ONS HOEKJE.
SC
lil
:je nog we! van toen?
10
Wat ln het land van Koning
Edelhart gebeurde.
Winter, waar blijf Je?
Voer Kwak's koude voeten.
«ecooi
VOOR ONZE JEÜGD
iMj
i I
]ism\
am de|
af onl
kon bl] I
ien uit I
ie één-1
en na-1
uit en
<e ziel
?en en
ien op-
lemaal I
P hem I
•na hij, I
raaide
niet
»»Mijn -
l zulk
en ge-
hij op
i koi
di
ier
Ie dut
«i Je nog, hoe Je van den zomer
eind van de vaoantle, bramen ging
Dat was "n fijn werkje Je klom
oterde tegen den berm op, liep de
af, zoo langs den spoorweg, weet
II waar Je heele boschjea door elkaar
kon vinden en dan weer de
ver, héél ver weg, waar ze niet
iw weggehaald konden worden en
de dikste, zoetste en rijpste vruch
ten ook kon plukken,
i,ooh, wut "n tijd! Alleen Je goed
beestfurna vol met scheuren en blauwe vlok-
Osar als Je mot een emmertje vol
kwam. en moeder wat grlesmeel kookte
Saensaus dan smulde Je toch zoo
il tas niemand boos. Dn als Je zóóveel
iBbad, dat Je er pijn ln Je bul|f van
kc werden glazen potjes te voor-
jlhaaid en danstond de kelder
'lekast vól met lekkere Jam die
B telen winter kon bewaren, maar die
putf verdween, met de boterhammen,
itn wel op konl
dit vogeltje ik noem het „de braam"
Rt au eens kijken, wat er geworden la
rt blauv-zwarte vruchten. Even het
aeatje doorprikken., wie proeft moe?
en pi-
r en
dlem
chteri
rlang.
i b in
volg
grond
men-
ïuiten
1, dat
word
H. H. DE BRUIN—LéON
rar een jongen, die graag
schilder wilde worden.
I Is niets," zei hij toen, ,,-t ls, ziet u, Ik
Itljd zoo graag op school geteekend en
it schip en overal, en toch moest lk
«r worden. En alleen omdat lk naar
blldsrtj gekeken heb, ls mUn zusje In
rr gevallen. Nu heb Uk Ingezien, dat lk
ten moet en heb lk me voorgenomen,
meer potlood of krijt aan te raken,
ten te doon wat vader wil."
luchtig hadden de hoeren geluisterd,
dat ls een goed besluit," prees de een,
I stellig niet berouwen zal. Zlo Je, met
hllderen gaat het ook maar niet zoo
ta leien dakje; dan heb-Je vrij wat
tn zekerder je brood op "t schip, als
nmlnste Je vader toebehoort."
tnus knikte zwijgend, maar de ult-
hg van zijn gelaat was daarbij zoo
en gedrukt, dat het den schilders
(ed.
heet Je eigenlijk?" vroeg hij snel.
tans Pu'kxen," luidde het antwoord.
II dat je vaders schip?"
tas knikte toestemmend. „Nu varen
Zwartsluis om turf ln te laden:
les winters hebben we meestal rust-
blj de laatste woorden keek hl)
verdrietig; zeker viel het hem ln,
nu ook den rusttijd niet meer aan
illngswerk zou mogen besteden.
