SchagerCourant Kan jij telegrafeeren? GEESTELIJK LEVEN. DE RAADSELACHTIGE MAN. Zaterdag 6 October 1928 71ste Jaargang. No. 8335. Derde Blad. BILLY BO O. Win Mi.vl*. \J l X/O' Lju A in,. Au» L- A-t 1/ Het viel niet te ontkennen: hun uitgaven waren te boog. Er moest een stokje voor gestoken worden en wel zoo gauw mogelijk, vond Harvey Templa. Hij had Helene vroeger gezegd, dat zij zich op de eene of andere manier moest bezuinigen, maar de rekeningen waren weer even hoog, «de de vorige maand en zoo ging het toch ook niet Hij was Werk, met matig sar laris en als de huur en het loon van de dienstbode waren betaald, bleef er maar weinig over. Hoe meer hij er over dacht, des te beter scheen hem de oplossing dat Helene zelf het huishouden zou doen. Zij zouden heel best rondkomen wanneer zij loon en kost van de dienstbode konden uitsparen. Voor maar twee per sonen was het immers belachelijk een meisje te hou- den. Hij zei Sara dus dien avond, dat zij den volgen den dag, na het ontbijt kon vertrekken en betaalde haar de week uit. Maar hij zei er niets van tegen Helene voor 'a morgens. Helene had nooit huiswerk gedaan, dat wist hij, want haar Moeder was rtjk; maar nu ze een arm man getrouwd had, moest rij zich naar zijn omstandigheden schikken. Onder het ontbijt begon hij haar erover te spreken. Het was een heerlijke morgen en hun raam stond open, net als van het huls daarnaast, waar mr. Belden woonde, die nu leder woord zoo duidelijk verstond, of hij In dezelfde kamer zat; maar dat wisten rij niet Helene, zei Harvey, de rekeningen zijn deze maand hooger dan gewoonlijk en zoo kan het onmo gelijk blijven gaan. WIJ moesten het zonder een dienstbode zien te stellen, tot wfl het heter zullen hebben. Het zonder dienstbode stellen, sprak Helene hem na Maar, Harvey, je begrijpt toch, dat wij moeten eten, of ben Je van plan en pension te gaan? Neen, lk bedoel, dat Je eene moet probeeren zelf je huishouden te doen. Het spijt mij, dat lk het je vragen moet, maar tk zie waarlijk geen anderen üli» weg. Maar beate Jongen. Ik k&n niet huishouden; Ik zou niet weten, hoe lk het doen moest Nu dan moet Je het leeren, zei WJ een beetje boos. Zoo moeilijk ls het toöh niet MIJ dunkt iedere vrouw moest het kunnen. Ja, ik zal het wel leeren, denk Ut. Zoo dom ben lk nu niet. Maar daar la veel tUd voor nOodlg vrees ïk. 3r is geen beter tijd, dan het heden, antwoordde hij, met een poging om nog grappig te ril.- Als de din gen gedaan moeten worden, dan brengt uitstellen ons niet verder. Ik heb het Sara al gezegd, dat ze vertrek ken moet Ze gaat vandaag. Mts. Temple was boos, maar ze liet het niet merken. Na eenige oogenbllkken antwoordde zij bedaard: Dat is werkelijk wat overhaast gehandeld, dunkt mij, Geloof je niet, dat het beter zou zijn, als wij haar nog een maand hielden en dat lk dan van haar kon leeren? Ik weet volstrekt niets af van koken. Het was niet verstandig er een dienstbode op na te houden, dat wil ik grif erkennen, maar lk besef, dat lk nu te wei nig van een huishouden weet om er zelf voor te zorgen O, je zult het toch wel gauw leeren en ln het begin zal lk niet op kleine verkoerdlgheden letten. Huishouden ls gemakkelijk genoeg; Je zult zien, het zal wel gaan. Het spijt mij voor Je, ctiaar Je weet dat Je een arm man hebt getrouwd. Het is niet dat lk het werk «liet wil doen, Har- veij, maar lk kan het niet Ik vind het niet erg billijk van Je, dat ineens van mij te vergen. Neem een kookboek, dan zal lk