SchagerCourant
Kan jij
telegrafeeren?
GEESTELIJK LEVEN.
DE RAADSELACHTIGE
MAN.
Zaterdag 6 October 1928
71ste Jaargang. No. 8335.
Derde Blad.
BILLY BO O.
Win Mi.vl*.
\J
l X/O' Lju A
in,. Au» L- A-t
1/
Het viel niet te ontkennen: hun uitgaven waren te
boog. Er moest een stokje voor gestoken worden en
wel zoo gauw mogelijk, vond Harvey Templa. Hij had
Helene vroeger gezegd, dat zij zich op de eene of
andere manier moest bezuinigen, maar de rekeningen
waren weer even hoog, «de de vorige maand en zoo
ging het toch ook niet Hij was Werk, met matig sar
laris en als de huur en het loon van de dienstbode
waren betaald, bleef er maar weinig over. Hoe meer hij
er over dacht, des te beter scheen hem de oplossing
dat Helene zelf het huishouden zou doen. Zij zouden
heel best rondkomen wanneer zij loon en kost van
de dienstbode konden uitsparen. Voor maar twee per
sonen was het immers belachelijk een meisje te hou-
den. Hij zei Sara dus dien avond, dat zij den volgen
den dag, na het ontbijt kon vertrekken en betaalde
haar de week uit. Maar hij zei er niets van tegen
Helene voor 'a morgens. Helene had nooit huiswerk
gedaan, dat wist hij, want haar Moeder was rtjk; maar
nu ze een arm man getrouwd had, moest rij zich naar
zijn omstandigheden schikken.
Onder het ontbijt begon hij haar erover te spreken.
Het was een heerlijke morgen en hun raam stond
open, net als van het huls daarnaast, waar mr. Belden
woonde, die nu leder woord zoo duidelijk verstond,
of hij In dezelfde kamer zat; maar dat wisten rij niet
Helene, zei Harvey, de rekeningen zijn deze
maand hooger dan gewoonlijk en zoo kan het onmo
gelijk blijven gaan. WIJ moesten het zonder een
dienstbode zien te stellen, tot wfl het heter zullen
hebben.
Het zonder dienstbode stellen, sprak Helene hem
na Maar, Harvey, je begrijpt toch, dat wij moeten
eten, of ben Je van plan en pension te gaan?
Neen, lk bedoel, dat Je eene moet probeeren zelf
je huishouden te doen. Het spijt mij, dat lk het je
vragen moet, maar tk zie waarlijk geen anderen üli»
weg.
Maar beate Jongen. Ik k&n niet huishouden; Ik
zou niet weten, hoe lk het doen moest
Nu dan moet Je het leeren, zei WJ een beetje
boos. Zoo moeilijk ls het toöh niet MIJ dunkt iedere
vrouw moest het kunnen.
Ja, ik zal het wel leeren, denk Ut. Zoo dom ben
lk nu niet. Maar daar la veel tUd voor nOodlg vrees ïk.
3r is geen beter tijd, dan het heden, antwoordde
hij, met een poging om nog grappig te ril.- Als de din
gen gedaan moeten worden, dan brengt uitstellen ons
niet verder. Ik heb het Sara al gezegd, dat ze vertrek
ken moet Ze gaat vandaag.
Mts. Temple was boos, maar ze liet het niet merken.
Na eenige oogenbllkken antwoordde zij bedaard:
Dat is werkelijk wat overhaast gehandeld, dunkt
mij, Geloof je niet, dat het beter zou zijn, als wij haar
nog een maand hielden en dat lk dan van haar kon
leeren? Ik weet volstrekt niets af van koken. Het was
niet verstandig er een dienstbode op na te houden, dat
wil ik grif erkennen, maar lk besef, dat lk nu te wei
nig van een huishouden weet om er zelf voor te zorgen
O, je zult het toch wel gauw leeren en ln het
begin zal lk niet op kleine verkoerdlgheden letten.
Huishouden ls gemakkelijk genoeg; Je zult zien, het
zal wel gaan. Het spijt mij voor Je, ctiaar Je weet dat Je
een arm man hebt getrouwd.