Ik moet terug," zei hij toen haastig,
zag hU, dat de knecht hem on-
Wsnkte; dus sprong hy vlug ln het
'linden moed maar niet, en zet niet
OTIIgeslcht," kon hem de schilder nog
ïllro, wen, zoo vlug liep Marinus weg
b (en beetje verdrietig bleef de jon-
Wi Wol had moeder vaders boosheid
te wenden, want de schipper had
mi terdege willen afstraffen, toen hem
ltb»ur<le ter oore kwam Maar toen
ijfjn voornemen herhaald en hun de
vaste belofte gegeven, dat hij geen hand
meer naar potlood of krijt zou uitsteken. Dat
had vader Dlrksen ln zijn humeur gebracht,
want nu hoopte hij, op deze wijze misschien
nog een fUnken schipper van zijn Jongen te
maken. Nu streed de Jongen dag aan dag
denzelfden zwaren strijd en eiken avond
schreldde hij. Wel deed vaders tevredenheid
en vreugde hem goed, maar hl] kon en kón
er maar niets aan doen dat hij elk figuur,
elke kleur of tint om zich heen er op aanzag,
of hij ze met potlood of penseel zou kunnen
weergeven, en zijn werk werd hem, ondanks
al dat Inwendig strijden en verzet, van dag
tot dag ondragelijker. En dat zou dus zijn
geheele leven zoo gaanl Moeder zag het, hoe
haar jongen leed en ln stilte leed ze met
hem, maar zij voelde, dat zij niet met hem
daarover spreken kon, zonder hem verdrietig
te maken, en daarom Uet zij dat na, doch
hoopte ln stUte op een uitweg.
Do zomer was ln drukken arbeid omge
gaan, en ook ln den herfst had schipper
Dlrksen nog terdege goede zaken gedaan, en
hij dacht nu met plelzier aan de welver
diende winterrust. Het was ook de laatste
«choolwinter voor Marinus; van Pasohen af
zou hij dan weer dagelijks ln touw zijn. Nu,
't zou wel gaan, zei vader tot zich zelf, of
schoon hy menigmaal stil medelijdend zag,
hoe Marinus tegen zloh zelf strijden moest.
Het was een mooie, vriendelijke dag ln de
ar.ders zoo donkere maand November, toen
Marinus, stil voor zloh heen turende, op 't
dek zat. Moeder waschte ln 't keukentje het
vuile vaatwerk, en Llze speelde bij haar;
vader was zijn middagdutje gaan doen. Daar
kwam op de smalle, waggelende loopplank
een heer aangestapt, ln wlen Marinus op den
eersten blik mot een kloppend hart den
schilder herkende, die toen zoo vriendelijk
tegen hem gesproken had. En vol verwach
ting liep de Jongen hem tegemoet.
De schilder schudde Marinus vriendelijk
de hand en zei: „Ik moest en zou eens gaan
kijken, hoo 't je gaat, vent. Wel, heb je woord
gehoudon en sedert toen niet meer getee
kend?" Marinus knikte zonder een woord
te spreken. „En la Je dat niet zwaar geval
len?" Marinus zweeg nog altijd, maar zijn
blik zei méér dan vele woorden. „Nu, laat
me eens wat van je vroegere werk zien."
Marinus bloosde terdege, sprong de enkele
treden af naar zijn hokje en kwam spoedig
met een aantal schotsen ln de hand terug,
die hij uit zijn kastje gehaald had. Ernstig
en nauwgezet bekeek de schilder het eene
vel na het ander en zijn gelaat veranderde
niet het allerminst. Bevend stond Marinus
naast hem. Hoe zou het oordeel uitvallen?
en hij dacht er geen oogenbllk aan, dat dit
alles van geen belang voor een toekomstlgen
schipper was.
„Ja, myn Jongen, dat zijn aardige krab
bels, zekor, aardige dingen, die je daar ge
maakt hebt," «el de schilder elndelUk," on
lk spreek als mUn oordeel dat het beter
zoude zyn, je aangeboden gave te ontwikke
len; zou je lust hebben onder myn leiding
te komen? Ik bon leeraar aan de Academie
te Amsterdam."
Marinus' gelaat was plotseling met een
vurig rood ovordekt, cn zyn oogon wardon
vochtig, daarop kromp hy als ln een plotsc-
Hngen schrik Ineen, „t Qaat niet, vader wil
het niet hebbenl" mompelde hy toonloos.
„Due uit gehoorzaamheid aan je vader wil
je het laten, al verzeker Ik Je ook, dat Je veel
aanleg hebt en dat lk dien ontwikkelen zal?"
De schilder had deze woorden hardop uitge
sproken, want hy zag Iets dat Marinus niet
bespeuren kon; den vader van den jongen
die uit do kajuit geklommen was on verwon
derd op den achtergrond stond en toe
luisterde.
