ROME en OP 23 OCTOBER 1867 EN 23 ÓCTOBER 1922. HET GROENE ARMBANDJE. SftirCsal-cpiessmg Goedkoope en mooie sorteering. en Helder MODEARTIKELEN. «ooveel s c h ij nbeschaving, s c h U nvroomheid en c h ij nmoraliteit. In het streven om het kind reeds zoo vroeg mogo- lijk soogenaamJde „waarheden" in te prenten open baart zich naast heerschzucht, ook vrees voor vrijheid. Want het is eigenaardig dat, terwijl niemand (zoo- als dr. van Eeden zeide) de vrijheid openlijk honen durft, er toch bij talloos velen een onbestemde vrees voor haar bestaat. Deze vrees voor de vrijheid, welke zich uit in het weer herhaalde „dat do mensch er nog niet rijp voor is", en dat deze vrijheid tot bandeloosheid en velerlei kwaad zou leiden is in' diepsten grond niet anders dan ongeloof; ongeloof, dat ons temeer verbaast bij hen, die zeggen te gelooven in een God, die werkt in de harten der mienschen, die de menschheidi leidt naar zijn wil en1 de menschen roept tot volkomen heid. Kunnen zij dan niets gevoelen voor de betrekke lijke waarheid, uitgesproken in deze woorden van de dichteres: Want deugd is de natuur der ziel: zij ligt ten grondslag aan iedere vrije daad, waarbij de mensch geen werking ondergaat maar die hij door zijn eigen aard verricht. Zooals de vrijheid voor de plant bestaat in t groeien naar zijn wezen wil: in licht of schaduw, neerhangend of opgericht zoo is die van den menschelijken staat te handelen, naar deugd het wil altijd. Wanneer de ziel nu deze wetten eert dan is zij vrii van elke vreemde macht, een stad gelijk, die wijs zichzelf regeert en in het blij bewustzijn van haar kracht voelt zij de vreugde der volkomenheid. Ik heb dan ook een sterk vermoeden, dat die vrees voor de vrijheid maar al te vaak als ondergrond heeft: vrees voor het verlies van inacht. Want geen grootere bedreiging van (macht is er, dan de drang naar vrijheid. Waarom men dan veiligheidshalve dien drang tracht te dooden met een schijnheilig be weren dat noch tijd, noch mensch voor die vrijheid rijp zijn! En onze tijd ia in dit opzicht wel bijzonder leer zaam. Het is alsof in sommige kringen in onze maat schappij gaat doordringen een vaag besef, dat de betrekkelijke vrijheid, welke thans aan de verschil lende volken is gewaarborgd, moet worden ingekort Een soort van moderne tyrannie treedt op in open^ lijk en bedekt fascisme. De Fransche journalist Henri Béraut, die eenige, maanden achtereen door Europa heeft gereisd en per-1 soonlijk in aanraking is gekomen met leidende figu-1 ren op het staatstooneel, is daardoor tot een zeer merkwaardige conclusie gekomen. „Van het eene ein- i de van de Middeilandsche Zee tot het andere", zoo zegt hij, „verheft zich een keten van trotsch fascisme, waardoorheen een onzichtbare, ondergrondsche bran dende band loopt als het vuur van vulkanen. Oude gematigde burgers verontrusten zich over dezen ke- ten van dictaturen, die van Madrid in het uiterste westen loopt over Rome, Albanië, Athene, Angora, Moskou, Warschau en Kowno, aldus langzaam aan het oude, liberale parlementaire Europa insluitend". Hij had er aan kunnen toevoegen, dat ook in de Noordelijke Europeesche landen zij het dan voor- loopig op schuchtere wijze de fascistische gedachte door velen wordt aanbevolen als veiligheidsmaatre gel tegen het wassende verlangen naar vrijheid in de breede volkslagen. Dit brengt er mij toe nader in te gaan op de vrij heid met de economische omstandigheden in deze samenleving. Hierover de volgende maal. ASTOR. Dei leen U voorkomen foor te zor gen steeds Spirdse/oplossing ln huls te hebben, oS/bij het eerste teeken ven rheumaj/ch^pljnen de pynlljke plekken met Splrosol- oplossing, die diep in de huid en spieren dringt, in te wrijven. Bet» ®0p8*-prodtjcf. De