Het is niet dat lk het werk «liet wil doen, Har-
veij, maar lk kan het niet Ik vind het niet erg billijk
van Je, dat ineens van mij te vergen.
Neem een kookboek, dan zal lk Je wel zeggen
hoe Je het doen moet Maar nu moet lk gaan. Maak
niet te veel werk van den lunch. Be zal me met Iets
heel eenvoudigs tevreden stellen, tot Je er meer van
af weet liefste.
Hij lachte vroolljk, kuste haar en maakte toen, dat
hij weg kwam, overtuigd, dat hij zijn plicht gedaan had.
Helene bleef ln gedachten verdiept Zij waren pas een
jaar getrouwd; de eerste maanden hadden zij en pen
sion gewoond en waren toen overeen gekomen, dat het
goedkooper zou zijn, een eigen huishouden te hebben;
maar dat was het niet. En daaraan had Helene's on
handigheid veel schuld. Zij was de eenige dochter van
een rijke, maar onbeduidende vrouw en had haar ge
heel e leven in pensions doorgebracht Helene's huwelijk
met een armen, onaanzlenlljken klerk, was een groote
slag voor haar Moeder geweest die met haar grieven
naar een andere stad verhuisde. Nu was Helene wel
volkomen bereid zich ln de armoede van haar man
te schikken, als ze maar wist hoe ze dit doen moest.
Zij werd opgeschrikt door Sara, die met een beleedlgd
gezicht binnenkwam om te vertellen, dat ze ging.
Helene zei werktuigelijk eenige woorden en wachtte,
tot zij vertrok. Het was een moeilijken toestand, waar
in zij zich bevond, maar ze zou niet bij de pakken
neerzitten. Ze zou moedig haar plicht vervullen. Zij
deed eerst het werk dat ze dagelijks gewoon was ge
weest; maakte de huiskamer aan hcant, verzorgde haar
vogeltjes en gaf haar planten water. Toen herinnerde
zij zich dat ze nu het ontbijtgoed moest afwasschen en
ging naar de keuken. Eigenlijk had zij haar leven
lang nooit kopjes gewasschen, maar dat zou zoo'n bij
zondere kimde niet verelschen, dacht ze. Toen ze olies
op de keukentafel bijeen zag, scheen het haar een
heele massa. Ze ging warm wafer halen om haar werk
te beginnen; maar vond het vuur uit en den ketel
koud. Helene stond verslagen. Zij had nooit over het
aanmaken van een kachel gedacht. Zij keek er angstig
ln, maar het was een donker mysterie voor haar. Al
leen wist zij dat men papier gebruikte, want Sara
kwam haar altijd vragen om pa.pier, dat verbrand
kon worden. Zij nam dus de plaat van de kachel en
legde voorzichtig twee kranten in den pot; zij vormde
er een soort papleren vloer van, waarop zij alle brand
stof gooide die de bak bevatte. Toen legde zij er de
plaat weer op en probeerdo van. onderen het papier
aan te steken. Het ging niet gemakkelijk en zij ver
bruikte nog een krant en heel wat lucifers, eer het
papier wilde branden. De eohuif stond geheel open om
den oven te verwarmen en dus trok de kachel ge
brekkig. Toen dan ook het papier begon te branden,
drong het ook door iedere opening en sloeg de kachel
uit, zoodat Helene bang werd. Wat moest zij doen.
j Zij vreesde dat de buren zouden denken, dat het huls
in brand stond. Ze lichtte de plaat weer op maar de
rook verblindde haar en bracht tranen in haar oogen.
Het was haar onmogelijk in zoo'n atmosfeer te blijven
en ze vluchtte schreiend uit de keuken. Toen zij het
waagde er weer binnen te komen, was de kachel be
daard. Er kwam geen rook moer uit, maar van vuur
was geen spoor to ontdekkèn. Het papier was ultgo-
j brand en had de cokes onaangeroerd gelaten.
Helene durfde geen nieuwe proef wagen, maar be
sloot wijselijk te Trachten tot Harvey thuis kwam en
haar zou leeren om vuur aan te leggen. Hst uur wan
den lunch wa» niet ver meer af en hij eischts alles
stipt op tijd.
