EEN TOCHT NAAR HET WRAK VAN DE „SALENTO"
HAAR SPAARGELD.
Waar zijn de lijken?
d«l WJ tot ta Hm 10a*k <nm flfn
anderd vu, dat cel fa de oude aoldaten van Areole en
M&rongo den Indruk kregen zich tegenóver iemand an
der» te bevinden. HIJ herinnert bovendien aan het woord
vaon madame do Btaël, die cloh vorwonderdo over do
familiariteit van sommige lieden In hun omgang met
don koleer zolde: „Wanneer zullen ®U tooh eens ont
dokken, dat Napoleon In de plaat» 1» getreden van Bo
naparte?" Volgen» Gurzlo Malaparte kou men eon Kolf<lo
opmerking kunnen maken ton «analen van allen, die
in hot Jaar VU van de revolutie er nog hardnekkig onn
voet houden In het openbaar en In het partloullore lo
ven de teokenen en de redenen te toonen van hun oude
vriendschapsbetrekkingen met den journalist Museollnl,
of met den minister-president van hot kabinet van 81
Ootober 1922. „Er zijn nog te veel Heden," zoo gaat hij
voort, „die er prat op gaan met Mussollnl te hebben
schoolgegaan, met hem te hebben gegeten in een of an
der tijdperk, In 1007 of In 1914, of naast hem te zijn ge
gaan bij oen betooglng van Italië'» deelneming aan den
oorlog, of hem eens in den trein eon sigaret te hebben
aangeboden. Er zijn nog te veel lieden, die, als men van
don Leider spreekt, hem eenvoudigweg Bonlto noemen.
Er zijn nog te veel monsohen, die hem tutoyoeren en
het doen voorkomen alsof zU in Innige betrekking tot
hom staan. .Hot wordt tijd mot luider stemme to ver
kondigen, opdat lederoen het hoore, dat Benito niet
meer bestaat Heden ten dage heet Muaaollni do Leider
(Duce) en anders niet. F,ji niemand heeft moor het
recht hem to tutoyeeron."
Curzlo Malaparte beslui* dat voortaan niemand meer
bet reebt heeft XuMóUsfl te PseslüJU ne, geCpc dsrt
oenlgen tijd geleden nog veroorloofd wae en dat er van
nu af aan zoo'n afstand bestaat tuasohen den Leider
en de verdere Italianen, dat de minste betuiging van
gemeenzaamheid voortaan «le hoogst oneerbiedig be
schouwd moet worden.
DE FOSGEEN-RAMF TB HAMBURG.
Te Hamburg bogon Dinsdag het prooee tegen den
Hamburgschon staat van hen, die schade hobbon gele
den bij de gröote ultstrooming van foegeen-gae op 10
Mei J.l. In dit proces ral in de eerste plaats moeten wor
den vastgesteld waar de stoffen vandaan kwamen en
wie er «le verantwoordelijkheid voor draagt, dat er rich
groote hoevoelheden van het gevaarlijke gas in de stad
bevonden. In het geheel zijn 88 elschen ingediend. De
advooaat der elschers stelde zloh op 't standpuntdat Ham
burg de verantwoordelijkheid draagt voor de nalatigheid
van de bevoegde instanties, daar deze Instanties niet
voldoende toezicht op de fabrlok waarin zich hot gas be
vond, hadden geoefend. Voor de personen die tijdens
den oorlog het slachtoffer van gasvergiftiging zijn go-
wordon wordt nog voortdurend gezorgd, maar do slacht
offers van de ramp te Hamburg worden aan hun lot
overgelaten. Thans nog zijn vorscheldon hunner niet
hersteld. Do vertegenwoordiger van den staat beschouwde
het ongeluk als een noodlottig toeval, waarvoor niemand
aansprakelijk ls. Do autorlteiton hebben zich aan geen
plichtsverzuim schuldig gemaakt.
EN WAT DE REGEERING DEED OM ZE TE
VINDEN,
Een kijkje „op" het wrafc,
In tegenstelling met zijn collega's, die slechts rond
om 't dooden-schip zijn gestoomd, heeft de bekende
Nederlandsche journalist, Leo Lauer, het aange
durfd, om „op" het wrak, het luttele restje, dat over
gebleven is van 'het 'bij Zandvoort gestrande Ita-
liaansche stoomschip de „Salento", te kruipen, en
van zijin bevindingen mededeeling te doen aan de
„Opr. Haarlemsche Crt.", waaraan wij zoo vrij zijn
het een en ander te ontleenen.
Wij gaan het ruime sop in, lezer, aldus vangt de
schrijver na een kleine inleiding, zijn artikel aan.
Waarom dat ruime sop? Kijk eens, ik heb me ge-
ergerd aan veel wat met de redding verband hield
of beter: geen verband. Maar ik sta nog te knar
setanden, nu ik veronderstel, en zoovelen veronder
stellen, dat er nog cadavers in dit dooden-schip
schommelen enmen ze maar rustig laat schom
melen. Onze goede regeering laat zich aan de red
ding van schipbreukelingen weinig gelegen liggen.