Kerkelijke Staat, die eeuwenlang een groote rol in Europa had gespeeld, zag zich in de jaren, dat Vlctor Emanuel II v&n Savoie, bijgestaan door zijn bekwamen minister Cavour, naar een vereenlgd en onverdeeld Koninkrijk Italië streefde, enrstig bedreigd. Napoleon m, die aanvankelijk in de kaart van Savoie gespeeld had, meer echter om de Dubbel monarchie Oostenrijk-Hongarlje te treffen, dan om zich zooals toch feitelijk geschiedde, in het nieuwe Italië een machtigen buurman op den hals te halen, was, alhoe wel feitelijk te laat, paus Plus IX ter hulp gekomen, toen het bestaan van den Kerkelijken Staat bedreigd werd. Napoleon kon niet meer verhinderen, dat aan den Kerkelijken Staat groote stukken grondgebied ontnomen werden en er voor den Paus slechts een klein Wereldlijk gebied, bijna niet meer dan de Btad Rome met de Cam- pagna, en de Maremmen, overschoot, maar door troepen aan den Paus te leenen, verhinderde hij tenminste, dat ook de rest van den Kerkelijken Staat in bezit genomen werd door de nieuwe heerschers. Het zou anders fei telijk te gemakkelijk geweest zijn voor Cavour, want in en om het Vatlkaan was «Ik weerstandsvermogen verdwenen. Maar Cavour was oogenachljnlijk tevreden met den toestand en antwoordde toen men hem in 1860 over een verovering van Rome met geweld van wape nen sprak: neen, ik zal het op mijn manier belegeren; daar Italië niet naar Rome kan gaan, moet Italië af wachten tot Rome naar haar toekomt en ik zal Rome daartoe dwingen, maar niet door macht van wapenen. Ik zal Rome veroveren, doordat lk het aanval met spoorwegen, met telegraaf, met verbetering van den bodem, door de opriohtlng van banken, door het In voeren van den burgerlijken stand, door het opheffen van goederen in de doode hemd, door het invoeren van een burgerlijk wetboek, gebaseerd op de beste wetten van dien aard ln andere landen, door de afschaffing van dood- en lijfstraf. Ik zal een blokkade van civilisatie rondom Rome leggen en dan zal het, aangetrokken door al het betere en met een walging voor zich zelf, zich tot ons wen den en zich ln onze armen storten. Met ons meegaan of omkomen, er zal geen andere keuze zijn. Weest on bezorgd, wij zullen het Kapltool bestijgen. Zoo spreekt graaf Cavour in 1860 en ln 1866 waren de Fransche troepen onder den graaf de Montebelle nog steeds in den Kerkelijken Staat om deze staatsrulne te verdedigen. Ik heb dikwijls gehoord en gelezen hoe opvallend het verschil was tusschen den jongen, frisschen Staat van Victor Emanuel n, den Re galantuomo, en den mid del eeuwsch en Staat van Pius IX. Reizigers, die Rome wilden bezoeken, konden per spoor tot Nunzlatella in de Maremmen komen, maar dan moest men verder per diligence. Over het algemeen reisde men over Civita Vecchia. Men kwam daar dan over zee b.v. uit Marseille en ging verder per diligence. Op het Vatlcaan dacht geen mensch eraan, om een spoorweg aan te leggen. Dan zouden immers de Invloeden van buiten af nog gemakkelijker den heiligen Kerkelijken Staat binnen kunnen komen. Wat een vreeslijk Idee, vreemde Invloe den. In het Vatlcaan rilde men reeds bij het denkbeeld. De vreemdeling had in die dagen geen pas noodig voor het koninkrijk Italië, maar wel voor den Kerke lijken Staat. Met het op deze manier lastig zijn, hield dan de politioneels zorg van den Kerkelijken Staat op, want de reiziger mocht van geluk spreken, wanneer hij niet op weg naar Rome door struikroovers over vallen werd. Men kan licht toegrijpen, dat de bevolking van Rome niet erg pro-Vaticaan was. Wanneer de Fransche troe pen geen vrees hadden aangejaagd, dan zou de bevol king wel spoedig getoond hebben, dat zjj genoeg had van de wereldlijke macht van den Paus en zou zjj de troepen van Garribaldl binnengehaald