Je wel zeggen hoe Je het doen moet Maar nu moet lk gaan. Maak niet te veel werk van den lunch. Be zal me met Iets heel eenvoudigs tevreden stellen, tot Je er meer van af weet liefste. Hij lachte vroolljk, kuste haar en maakte toen, dat hij weg kwam, overtuigd, dat hij zijn plicht gedaan had. Helene bleef ln gedachten verdiept Zij waren pas een jaar getrouwd; de eerste maanden hadden zij en pen sion gewoond en waren toen overeen gekomen, dat het goedkooper zou zijn, een eigen huishouden te hebben; maar dat was het niet. En daaraan had Helene's on handigheid veel schuld. Zij was de eenige dochter van een rijke, maar onbeduidende vrouw en had haar ge heel e leven in pensions doorgebracht Helene's huwelijk met een armen, onaanzlenlljken klerk, was een groote slag voor haar Moeder geweest die met haar grieven naar een andere stad verhuisde. Nu was Helene wel volkomen bereid zich ln de armoede van haar man te schikken, als ze maar wist hoe ze dit doen moest. Zij werd opgeschrikt door Sara, die met een beleedlgd gezicht binnenkwam om te vertellen, dat ze ging. Helene zei werktuigelijk eenige woorden en wachtte, tot zij vertrok. Het was een moeilijken toestand, waar in zij zich bevond, maar ze zou niet bij de pakken neerzitten. Ze zou moedig haar plicht vervullen. Zij deed eerst het werk dat ze dagelijks gewoon was ge weest; maakte de huiskamer aan hcant, verzorgde haar vogeltjes en gaf haar planten water. Toen herinnerde zij zich dat ze nu het ontbijtgoed moest afwasschen en ging naar de keuken. Eigenlijk had zij haar leven lang nooit kopjes gewasschen, maar dat zou zoo'n bij zondere kimde niet verelschen, dacht ze. Toen ze olies op de keukentafel bijeen zag, scheen het haar een heele massa. Ze ging warm wafer halen om haar werk te beginnen; maar vond het vuur uit en den ketel koud. Helene stond verslagen. Zij had nooit over het aanmaken van een kachel gedacht. Zij keek er angstig ln, maar het was een donker mysterie voor haar. Al leen wist zij dat men papier gebruikte, want Sara kwam haar altijd vragen om pa.pier, dat verbrand kon worden. Zij nam dus de plaat van de kachel en legde voorzichtig twee kranten in den pot; zij vormde er een soort papleren vloer van, waarop zij alle brand stof gooide die de bak bevatte. Toen legde zij er de plaat weer op en probeerdo van. onderen het papier aan te steken. Het ging niet gemakkelijk en zij ver bruikte nog een krant en heel wat lucifers, eer het papier wilde branden. De eohuif stond geheel open om den oven te verwarmen en dus trok de kachel ge brekkig. Toen dan ook het papier begon te branden, drong het ook door iedere opening en sloeg de kachel uit, zoodat Helene bang werd. Wat moest zij doen. j Zij vreesde dat de buren zouden denken, dat het huls in brand stond. Ze lichtte de plaat weer op maar de rook verblindde haar en bracht tranen in haar oogen. Het was haar onmogelijk in zoo'n atmosfeer te blijven en ze vluchtte schreiend uit de keuken. Toen zij het waagde er weer binnen te komen, was de kachel be daard. Er kwam geen rook moer uit, maar van vuur was geen spoor to ontdekkèn. Het papier was ultgo- j brand en had de cokes onaangeroerd gelaten. Helene durfde geen nieuwe proef wagen, maar be sloot wijselijk te Trachten tot Harvey thuis kwam en haar zou leeren om vuur aan te leggen. Hst uur wan den lunch wa» niet ver meer af en hij eischts alles stipt op tijd. Maar tranen maakten echter plaats voor veront waardiging en zij oordeelde een kouden