„Ja, meneer," antwoordde Marinus nu ook
met vaste stem, „lk heb het myn vader be
loofd en moet myn woord houden; lk kan
hem dat verdrie' niet aandoen, om voor goed
het schip te verlaten."
,Wel meneer Dlrksen, hoe denkt u er
over?" vroeg de schilder nu plotseling den
vader.
Schipper Dlrksen kwam langzaam en na
denkend nader en leunde toen ln verlegen
heid beurtelings van het eene been op het
andere. „Ja, meneer, dat ta me 'n historie!"
zei hy. „meelU heb lk terdege met den Jon
gen, want het schilderen zit er spykervast
by hem ln. Hy zweert by teekenen on kleu-
ren. De Jongen heeft gedaan wat hy kon,
dat weet lk best. Als lk nu maar wist, wat
er dan van myn schip wordtl" eindigde hy
zuchtend.
Ook moeder was nader gekomen, met
kleine Llze aan de hand. „Vader, laat hem
zyn gang gaan!" fluisterde ze hem dringend
ln t oor. De schilder keek naar het stevige,
blondgelokte meisje met de gezonde, roode
wangea
„Wel, patroon," zei hy lachend, „daarop
zou lk je antwoord kunnen geven: de kleine
hier, die Ujkt me een echt schipperskind:
denk jo niet, dat die zich later den Julsten
schipper voor de schuit zal uitzoeken?"
Vader Dlrksen lachte echt harteiyk en
trok zyn Llze naar zich toe. „Daar zou je wel
eens den spyker op den kop geslagen heb
ben, meneer", zei hy. Nu dan, Marinus, in
's hemelsnaam, probeer het met het schil
deren, maar doe je best!"
Vader Dlrksen heeft geen berouw gehad
van «yn toegevendheid. Want zyn Marinus
ls een knap schilder geworden en wordt nu
tot onbeschryfeiyke vreugde zyner ouders
met evenveel lot genoemd als zyn meester.
Op één doek van zyn zoon ls de nu al
gryze schlppor, die er over denkt zyn schip
aan zyn schoonzoon over te doen, byzonder
trotsch: het stelt de „Sophla" voor, hoe deze
als Jtusschen groene oevers voortgesleept
wordt en aan het roer de vroeger kleine, nu
groote Llze zit, wie de wind het blonde haar
om het frissche gezicht waalt. Marinus ls
een kunstenaar geworden en dankt steeds
zyn goed gesternte, dat hem den schilder
deed ontmoeten.
dagen lang alle mogeiyke lekkernyen had
opgesnoept, beet hy tot dank ln den vinger
van het Prinsesje, dat vreeseiyk begon te
hullen.
„Jou leohjke vogelt" riepen de prinsjes
boos.
„jy bent leeiykl" schreeuwde de papagaal
terug en vloog weg.
Maar 't ergste was, dat de slechte vogel
do bedoeling had, de aardige prinsjes leeiyk
te maken en terwyi hy wegvloog, verander
de hy de jongens, die flink en gezond waren
ln drie zwakke, oud-mannetjesachtlge kerel
tjes, met nare gezichten. En als de prinsjes
niet 'zoo goed waren geweest, zou ledereen
ze afschuweUJk gevonden hebben.
Je begrypt, dat dit heel veel verdriet gaf
ln het palels, waar het anders zoo vrooiyk
toeglrg. De koningin, de koning, en het prin
sesje schreiden, dat je het hart zou breken,
Totdat deze papagaal ln het Palels kwam,
was er geen gelukkiger gezin In het heele
land dan dat van Koning Edelhart. Zoowel
de vorst als de vorstin en de drlo prinsjes
en het prinsesje, waren by hun onderdanen
bemind en ook het volk was goed en vrlon-
deiyk, zoodat het land bekend was als het
prettigste etukje van de wereld.
De kinderen leerden en deden hun best op
school en Zondags, als de klokken zoo vroo
iyk van dtng-dong dini-dong luidden,
trokken ze hun beste kleeren aan en gingen
eerst met vader en moeder naar de kerk,
en mochten daarna, als ze een pakje aan
hadden, dat er tegen kon, bulten ln de wei,
of op het land spelen.
