RADIO-RUBRIEK.
TABEH DAN!
HET GEHEIM VAN
DE STEEG.
-
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 6 October 1928. No. 8335.
WETENSWAARDIGHEDEN.
VOOR DEN TOESTELBOUWER.
De Wisselstroomvoeding.
Lloyd George over de liefde.
B
Weer vloog onze knappe Koppen
Regelmatig naar de Oost,
Over bergen en rivieren,
Onvermoeid en onverpoosd,
Tot hij ginds op Java landde,
't Lijkt voor ons een heele toer,
Hij gaf links en rechts een handje,
En zei simpel weg: „Bonjour!"
Hij kent langzaam aan de baan wel
Als 'n ervaren (machinist,
Die zich met zijn hooge D-trein
In de route niet vergist,
Die van een verheven standpunt,
Doordat ie wat luchtig leeft,
Maling aan beruchte tollen,
En aan overwegen heeft!
Als ie ergens op de aardbol
Rustig naar beneden glijdt,
Zegt ie: „O, da's Bender-Abas,
„En we zijn weer net op tijd!"
Of: „Nu nog een tien minuten,
„De bagage klaar gezet,
„Want dan zijn we te Sengora,
„Geef me maar een sigaret!"
Zooals wij een treintje pakken
Naar Den Helder of Den Haag,
Maakte hij een Indisch reisje,
Maar een beetje minder traag!
En voor dat we goed begrepen,
Waar hij vloog en wat ie dee,
Zat hij vergenoegd op Java,
En zei glunder weg: „Tabeh!"
't Wordt nu drukker op de route,
't Krijgt veel weg van buurtverkeer,
Nu streek ook 'het tweede vliegtuig
Zelfbewust op Java neer!
't Derde is bereids vertrokken
Met de Nederlandsche vlag,
En het vierde staat te wachten,
Tot het d' and'ren volgen mag!
Pient're Koppen met zijn mannen
Maken hier geschiedenis,
Die voor vele, vele jaren
Tot een schitt'rend voorbeeld is!
Tusschen moederland en tropen
Vlecht de vliegenier een band,
Hulde aan de groote zonen
Van het kleine 'Nederland!!
(Nadruk verboden.)
October 1928.
KROES.
Een zonderling geval, door SIROLF.
(Nadruk verboden alle rechten voorbehouden.)
Kijk, jandorie, de straat lag daar nu net zoo on
schuldig als een pasgeboren wichtje, dat door de ba
ker voor het eerst gebaad is en in heldere schoone
luiers gewikkeld. Zoo frisch en onbedorvefn, dat er
feitelijk alleen maar plaats op scheen te zijn. voor
vriendelijke, brave, onschuldige menschen. Net zoo
vriendelijk als, ja, als de menschen die om het
wiegje van het pasgeboren wicht staan en er de spre
kende gelijkenis met den vader in ontdekken. Nu, en
waaratje, er kwam op dat oogenblik ook precies een
'heel vriendelijk, genoegelijk oud heertje aan in die
onschuldig uitziende straat. Een heertje, dat precies
bij dat straatje hoorde. Ik zeg met opzet „onschul
dig uitziend straatje". Want lieve deugd nog-
an-toe, dat was allemaal maar schijn. Net als dat
pasgeboren wichtje, waarvan iedereen vindt dat het
een lief dotje is en zoo stil en zoo zacht, maar dat op
eens vervaarlijk begint te schreeuwen, zoodat ieder
een verschrikt de kraamkamer uitvlucht en troost
zoekt bij groote stukken taart en „zoete slokkies",
voor zoover de baker die heeft overgelaten.
Dat oude heertje nu was een van de goede, ouder-
wetsche soort. Er zijn tegenwoordig veel te veel oude
heertjes, die denken dat ze achttien jaar zijn, als ze
hun baard af laten scheren en een gladde bovenlip
er op nahouden. Maar dit was een onvervalschi oud
heertje, met een zwarte wandelstok met zilveren
knop, en met witte bakkebaardjes als wijlen Franz
Jozef. Het kon een deftig renteniertje zijn of een
gepensionneerd kaslooper met vijftig dienstjaren. Of
schoon dit een mannetje was, waarvan^anen zich niet
kon voorstellen, dat hij ooit iets andera geweest zou
zijn dan een vriendelijk opa'tje. Hij moest welhaast
zoo geboren zijn.
j Dit brave mannetje wandelde nu op dezen mooien
j najaarsdag door het schijnheilige Amsterdamsche
straatje-met-zijn-uiterlijk-van-paageboren-kindje. Hij
scheen dat wandelingetje machtig te genieten, en
keek glunder rond, of er niet iemand was, waartegen
i hij iets vriendelijks zou kunnen zeggen. Dat rare
mannetje. En toen opeens was het daar. Het rood-
gloeiende, rosse geheim. Het geheim van de steeg.