lunch goed genoeg voor iemand, die gehandeld had als Harvey, Zij doorzocht de provisiekast, maar vond niets eet baars als noten, boter, ingemaakte uitjes, droge koude aardappelen, een sneetje ham, dat van het ontbijt was overgeblevori, Ze dekte de tafel op de meest om slachtige manlor, zetts hst rijke maal er op «n glag mot boozen blik ritten wachten op do k«n»t van haar heer en meester. h.iA. „Je houdt mij voor den gek, Redneb, Als het huis van peperkoek ls gemaakt Dan kan ik mij best begrijpen, Waarom het rat en muizen smaakt" Plots'ling kwam de zon. te voorschijn. Verlichtte het huisje met vollen gloed. „Brand, brand, brand," riep Billy angstig, 'k Geloof, dat de brandweer komen znoet" \\sp- flirtuA t Was niets, de peperkoeken Gloeiden van boven tol; den grond, Leken nu een brandstapel, Die geheel in vlammen stond. Redneb lachte, lachte liart'lijk Zijn keel deed hem van 't lachen pijn Jongen, houdt je kalm, 't ls het huisje. Dat gloeit nu in den zonneschijn. Een nieuw groot avontuur vracht Billy. Het begint ln het volgende plaatje. Ieder jaargetijde wekt bijzondere gevoelens bij ons op. Onwillekeurig verbinden wij bepaalde stemmingen aan de vier tijdperken, waarin wij het jaar plegen te ver- deelen. Lente, zomer, herfst, winter. Elk dezer namen roept zijn sfeer te voorschijn. Hoe guur het voorjaar vaak kan zijn, we blijven de lente toch beschouwen als het „liefelijke" getijde, waarin het jonge teere groen als een sluier zich spreiden gaat over boom en struik, waarin het nieuwe leven als een jonge God uitgaat over de aarde, waarin mensch en dier sterker en machtiger dan ooit de liefde tot het „zijn" ln zich voelen als een onuitroeibaar instinct. En blijft niet de zomer, al moge Ihlj ons minstens acht keeren van de tien teleurstellen, voor ons de tijd van warmte en zonneschijn, 'beeld van het leven, dat 'geste gen ls tot zijn hoogtepunt en glorieert in pracht van schitterende kleuren? j Dan komt de herfst Hij doet de vreugde temperen. Het lied van levenslust en levensvreugde klinkt minder I luid. Want van naderenden dood, van verkwijnen en versterven, van matter-wordende glanzen en stralen is j'hij de bode. Hij brengt iets van weemoed. Hij doet ons denken aan scheiden van iets dat ons lief is en goed.En we voelen iets van die scheldenspijn snerpen ln den vla- genden herfstwind, die onbarmhartig zijn slooperswerk verricht, wanneer hij rent over de velden en giert door de bosschen. En als de herfst ls uitgeraasd, komt de winter. De dood. De stilstand. Wij denken aan vorst en sneeuw. I Verharding van den bodem en ljsbevloering der wateren, j Als armzalige van alle schoonheid beroofde martelaren I staan de boomen, huiverend in de koude. Gerulschlocs I daalt de sneeuw neder: witte dons, zich spreidend ovtr het kille graf, waarin het eens levende verzonk. En ae mensch kruipt weg in zijn huls en weet zich daar ln een veilig warm nest, temidden van de verkleumende guur heid om zich heen. j Misschien heb ik in het voorafgaande de gedachten vertolkt die ook bij de lezers opkomen als zij aan de vier jaargetijden denken. Ik ben er toe gekomen dit te doen, omdat lk onder j den Indruk geraakte van den herfst, die zijn Intocht heeft gehouden. y Voor mij is de herfst het jaargetijde, dat het sterkst tot mij spreekt en, voor zoo ver lk me kan herinneren, dit ook altijd heeft gedaan. Ik ben een bewonderaar van de tinten en kleuren, welke de herfst ons brengt. Daarnaast voel lk voor de mooie, wilde