hebben. Intueschen gingen er allerlei geruchten over een ver trek der Fransche troepen. Napoleon had er reeds dik wijls op laten zinspelen door zijn gezant bij den Heili gen Stoel, den graaf Sartiges, maar het was er nog niet van gekomen. De Paus deed alsof het hem niet aan ging en het gevolg was, dat ten slotte Napoleon in 1866 er toe overging om zijn troepen terug to roepen. De Paus was heel slecht over de Franschen te spreken en had daar wel reden toe. In de jaren van 1860 tot 1866 was er eigenlijk slechts éen land, dat voor den Paus en diens wereldlijke macht ln de bres kon springen. Dat was Frankrijk. Duitschland speelde nog geen rol, Pruisen had nog niet gelegenheid gehad, de volle machtsontwikkeling, welke het aan Bismarck en Moltke dankte, te toonen: Bismarck wachtte weer verder zijn kans af. Oostenrijk-Hongarije had zelf moeilijkheden genoeg, de aframmeling welke Bismarck juist aan den Apostolischen Staat had gegeven, had diepe wonden achter gelaten. Rusland dacht er niet aan, om een Roomsch-Katholleken Paus ter hulp te kómen. Zoo bleef Frankrijk over en Napoleon voerde zulk een eigenaardige politiek, dat hij, die beweerde den Kerke lijken Staat te willen redden, daden pleegde, die den ondergang slechts bespoedigden .Plus IX kon ln dat sche tooere, die stokstaif bewere, dat op die plek weer Wullem H begraven weest ls, nooit een koe leggen gaat Netuurllk is dut onzin en toch ken die legende Iets te verstaan geven. Toe bleek, dat Florls de Vde gien wraaknemend of bloeddorstig man was, wege en dalke verbeterde en zelfs houge poste skonk an de Westfrieze die hal waardig keurde toe blnne der wel Westfriezen weest, die berouw en gewetenswroeging hadde, omdat ze zoin Vader zoo onbarmhartig hadde vermoord en dat zal deerom 'mlt ofskuw en vrees doehte an die droeve plok. Zoo is an de Paad ok nag 'n legende over „de H a n e 8 t a p", ok mien lk in verband mlt die ge- skiedenls. Op de breg over de Ringsloót hield z'n vader de jonge Zwart ln: „Ho Zwart"; 't peerd stong ienbona stil en in 'n ougenbllkkie had de Zwart twei nuuwe aisnagels ln z'n vooralzers derln skroefd, nait 'n Engelscho sleutel, want 't had die nacht efkus sneeuwd en dadelik derop dooid, weerdeur de Streltweg glibberig was, maar nou moste wal die houge klucht nel benejen en as zoó'n peerd mlt z'n voorpoóte deris uit gllste kon Je 'n gróót ongeluk kralge. En z'n vader vertelde van de aller- hougste klucht in Westfriesland, ok over diezelfde Ring sloót, de Roskam breg op 't end van de Laanderweg, bal Noorskerwou, dat er in zoin toid zoo'n houp men- 6che ln 't sloótje deer naast terechtkomen wasze, uit Warrnehulzen, Tuitjehorren, de Morrebok, 't Verleit, die over en weer bal mekaar tegast gonge, boerinne mlt kap en dek op, die den klisnat ankwamme. Kolk, deer lolt Winkel, nag 'n kwartiertje; net op toid. „W1 n k e 1 genoegzaam aan de Zeedijk, tussen dezelve dijk en Nieuw Nledorp. De Kerk, die met boomen omringt is, heeft een vermakelijk aanzien, en het Raad huis, vrij aanzienlijk, pronkt met een net Toorentje. Het was in het jaar 993, dat de Vriezen zich kantende tegen het bestier der Graven van Holland, Graaf Aarnoud, zich tegens haar willende stellen, door de zelve bij Winkel op Winkelmeet, verslagen wlerd. In het jaar 1180 wlerd door Graaf Florls de III, Winkel en Nledorp verbrand. In het jaar 1195, hielden zij de zijde van Willem, broeder van Dirk, Gravo van Holland, en gaven door niet te strijden oorzaak, dat Dirk op zijn broeder de overhand be haalde. Zij wierden in den jaare 1517, door deGelderze Vriezen heel hoog gebrandschat en in het jaar 1649 verbrande hier bij het Raadhuis acht huizen. Wegens het Kerkelijke heeft Winkel al van het jaar 1C73 tot nu toe, baar bijzonder Lee raar gehad." „Wat dorp ls dit? 