschrift: „Voor Jou k eterven 1» bet hoogete geluk", hem toch weder op- leuw verzoekt ©en speelschuld ten bedrage van 13.000 «rit voor haar over te nemen. Dit noopt Jonathan zUn neef elk verder credlet te j. *tsoggen, welk voornomen, op aanraden van Mr. [ahlau, door middel van een advertentie publiek ge laakt 'wordt, hetwelk ln de kringen, waarin. Hans erkeert, groot oprien baart en «en volledige omme- aer ten opzichte van de gevoelens Jegens Hans bij zijn Tiend ln te weeg brengt Hans ziet zich: plotseling door allen verlaten, alsook oor*de valachr Marcella en hierdoor zijn oogen ge opend. HU besluit naar Berlijn te gaan, zich daar een jeifatandige kostwinning te zoeken en oen nieuw Ilw'en te beginnen. Hy gaat dan ook als danseur ln 'n luxleuze dancing ln Berlijn, coch kwijt zich van zijn taak op een wijze, die rijn patroon zeer slecht bevalt Door bot toedoen van juffrouw Franzcl, zijn buur- Lgigje in het kleine pension, waar hij voor korten eËa kamer gehuurd heeft, raakt hij zijn laatste geld kwijt Franzel weet van Hans, op wiena goed hart rij speculeert, het restant van zijn eertijds „vorstelijk ■Jjnaogzn" te leenen. Daar Hans de huur niet meer jjaa betalen, moet hij het pension verlaten. Hij pro- leert voor kellner te spelen, doch ook dit baantje is Jxeer spoedig voor hem afgeloopen, daar hij vele dames- iponnefcjes en overhemden van de bezoeker» met bier gemorst Zeer terneer geslagen loopt hij rend te dwalen en jmt toevalligerwijze bij een vroolijk gezelschap ta- -ifcht, menschen, die na een heele week hard werken, ïordags bulten hun ontspanning zoeken. Onder de zawezigen bevindt zich Walter Lehmann met zijn snvalllga zuster Jenny. W Zij hebben medelijden met den zoo treurig uitzien- den Hans en noodigen hem uit met hen mede te eten o den dag verder met hen door te brengen. Wanneer vernemen, dat hij zox.dor werk is, verleent moeder Lébznann hem onderdak ln hun eenvoudig doch gast- Tfvru tehuis. Den volgenden dag mag hij Walter, die I [»vog«lte verkoopt ln de markthal, helpen. Hans voelt 'n zich ac/O gelukkig als nooit te voren, waartoe de ken- j alemaklnit met Jennlj, die een heel knap en lief meisje Ik natuurlijk het noodige heeft bijgedragen. zij i? het, die op zekeren dag ln Hans1 koffertje een door hem reeds lang als verloren gewaande dasspeld vindt, waarvan de waarde wel eenige duizenden mar ien bedraagt Een juwelier koopt de speld gj Uit dankbaarheid wil Hans de helft van het zoo verkregen geld aan de familie Lehmann afstaan, doch dit wordt van de hand gewezen. Hans besluit daarom een hoenderpark te koopen, dat sedert langen tijd reeds do JJovelingsdroom van Walter ls. Een eenvoudig doch eielllg landhuis wordt door de familie bewoond en ians, Walter en Jenny lelden do zaken der snel op- ilendo firma, dlo zich r.oamt .Hoenderpark B&r- oriua A Lemann". Nu kan Hans aan oen verloving met Jenny denken, edurendo oen der wokeUjksoho bulteripartijon geschiedt t dan ook onder algemecno vroolljkheid on doolnamu Ie- au oen groot aantal gaston. Intusschen heeft oom Jonathan geen idee van de norlijke en uiterlijke vornndorlng van zijn neef. Hij >rkeort ln de grootste onrust en zorg, daar oen door era in de arm genomen detectivebureau slechts zeer a>fovoldoende inlichtingen ovor Hans' verblijfplaats kan wstroklcon. Jl j« ft Er blijft bem dan tenslotte nïet anders orer, naar Berlijn te vertrekken, waar hij door een toeval Hans ln 't centrum der stad treft De vreugde over het weerzien wordt voor hem dan ook nog verhoogd, als hij hoort, dat Hans zich in de beste welstand be vindt en reeds verloofd is. Jonathan staat er op, fiat het huwelijksfeest bij hem in Hamburg zal plaats vinden, waar het de verraste Jenny voor het eerst pas