Maar tranen maakten echter plaats voor veront
waardiging en zij oordeelde een kouden lunch goed
genoeg voor iemand, die gehandeld had als Harvey,
Zij doorzocht de provisiekast, maar vond niets eet
baars als noten, boter, ingemaakte uitjes, droge koude
aardappelen, een sneetje ham, dat van het ontbijt was
overgeblevori, Ze dekte de tafel op de meest om
slachtige manlor, zetts hst rijke maal er op «n glag
mot boozen blik ritten wachten op do k«n»t van haar
heer en meester.
h.iA.
„Je houdt mij voor den gek, Redneb,
Als het huis van peperkoek ls gemaakt
Dan kan ik mij best begrijpen,
Waarom het rat en muizen smaakt"
Plots'ling kwam de zon. te voorschijn.
Verlichtte het huisje met vollen gloed.
„Brand, brand, brand," riep Billy angstig,
'k Geloof, dat de brandweer komen znoet"
\\sp- flirtuA
t Was niets, de peperkoeken
Gloeiden van boven tol; den grond,
Leken nu een brandstapel,
Die geheel in vlammen stond.
Redneb lachte, lachte liart'lijk
Zijn keel deed hem van 't lachen pijn
Jongen, houdt je kalm, 't ls het huisje.
Dat gloeit nu in den zonneschijn.
Een nieuw groot avontuur vracht Billy. Het begint
ln het volgende plaatje.
Ieder jaargetijde wekt bijzondere gevoelens bij ons op.
Onwillekeurig verbinden wij bepaalde stemmingen aan
de vier tijdperken, waarin wij het jaar plegen te ver-
deelen. Lente, zomer, herfst, winter. Elk dezer namen
roept zijn sfeer te voorschijn.
Hoe guur het voorjaar vaak kan zijn, we blijven de
lente toch beschouwen als het „liefelijke" getijde, waarin
het jonge teere groen als een sluier zich spreiden gaat
over boom en struik, waarin het nieuwe leven als een
jonge God uitgaat over de aarde, waarin mensch en
dier sterker en machtiger dan ooit de liefde tot het
„zijn" ln zich voelen als een onuitroeibaar instinct.
En blijft niet de zomer, al moge Ihlj ons minstens acht
keeren van de tien teleurstellen, voor ons de tijd van
warmte en zonneschijn, 'beeld van het leven, dat 'geste
gen ls tot zijn hoogtepunt en glorieert in pracht van
schitterende kleuren?
j Dan komt de herfst Hij doet de vreugde temperen.
Het lied van levenslust en levensvreugde klinkt minder
I luid. Want van naderenden dood, van verkwijnen en
versterven, van matter-wordende glanzen en stralen is
j'hij de bode. Hij brengt iets van weemoed. Hij doet ons
denken aan scheiden van iets dat ons lief is en goed.En
we voelen iets van die scheldenspijn snerpen ln den vla-
genden herfstwind, die onbarmhartig zijn slooperswerk
verricht, wanneer hij rent over de velden en giert door
de bosschen.
En als de herfst ls uitgeraasd, komt de winter. De
dood. De stilstand. Wij denken aan vorst en sneeuw.
I Verharding van den bodem en ljsbevloering der wateren,
j Als armzalige van alle schoonheid beroofde martelaren
I staan de boomen, huiverend in de koude. Gerulschlocs
I daalt de sneeuw neder: witte dons, zich spreidend ovtr
het kille graf, waarin het eens levende verzonk. En ae
mensch kruipt weg in zijn huls en weet zich daar ln een
veilig warm nest, temidden van de verkleumende guur
heid om zich heen.
j Misschien heb ik in het voorafgaande de gedachten
vertolkt die ook bij de lezers opkomen als zij aan de vier
jaargetijden denken.
Ik ben er toe gekomen dit te doen, omdat lk onder
j den Indruk geraakte van den herfst, die zijn Intocht
heeft gehouden.
y Voor mij is de herfst het jaargetijde, dat het sterkst
tot mij spreekt en, voor zoo ver lk me kan herinneren,
dit ook altijd heeft gedaan.