luchten, welke dit jaardeel ons laat zien. Langen tijd aaneen kan ik zitten kijken naar het woeste spel 'boven mijn hoofd, wanneer de wolken elkaar na jagen, elkaar overvallen als wilde dieren vol gulzigheid. Zelfs een grauwe regenlucht kan mij bekoren, als ik de loodkleurige waterzakken zie zwellen en zwellen, nader- komen en dan doorbreken, om het water neer te plen- sen met een heftigheid, die herinneringen aan den zondvloed wakker roept. Maar het machtigst spreekt tot mij de herfstwind en wanneer deze aangroeit tot 'n storm, dan komt een diepe ontroering over me. Dan komt die weemoed, waarvan ik 'zooeven sprak, lang zaam op ln mijn ziel. O! die titanische, vernielende kracht, waartegenover den mensch zijn kleinheid zoo kan voelen. Ik hoor hoe het fluit en giert en loeit, ik hoor het kraken en kreunen, het jammeren en klagen en het wordt alles tot één. groote symfonie van geluiden: een lied van overwinning over het brooze en teere, dat sterven moet onder de slagen van den sterken held. Het Is 't voorspel van den dood, die komen gaat. Door de lucht dwarrelen de bladeren der boomen, wier kruinen schudden met droef gebaar, langs wier takken en stammen het water sijpelt naar omlaag, als tranen geschreid om het wreed verlies van met liefde gebaarde kinderen. Straks zullen ze neerliggen en wegrotten en demensch zet er zijn voet op, niet denkend aan hun schoonheid van weleer. Zoo vergaat alles, niets Is blij vend, ook de boomen hebben hun tijd en dan worden ook zij ontworteld door den machtigen vernieler om neer te liggen en te vergaan. Maar als de herfst is gekomen, hooren we dan ook .niet den bronstigen roep van de hertebokken? Galmen dan niet hun zware geluiden door de bosschen? Het ls de sterke, duistere drang naar paring, dat is naar levensvoortzetting en naar levensbehoud, welke als een uitdaging tegen den levensvernieler oplaait. Het ls de kreet van het leven ,dat worstelt tegen den dood, dat zil wil loswringen tilt diens Ijzeren greep 1 FEUILLETON Naar het Engelsch van EDGAR WALLAGE. HOOFDSTUK L Een Huwelijksaanzoek. „Je bent mooi", reide Mijnheer Maurice Tarn be dachtzaam. „Je bent jong. Je zult me waarschijnlijk ^ele jaren overleven. Ik 'ben niet de man die je zou laten beloven niet te hertrouwen. Dat zou de rein ste zelfzucht zijn en ik ben niet zelfzuchtig. Bij mijn dood zal je een groot vermogen ten deel vallen; bij mijn leven zul je alle genoegens van mijn rijkdom smaken. Mogelijk heb je mij nooit in het licht van echtgenoot bezien, doch een huwelijk tusschan voogd en pupil is niets ongewoons, en het verschil in onze leeftijden is geen onoverkomelijk bezwaar". Hij sprak als zegde hij een vooruit overdacht lesje op en Elsa Marlowe had hem in de grootste verba zing aangeboord. Indien het ouderwetsche buffet uit eigen bewe ging op zijn kop was gaan staan, indien Edgin Cres- cent eensklaps naar een van de voorsteden van Bag- 'üad verplaatst wa,s had zij niet méér verwonderd kunnen geweest zijn. Doch Elgin Crescent stond in Bayswater en de rust in de sombere eetkamer in net landhuisje van Maurice Tarn werd door niets verstoord; en hier was Maurice Tarn zelf, aan de andere zijde van de ontbijttafel gezeten, een onge schoren, slordig gekleed man van zes en vijftig Wiens bevende hand., die werktuigelijk naar zijn horsteligen grijzen knevel gebracht werd, een wel sprekend getuigenis was van zijn drinkgelag van aen vorigen avond (toen zij! 