duidelijk wordt, hoe rijk de familie van haar „armen" Hans eigenlijk is en Hans heeft na zijn vele wederwaardigheden het ware ge luk leeren kennen. m. Al spoedig beschikte prins Dorgun over voldoende Tartaarsche troepen en het was alsof het gerucht, dat Peking, de drakenhoofdstad, gevallen was, een ge weldige aantrekkingskracht op de bewoners van Mand- choerije uitoefende. Tartaren, Mongolen, Kalmukken, Polen en Turken stroomden naar de hoofdstad van de verdreven Ming-dynastie en sloegen aan het plunderen. Er ls mij geen stad in de wereld bekend, die zoo alle eeuwen door te lijden heeft gehad van plunde ring als juist Peking. In ons tijdperk werd Peking zelfs nog eenige malen geplunderd. Wie zich van Peking meester maakte, plunderde de stad. Fatum! Prins Dorgun stichtte de Manchoe-dynaatie, die als Ta'Ching of groote, zuivere dynastie eeuwen lang over het Hemelsche Rijk zou heerschen. Een der eerste daden van Dorgun was om de hoofdstad van Moek- den naar Peking te verplaatsen. Het was nog lang niet rustig in het Rijk. De aan hangers der Ming-dynastie hadden een kleinzoon van Wanli tot Keizer uitgeroepen, en den zetel van het rijk in Nanking gevestigd. Daarnaast ontstonden al lerlei kleine vorstendommen en pas na veertien jaren constanten strijd, waren alle pretendenten en hun aanhangers verslagen en konden de Mandohoes zich als hoeren en meesters over het gansche groote rijk boschouwen. Onwillekeurig vraagt men, hoe dat toch mogelijk was, dat een handjevol Mandchoes een enorm Chineesoh rijk van achttien groote provincies kon be machtigen. Het antwoord is vrij eenvoudig. De Chi- neezen zijn alle eeuwen door rustige, ijverige burgers en boeren geweest, afkeerlg van strijd, tevreden wan neer zij maar met rust gelaten en beschermd werden. De Mandchoes daarentegen waren lieden steeds aan ontberingen blootgesteld, die steeds gereed moesten staan om een vijandelijken aanval af te slaan en daardoor taai en gehard werden en het meest vol maakte krijgsmansmateriaal leverden. Aanvankelijk bergbewoners, waren zij bestand tegen de afwisseling van temperatuur, waren getraind voor lange ver moeiende marschen en sliepen zomer en winter des noods onder den blooten hemel, ondanks regen of sneeuw. Wanneer er geen tijd was om lvet eten te ko ken, don werd het rustig rauw verorberd. Stel nu tegenover deze geharde lieden do vrede lievende burgers en boeren, die niets liever deden dan voor have en goed zorgen, zich verheugende in een behoorlijk bestaan en een gelukkig gezin. Zoo was de Chinees vroeger, zoo is hij feitelijk nog en wanneer heden de Chineezen dienst nemen in een der legers, dan is het meestal noodgedwongen, omdat zij verdreven van hun geplunderde en verwoeste woning toch moe ten leven en dan maar soldaat worden. De Mandchoes waren met een langen boog, een kort zwaard en een lans bewapend. Vuurwapenen kenden zij niet Zij waren geen al te wreede over winnaars, integendeel, wanneer de bevolking zich ge makkelijk gewonnen gaf en dadelijk het bevel tot aanvaarden van de Mandchoe-haardos, kaalhoofd met langen staart opvolgden werden zij goed behandeld en behoorlijk beschermd. Over het algemeen yaa het Mandchoe-juk niet moei lijk te torsen. Het kwam naar voren in de garnizoenen, waar bevelhebbers en manschappen Mandohoes waren. Ik herinner mij nog gedurende mijne reizen z.g. Tartaren-generaals te hebben ontmoet, dit herinnerde aan den ouden tijd. De civiele autoriteiten bleven als voorheen Chineeech. De Mandchoe-regeering streefde naar ontwikkeling. Terwijl er ln 1599 nog geen Mandchoe-alfabet bestond, leerden veertig jaar later Mandchoe-ldnderen zoowel Mandchoe als Mongoolsch en Ghlneesch. De invloed van de Chineesche beschaving op de ruwe