't Is Winkel, vroeg gesticht, De Vriezen, wreed als hongerige leeuwen. Versloegen op dees plaats, voor zeven eeuwen, Graaf Aaraout die den dood niet kon ontvlién". „Graaf Aarnoud werd bij M. Stoke gestelt als derde Grave van Holland. Het was ln het Jaar 993 dat de Westvriezen tegen den Grave oproerig wierden ,en hij, willende haar beteugelen, met zijn leger tegen trok en op een velt bij het Dorp Winkel slag loverde ,dog niet tegen haar kunnende bestaan, de ne derlaag kreeg, en zelve door haar verslagen wlerd." „Wat hef Je toch in dat pakkle zitte?" De Bloedtoet verskoót er van, van die vraag. Zou ie 't nou maar zegge? Ja, nel, al of niet? „Komt die slavehandelaaf strakkles ok?" vroeg ie. „Wie bedoel Je deermee; slavenhandelaar, slaven. „Nou Ja, die lillikke zwarte zlelverkouper, koupman In mcnschovlels, uit Hooren? Ik hew wat voor hem mee- brocht, gratis kedoo voor niks niemendal. En de Bloedtoet liet z'n Vader 't mooie blouwe petje zien, mlt 't zuiveren randje, met de gouwen letters: V.W. en vertelde, wat hal nou ultspoukt had van of die zeumersche dag op 't skelpewoidje, en dat ie der nou mit zes weken dienen in de groöte verkansle van óf was. „Je, zelle zon zien, dat je vrai loót." „En as ik niet vrai loót, zei die slavehandelaar toch gien rooie cent an ons verdiene, die kerel, die me toe nag uitlacht heb ok, je weette wel, op 't skelpewoidje bai de overhouwere." Toen we bal 't raadhuis ankwamme stonge der al 'n heele boel Iötellnge, de Bloótebienelanders, die van Op meer en Spanbroek en van Winkel zelf en „Broekkie" was der ok bai, de ralksveldwaohter mlt z'n groote hande en we wiere binnen roepen. An 'n groóte tafel mit 'n groen klelnd erovér zatte 'n mejoor en twelde luitenant en 'n oude serzjant stlng bai 'n toestel, weer de maat nomen worren zou; de gielotlene noemde de lótellnge dat houten ding. lenbons riep de serzjant: „Skoene uit!" De mejoor las alle namen op en allegaar wasze ze presènt. Op tafel stong 'n glazen goudvissche- kom weer de lootjes Inlagge; nou, we keken der allegaar nei, dat begroip je wel. Toe de beurt an Piet Ekster, 'n Wlnkélder, was en de serzjant an 't öfroepen was: 1.74; heer: blond, voorhoufd. gewóón, neus: gewóón, ouge blouw, riep ie: Serzjant, 'k hew eksterouge! Nou, de mejoor lachte, de luitenant lachte, de lótellnge lachte, opzicht gerust denken: Heer, bewaar mij voor mijn vrienden, met mijn vijanden kom ik zelf wel klaar. Dat wil zeggen, dat laatste was ook niet het geval, want toen einde 1866, de Italiaanscho Staatsraad Tonello na- mens den koning over verschillende zaken kwam on derhandelen, werd hij door .den Kardinaal-staatssecre taris Antonelll zeer onheuech ontvangen. Toen de Fransch gezant daarop den Paus aanried om toch wat toegevender te zijn en zich aanbeval om den kloof tusschen Paus en Koning te overbruggen, werd Plus woedend en zoi dat hU raad noch bruggenbouwers noo dig had. Als Pontifex Maximus was hij wat bruggen bouw betrof, het alleiheste op de hoogte. De Fransche gezant, die het goed bedoeld had, voelde zich diep beleedigd en zijn rapport aan zijn meester te Parijs zal wel niet erg gunstig voor den Paus geluid hebben. Het was overigens merkwaardig, hoe onhandig het Vatikaan in die dagen manoeuvreerde en daardoor den koningsgezlnden verbitterde. Dat liep zoo hoog, dat men in 1866 vóórdat de Fransche troepen verdwenen waren, reeds van een omwenteling sprak. De jeunesse dorée v&n Rome verkondigde het overal en men wist te ver tellen, dat verscheidene adelijke families hun palel zen geapproviandeerd en versterkt hadden. Het was een dwaze tijd, want terwijl Napoleon m doende was om door het terugroepen van zijn leger den Paus den laatsten steun te