'dien morgen in zijn Werkkamer naar binnen gekeken had, stonden er drie ledige flesschen op de tafel) en hij deed haar een huwelijksvoorst-el. Zij kon hem slechts in stomme verbazing aanzien, haar ooren nauwelijks geloovende. „Ik vermoed dat je me voor krankzinnig houdt", ging hij langzaam voort. „Ik heb het zeer rijpelijk overdacht, Elsa. Zoover ik weet, is je hart vrij. Er bestaat geen enkele reden ter wereld, behalve be halve ons verschil in leeftijd, waarom hert niet zoo zou kunnen worden." „Maar nrnar, Mijnheer Tarn", stotterde zij, „ik had nooit kunnen denkenhet is natuurlijk een onmogelijkheid 1 Zou hij nog dronken zijn? vroeg zij: zich zonder een zweem van afkeer af, want vijftien jaren van samenleven met Maurice Tarn hadden niet ge strekt tot vermeerdering va.n haar ontzag voor hdm; indien zij door zijn aanzoek, dat haar als een don derslag bij helderen hemel getroffen had, niet zoo verbijsterd geweest was, zou zij! hebben kunnen la chen. „Ik heb geen verlangen om met u te trouwen, ik verlang met niemand te trouwen. Het is zeer zeer vriendelijk van u, en natuurlijk voel ik mij" zij kon onmogelijk het woord „vereerd" over de lip pen brengen. „Doch het i» te belachelijk!" eindigde zij sneL Zijn vermoeide oogen bleven op haar rusten en haar woorden deden hem; zelfs de oogleden niet neerslaan. „Ik ga weg naar ergens anders heen. Ik moet weg voor voor mijn gezondheid. Sedert Majoor Amery aan het hoofd van de zaken gekomen is, kan ik onmogelijk langer blijven." „Weet Ralph er van dat gij wilt weggaan?" vroeg zij, terwijl haar nieuwsgierigheid de overhaud over haar verrassinig kreeg. „Neen!" Het woord word bijna door hem uitge schreeuwd. „Dat do«t hij niet, hij mag het' niet we ten! Begrijp je, Elsa? Onder geen voorwaarde mag Ralph vernemen, wat ik in vertrouwen tot jou gezegd) heb. Denk er nog; eens over na." Tot haar groote verademing, liet hij het onderwerp met een gebaar varen. Volle tien minuten lang staar de zij uit het venster. De eetkamer van Mijnheer Tarn had het uitzicht c»p den tuin van Elgin Cros cent, een tuin, die niet verschilde van die van de huizen welke er van achteren op uitkwamen. Hot was geen tuin in de eigenlijke beteekenis van het woord, daar hij niets anders was dan een uitge strektheid armzalig gras, doorsneden door bruine paden; en zijn beste eigenschap werd het hoogst ge waardeerd door de ouders van zeer jeugdige kinde ren. Op zonnige dagen was de schaduw van den hoogen hoorn in het midden van den tuin een, ge liefkoosd rustplaatsje, voor kindermeisjes en de wichten op wie zij moesten passen. Op dit uur was de tuin verlaten. Het bleekgele zonlicht, dat schuin door het groote venster viel, teekende een ruitvor mige plek op de tafel en verleende aan de lente bloemten, die, dank zij een beweging met haar stoel, Mijnheer Maurice Tarn hulpvaardig aan haar gezicht onttrokken, den glans dien hun toekwam. Door dit scherm van bloemen heen, wierp; zij een steelschen blik op hem. Hij droeg hetzelfde boord van gisteren hij deed onveranderlijk drie dagen mlet één boord; en zijn roestkleurige das werd: van achteren door een doffen gesp vastgehouden. De la pellen van zijn oude gekleede jas glommen door het veeljarig gebruik; zijn manchettten waren gerafeld. Berekenend, en voor haar doen, ijskoud, beschouw de zij hem in het licht van een mogelijken, bruide gom en rilde. Jegens haar voogd en zijn gewoonten had Elsa steeds een filosofisch geduid aan den dag gelegd. Zij had het aandringen op de aanschaffing van