wmm 0>$ HOEKJE. VOOR ONZE JEUGD •J» Bk KJ den Zomer. In mijn tuintje, f Jjc veel plelzier gehad, tef ook ied'ren dng de planten, ort» bloemetjes een bad. neem Ik een enkel potje den Winter uit den grond, tuinman zei vanochtend, hij dit veel beter vond. it mijn plantje op den zolder, iroei nu voor den laatsten keer 't Voorjaar, in den regen, het uit en bloeit dan weer I H. H. DB BRUIN-LEON ZOO N RAKKERD let die katjes in den hoed k het drietal maar eens goed I itte poes is Zus Mlnet, noept te veel en wordt te vet reede, aan den and'ren kant, eseloetje by de hand, et de grijze pootjes kyk Mimietje Muizenstrijk I ü-de-hand.ie O, die strop, t eeret in vader» hooge dop iate hoed, van' zwarte zij, mee hij ging naar een party j urlg lagen zie nu maar, andschoenen ook by elkaar, tje schommelt van de pret, plelzier spint zus Minet U-de-handje. houdt zich stil, kt„Jongens, doe maar wat Je wil, weer slapen op de mat, - als de baas komt. zwaait er wat I H. H. DE B.—L. OS KONittS DEB DtEREIL Op rokeren dag waren de dtereaa het met elkaar oneens, wien zy tot Koning zouden kiezen. De oude leeuw was dood, en een leeuw wilden zy niet weder, want, zeiden zy, die heeft scherpe tanden en een bulk als een os, en dan moet men het nog als een gunst beschouwen, wanneer hy iemand aan t Ho? kiest om ln zijn ruimen bulk een onderkomen te vinden. En al eet hy je dan ook niet onmiddellijk op, dan Jaagt zijn gebrul Je toch al den neodlgan angst aan: en al wü hy ook nog zoo zacht en vriendelijk doen, dan streelt hy Je zóó hard met zijn pooten, dat het bloed voor den dag komt. zyne macht en kracht, die ze zyne Majesteit noemen, wat helpen die, wanneer hy den meesten tyd verslaapt. Dan kunnen zijn op zichter en landvoogden, edellieden en jagermees- ters toch doen, wat zy willen, en den armen De den t vel over de ooren stroopen. Want heeft hy een paar ossen of een paar dozyn lammeren en reeën verslonden, dan snorkt de luilak soms drie, vier dagen achtereen en doet geen oog open, zoo dat men dan ook wel t oog sluiten moet." Zoo spraken en meenden de meesten en wilden vol- trekt den zoon van den leeuw niet kiezen. ZU streden en kyfden lang met elkaar, wie wel de meest geschikte zou zyn, om Koning te wezen en hen met macht eu liefde te regeeren. Het ging er zonderling toe ln het rijk en er ontstond groo- tere verwarring *n ellende dan er tyden» de Re geering van den waatzuchtlgen en luien leeuw geweest was. Ten slotte, daRr zy ln geen geval een scherpen en pootiger. hesr verkozen, namen zy den poedel en zeiden hem: «jy moet onze Koning zijn!" Onder elkaar zelden zy: ,,De poedel is zacht moedig, vreedzaam en vriendelijk Jegens de menschen, zyn bek is even gul als zyn staart, waarmee hy iedereen tegen kwispelt, hy doet geen schepsel kwaad, en is stil, wys en nadenkend en wanneer hy eens vrooiyk wil zyn, wat voor mooie kunstjes zal hy dan zyn onderdanen niet voordoen! Ook eet hy niet veel en heeft een lich ten slaap; meestal waakt hy des nachts en stu deert, geiyk de oude wyzen, ln de maan en ln de sterren. Hy zal een welopgevoed en rechtvaardig heer zyn, en geen dief of roover zal onder zUn bestuur gedyen." De goede poedel, die geen hoo- gen dunk van zich had en werkelijk ln alle zachtmoedigheid en deemoedigheid zyn gang ging, schrikte er van, toen ze hem de groote zaak vertelden en wilde volstrekt geen Koning worden. Maar de dieren noodzaakten hem, zetten hem met geweld de kroon op 't hoofd en gaven hem zwaard en schepter in de klauwen, zoodat hy ze wel dragen moest. Alle dieren gedroegen zioh als