Ik ben een bewonderaar van de tinten en kleuren,
welke de herfst ons brengt. Daarnaast voel lk voor de
mooie, wilde luchten, welke dit jaardeel ons laat zien.
Langen tijd aaneen kan ik zitten kijken naar het woeste
spel 'boven mijn hoofd, wanneer de wolken elkaar na
jagen, elkaar overvallen als wilde dieren vol gulzigheid.
Zelfs een grauwe regenlucht kan mij bekoren, als ik de
loodkleurige waterzakken zie zwellen en zwellen, nader-
komen en dan doorbreken, om het water neer te plen-
sen met een heftigheid, die herinneringen aan den
zondvloed wakker roept. Maar het machtigst spreekt
tot mij de herfstwind en wanneer deze aangroeit tot 'n
storm, dan komt een diepe ontroering over me. Dan
komt die weemoed, waarvan ik 'zooeven sprak, lang
zaam op ln mijn ziel.
O! die titanische, vernielende kracht, waartegenover
den mensch zijn kleinheid zoo kan voelen.
Ik hoor hoe het fluit en giert en loeit, ik hoor het
kraken en kreunen, het jammeren en klagen en het
wordt alles tot één. groote symfonie van geluiden: een
lied van overwinning over het brooze en teere, dat
sterven moet onder de slagen van den sterken held.
Het Is 't voorspel van den dood, die komen gaat.
Door de lucht dwarrelen de bladeren der boomen, wier
kruinen schudden met droef gebaar, langs wier takken
en stammen het water sijpelt naar omlaag, als tranen
geschreid om het wreed verlies van met liefde gebaarde
kinderen. Straks zullen ze neerliggen en wegrotten en
demensch zet er zijn voet op, niet denkend aan hun
schoonheid van weleer. Zoo vergaat alles, niets Is blij
vend, ook de boomen hebben hun tijd en dan worden
ook zij ontworteld door den machtigen vernieler om
neer te liggen en te vergaan.
Maar als de herfst is gekomen, hooren we dan ook
.niet den bronstigen roep van de hertebokken? Galmen
dan niet hun zware geluiden door de bosschen? Het
ls de sterke, duistere drang naar paring, dat is naar
levensvoortzetting en naar levensbehoud, welke als een
uitdaging tegen den levensvernieler oplaait. Het ls de
kreet van het leven ,dat worstelt tegen den dood, dat
zil wil loswringen tilt diens Ijzeren greep 1
FEUILLETON
Naar het Engelsch van EDGAR WALLAGE.
HOOFDSTUK L
Een Huwelijksaanzoek.
„Je bent mooi", reide Mijnheer Maurice Tarn be
dachtzaam. „Je bent jong. Je zult me waarschijnlijk
^ele jaren overleven. Ik 'ben niet de man die je zou
laten beloven niet te hertrouwen. Dat zou de rein
ste zelfzucht zijn en ik ben niet zelfzuchtig. Bij mijn
dood zal je een groot vermogen ten deel vallen; bij
mijn leven zul je alle genoegens van mijn rijkdom
smaken. Mogelijk heb je mij nooit in het licht van
echtgenoot bezien, doch een huwelijk tusschan
voogd en pupil is niets ongewoons, en het verschil
in onze leeftijden is geen onoverkomelijk bezwaar".
Hij sprak als zegde hij een vooruit overdacht lesje
op en Elsa Marlowe had hem in de grootste verba
zing aangeboord.
Indien het ouderwetsche buffet uit eigen bewe
ging op zijn kop was gaan staan, indien Edgin Cres-
cent eensklaps naar een van de voorsteden van Bag-
'üad verplaatst wa,s had zij niet méér verwonderd
kunnen geweest zijn. Doch Elgin Crescent stond in
Bayswater en de rust in de sombere eetkamer in
net landhuisje van Maurice Tarn werd door niets
verstoord; en hier was Maurice Tarn zelf, aan de
andere zijde van de ontbijttafel gezeten, een onge
schoren, slordig gekleed man van zes en vijftig
Wiens bevende hand., die werktuigelijk naar zijn
horsteligen grijzen knevel gebracht werd, een wel
sprekend getuigenis was van zijn drinkgelag van
aen vorigen avond (toen zij! 'dien morgen in zijn
Werkkamer naar binnen gekeken had, stonden er
drie ledige flesschen op de tafel) en hij deed haar
een huwelijksvoorst-el.