be tere kleeding moedeloos opgegeven, Hij had een ta melijk ruim inkomen, en eens had zij tot haar ver rassing vernomx, dat hij een aardig sommetje in de Bank had. Doch van aard en in gewoonten was hij vrekkig. Zij was hem iets verschuldigddoch niet veel: een opvoeding op de goedkoopste kostschool die hij had kunnen vinden; kleedgeld, dat met te genzin gegeven werd; een jaarlijkschen vacantietijd te Clacton; een dag of veertien in een overbevolkt pension; en een diploma voor stenografie en type- writen, ten einde haar voor de taak van particulier secretaresse van den ouden Amjery bekwaam te ma ken. Behalve deze dingen, gaf Maurice Tarn haar dat gene wat hij' een „tehuis" geliefde te noemjen. Zij had zich dikwijls nieuwsgierig afgevraagd wel ke vlaag van edelmoedigheid hem er toe bewogen kon hebben, het verweesde kind van een verren bloedverwant tot zich te nemen, doch de meest na Het ls maar sohijn, dat het leven voor den dood wijken gaat. In den duisteren schoot der hinden groeit het nieuwe leven en straks, als de lente haar Intocht houdt, dartelen de Jonge dieren naast de zoogende moeders vol nieuwe levenslust door de bosschen. En ontkiemen niet ter plaatse, waar de bladeren hun graf vonden en de boomen stierven, nieuwe zaden cm te worden tot de toekomstige bevolking van de zich-zelf altijd door verjongende natuur? En gaat het ons menschen niet evenzoo! Ook onder ons werkt de groote vernieler, maar ook wij zetten het leven voort. Uit ons staan nieuwe geslachten op. En... zij voeden zich met wat van ons overbleef! Dit doet me denken aan iets anders nog. Ook een herfstgedachte. De herfst ls oogsttijd eveneens. De vruchten worden geplukt En met welbehagen wordt het verzamelde op veilige plaats geborgen als teerkost voor den tijd, waarin niet meer geoogst kan worden. Zoo hebben wij ook onzen oogsttijd. Het zijn de na dagen van ons leven. Dan vragen wij onszelf af, wat lente en zomer onis hebben opgeleverde Dan komt de gedachte bij ons op: wat hebben we ln ons leven verworven aan werkelijk waardevolle goederen, waar op we kunnen teren ln den winter van ons leven. Wij hebben geleefd en geliefd, wij hebben gewerkt en ge zwoegd, wij hebben gezocht en gevorscht. Hebben we gevonden iets van datgene, waarnaar onze ziel dorstte? Zijn we wijze menschen geworden, die verzoend zijn met het leven en vrede kunnen hebben met al die schijnbare tegenstrijdigheden, welke ons in de volle mid daghoogte van ons bestaan zoo kunnen benauwen en voeren tot opstandigheid? Want daar gaat het toch maar om! Wijsheid is het hoogst bereikbare. Zij ls iets anders dan verstandelijkheid en geleerdheid. Zij is de aan vaarding van de werkelijkheid met het diep besef, dat alles gaat, gelijk het moét gaan, niet als een wille keurig spel van blinde, domme krachten, maar als een openbaring van het mysterievolle leven, van den eeuwi gen wil, welke achter de verschijnselen de blijvende scheppingskracht is. Zij is het Godsgeloof in meest verheven vorm. Hot 'geloof niet in een God, zooals kinderlijke menschen dien vormen naar hun eigen beeld, maar in een God, die is de aldoordrlngende, allesrstuwendo Geest, opper ste Rede, opperste Wijsheid. Het ls niét gemakkelijk tot deze wijsheid te komen. Toch behoort zij te wezen de oogst van ons leven. Maar slechts enkele menschen hebben haar verwor ven ln haar volheid. Dat rijn de waarlijk rijken en hun herfst is van aandoenlijke schoonheid en doet ons denken aan de mooie herfstdagen