Maar nog minder bekommert men zich over het na
spel. De marconist, die zijn „Bosjes'1 van de nood-
boot seinde, maakt met geen enkel woord gewag
van het overboord slaan van schepelingen, In Hol
land deed al ras het sprookje de ronde: er zijn er
maar drie aangespoeld, dus drie gestrand, en de rest
was al voor dien tijd naar de haaien. Dat verzacht
dan de verraderlijkheid van onze kust en het mis
lukken van de redding!
Maaronze regeering had toch één plicht ge
had. Direct na te gaan, of er nog stakkers in dit
vaartuig zijn achtergebleven! Het zal hen zelf wei
nig meer helpen, of men ze vindt of niet. Maar on
ze regeering mag toch niet denken, dat de schepe
lingen van de Salento allen weezen waren, zonder
eenige familie. Om één voorbeeld1 te noemen: een
broer van den kapitein van de verongelukte schuit
is direct naar Zandvoort gekomen en zocht daar het
lijk van z'n dierbare, teneinde dit zoo mogelijk in
Italië te begraven. Zoo zijn er meer. Méér, die in
Italië zuchten en verlangen! Waar zijn de broers,
de vaders, de zoons? Onze regeering doet niet de
minste moeite om deze vraag te beantwoorden, en
zoo is deze regeering even ouwejuffer-achtig als de
redactie van het hyper-deftig blad, dat op mijn vraag
of men belangstelling had voor mijn speuren op
het wrak, ten antwoord bibberde: er is al zooveel
over de Salento geschreven!
JA, zooveel, maar nooit te veell Nooit te veel, als
wij' nog niet weten, waar de rest van de bemanning
is gebleven. Ein om er over te schrijven, moet men
niet een pleizier-vaart maken rondom de gezonken
In de negentien Jaar van zijn huwelijk had de heer
Basset altijd „zaken" In de stad gehad. Maar er was
veel verandering in geweest. Voor zijn vrouw had dit
heel wat moeilijkheden meegebracht. Als ze eenigen
tijd gewend was geweest dertig gulden per week te ont
vangen, hoorde ze opeens, dat ze maar twintig zou
krijgen. Had ze daarnaar haar uitgaven ingericht, dan
kwam er plotseling maar vijftien gulden 's weeks in,
tot hij opeens zestig gulden per week inbracht
Als ze soms eens klaagde, dat het zoo onaangenaam
was, dat ze nergens vast op kon rekenen, wist hij haar
altijd met onverbeterlijk optimisme voor te houden, dat
het niet lang zoo zou duren, maar hij weldra, misschien
met Nieuwejaar al, een inkomen van eenige duizenden
'b jaars zou hebben.
Nu was ze al negentien jaar getrouwd, en nog was
de tijd van een vast inkomen niet aangebroken. Wat ze
geleerd had in dien tijd was, dat haar man speelde. Dit
nam niet weg, dat ze hem nog altijd lief had. Maar ze
begreep, dat ze hem niet kon vertrouwen. Daarom had
ze in de laatste jaren een gedeelte van haar huishoud
geld bespaard. Ze was daarmee begonnen, toen ze met
schrik opmerkte, hoe haar zoon Ru op zijn vader leek.
De jongen was nu zeventien en had een betrekking ge
vonden bij het verkoophuls Zwart Alles ging goed en
ze had er al eens over gedacht of het niet beter zou
zijn, als ze haar man bekende, dat ze al zesduizend
gulden had opgespaard, toen hij op een Decemberavond
thuis kwam in de somberste stemming, die zij nog
nooit van ihem had gezien.
Ze zag nu voor 't eerst, dat hij er oud en moe begon
uit te zien.
Aan tafel sprak hij niet en toen de kinderen de ka
mer uit waren, begon hij er over te klagen, dat alles
hem tegènllep.
Ik had vandaag honderdduizend gulden kunnen
verdienen, ale ik over zes duizend had kunnen beschik
ken, zei'hij.
Zijn vrouw aarzelde ze was op 't punt hem te ver
tellen hoeveel ze had overgespaard, maar er was iets
dat haar daarvan terughield.
De volgende dagen kwam haar man telkens1 thuis met
verhalen over gelegenheden om fortuin te maken, die
hij had moeten laten voorbijgaan bij gebrek aan de
noodlge fondsen.
Ten slotte herhaalden die gelegenheden zich zoo dik
wijls, dat ze begon te vermoeden, dat hij iets wist van
haar overgespaarde penningen. Ze bestudeerde hem
nauwkeurig, lette op lederen blik en leder gebaar van
hem. Tegen het eind van de week was ze er zeker van
dat hij het wist
Als ik ze» duizend gulden had, Ella, zei hij weer
schuit, neen er óp kruipen, tasten, zoeken, speuren.
Dat had onze regeering zeker moeten doen. Maan
dag was het een kalme dag, een pracht-dag voor
duiker-onderzoek. Want dit onderzoek is het eetiig
juiste. Tot die conclusie ben ik meer dan ooit geko-
men na mijn visite aan dit dooden-schip.