Toen kwam de papagaal. Hy was geen ge-
gewone vogel, maar een leeiyke toovenaar,
die zich onder deze vermomming verschool,
om straf te ontloopen voor alle slechte din
gen. die hy had gedaan. En op zekeren dag
kreeg hy het ln z'n hoofd om het palels van
Koning Edelhart binnen te vliegen. De Jonge
prinsen waren opgetogen en als hy riep:
.Kopjekrauwl" lieten ze hun liefste spelle
tje ln den steek, om hem zyn zin te geven
en liepen ze naar de gouden kool, die nu
zyn woonplaats was.
Maar, hoe vrlendeUjk en Hef de kinderen
voor hem waren.. hU was en bleef een
leeitlke valsehe vogel en toen hy drie
maar het gaf niets. De koningin liet de heer-
lykst, meest versterkende pap koken voor
haar lievelingen, maar ze bleven zwak en
akelig en hot heele land rouwde.
ie klokken van den toren, die anders zoo
lustig belTden, klonken dof en treurig en
het heele land werd afgezocht om de papa
gaal te vinden, die al dat leed had veroor
zaakt.
(Wordt vervolgd.)
Winter «eet Je vriezend weertje,
Met Je sneeuw en met Je kou.
Ik vind, dat Je heel lang wegblijf*
Housch waar lk verlang naar Joa.
Ie nn al begin Deoember,
*k Zie geen sneeuw ar Ie geen tj>|
Zit Je nu nog ln het Noorden,
Oa Je dit jaar niet op relel
Moeder kijkt wel heel tevreden.
Want ze zegt: „het spaart ml] vuur,
Ik hoef nu niet hard te stoken,
En de brandstof te aoo duur!"
Maar lk wil dan toch maar leggen.
Dat lk weer verlang naar Jou,
Om weer sneeuwballen te gooien,
Toe dan, winter, kom Je gauw?
H. H. DB BX
Kwak," riep ze en Kwak, die dacht dat hy
zomer, toen ze met Vader voorby de dieren
markt was gewandeld had ze hem voor een
opgespaard kwartje gekocht, 't Was toen
nog een heel klein eendenkuikentje die heel
onzeker llen te waggelen. Maar lederen mor
gen kroeg Kwak een sneedje brood van Annle
en daarvan was hy nu zeker zoo groot ge
worden. Achter ln den tuin ln de vyver zwom
Kwak en aan den kant stond een klein
nachthokje met een trapje naar 't water
Als Annle hem riep kwam hy het tripje op-
gewaggeld en keek dan heel elgenwya naar
zyn vriendin.
Maar nu was het winter geworden en des
nachts vroor het zoo hard dat de vyver dicht
was. Annle wilde Kwak mee naar binnen
nemen, maar moeder zei dat Kwak best
tegen de kou kon en ziek zou worden van
de kachelwarmte. t Was heel moeliyk om
dat te gelooven. 's Morgens hakte vader voor
Kwak een gat ln het ys waarin hy dan lus
tig rondzwom. Als Annle 's morgens met een
dik Jasje aan brood kwam brongen, Kwak
kreeg nu twee sneedjes omdat het zoo koud
was, keek ze treurig naar het koude water
en probeerde wat te bedenken waardoor
Kwak het wat minder koud zou krijgea
.Draag lk deze kousen nog wel eens?"
vroeg ze moeder op een middag en ze hield
een paar blauwe halve kousjes ln haar hand.
„Nu zeker niet met de kou," zei moec
en van de zomer zyn ze je zeker te kit !l
Wou Je ze hebben?"
Dat wou Annle graag en ongemerkt slt
ze de achterdeur uit, den tuin ln. „Kw
Kwak," rle pze en Kwak, die dacht dat
wat te eten zou krijgen, waggelde zoo v
hl] kon den grasrand op. Maar Anneke t.
niets voor hem te eten en ging op het g
zitten. Kwak sprong op haar schoot;
kende zyn vrouwtje wel, dan gingen
samen spelen en streek ze zyn veeren gl
Maar Anneke had heel andere plannen.
kousjes werden met heel veel moeite O'
Kwak's zwemvliezen getrokken. „Nu kryg
het niet koud meer, hè lieve Kwak,"
Anneke.