ontnemen, wilde keize rin Eugenie haar bezoek* aan Rome doorzetten. Napo leon was tegen dat bezoek en ofschoon hij tegenover zijn gemalin deed alsof hij dat bezoek gaarne zou zien, liet hij er door zijn ministers tegen ageeren. Het zou trouwens al te dwaas zijn geweest om keizerin Eugenie naar Rome te laten komen, terwijl de Paus toen hij aan de aftrekkende Spaanache soldaten zijn zegen zou schenken, hij niet kon nalaten zijn „mauv&lse humeur" te -toonen en aan Frankrijk „la fllle alnée de 1'égllse" en haar regeering eenige leelijke vegen uit de pan te geven. Maar tevens bleek uit de woorden bij die gele genheid door Pius gesproken, hoe bang Zijne Heilig heid voor revolutie was. Het zag er ook inderdaad bedenkelijk voor den Ker kelijken Staat uit, vooral omdat de schatkist steeds leeg was, wanneer Napoleon niet wat fondsen stuurde en de Pauselijke zouaven en andere hulptroepen kostten handen vol geld. Napoleon heeft ten opzichte van den Kerkelijken Staat steeds een dubbelzlnnigen rol gespeeld. Aan den eenen kanUhad diij Victor Emanuel doen beloven, dat hij den Kerkelijken Staat, althans wat er van over was, zou eerbiedigen. Dit heeft er zelfs toe geleid, dat einde September 1867 de Itallaansche regeering Garibaldi van zijn bed deed oplichten en gevangen zetten, omdat deze dreigde met zijn vrijwilligers Ronie te gaan inne men. Aan den anderen kant haatte Napoleon de pries ters en wel tengevolge van hetgeen in 1830 geschied is. Prins Lodewijk Napoleon Bonaparte woonde toen met zijn moeder Koningin Hortense ln hot Palazzo Ruspoll te Rome. De Juli-revolutle had in geheel Italië een ge laden atmosfeer gecreëerd en daar tengevolge van het overlijden van paus Plus Vin in November 1830 het conclave zat, was men te Romo zeer bevreesd voor Bonapartlsche relletjes. Er vertoefden heel veel Bona- partlsten ln Rome en die schaarden zich onwillekeurig rondom den Jongen Bonaparte. Het Vatlkaan stuurde daarom den llen December aan Hortense een pas voor haar zoon, meteen werd het palels door politletroepen bewaakt en aan prins Louis duidelijk gemaakt, dat hij moest vertrekken, zijn rijtuig stond gereed. De prins vertrok natuurlijk onmiddellijk, hij had geen keus, maar toen hij het rijtuig instapte hoordo men hem zeggen: .Canaille de prêtres! Vous me le payerez.. De prins heeft woord gehouden, cn zich als Napoleon Hl laten betalen, voor hetgeen hem als prins Louis was aangedaan. Intusschen zat prins Louis drie maanden na zijn ge dwongen vertrek uit Rome te Spoleto midden tusschen ie revolutie, die bedwongen werd, waardoor de prins in groot gevaar geraakte. Hij riep toen de hulp in van len aartsbisschop van Spoleto. Dee bisschop had mede lijden en gaf bevel den jongen prins in veiligheid te brengen. De aartsbisschop, Maatal, was de latere Plus IX en we hebben reeds gezien, dat deze niet erg kon roemen, dat Louis tegenover hem, zijn toenmaligen red der, veel dankbaarheid toonde. Ten minste leverde hij feitelijk door het terugroepen zijner troepen den ouden heer aan zijn vijanden uit en het is heusoh zijn schuld niet, dat het niet dadelijk zoo'n vaart geloopen heeft Iedereen verwachte na het vertrek der Franschen een omwenteling in Rome, maar zooals het meer ge beurt, hetgeen men algemeen verwachtte, geschiedde toen niet Pas een klein jaar later pakten de wolken geweldig samen. De Garibaldlanen begonnen begin October 1867 invallen te doen ln verschillende dellen van den Kerkelijken Staat en eindelijk, den 23 October brak in Rome een oproer uit waarbij o.a. de zouaven- kazerne, die tegenover het Vatlkaan lag, in de lucht vloog. Verder aan schieten geen gebrek. Toch had het oproer ven 28 October 1887 geen defi nitief karakter, het was meer alsof de royalisten eens hadden