Zij kon hem slechts in stomme verbazing aanzien,
haar ooren nauwelijks geloovende.
„Ik vermoed dat je me voor krankzinnig houdt",
ging hij langzaam voort. „Ik heb het zeer rijpelijk
overdacht, Elsa. Zoover ik weet, is je hart vrij. Er
bestaat geen enkele reden ter wereld, behalve be
halve ons verschil in leeftijd, waarom hert niet zoo
zou kunnen worden."
„Maar nrnar, Mijnheer Tarn", stotterde zij, „ik
had nooit kunnen denkenhet is natuurlijk een
onmogelijkheid 1
Zou hij nog dronken zijn? vroeg zij: zich zonder
een zweem van afkeer af, want vijftien jaren van
samenleven met Maurice Tarn hadden niet ge
strekt tot vermeerdering va.n haar ontzag voor hdm;
indien zij door zijn aanzoek, dat haar als een don
derslag bij helderen hemel getroffen had, niet zoo
verbijsterd geweest was, zou zij! hebben kunnen la
chen.
„Ik heb geen verlangen om met u te trouwen, ik
verlang met niemand te trouwen. Het is zeer
zeer vriendelijk van u, en natuurlijk voel ik mij"
zij kon onmogelijk het woord „vereerd" over de lip
pen brengen. „Doch het i» te belachelijk!" eindigde
zij sneL
Zijn vermoeide oogen bleven op haar rusten en
haar woorden deden hem; zelfs de oogleden niet
neerslaan.
„Ik ga weg naar ergens anders heen. Ik moet
weg voor voor mijn gezondheid. Sedert Majoor
Amery aan het hoofd van de zaken gekomen is, kan
ik onmogelijk langer blijven."
„Weet Ralph er van dat gij wilt weggaan?"
vroeg zij, terwijl haar nieuwsgierigheid de overhaud
over haar verrassinig kreeg.
„Neen!" Het woord word bijna door hem uitge
schreeuwd. „Dat do«t hij niet, hij mag het' niet we
ten! Begrijp je, Elsa? Onder geen voorwaarde mag
Ralph vernemen, wat ik in vertrouwen tot jou
gezegd) heb. Denk er nog; eens over na."
Tot haar groote verademing, liet hij het onderwerp
met een gebaar varen. Volle tien minuten lang staar
de zij uit het venster. De eetkamer van Mijnheer
Tarn had het uitzicht c»p den tuin van Elgin Cros
cent, een tuin, die niet verschilde van die van de
huizen welke er van achteren op uitkwamen. Hot
was geen tuin in de eigenlijke beteekenis van het
woord, daar hij niets anders was dan een uitge
strektheid armzalig gras, doorsneden door bruine
paden; en zijn beste eigenschap werd het hoogst ge
waardeerd door de ouders van zeer jeugdige kinde
ren. Op zonnige dagen was de schaduw van den
hoogen hoorn in het midden van den tuin een, ge
liefkoosd rustplaatsje, voor kindermeisjes en de
wichten op wie zij moesten passen. Op dit uur was
de tuin verlaten. Het bleekgele zonlicht, dat schuin
door het groote venster viel, teekende een ruitvor
mige plek op de tafel en verleende aan de lente
bloemten, die, dank zij een beweging met haar
stoel, Mijnheer Maurice Tarn hulpvaardig aan haar
gezicht onttrokken, den glans dien hun toekwam.
Door dit scherm van bloemen heen, wierp; zij een
steelschen blik op hem. Hij droeg hetzelfde boord
van gisteren hij deed onveranderlijk drie dagen
mlet één boord; en zijn roestkleurige das werd: van
achteren door een doffen gesp vastgehouden. De la
pellen van zijn oude gekleede jas glommen door het
veeljarig gebruik; zijn manchettten waren gerafeld.
Berekenend, en voor haar doen, ijskoud, beschouw
de zij hem in het licht van een mogelijken, bruide
gom en rilde.