I Want op het oogenschijnlijk zoo nette straatje kwa-
I men andere straatjes uit. Eén daarvan was 'n steeg,
i En op den hoek daarvan ontdekte het oude heertje
iets. Dat' „iets" waren twee mannen. Maar wat voor
mannen! Lieve hemel, dat waren geen mannen, dat
waren... kerels! Kerels, met Engelsch-leeren broeken
aan, en blauwe boezeroenen, zooals kerels feitelijk
i niet meer loopen in Amsterdam. Dat deden ze vijf
en twintig jaar geleden. Maar nu loopen ze in dure
confectie-pakken met zijden dassen en doublé-spelden,
j Het waren dus rare venten, geheimzinnige kerels,
misschien wel vermomde schurken of politie-speur-
honden. Maar dit was het nog niet eens, wat het
oude heertje intrigeerde. Er was wat anders. Toen
hij namelijk vlak bij hen was, bleef hij als door den
bliksem getroffen staan. Want de ééne man had een
geheimzinnig gebaar gemaakt en tot den ander ge
zegd:
SJELLEMENNUSPETJENEIME.
Wat was dat voor taal? Was dat dieventaal? Of
Russisch? Of, ja, lieve deugd, wat was het dan? Het
oude heertje stond er verslagen van te kijken. En
het werd nog erger, toen de andere kerel in dezelfde
loensche taal antwoordde:
MOANEBIETMOARVINJAUWSINTE.
Het heertje zocht zijn geheugen af, om zich te be
zinnen, waar hij zul'ke uitheemsche klanken wel
mocht gehoord hebben. Maar Fransoh, Duitsch of
Engelsoh was het niet. Misschien was het Poolsch,
of Tsjecho-Siowaaksch. En nu keken de kerels hem
warempel vragend aan. Zouden het vreemdelingen
zijn, die raad en inlichtingen zochten? Vreemde zee
lieden misschien, die hier verzeild waren geraakt?
Het vriendelijke oude heertje voelde zijn hart vertee
deren. Hij zocht al zijn kennis der moderne talen
bijeen en vroeg zeer nadrukkelijk, nauwkeurig elk
woord uitspreken:
Parlez vous Francais? Do you speak English?
Sprechen Sie Deutseh?
De mannen wendden zich geheel naar hem om,
keken dan elkaar aan, alsof zij het in Keulen hoorden
donderen, zetten groote oogen op en zwegen.
Het oude heertje herhaalde zijn drie keurige zin
netjes, en voegde er duidelijkheidshalve nog achter:
Francais? Englishman? Deutscher?
Toen haalde de grootste van de twee kerels zijn
bottige schouders met een ruk op, spuwde op den
grond en zei zeer duidelijk tegen zijn maat:
Die laupt seker mit moletjes!
Dit verstond het oude heertje heel goed. Dat was
Hollandsch. Al was het dan ook kennelijk mishan
deld Stomverbaasd keek hij de mannen aan en kon
dan toch de vraag niet weerhouden: „Maar wat zei
U dan daarnet tegen deze meneer?"
De lange kerel trok zijn gezicht in een grijns, gaf
zijn maat een por en zei:
Meheir! Dat bin jai! Enne, wat ik doar net teuge
hem sai? Nou, da's nogal duidelijk, ik sai: Sjelle
me 'n spetje neime?
„Ja", merkte de andere op, „en toe zee ik: Maan
'n biet, moar vin jauw sinte!"
De beide kerels barstten in een bolle lacht uit, om
het verdwaasde gezicht dat het oude heertje trok. En
•met een: „Nou, foader, we sjelle d'r eentje pakke
op jouw gesondhaadl", stevenden ze het café'tje op
den hoek binnen.