Mandchoes was zoo groot, dat reeds na een betrekke lijk gering aantal jaren de eenvoud bij de Mandchoes verloren ging en zij zoowel de deugden als de feilen der beschaving overnamen. Zoo had ln de 17e eeuw terwijl ona land oen schitterenden strijd tegen het maohtige Spanje voerde, daar ln het Verre Oosten een omwenteling van maoht plaats gehad, die eenig la ln de geschiedenis, omdat het hier gold een bijna on metelijk rijk. Nu wij de geschiedenis van Mandchoerije en China zoover gevolgd hebben, zullen wij den blik gaan slaan op den ontwikkelingsgang van een ander machtig Oostelijk rijk. Wij zullen eens nagaan hoe de macht der Moscovieten zich langzaam maar zeker een weg baande naar het Oosten, om ten slotte aan de Stille Zuidzee in botsing te komen met het Gele ras. In het einde der 15e oouw trokken de Russen over Oeral. In het einde der 16e en gedurende de 17e eeuw werden ln Siberië de steden Tobolsk, Tomsk, Yenlsolsk, Yakoetsk on Okhotsk gesticht Men kan op de kaart nazien, dat al deze stedon een noordelijke lijn volgen en wel tussohen den 55en en 05on breedtegraad. De Russen haddon niet hot minste besef wat er meer Zuidelijk voor land lag, totdat ben afdeellng Kozakken, die do opdracht had om Toengoezon te tuchtigen, die aan do Aldan-rlvler nabij de Stanosolbergen voor het eerst vernam, dat er een groote rivier, de Amoer, be stond. Omstreeks den zelfden tijd ontdekte een anderte af deellng Kozakken, fiat er een stam Toengoezen, fik Deurians genaamd, aan de boven-Amoer en daar niet alleen den landbouw beoefende, maar ook zilver» en kopermijnen exploiteerde. Ten slotte werd de zich steeds meer uitbreidende stad Yakoetsk de basis waarvan uit expedities naar het Zuidoosten gedirigeerd werden.. Verscheidene pogingen mislukten, maar ten slotte bereikte men in 1643 met sleeën langs de AJdan-rivier, de Drela-rivier, die nabij BIagnoetachenek ln de Amoer valt. Hier trof men Toengoezen aan met hun door rendieren getrokken sleeën. Het bleek, dat verscheidene Toengoezen-stammen ln versterkte dorpen woonden en dat o-a. een Khan Boebol genaamd, zes weken reizen ver over een machtige stad regeerde. Dit was de provincie Heilungchlang van Mandchoerije, die echter in 1644 nog niet en pas in 1671 tot het Mandchoe-rijk behoorde. De expeditie der Russen onder leiding van Poyarkof trok steeds verder het rijk der Daurlans ln, plunderend en moordend. Het is een weinig verheffend verhaal, de geschiedenis van deze eerste Oost-Siberische expeditie. Poyarkof meende, dat met 3 forten elk met een garnizoen van 100 man, waarvan dan steeds 50 man ambulant moes ten wezen, de Russische macht in die streken gehand haafd kon worden. Dat kan inderdaad maar slechts door ruwheid, moord en doodslag, een wijze van optreden feitelijk tot heden door de Russen ln door hen veroverde streken toegepast en weinig geschikt om zich bemind te maken. Waar de bevolking gemakkelijk tot rustige, tevreden onderdanen van den Czaar hadden kunnen worden gebracht, werden zij door onoordeelkundig optreden da vijanden der Moscoviten. De komst der Russen deed reeds bij voorbaat de bevolking vluchten, zij namen dan de wijk naar het Zuid-Oosten en Oosten. Zoo vond Khabarof, die in 1650 een Oost-Siberische expeditie leidde, overal verlaten dorpen. De schrik zat er in, men was Poyarkof nog niet vergeten. Ten slotte kwam Khabarof in het land van een Toengoezen-hoofd, prins Laokal genaamd en trof daar aan den Bovon- Amoer een veel beschaafder volk dan aan den Bene- den-Amoer. Vijf forten met houten wallen en voorzien van torens waren op twee dagen reizen van elkaar opgericht Bij het naderen der Russen trok Prins I-ftokal hen tegemoet en vroeg wat hun doel waa Khabarof, een geheel ander