dwazen, zongen, Joelden en gilden het uit, dat zy zoo'n wijzen en zachtmoedlgon Koning hadden en dachten dat zy het tydperk van den eeuwigen vrode tegemoet gingen. Maar dat was mis! De poedel was zeer zeker heel braaf, weekhartig en zachtaardig en kwispelstaartte en blafte al zyn onderdanen vrlendeiyk toe en liet geen hunner de tanden zlèn; dat beviel hun wel. Ook was hy spaarzaam hulsheer; een paar muizen, die de kater, zyn opperkeukenmeester, hem dageiyks leveren moest, en een paar happen van halfver rotte visch of wild waren voldoende voor hem, De groote hofhouding, die de leeuw gehad had. lui paarden, panters, tygera, veelvraten, wolven, vos sen, apen en al de bonte en luchtige muzikanten de zangvogels die uit alle landen byeengebracht waren, om den Koning en zyn gevolg aan tafel een en ander voor te spelen, werden ontslagen, en een klein hondje, dat van ouderdom krijtwit ge worden was, werd 'sKonlngs eenige raadsheer. Hofmeesters en hofmaarschalken, kamerjonkers en adjudanten alles werd afgeschaft. Koning poedel had zelfs geen hulp by t nemen van zyn bad noodig, en sprong heel alleen In *t water. En dan hadden zijne onderdanen er de grootste pret ln, steentjes en stukjes hout ln 't water te werpen, die poedel dan met groote vlug heid er uithaalde. Er was nu maar één roep over den vriendelijken witten, huiseiyken en hulp- vaardigen Koning Poedel, en alle Deden achtten zich gelukkig, dat de oude leeuw dood en zyne kinderen van den troon verdrongen waren. Maar het duurde niet lang, of er kwamen moei lijkheden. Van alle kanten kwamen de neefjes en nichtjes van Koning Poedel opdagen om zich aan het Hof te vertoonen. Alles, wat maar hond heette of tot het geslacht behoorde en met den staart kwispelde, kwam aangerend. Daar kwam de dog- en wolfshond, Jachthond en schoothond, patrijshond en hazewind, Kees en Fannie, Ja, zelfs de allerkleinste mops en schippertje Allen wilden zich een beetje spiegelen tn de Majesteit van hun hoogen neef en deel hebben aan zijne heerlijkheid. Ja, en wanneer het nog hiermee ge daan was geweest! Maar daar kwamen er heel wat, die anders niet zoo bijzonder vriendschappe lijk met de honden omgingen, want nu wilde ledereen hond zyn. Daar kwam de roover en moordenaar Izegrtm, de wolf, de vos. de dief, de marder, de beer en de bruin baard; Ja zelfs de ge streepte tyger kwam aansluipen en liet zich voor een hond doorgaan, en wilde met Koning Poedel als neef en familielid in het vertrouwelijke kringetje zitten. Koning Poedel was nu weliswaar een nederige, goede heer en wilde niet van voor namer ouders afstammen, dan werkelijk t geval was, zoodat hy die schelmen van t Hof verjoeg en hen bedreigde, als zy t een of ander mochten uitvoeren wat niet ln den haak was. Maar hy waa niet streng genoeg. Want toen zy aan t Hof alles goed bekeken en afgeluisterd hadden, trok ken zy overal heen en noemden zich hertogen en prinsen, toonden adelbrieven van Koning Poedel en persten den Deden geld af. En de arme be drukte Deden weeklaagden en riepen: „O Koning! Wyze en te goede Koning Poedel, wanneer ge eens wist, hoe 't in uw rijk toegaat, zoudt ge wel anders handelen. Wat helpt ons uw stUle leven en uw sterrekyken, wanneer ge niet op al die schelmen let!" Koning Poedel wist het wel, maar hy had geen moed of kracht om het te verande ren en de boozen te straffen. Toen het nu hoe langer hoe erger werd, en de verscheurende dieren, die eigenlijk ondieren zyn, elkaar onder ling verscheurden en met hun bloedgierige muil aDe dieren, die zoet vleesch hadden, wüden ver delgen