willen toonen aan de prlesterregooring, wat haar te wachten stond. Dit dreigen miste zijn uitwerking niet op den Kardinaal-eUatssecretaris Antonelll, die wel begreep, dat zijn lot niet aangenaam zou zijn, omdat hij wist hoe gehaat hij was. Antonelll was in die dagen, waarschijnlijk door vrees ziek geworden en trachtte door het gebruik van eze- I linnehmelk op krachten te blijven, om zoodra ais het er van moest komen, het vege lijf door de vlucht te redden. Deze melkkwestie brengt mij op een grap, dien ik verleden week hoorde. Een geheelonthouder pro beert een societeltsbezoeker te bekeeren en houdt hem voor, hoeveel gezonder het is, om molk te drinken In- plaats van Jenever. De gonoegelijko baas luistert gedul dig en zegt dan: het is bost mogelijk, dat melk gezon der is dan een.borrel, maar het heeft ook z'ijn nadeel den borrel af te schaffen en melk te gaan drinken. Stel je voor, dat je iemand wil uitnoodlgen, je kunt natuurlijk wel zeggen: kom eens bij mij borrolen; maar je kunt toch niet zeggen: kom eens bij mij melken! j Antonelll zat op stel en sprong om weg te komen. Een der gezanten bemerkte dat en ging nog gauw naar hem toe en vroeg om zijn portret met handteekening. Het is echter zooals reeds gezegd op dien 23 October 1867 niet verder gekomen dan straatgevechten en het werken met' bommen en Antonelll behoefde niet te vluchten. De roodhemden (Garribaldianen) achtten op dezen gedenkwaardlgen 23 October 1867 hun tijd zeker nog ♦niet gekomen. Sedert ls veel gebeurt, de Kerkelijke Staat is verdwenen en inplaats v&n roodhemden kent Italië thans zwarthemden. Over den 23 October der zwarthemden wil lk het straks hebben. (Wordt vervolgd.) Deml-Saisons - Regenjassen Ulsters - Jekkers - Winterjassen voor Heeren en Kinderen. KLEEDING NAAR MAAT. i I Het is herfst bulten. De gele afgevallen bladeren liggen als geplakt op de straat en tegen den walkant van het oude donker groene grachtje. De boomen staan kaal als afgedankt feestgerel en de enkele bladeren hangen triest te wachten op 't windvlaagje, dat ze langzaam en moedeloos naar beneden zal doen dwarrelen. Van uit mijn hoog kamertje, waar ik aan de tafel bij het raam pleeg te werken, lijkt het mij of elk blad, dat naar beneden' valt, iets is dat mij ontzinkt. De lente, de zomer, ze zijn voorbijgegaan en Ik heb het niet gemerkt En plotseling voel ik in oneindigen ^veemoed, dat het de winter ls die komen gaat en lk huiver. En ik weet dat mijn haren grijs zijn geworden over het werk, dat mij den grootsten tijd mijns levens heeft beziggehouden... Het Js herfst buiten. Ik leun achterover in'mijn stoel en sluit de oogen. Een groot wrokkend gevoel zet zich tegen mij op, alsof ik het leven vermorst had aan een kinderlijken waan, alsof ik al die Jaren geleefd had in hoogmoedig verblind zelfbedrog... Ik weet dat het niet waar ls, lk weet dat lk gevochten heb voor een heilig doel met al de scherpte van mijn geest, met al de kracht van mijn gevoel, en ik weet dat ik gevochten heb als een held... En toch is 't mij alsof ik mijzelf een be- allien de serzjant wier naldig en riep op barsche tóón: ,Hler gien grappies;, hier hew je je mond te houwe; hier heerscht kroigstucht, begrepen?" De Bloedtoet trok No. 24, 't hougste nommer! In z'n veert nel bulten, wier ie deur Broekkle teugen houwen, ile bai de uitgang stong. „Eerst skoene entrekke" zal die. 