Is het U bekend:
dat mevrouw Elsie Fleanimg, te Plymstock (bij
Plymouth) het langste haar van alle vrouwen van
Engeland heeft?
dat op den toren van het Duitsche museum te
Munchen een reuzen-thermometer geplaatst is, die
24 Meter hoog en ruim 2 Meter breed is?
dat volgens de Jongste beslissingen van den En-
gelschen rechter, de visschen geacht worden wel .ge
voel te bezitten, en dus pijn lijden, wanneer zij aan
een haak gevangen worden?
dat de Engelsche vereeniging voor dierenbescher
ming verschillende gevallen van visschenmishande-
ling door den rechter deed straffen?
dat de nu vrijwel uitgeroeide geheime club, K.K.K.
(Ku Klux Klan) in Amerika reeds in 1866 werd op
gericht?
dat de oorspronkelijke bedoeling van de oprich
ters (een aantal jongelui die zich verveelden) was,
negers bang te maken, door op hun erf allerlei
vreemde geluiden te gaan maken?
ONOELUKKIO UITOEDRUKT.
(Lustige Kfilntr Zeitung, Keulen.)
Uw vrouw had mij al eerder moeten laten
roepen.
Jawel, dokter, maar zij wou het niet erger
maken dan het feitelijk ia.
'De oppervlakkige beschouwer zou meenen, dat het
pleit beslecht was en in de toekomst alleen
maar onvangst „op wisselstroom" zou plaats vin
den. Dus: algeheele wisselstroom voeding. En ook wij
gelooven wel, dat het dien kant uitgaat. Natuurlijk
blijven de oude toestellen met gelijkstroom (-accu-)
voeding bestaan, al zou het alleen maar zijn voor die
luisteraars, die een huis zonder electrische lichtin
stallatie bewonen.
Er is iets in de „ontvangst op wisselstroom", dat
bedenkelijk voor die ontvangst is. Het is n.1. niet te
ontkennen, dat bij wissel stroom voeding van de gloei-
draden der lampen, tramstoringen e.d. sterker naar
voren komen dan dit het geval is 'bij gelijkstroom-
(accu-)voeding. Dit is een nadeel zoowel van de lam
pen met direct verhitte kathode als van die met in
direct verhitter kathode.
Men moet dit nadeel vooralniet te laag aanslaan
en het is daarom verheugend, dat men meent te
kunnen vaststellen, dat bij voeding der lamp-gloei-
draden met gelijkgerichten wisselstroom deze storin
gen minder zijn (wel te verstaan, dan bij de directe
wisselstroomvoeding). Het is dus zeer aannemelijk
dat de toestelbouwers, lampenfabrikanten en allen,
die het verder aangaat, in deze richting do o«v»-.
sing zullen zoeken. Men heeft wel meer moeilijkheden
omzeild; we kunnen dus vol vertrouwen hebben in de
i radio-vorschers.
Toch werken over het algemeen de radio-lampen-
fahrikanten sterk in de richting van algemeene wis-
selstroomvoediing. Van dezen kant stelt men dus
blijkbaar vertrouwen in de toekomst hiervan. Het is
dan ook ongetwijfeld veel eenvoudiger; de accu
heeft zich nooit in de gunst van de radio-amateurs
en luisteraars vermogen in te dringen. De fabrikan
ten zullen dit wel als uitgangspunt nemen, om koo-
pers en gebruikers te bevredigen.
Maar bovendien is de constructie van de wissel-
stroom-radio-lampen veel aantrekkelijker, omdat de
speciaal geconstrueerde kathode het mogelijk maakt,
lampen te vervaardigen die buitengewoon aantrek
kelijke 'karakteristieken hebben. Ook de voeding van
deze lampen is weinig kostbaar; de tegenwoordige
goedkoopere tarieiven voor electriciteitsvoorziening
werken hierbij mee.
Bij aanschaffing van een toestel mag men een en
ander echter wel ernstig overwegen. Is er weinig
kans op tram-storingen dan is het bezwaar tegen
wisselstroomvoeding dus vrijwel vervallen. Is deze
kans daarentegen groot, woont men in de nabijheid
van een tramhalte, dan dient men te wikken en te
wegen.