en uitroeien, toen verzette deze zich met aDe geweld en hielden eene groote samenkomst. Uit alle oorden des rijks kwamen ze: olifanten en rhinocerossen, ossen en paarden, herten, reeën, zwynen en schapen en daarenboven alles wat zich op vleugelen door de lucht bewoog: Zwanen, ganzen, eenden, hoenders, duiven, ooievaars, rei gers, en alles, wat veeren droeg; van den grooten struisvogel tot het klelno winterkoninkje, op wie de slimme en listige dieren ook de begeerige tan den scherpten. De leeuwen kwamen ook en leger den zich niet ver van hun tot bescherming, wan neer de vyand zou komen opdagen. En aUerlel raadslui vertoonden zich: woudbewoners, zooals: apen, meerkatten en dergeiyk volkje, en loerden, nf er ln die verwarring en drukte niet wat voor hen te halen was. En zy sloten onderling een bond en benoemden "n zeer vluggen aap tot socre- taris. Deze schreef al de klachten op, die tegen Koning Poedel Inkwamen: deze was te zachtzin nig en tastte niet door; hy was ook te wys en te geleerd voor een Koning en wat versuft door al dat getuur naar de sterren. Koning Poedel vernam den opstand en was daar zeer bedroefd over, Maar zyne neven en achter neven, die trotsch op hun verwantschap met hem waren, scholen bij elkaar en schudden be denkelijk 't hoofd. Toen zy nu vernamen dat de aanklagers zich verbroederd hadden, en dat aDe leeuwen in een hinderlaag op de loer lagen, en dat de listige en gruwzame apen stookten en op hitsten, werden zy toch bang en maakten zy zich snel uit de voeten. Do eone Dep naar hier <>n de andere naar ginds, en leder kroop ln zyn hok. Een en ander, maar vooral de listigheid der apen had tengevolgo, dat Koning Poedel afstand van den troon deed. Toen beraadslaagde men lang over het kiezen van een nieuwen Koning en velen kwamen er op de voordracht. Vooreerst de olifant als de sterkste. Maar zyne vyanden zeiden, dat hy te onhandig en te plomp was en de kroon niet behooriyk dragen kon. Daarop ':wam de os ter sprake. Maar de raadslieden be weerden, dat hy te strijdlustig en te styfkoppig was, en om die reden koos men hem niet. Ver volgens de giraf, een zeer trotsch en statig dier, dat een koningsmantel wel met sier en deftigheid dragen kon Maar men noemde het een hoog vaardig en aanmatigend dier, en de meesten verzetten zich daartegen. Ook stond de giraf ln een kwaad gerucht vanwege zyn hoogmoed van vroeger, toen deze onder de heerschappy van den leeuw, heraut van wapenen geweest was. Dat echter van allen niemand Koning werd, had men aDeen aan den aap te wyten, den griffier der vergadering, die zoo stookte en kwaad sprak, dat men op *t laatst er niet wys uit werd. Ten slotte werd er een aap tot Koning uitgeroepen, een van die apen, die in hun doen en laten zóó den mensch evenaren, dat men ze menigmaal daar voor houdt. Nu droeg dus een orang-oetang de kroon; eigenhjk gunde hem niemand die, en aUen waren verbaasd en verschrikt, dat hy Koning ge worden was, en niemand wist, hoe het elgeniyk toegegaan was. zy waren niet op hun gemak en zwegen, want zy kenden den boschmensch. Hy begon al dadelijk heel streng en heel ba*. Toen gingen allen de oogen open, en heimelijk fluis terden zy tegen elkaar: Dat hebben we wel ver diend aan onzen goeden Koning Poedel, die het ons zoo makkelijk maakte. Dat was me nog een vorst, die ledereen zonder vrees onder de oogen dorst komen! ,,Wat lachten wy om zyn poedel kunsten en wat spotten we met zyn gevolg!" Zoo klaagden deze arme bedrukten; maar Koning Oerang-Oetang stoorde zich daar ln 't geheel niet aan. Hy wilde het Rijk