man dan zijn voorgan ger, antwoordde op de aan Russen eigen kalme ma nier, dat ze met vredelievende bedoelingen kwamen, maar het land eenvoudig voor hun heer den Czaar opeischten. Wanneer men zich onderwierp, zou geen geweld geschieden en men zou de machtige protectie van den Czaar genieten. Slechts een geringe belasting stond daar tegenover. Men luisterde naar hom en na dat hij de vijf forten als overbodig, nu de Czaar zijn beschermende hand over het gewest uitstrekte had doen slechten, keerde hij naar zijn basis Yakoetsk terug. Ten einde de groote waarde van het Amoer-gebied aan zijn heerschar kenbaar te maken, zond hij monsters graan naar Moskou. Inderdaad zou in 1651 een nieuwe expeditie uitge rust worden om nog verder Oostwaarts door te dringen. Daarmede zou tevens het conflict tusschen Mosco- viet en Manchoe beginnen. (Wordt vervolgd). Zoo begon de strijd op het nauwe 'boschpad tusschen de rooveikonijnen en de politiespeurders. Natuurlijk vocht Pim mio Konijnniio met leeuwenmoed maar de overmacht was te groot. En bovendien waren de politiekonijnen veel beter gewa pend dan de roovers. Een groot gevecht werd er nog geleverd tusschen den in specteur en Pimmio. En toen.... 604. Ja, en toen... was 't uit met den roem van 'het groote rooverhoofdkonijn Pimmio. Hij werd gevangen genomen en geboeid. Touwen aan de beenen en tou wen aan de armen. Vooruit, boef, zei dè inspecteur. Ein delijk hebben wij hem gevangen den be luchten Konijnio! Voert hem weg, man nen. Daar ging iel Met gebogen hoofd liep ie tusschen de politiespeurders. 606. Het spel was uitl Pimmio Konijnio en de inspecteur der politiekonijnen lie pen samen door het bosoh, alsof ze nooit op leven en dood gevochten hadden. Opeens dacht Pim er aan, dat Puk nog altijd aan den boom vastgebonden was. Ze hadden het arme 'kind heelemaal ver geten. Zoo snel ze konden holden ze naar de plaats terug, waar ze haar achterge laten hadden. 606. De „inspecteur" was het eerst bij den boom. Maar wat was dat? Puk was weg! (Het touw hing onder aan den hoorn maar vau de gevangene was nergens 'n spoor te bekennen. Ze zochten, maar vonden haar niet Overal liepen ze! Niets! Puk, riepen ze zoo hard ze konden, Pulk! Puk! Niets! 607. Nu voelden ze zich geen roover of politieman meer. Het heele spel was ver- floten. Ze waren alleen maar erg onge rust. Waar kan ze toch zoo.gauw gebleven lijn, vroeg Pim, toen ze overal gekeken hadden en niets gevonden. Ik weet het niet, zei zijn vroegeron te genstander. Ik begrijp er niets van. Toen-op-eens keek hij Pim verrast aan. Hoor je dat, vroeg hij? 608. Wat, vroeg Pim, maar op hetzelf de oogenbliik hoorde hij het ook. 't Was geroep om hulp en 't klonk als of het niet zoo heel ver weg was. Zoo hard ze konden holden ze in de rich ting van 't hulpgeroep. Nu hoorden ze 't duidelijk. Help! Help! 't Is Puk, riep Pim! Hoor je? 't Is Puk. 't Komt van achter dat walletje. Ze vlogen naar het walletje en„„ za gen Puk die tot haar middel in een sloot zat Aan een struik hield ze zich vast 600. Zoo vlug hij kon, holde Pim naar die arme Puk. Hij greep haar beet en trok haar omhoog. Ze huilde en jammerde zachtjes. Maar wat is er toch gebeurd? vroeg Pim. Stil maar, hoor! Huil maar niet! Hoe kom je toch zoo opeens in die natte sloot? Stil maar, hoor! Wat wou je toch in dat water? Da's toch erg ongezond! 610. Snikkend stond Puk naast hem. Het water liep in straaltjes uit haar kleeren en onder haar lag een plas. Ik., ik... oe, oe... ik ben., gevlucht! Ik... was... zoo bang... vertelde ze hortend. Die arme Puk was 'bang geworden daar alleen aan dien boom. Ze had het spel voor ernst genomen en was... er vandoor gegaan!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 11