Jegens haar voogd en zijn gewoonten had Elsa
steeds een filosofisch geduid aan den dag gelegd.
Zij had het aandringen op de aanschaffing van be
tere kleeding moedeloos opgegeven, Hij had een ta
melijk ruim inkomen, en eens had zij tot haar ver
rassing vernomx, dat hij een aardig sommetje in de
Bank had. Doch van aard en in gewoonten was hij
vrekkig. Zij was hem iets verschuldigddoch niet
veel: een opvoeding op de goedkoopste kostschool
die hij had kunnen vinden; kleedgeld, dat met te
genzin gegeven werd; een jaarlijkschen vacantietijd
te Clacton; een dag of veertien in een overbevolkt
pension; en een diploma voor stenografie en type-
writen, ten einde haar voor de taak van particulier
secretaresse van den ouden Amjery bekwaam te ma
ken. Behalve deze dingen, gaf Maurice Tarn haar dat
gene wat hij' een „tehuis" geliefde te noemjen.
Zij had zich dikwijls nieuwsgierig afgevraagd wel
ke vlaag van edelmoedigheid hem er toe bewogen
kon hebben, het verweesde kind van een verren
bloedverwant tot zich te nemen, doch de meest na
Het ls maar sohijn, dat het leven voor den dood
wijken gaat. In den duisteren schoot der hinden groeit
het nieuwe leven en straks, als de lente haar Intocht
houdt, dartelen de Jonge dieren naast de zoogende
moeders vol nieuwe levenslust door de bosschen. En
ontkiemen niet ter plaatse, waar de bladeren hun graf
vonden en de boomen stierven, nieuwe zaden cm te
worden tot de toekomstige bevolking van de zich-zelf
altijd door verjongende natuur?
En gaat het ons menschen niet evenzoo! Ook onder
ons werkt de groote vernieler, maar ook wij zetten het
leven voort. Uit ons staan nieuwe geslachten op. En...
zij voeden zich met wat van ons overbleef!
Dit doet me denken aan iets anders nog. Ook een
herfstgedachte.
De herfst ls oogsttijd eveneens. De vruchten worden
geplukt En met welbehagen wordt het verzamelde
op veilige plaats geborgen als teerkost voor den tijd,
waarin niet meer geoogst kan worden.
Zoo hebben wij ook onzen oogsttijd. Het zijn de na
dagen van ons leven. Dan vragen wij onszelf af, wat
lente en zomer onis hebben opgeleverde Dan komt
de gedachte bij ons op: wat hebben we ln ons leven
verworven aan werkelijk waardevolle goederen, waar
op we kunnen teren ln den winter van ons leven. Wij
hebben geleefd en geliefd, wij hebben gewerkt en ge
zwoegd, wij hebben gezocht en gevorscht. Hebben we
gevonden iets van datgene, waarnaar onze ziel dorstte?
Zijn we wijze menschen geworden, die verzoend zijn
met het leven en vrede kunnen hebben met al die
schijnbare tegenstrijdigheden, welke ons in de volle mid
daghoogte van ons bestaan zoo kunnen benauwen en
voeren tot opstandigheid?
Want daar gaat het toch maar om!
Wijsheid is het hoogst bereikbare. Zij ls iets anders
dan verstandelijkheid en geleerdheid. Zij is de aan
vaarding van de werkelijkheid met het diep besef, dat
alles gaat, gelijk het moét gaan, niet als een wille
keurig spel van blinde, domme krachten, maar als een
openbaring van het mysterievolle leven, van den eeuwi
gen wil, welke achter de verschijnselen de blijvende
scheppingskracht is.
Zij is het Godsgeloof in meest verheven vorm. Hot
'geloof niet in een God, zooals kinderlijke menschen
dien vormen naar hun eigen beeld, maar in een God,
die is de aldoordrlngende, allesrstuwendo Geest, opper
ste Rede, opperste Wijsheid.
Het ls niét gemakkelijk tot deze wijsheid te komen.
Toch behoort zij te wezen de oogst van ons leven.