eens terdege voor den dag doen komen en zich in zyn volle pracht too- nen. zyn Hof had hy met grooten praal en weel de ingericht, en alle sierlijke en blanke dieren, en die, welke een mooie huid en bonte veeren hadden, moesten altyd by hem zyn, om hem springen en dansen, spelen en zingen, hem met allerlei grappen en kunstjes vermaken en wat voorgoochelen. Want daar houden de apen veel van. Hy had dus een groote menigte van hans worsten en koorddansers, muzikanten, kunsten makers, komedianten en dergelijk volk, en speel de zelfs mee in den schouwburg, zong en danste ook. dat velen er schande over spraken, dat een Koning zich zoo mal aanstelde. Van lieverlede kwamen aDe apensoorten meer en meer ln aan zien en moest men het aanzien, dat de leeuwen kamerdienaars en boodschaploopers zyn moesten, en dat zy den aap, die hun de voeten op den nek zette, bevend en kruipend de klauwen likten, en dat de machtige olifanten hout en water droe gen, en de tyger als bediende aan de deur moest staan. Zoo sluw en listig was Koning Oerang-Oetang ln zyne kunsten. En daar t gansche volk zeer geplaagd en eDendig was, en het land de vreese- iyke verkwisting, weelde en aanmatiging der apen niet langer verdragen kon, zoo spande het her- haaldeiyk samen en stond op tegen den Koning; maar hy was hun te slim af. Tal van opstande lingen werden gepakt en opgehangen, Ja de arme honden werden byna uitgeroeid. Doch het spreek woord zegt: „de kruik gaat zoolang te water, tot dat zy breekt", en dat zou Koning Oerang-Oetang ook ondervinden. Ten slotte gelukte het een beer t was de opperhofmeester den Koning op zyn leger te overvaUen en te vermoorden. Uit aDe oorden en hoeken stroomden nu de onderdanen naar de hoofdstad en sloegen aDe apen dood, die ze maar te pakken "konden krijgen. Nu moest er weer een nieuwe Koning zyn, en men polnsdo er over na, wie het wezen zou. Men wilde nu het aDerbefst een Koning kiezen uit de diersoorten die gras eten; want men verbeeldde zioh, dat men dan goede dagen zou kunnen beleven. Aldus gebeurde het dan ook. De bok werd tot Koning gekozen, en men zong, en Juichte 4at het door de heele wereld weerklonk. Maar, lieve hemeltje, aan die Bokkenregeertng zouden ze denken, zoolang de wereld bestond. Wat werd er hulsgehouden! De bok had den ezel tot zyn eersten Minister, het schaap tot zyn ad judant benoemd, en aan t Hof ging het als ln Constantlnopel toe; Ja, nog veel erger dan ginds. Het waa verschrlkkeiyk, zooals er te werk gegaan werd. Boomen met appelen en peren zag men niet meer, groene welden evenmin, en ook ner gens koren- en roggevelden. Velen haalden alles af en weg, en er werd geregeerd, alsof niemand op permachtig waa. In het gansche rijk van Koning Bok waa niets meer te zien als dlstelen en door nen; want de ezel wilde zich dageUJks aan distels to goed doen, en den Koning smaakten de bittere blaren van het struikgewas t aDerlekkerot. Toen nu deze Koning Bok op hoogen leeftyd gestorven was, meende het dlerenvolk. dat men het nu met die koningsverwisseling voldoende beproefd had, en zyn ze maar weer tot den leeuw teruggekeerd. Van de weinige leeuwen die er nog overgebleven waren, heeft men toen een Jongen Leeuwenprins gekozen. Deze heeft streng en flink geregeerd, geDJk zyne voorvaderen. En de regeerder dient ook wel flink te zijn, want ook ln het Dierenryk gebeuren dingen, die niet altyd goed zyn m één baas moet er wezen DE DRAAK. (Vervolg en atoO De weg naar het bosch ging over heuvelen, m majesteit die niet half genoeg gegeten had, uit opwinding naar het avontuur