Maar Kwak keek heel gek en pikte nf
de mooie blauwe sokjes. „Waarom heb o
zulke magere beentjes," zuchtte Anneke,we
natuurUJk zakte Kwak's kousen af.
„Maar Anneke toch," riep moeder h»
boos, maar ze moest toch wel even lectMg
om de gekke vertooning, „moet Je kou valt'
Kwak vindt het niet zoo prettig, geloot
we zullen hem gauw verlossen, hoor."
Anneke vondt het elgeniyk wel gek, d
Kwak niet biy was, maar toen Moeder
sokjes af had gedaan, waggelde Kwak wc
vrooiyk naar het water en spartelde rus'
rond, zoodat de golven over het ys spatU
„En wy gaan gauw naar binnen, een ec
denklndjo ls geen menschenklnd, Ans, c
zou niet zoo goed tegen de kou kunnen, 1) jjjj
Wie t eerste by de deur te?"
Voort holde Anneke en Moedor zwaai
met de half natte eokjes en natuurlUk wi
Anneke den wedloop.
et geheimzinnige huis.
(Vry oaai hugniwbl
Vervolg
WM het bosch minder dicht. Hy na-
Hn helling, klom een soort houten leu-
otr en ontdekte de rails van den
NauweUJks wetend, wat hy deed,
Ml In de richting der rails, want Max-
Ylak by hem, en hy hoorde hem
gebiedend roepen, dat hy moest
,nn Maar hy kori niet, al had hy
{Hjdend en tuimelend en springend,
de helling af totdat hy by de
vu. Hy keek wanhopig rond, en hy
toen hy bemerkte, dat Maxley ook
'Miunlng was geklommen.
II «taan, Jongenl BHJf staan of rt
i leven I"
hoorde Maxley schreeuwen en zag de
Wetalte van den man op hem af-
1W vervuld van angst, nu hy meende
te worden, sprong hij over de
telden, uy was nu op de rails en op
™tde by een donderend geluld, toen
JWtlngend gefluit en opziende zag hij
luchtige locomotief, die op hem af-
ien reus op een dwerg, de «nel-
BWM buttprg m nUmmjUyfe Hj»-
Ien naderden hem. Met een schreeuw waag
de hy den sprong voor het leven, terwyi de
aarde daverde onder den druk van het ra
zende monster dat hem scheen te willen
verslinden. Hy hoorde een gil, een gefluit en
een vreesaanjagend geratel en hy zag den
machinist, die hem Iets toeaohreeuwde, ter-
wyi de trein langs hem voortjoeg.
Toen. diep onder den Indruk van hetgeen
hy gedaan had. stond Dennls op, ofschoon
hy wankelde. Toen de machinist zag, dat hy
niet gewond was, gat hy meer stoom en de
lange Hjn wagons, met de mensohen, die uit
de raampjes naar hem keken en een conduc
teur, die boos de vuist schudde, ratelde hem
voorby en verdween ln de verte. Hy was
nauweUjks den dood ontkomen I
Met knikkende knieën trachtte hy den
overkant te bereiken. Hy was ontzettend ge
schrokken en de schok en de opwinding had
den zyn laatste greintje heldenmoed ver
jaagd. Hy wenschte nu aUeen maar veülg
over al die stalen rails heen te komen en
't kon hem niet schelen, wat er verder zou
gebeuren. Hy zou zich wel ln de handen van
Maxley steUen, nu er niemand was. die hem
helpen kon I
HU bereikte de helling aan den anderen
kant en bleef wachten op zyn vervolgers.
De minuten verHepen, maar Maxley ver-
aqgjfa aM IB tssa begon Dsnals weet te
hopen. Wanneer hy geweten had, dat Maxley
vol schrik gevlucht was, wanende dat Dennls
door den trein gegrepen was, had hy steHig
weer meer moed gehad.