in de natuur, met hunne matte glansen en teere kleurnuancen. Alle scherpte is weg en heeft plaats gemaakt voor zacht verglijden der tegenstellingen in het diffuse licht der dagen, die aan den winter voorafgaan. Zoo zijn ook de menschen, die de wijsheid des levens als htm oogst in den herfst hebben binnengehaald, Juist daarom zoo beminnelijk en aantrekkelijk, omdat het felle, het harde uit hun leven is verdwenen om plaats te maken voor die liefdevolle zachtheid welke voortkomt uit begrij pen. Het is een zegen met zulke levensrijpe menschen ln aanraking te komen; van hen gaat iets onweer staanbaars uit, dat ons goed kan doen en veredelen. Maar voor de moesten is deze volle rijke oogst niet weggelegd. Het grootste aantal onzer moet zich ver genoegen maar een heel klein deel daarvan. Als v.ij tenminste maar iets van die waarachtige wijsheid in ons leven hebben verworven! Dan hebben wij wat om op te toren, wanneer onzo levensavond komt Dan staan we niet arm en berooid in de wereld des geesten Want dit is wel het ergste wat ona kan overkomen: to moeten getuigen in den avond des levens dat onze lente en onze zomer zijn voorbijgegaan en we niet kunnen wijzen op een enkele vrucht, door ons geoogst. Door mijn kamervenater zie lk naar buiten. Mat- grijs is de lucht met hier en daar een even oplichtende plek. Het ia herfst en ik verata de taal, welke zij tot mij spreekt en ik ben er dankbaar voor, dat zij in mij versterkt het vertrouwen op het eeuwige, onverwoest bare leven, dat sterker ls dan de dood. ASTOR. bijkomende verklaring die zij ooit voor deze daad van altruïsme bad kunnen vinden bad zicb aan haar voorgedaan, toen bij haar op zekeren avond vertelde dat bij de eenzaamheid baatte en liever een kind in buis had dan een bond. Hij was «ogenschijnlijk verdiept in bet in micros copische stukjes snijden van de sterk gekruide kou de kip, want nu vroeg hij: „Staat er iets in de courant?" ÉÖij zelf las nooit couranten, en het hadi jaren lang tot een van haar plichten behoord hem het voornaamste nieuws uit de ochtendbladen mede te deelen. „Niets", antwoordde zij. „U heeft van de parlemen taire crisis gehoord?" Hij bromde iets binnensmonds en zeide toen: „Anders niets?" „Niets, uitgezonderd dat opium-schandaal'', ant woordde zij. Plotseling keek (hij op. „Opium-schandaal? Wat bedoel je?" Zij raapte de courant van den vloer op, waar zij haar had laten vallen. „Het gaat over twee kongsi's, die opium in dit land invoeren ik dacht niet dat dit uw belangstelling zou wekken", zeide zij, naar het 'bewuste bericht zoekende. Het toeval wilde dat zij hem juist aanzag en van verrassing liet zij bijna de courant uit haar hand vallen. De gelaatskleur van Mijnheer Maurice Tarn mocht altijd bleek heeten, doch thans was hij als krijt zoo wit. Zijn mond was wijd open gevallen, zijn oogen stonden verglaasd. „Twee kongsi's?" zeide hij heesch. „Wat bedoel je? Lees voor, lees voor," beval hij met schorre stem. „Ik dachtbegon zij. „Wat je dacht, doet niets etr zake, lees vor!" beet Tarn haar toe. Haar verrassinig verbergende, vond zij het bericht. Het besloeg een halve kolom aan de voorzijde van het voornaamste blad: „Door een half dozijn politiebeambten, vergezeld, deed Detective-Inspecteur Bickerson gistermorgen een inval in een onaanzienlijk pakhuis in White- chapel', en verrichtte een huiszoeking, na den bewa ker te hebben gearresteerd. Een aanzienlijke hoe-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 9