schudde geweldig heen en weer en zyn niet goed gevulde maag begon hem danig te hinderen. „Wel, heb Ik ooit I" riep hy verstoord zoo menig keer ben lk naar bulten gereden en nog nooit heb lk zooveel last van de hobbeUge paden gehad, „Maarschalken moesten hiervoor zorg dragen gromde hy nog oavrlendetykas. De kleine vreemde i nu met listige oogjes aan te 1 Maar na een pooaje kwam hal door da warmte of wel, was het uit nieuwsgierigheid 7 stond de vorst op en keek van uit de koetg naar de soldaten en ruiters, die den stoet vooraf gingen. Deze schenen niet zoo heel erg op hun gemak te zijn. zy loerden en gluurden rond, ang stig achter het gebladerte van de struiken kijkend» ieder oogenbbk vreezend, bet verschrikkelijk* monster te zien. Wat zyn ze bang, wat zyn ze laf risp de hooge gebieder, die van boosheid overstuur weer gin# zitten en wegzakte ln de fluweelen kussens. Kort daarop zakte het doorluchtige hoofd van den vorst eveneens en bewees een zacht snurken dat zyn Majesteit ln droomen verzonken was. Zeker hy droomdeHy zag een hofstoet waarvan hy hot middelpunt vormde een Jui~ chendo menigte.... en dan oen wagen, waarop een aDervreemdst dier lag ultgoatrekt. En juist deed hy zyn mond wyd open, om hot opgewonden volk toe te spreken, toen hy wakker werd en tot zyn schrik bemorkte, dat do kanselier den grooten zak goudstukken, die onder do bank lag, bezig was uit to schudden en de vreemde man met be geerige oogen stond toe te kyken. In een oogenblik begreep hy den toeleg. In minder dan geen tyd was do trouwelooze dienaar gevangen genomen oix ook de vreemdeling, die nog trachtte met allerlui strijkages zyn schuld te betuigen, hoorde tot zyn schrik, dat hy hetzelfde lot als don bedrieger zou deelen. En, al hief hy zyn handen nog zoo angstig, afwerend op, toen de soldaten op hem afkwamen de vorst was en bleef ongenadig en het „den draak willen steken" met den fconing, is hen duur te staan gftknmfln. ft geheimzinnige huis. (Vry Q&ar hei b&geiech). Vervolg I k Iets hadden om den tyd te verdry- ltt naar de auto. en bekeken haar. zy |<d mooi gebouwd, maar byzonder veel t aan te zien. en 't eenige, wat hun k. was het boek, waar ze de mannen löen lezen. Het lag open op een der gen Noël leunde over het wiel en be- i vol aandacht Nu riep hy Madge een vreemdsoortig boek, waarin die lui hil, op den titel wijzende. Wlsche Huizen", las ze, zyn vinger (Waarom zouden ze daar zoo'n belang Hoar het niet. Laten we er eens tn zien. geslist merkwaardig uit," antwoordde er naar uitstrekkende. „Ze zullen J®den. denk Je wel iets hebben kunnen tegenwerpen, p tets anders haar aandacht want l bemerkte ze een gestalte waarin oerkende. Dadeiyk stootte ze Noël J hem het feit mede. ,7°; zei hy opkykende. „Wat zou die ja doen we doen vroeg Madge. 2 eendje", was Noël's antwoord. „Hy *Ueen Billy, En dien kent hy zelfs bleek het, dat hy, zoo hy hunne J^wlst, hen toch herkende, want hy y staan en nam hen scherp op. m hy eensklaps. „Hebt ge hier Iets F*1 toen sprak hy - „Ja". C* op norachen toon, „Jo zult Je gading vinden. Vooruit!" En de hei met onzeker» blik aan- «naman eensklaps voorover, stap te op de touwladder en begon naar beneden te klimmen. „JuHie gaat, niet waar?" bromde hy, opziende terwyi aDeen zyn hoofd en schouders nog zicht baar waren. Vervolgens daalde hy dieper en die per, zeker overtuigd, dat zy zouden gehoorzamen en even als BDly verdween hy voor hunne oogen. Noël keek Madge ontzet aan. „Geest van den grooten Caesarriep hy eln- deiyk uit, „dat 's wat moois. Hy zal BDly vinden en de hemel weet