Dennls Hep nu steeds verder en verder;
hU durfde niemand aanspreken en wist weg
noch steg. De menschen keken hem verwon
derd aan, wanneer hy een dorp doortrok,
want hy zag er echt wanhopig uit, de kleine
held. „Ik moet naar huls I Ik moet naar
huis I" mompelde hy ln zich zelf. „O Moeder 1"
HU stond nu voor een roodsteenen gebouw,
waar een blauwe lamp boven de voordeur
hing. Toen hU er naar keek, zag hy een
stoeren, vriendeHJken politieagent, die flui
tend naar bulten kwam.
„HaUo ventje, wat wil Je hier?" vroeg hy
vrlendeUjk, toen hy den kleinen vreemdeling
zag.
't Was de eerste vrlendeHJke stem. die hU
na vele uren vernam en verheugde trad hij
op den man toe. „Och, mUnheer de agent,
als 't u blieft, breng my naar huls I" en Den
nls barstte ln tranen uit.
De politieman wreef zyn voorhoofd. Toen
bukte hU, nam Dennls ln zyn armen en droeg
hem trlomfanteiyk het bureau binnen, naar
een brigadier, die aan een tafel zat te schrij
ven. „Wat was dat voor een telefoonbericht,
dat we Juist kregen?" vroeg hy
De brigadier keek niet op. „Jongen weg
vermoedeiyk opgelicht," bromde hy, terwijl
de pen spatte en knarste. „Juiste beschrij
ving hier, als ge haar noodlg hebt."
De agent lachte. „Dank je, brigadier!" zei
hU vrooiyk. „Want hier 1a de jongen, als *k
me niet vergis."
De man legde de pen neer en keek Dennls
verwonderd aan. „Wel, op myn woord I" riep
hU verwonderd uit, „zoo ls het 1" Toen sprak
hij tot Dennls „Beste Jongen, Je behoeft
niet bang te zyn. Je bent hier veilig I"
De stem klonk vrlendeUjk en Dennls begon
zich gelukkig te gevoelen.
„Waar ter wereld heb Je hem gevonden?"
vroeg de sergeant.
„Bulten huilende antwoordde de
agent. „HU ls doodmoe. Laten we hem wat
te eten geven en hem wat opmonteren. HU
ls te overspannen om veel te zeggen. Hier
vent, vertel ons eens waar Je vandaan komtl"
In de armen van den grooten man vertelde
Dennls zyn verhaal en eer het uit was,
gaf de brigadier eenlge agenten bevel zich
naar de plaats, waar de auto een ongeluk
kreeg, te begeven. Toen bracht men Dennls
ln een gezellig vertrek, legde hem op een
zacht rustbed en gaf hem een kop dampende
chocolade met eenlge beschuiten. De briga
dier keek even om 't boekje naar hem en
glimlachte: „Je wilt g-aag naar huls ventje,
ls 't niet?" en Dennls knikte gelukkig.
„Welnu, rust een poosje, cn dan gaan u j
Toen keerde hU terug naar de teleph
en begon een gesprek. Dennls sliep ln. t
Om B uur ontwaakte het kind. HU wist i
waardoor hU wakker was geworden, en t
hU rondkeek, zag hy, dat hU nog ln de kar
van 't politiebureau was. Toen hoorde
een stem, twee zachte armen werden om h
heen geslagen, zUn Moeder was bU hem.
.Dennls I Dennls I myn lieveling 1 m
kleine Jongen 1"
Lieve Moesje 1" riep hy bUJ.
En hU nestelde zich ln Moeders armen
was o, zoo gelukkig. En toen zag hy z|
vader en al de kinderen en de brigad i|
keek even verheugd als allen.
HU was slaperig en gelukkig en vooral ba j
dat het avontuur nu uit was. Want toen
„FamlUe" hem voldoend» ellefkoosd h:
vertelden ze hem, dat zijn ontvoerders geva
gen genomen waren. En 't was een geluk!,;
gezin, dat naar huls terug keorde na de ot i
roerende gebeurtenissen van dien dag.
Maar vier menschen waren niet biy.
Het was Cashman, die, tot zichzelf f
komen, zag. dat hU gearresteerd was. En
andere drie waren de twee Russen en Max j
van den motor.
jWot volgt;