't Waszo roigleerze. De Bloedtoet had deervoor glon toid, zoo bloid was le en gong op 'n hol nei z'n vader, die op de uitslag bai peerd en kar sting te wachte mit twel natte biene, want 't had ommers sneeuwd en dooid, van de prut, van zellis; de roigleerze en 't pakkle ln z'n hand; mit 't nommertje: 24. ,,'t Is goed ofloupen hoor; 't hougste nommer. Maar de slavehandelaar hew ik niet zien." Z'n vader had Broekkle 'n knlpougie geven; fluisterde hem wat ln z'n oor... In de herberg teugenover 't raadhuis gaf 't hougste nommer 'n rondje. De Bloedtoet zat -bal de kachel z'n bloóte blene te drougen en skoón te maken mlt 'n bonte handdoek, die hal van de kastelaln kregen had uit de tapkast, toe le ln dat werk op lens stoord wier. „Je kinne wel zien an je bloóto poóte, dat je uit 't Bloótebieneland blnne; dat zou je aars niet zegge an je mooie hoedje en je witte beffle; 'n snort Je ok aL Weer hei je al dat moois opskept?" De Bloedtoet keek op; achter hem stlng No. 2, Piet Ekster, 'n Winkeler, de beruchte vechtersbaas. „M'n joóntje, lk verskiet van je eksterouge, hoor", zaide de Bloedtoet En teugen Broekkle: „De eerste stlene voor 'n vechtpertai worre al weer loid, hoor je wel? Wat (luisterde vader je ln Je oor, Broekkle?" „Dat we zoo gouw as 't ken hier vandaan gaan moste. En dat doen we, voor de tweide stien loid worre zal. Betaal maar, den rukke we mltien op." 'n Uur later stonde we in 't Bloótebieneland, vóór „de Stompe Toren". Broekkle wou niet mee nei binnen. Was :n uniform. Had dienst zalde die. Later den maar ders! Op *n aare keer. In „do Stompe Toren". Behalve 't leege kissie van Boele uit Kampen, weer 't mooie blouwe petje en de natte sokke ln stopt wasze, •„elde we zeuven man, toen we om de ronde klestafel zatte. De Wltbig mit No. 8 op z'n pet en de Magere Sliet mlt 'n hangnommer: 13; de aêre lótellnge hadde alle gaar houge nommers. Dat had de Wlnkelders erg stoken en dwars zeten, maar deerom behoefde ze gien vecht- partai uit te lokken en zeker niet, asze Je 'n horretje dronk op koste van 'naAr; teugen de gastheer onbe- skoft te weze; was 't niet om 'n moldje, don was 't om wat aars ,weer ze ruzie om maakte, op kermlsse of rederaiken. Nou geef jenaggerles 'n rondje, Bloedtoet, zaide ien van de ouwe korporaals; niet omdat je vrai loót blnne, maar omdat je onze ouwe ginneraal weest hewwa Eerste rondje. De Bloedtoet vertelt Do ouwe korperaal kwam naast hem zitte, haalde van alles uit de skoóltoid op. Weet Je nag van Pianklsha* en van de Kowinoor, van SJane Darklo en Signorlta Bella Rosa, en van de Missesipple en Edelhart en... Plotseling haalde de Bloedtoet z'n ouwe hondeflultje uit z'n dlezak: „Ken je dut nag?" ,Nou, dat'zei waar weze; 't ouwe „Soofkiepeutje"; 't. houten fluitje mlt 't houten knikkertje derln; 't ziet meist zwart; van 't dreegen mesklen; dat je dat nag bewaard hewwe. Hoe bevalt 't je op skoól?" „Wat zei ik je deervan nou zegge? 't Sklkt nag al; al- lienlg ls toch maar allien; maar wat zei je?" „Weer weune je in Haarlem?" ,Op 't Ploin; vlak bai de Haarlemmerhout; dat is nag al gelukkig; gien gebrek an frissche lucht" „Maar jö, hel je deer niet veul last van muize, zoo swinters, zoo vlak bal de Hout?" „Ellendigi Dat ls bar weest Honderde. Maar 'n ze nuwdokter het me der van ofholpen, mit 'n reldje. Iemes- eivende liepe ze zoo maar over m'n geskiedenisboek, over de tocht nei Canossa. Oftig had lk seivens al de lamp uitdraald en derop sköten in 't donker mlt m'n wind buks en den somtaids raakte je der welderis ientje en den hoorde Je: „Piep, achter 't behang, maar wat gaf dat nou: ien op de honderd, 't Was om gek te worren; je konne 's nachts der niet van sleipe. En toen ze over de toch nei Canossa loupen wasze, 't was seivens negen uur, bin lk ienbons nel 'n dokter toe stapt, 'n special* voor de zenuwe. En die heb me 'n goed reldje geven. En hard loupen dat lk hew ,van de dokter nel huls, want ik was bang dat lk 't weer vergeten weze zou, voor ik thuis kwam. En lk most de voordeur 'n kwartiertje open staan lelt* had de dokter toid.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 10