wat dan gebeurt. Wat doet hy hier Madge keek angstig. „Wat kunnen we doen?" „Niets", zei Noël vastberaden. „Het eenige, wat wy kunnen doen is wachten en zien, wat gebeurt. Ik hoop, dat BDly zoo verstandig zal zyn zich te verstoppen. Laat ons luisteren." Zoo zeggende, naderde hy behoedzaam de ope ning van den afgrond en nederknlelende trachtte hy elk geluld op te vangen. Madge knielde naast hem en samen wachtten zy. Maar de minuten verliepen en nog steeds vernamen ze niets van Billy. Toen, op eens, terwijl Madge angstig uitzag naar hulp, bewoog de ladder. „Daar is Billy," zei Noël. „Den hemel zei dank. Laat ons zien, hoe hy boven komt. Ik kan je zeggen, dat ik ongerust begon te worden." „En De," zei Madge en hurkte naast Noël, ter- wyi ze samen naar de schommelende ladder keken. -Daar la hy-, riep Madge vrooiyk toen ze een hoofd zag verschynen. toen wierp se zich met een kreet van schrik terug. N„een. t to een der mannen. O Noël!" Ze greep zyn arm en beiden keken vol ontzet ting den klimmer aam zyn gezel volgde en eln- deUjk verscheen Cashman. Op eens keek Cash- man naar de kinderen. Hy kwam het gebalde vuisten op hen al -Weg met Jullie", riep hy woedend. „Wat wilt ge hier, kleine apen?" zyn toon waa uitdagend en hy scheen zoo ern stig en Uep soo woest naar hen toe. dat belden zich omkeerden en vluchtten. slechts voor tm ncyihll» D* «r <kr Jtaliv mocht niet op deze wyze bevlekt worden, dacht Noël en plot seling terugkeerende, Dep hy met opgeheven vuisten op zyn vervolger toe. Het was een dap pere poging, maar ze liep verkeerd af, zooals trouwens te voorzien was. Want de man nam hem op en Dep een eindje met hem voort. „Daar", bromde hy, Noël neerzettende. „Nu verdwynt ge, hè? En bemoei Je met Je eigen zaken, zooals lk Je reeds eerder zei." Hy had meer kunnen zeggen, maar op dit oogenblik hoorden ze een geroep uit de richting van de auto, en omziende bemerkten Madge en Noël, een vrouw, die Dennes droeg en den motor naderde. De twee mannen hielden zich reeds met de machine bezig. „O I Dennis 1" schreeuwde Madge en volgde Noël, die op den wagen toeUep. Ze zagen de dame en de mannen met hun ge vangene instijgen en hoorden t gepuf van de machine. En toen begon de auto te bewegen, eerst langzaam en toen sneDer, terwyi ze over de helde vloog als gold het iemands leven. BDly vergetende holden Madge en Noël de auto na. Maar zy won meer en meer. zy zwaai de en hobbelde over de heide, en reed eindeiyk recht op den weg toe, terwijl Cashman zich in tegenovergestelde richting verwij derda VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Het onderzoek ln den afgrond. Niettegenstaande de meiheid der automobiel, zou de vervolging niet geheel hopeloos wezen, want, alvorens zy den grooten weg bereikten, moesten zy over een stuk zeer ruwen grond rij den, en reeds ging het voertuig veel langzamer. Toen Noël, die voor Madge en Helene uitliep, dit bemerkte, begon hy te draven, ten einde Dennis te bereiken. Hy wist niet wat hy elgeniyk doen zou, als hem dit gelukt was, want hy was er van overtuigd, dat hy aDeen tegen die vreem den niets beginnen kon. Maar hy dacht, dat er een vergissing moest hebben plaats gehad, en dat men Dennis, zoodra dit ontdekt werd, zou los laten. Misschien kon hy zich verklaren, of de maoa» bedreig». De geest der „Familie" be zielde hem, en vol moed holde hy over de helde, terwijl hy byna buiten adem geraakte, met hoogroode wangen bevende knieën voor waarts. Nog twintig meter ongeveer en hy zou er wezen. Maar de weg was nu zeer naby en de chauffeur deed de