•Men moet daaihij vooral niet vergeten, dat met be
hulp van de steeds goedkooper wordende gelijkrich-
ters 'het laden van den accu vrij eenvoudig gewor
den is. Het plaatspanningsapparaat, waarvoor het
zelfde geldt als voor de wisselstroomlampen is ech
ter reeds zoo goed als ingeburgerd; het is dus niet
uitgesloten, dat men dit storingsbezwaar (dat boven
dien niet in alle gevallen ernstig is) maar op
den koop toeneemt. Voor het gemak van den luiste
raar.
Wij schreven in den aanvang, dat men over het
algemeen wel gunstiger resultaten gehad heeft met
voeding door gelijkgerichte wisselstroom. In een vol
gend artikel zullen wij daarom een gloeistroom-ap-
paraat behandelen, dat 'gelijkgerichte wisselstroom
leveren kan.
DL LRRAS91NG VAN DEN TANI»AI<TS.
{Karikaturen, Oslo
b n de tan dart», meneer?
Ja. Wat wou je
O, Ik wou e*en wagen boe laat bet h.
Wanneer Lloyd George, de bekende Engelsche
staatsman, zich niet met politieke of staatsaangelegen-
heden moet bezig houden, blijkt hij een aangenaam
causeur te zijn. Bij een dezer gelegenheden vertelde hij
het volgende:
„Ik groeide als arme Jongen op en mijn toekomst
koste veel hoofdbrekens. Het grootste proflleem be-
teekende echter mijn eerste liefde voor me.
Het betrof een meisje van nauwelijks dertien Jaar,
doch zoo buitengewoon Intelligent, dat zij zich mis
schien juist daarom Interesseerde voor den armen
veertienjarige, die op haar verliefd was.
Wat zij aJles al kon! En dat wou ze mij allemaal
bijbrengen. Ze moet neiging tot een soort opvoedlnge-
hoogmoed gehad hebben.
Edith had reeds zooals dat met weldadige vrou
wen ln hun harde en onbekommerde goedheid meestal
het geval is zonder mij en over mij beslist
Ze wou eenvoudigweg een tenor uit mij maken. Ik
weet werkelijk niet, waarom ze een bijzonder kunst
talent in mij ontdekt had. Ze pleegde in het geheel
geen overleg met mjj. Ze droeg me zonder omhaal op
een toentertijd ln mijn streek beroemd lied ln te stu-
deeren. Het was het lied „All through the night' (Door
de nacht), dat later door een tenor inderdaad door
de geheele wereld tot roem werd gebracht, al heette
deze tenor niet Lloyd George, doch Evan Williams.
Edith had mij voorbestemd om dezen man zijn positie
en roem te ontnemen.
Eigenlijk ontbrak er ook niet zoo heel veel aan om
mij een beroemden tenor te maken, slechts de stem,
het gehoor en de lust.
Ik was er van overtuigd te zingen als een schorre
kraal. Daar lk tenslotte een keus moest doen, besloot
ik mij aan de algebra te wijden. Dat leek mij veel
mannelijker. Edith echter wees al mijne opstandige
pogingen verachtelijk van de hand. Ze verzekerde mij,
dat lk bij mijne kustzlnnlge talenten en mijn vrees
voor wiskundige abstracties, als wiskundige eenvoudig
weg belachelijk zou zijn. En met kameraadschappelijke
minachting voegde ze me toe: „Je komt als wiskun
dige niet eens zoo ver, dat Je een vergelijking van den
eersten graad kan oplossen!" Ik bleef echter hard
nekkig bij mijn standpunt Toen lk thuis kwam, wierp
ik het notenblad, waarop Edith „All through the night"
netjes voor mij gecopiëerd had, uit het raam. Weg met
de duisternis van den nacht!
Ik wou nu, ten koste wat het wil, me de kunst der
algebra eigen maken en toonen, dat ik volkomen ln
staat was een vergelijking van den eersten graad op
schitterende wijze tot oplossing te brengen. Ik schafte
me een klein leerboek aan. En toen aan den slag!
Edith verwachtte me binnen veertien dagen terug
f'om ie op m'n verlovinPRparti]?
pi eer '<an ik n;et, maar tn het
- 1Hl,"O Hnm»r ^rid.)