Maar slechts enkele menschen hebben haar verwor
ven ln haar volheid. Dat rijn de waarlijk rijken en hun
herfst is van aandoenlijke schoonheid en doet ons
denken aan de mooie herfstdagen in de natuur, met
hunne matte glansen en teere kleurnuancen. Alle
scherpte is weg en heeft plaats gemaakt voor zacht
verglijden der tegenstellingen in het diffuse licht der
dagen, die aan den winter voorafgaan. Zoo zijn ook
de menschen, die de wijsheid des levens als htm oogst
in den herfst hebben binnengehaald, Juist daarom zoo
beminnelijk en aantrekkelijk, omdat het felle, het harde
uit hun leven is verdwenen om plaats te maken voor
die liefdevolle zachtheid welke voortkomt uit begrij
pen.
Het is een zegen met zulke levensrijpe menschen
ln aanraking te komen; van hen gaat iets onweer
staanbaars uit, dat ons goed kan doen en veredelen.
Maar voor de moesten is deze volle rijke oogst niet
weggelegd. Het grootste aantal onzer moet zich ver
genoegen maar een heel klein deel daarvan.
Als v.ij tenminste maar iets van die waarachtige
wijsheid in ons leven hebben verworven!
Dan hebben wij wat om op te toren, wanneer onzo
levensavond komt Dan staan we niet arm en berooid
in de wereld des geesten Want dit is wel het ergste
wat ona kan overkomen: to moeten getuigen in den
avond des levens dat onze lente en onze zomer zijn
voorbijgegaan en we niet kunnen wijzen op een enkele
vrucht, door ons geoogst.
Door mijn kamervenater zie lk naar buiten. Mat-
grijs is de lucht met hier en daar een even oplichtende
plek. Het ia herfst en ik verata de taal, welke zij tot
mij spreekt en ik ben er dankbaar voor, dat zij in mij
versterkt het vertrouwen op het eeuwige, onverwoest
bare leven, dat sterker ls dan de dood.
ASTOR.
bijkomende verklaring die zij ooit voor deze daad
van altruïsme bad kunnen vinden bad zicb aan
haar voorgedaan, toen bij haar op zekeren avond
vertelde dat bij de eenzaamheid baatte en liever
een kind in buis had dan een bond.
Hij was «ogenschijnlijk verdiept in bet in micros
copische stukjes snijden van de sterk gekruide kou
de kip, want nu vroeg hij:
„Staat er iets in de courant?"
ÉÖij zelf las nooit couranten, en het hadi jaren
lang tot een van haar plichten behoord hem het
voornaamste nieuws uit de ochtendbladen mede te
deelen.
„Niets", antwoordde zij. „U heeft van de parlemen
taire crisis gehoord?"
Hij bromde iets binnensmonds en zeide toen:
„Anders niets?"
„Niets, uitgezonderd dat opium-schandaal'', ant
woordde zij.
Plotseling keek (hij op.
„Opium-schandaal? Wat bedoel je?"
Zij raapte de courant van den vloer op, waar zij
haar had laten vallen.
„Het gaat over twee kongsi's, die opium in dit land
invoeren ik dacht niet dat dit uw belangstelling
zou wekken", zeide zij, naar het 'bewuste bericht
zoekende.
Het toeval wilde dat zij hem juist aanzag en van
verrassing liet zij bijna de courant uit haar hand
vallen. De gelaatskleur van Mijnheer Maurice Tarn
mocht altijd bleek heeten, doch thans was hij als
krijt zoo wit. Zijn mond was wijd open gevallen,
zijn oogen stonden verglaasd.
„Twee kongsi's?" zeide hij heesch. „Wat bedoel je?
Lees voor, lees voor," beval hij met schorre stem.
„Ik dachtbegon zij.
„Wat je dacht, doet niets etr zake, lees vor!"
beet Tarn haar toe.
Haar verrassinig verbergende, vond zij het bericht.
Het besloeg een halve kolom aan de voorzijde van
het voornaamste blad:
„Door een half dozijn politiebeambten, vergezeld,
deed Detective-Inspecteur Bickerson gistermorgen
een inval in een onaanzienlijk pakhuis in White-
chapel', en verrichtte een huiszoeking, na den bewa
ker te hebben gearresteerd. Een aanzienlijke hoe-