machine, aDe gevaar trotsee- rende, weer met voUe kracht voortvliegen. Met eenige bochten en zwaaien was zy eens klaps op den weg, en voort snelde zy, sneDer en sneDer een wolk stof opjagende ver van Het Huls en den armen Noël, die zich snikkende ter aarde wierp en trachtte tot adem te komen. Hy zag nauweDjks zyn twee zusjes, die schreiend en ademloos by hem kwamen. Hy was vervuld van angst over Dennis en vol bitere teleurstelling. Het duurde lang eer hy een weinig uitgerust en zoodanig tot zicnzelven gekomen was, dat hy tn staat was rechtop te zitten en om zich heen te zien. Voor hem stond Helene schreiend den motor na te staren, dien ze nog konden hooren voort stormen over den landweg, heel in de verte, bui ten hun bereik. „O, Noël, Noël, waar zouden ze ham heen bren gen? Wat beduidt dit toch? O, arme, kleine Den- nis? Wat zal Moeder zeggen?" „Hou je stil," zei Noël boos. „Wat helpt dat nu Helene. Eerst moeten we BDly terug hebben." Hy sprong met gebalde vuisten op. „Billy, maar waar te BDly?" „Madge zal t Je vertellen," antwoordde Noël, naar den afgrond toehoDende. Hy wilde niet over wonnen worden door aUea, wat hem overkomen was, maar bedacht nieuwe plannen. Hy wist, dat hy Billy eerst moest opzoeken, en hy was erg blij toen hy bemerkte, dat Cashman nergens meer te zien was. Madge verklaarde Bffly's afwezigheid, terwyi ze naast Helene voortliep. Maar toen ze by het hol kwamen hoorden ze tot hun grooten Bohrfir, dat Noël geen antwoord op zyn roepen ha* gekregen; want nog steeds stond hy gebogen over den ranc en tuurde naar de diepte. „Wat *n gekke geschiedenis!" zei hy, zich naar hem omwendende. .Hy schijnt my niet to hoor». Komt help me. Nu, al» tegelijk r Nu riepen ze alle drie tegelijk en luisterden, hopende, dat BDly zou antwoorden. Maar, ze wis ten niet, dat hun broeder terwijl zy den motor vervolgden, om hen geroepen had, en dat hy hen nu niet meer hooren kon. En toen hunne stem men vergeefs geklonken hadden naar de diepte, keken re elkaar treurig en angstig aan. Want nu de touwladder weggenomen was konden ze niet naar beneden gaan zoeken, en zien, wat de reden was, dat Billy hen niet antwoordde. „Het beste, wat wy doen kunnen te naar htits Uien," zei Noël eensklaps opstaande, en daar hulp halen, want hy moet daar beneden verdwaald zyn. De hemel geve, dat hy niet gewond te. Ik begrijp er niets van." •Laat ons gauw gaan," zei Helene, en ze vlogen over de helde, tegen alles tn hopende, dat het goed zou afloopen en dat Dennis ben terugge bracht zou worden. Het was een vermoeiende tocht, die ze fnoesten afleggen, want ze waren bang en ademloos, en het was een treurig groepje, dat het ouderlijk huto eensklaps kwam btnneiv* stormen. De heer Holland, die zat te lezen, keek ver baasd op. Maar toen hy het verhaal van Noël, dat afgebroken en stamelend gedaan werd, aan hoorde, werd zyn gelaat strak en verdrietig. Toen Noël gereed was, voegde Helene er het hare by en zich eensklaps Cashman herinnerende, overhan digde ze diens brief. „Let op mijn werk heden avond?" riep do heer Holland uit „en Dennte verdwenen I Wat beduidt dit alles toch?" „Bedoelt Cashman, dat hy zich op u wreken wil?" vroeg Noël. De heer HoHand stond op: ,Jk weet het niet!" zei hy ernstig terwyi htJ liefkoozend de hand op den schouder zijner vrouw legde. „Maar we mogen geen tyd verspillen. Kom mede, Noël. We gaan naar de politie." Dit zeggende vertiet hy haastig het vertrek e« even later liepen m samen de laan uit om hulp te iWordt vsrvoigd), j

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 21