Waar was evenwel Maandag die duiker? Ach
koml Onze regeering denkt immers: zitten ze er,
dan zitten ze goed, want geen haai zal ze kwaad
doen), en als ze er niet zitten, dan zitten ze ergens
anders, en dan behoeven wij niet voor begrafenis
ondernemertje te spelen. Nu moet U inmiddels ook
niet denken, dat zoo'n duiker-onderzoek zoo gemak
kelijk gaat, lezer. Het begint met een debat tusschen
den minister van Waterstaat en zijn ambtenioot van
Landbouw. Let op!
't Is jouw departement!
Dat zegt Landbouw.
't JouWe! i
Dat raast Waterstaat terug.
h 't Jouwe! repeteert in jou-ing Landbouw, en
dit departement verklaart nader: - Want zee is
water!
Waterstaat komt Inmiddels op een lumineusen in-1
val en juicht: Maar 't schip zit op 'n bank, en
zand is land!
Nadat de stoere werkers tenslotte zijn overeen
gekomen, dat ze 't half om half zullen doen, gebeurt
er 'n heelen tijd niets. Dan belt de natte excellentie
z'n secretaris-generaal, en deze belt 'n referendaris, j
en deze belt weer 'n kommies, en deze 1n bode, en
deze 'n ingenieur, en de ingenieur vraagt, op welken
zolder de duiker-pakken in de kamfer zitten, en als
hem dan geantwoord is, dat de duiker-pakken niet
in de kamfer zitten, maar in de naftaline, en niet j
op een zolder, maar in een sous-terrain, dan belt de j
ingenieur weer een administrateur op en deze weer j
'n sub-administrateur, en deze weer 'n sub-sub, en
deze siibsjubes belt tenslotte den opper-duiker, en
als deze eindelijk den neder-duiker te pakken heeft,
dan kan het spel beginnen. Ja, het spél! Want te
gen dien tijd zit de Salento al onder het zand. Even- j
tueel: met de lijken!
Enfin wat onze hoogmogende heeren dus „ver-1
zuimden" te doen, dat moest het particulier initiatief
maar verrichten. Zij het natuurlijk gebrekkiger! I
Zonder duiker natuurlijkI Ik er dus op uit! Ik had I
geluk. Op hetzelfde moment wilde de heer Dik, lid j
van de Fr. Loots Dik te Rotterdam, als scheeps-
expert voor de assurantie de Salento enteren, en wij
besloten dus om samen op stap in 't sop te gaan. j
En ik vond deze compagnieschap des te prettiger,
omdat deze oude waterrot, vroeger zelf zeeman, even
als ik in de eerste plaats deze lugubere vraag stel
de: Waar zijn de lijken?
Wanneer men de Zandvoortsche reederij of wat
er dan van rest in actie moet brengen, dan heeft
men zwaarder werk dan met het opdraaien van een
gramofoon, die, evenals de Salento, eènige dagen on
der water heeft gezeten. Maar tenslotte, na veel vij
ven en zessen niet in guldens uitgedrukt, want
lm wm» rml AtroKlw dnteftte oCfe CTt imóR'wwif*
en nadat wij een ploeg vrijwilligere hadden gechar
terd om de boot in zee te duwen, en nadat de motor
't ontelbare koeren had vertikt, deinden we eindelijk,
•nordon we zuidelijk, door en over de branding,
toen was hot ook sohemertijd. We waren 's morgen»
om negen, uur met onze voorbereidingen begonnen.
Kort on goed togen vioron liop de poffer on hij
cluwide ons onder eon koepel van donker parelmoer
naar de Noord, waar fijn ln do verte do zwarte
sehorstoenpljp van den gekoldorden Italiaan tegen
don olnder toekende. Gek, die zeel Vanaf don wal
leek ie 'n meer. En als je er op zat, dan hoefde Je
wel niet beducht te zijn voor schipbreuk, maar de
kleine schuit stampte en duikelde nog aardig. Maar
we schoten op. We waren bij Driehuizen in de bran
ding gestapt en allengBkens schoot Zandvoort langs
ons: d'Orange, Rlche Kurhaus, Grand-Hotel. alles
wazig, heel wazig en toen de Zeeweg als een lange,
kronkelende streep.
De kleine tuf-tuf-knaap steigerde braaf over de
golven. Telkens schoot 'n vlucht vogels dwars langs
den voorsteven. Boven ons krijschte een zigzaggen
de meeuw. En duidelijker, duidelijker werd de zwar
te pijp, en wo zagon vaag wat grijswit, de kaartenr
kamor, en tenslotte zag je ook de davits, en ze
schonen in hun „kromming neer-geranseld, ontmoe
digd en radeloos zich to nijgen tot de oppermachtige,
do zee.
Eindelijk waren wij er. Het was zooals je je 't ge
dacht had. Maar grooter, veel grooter! De eenige
mast, die nog stond, was 'n kanjer. De schoorsteen-
cylinder was 'n reus. En de lengte van het schip
viel ook mee. Hoe kon dat grillig, ziedend water,
zoo n kolos in tweeën breken? Want gebroken was'ie.
Gekheid! De mast stond veel meer naar de West
dan de middellijn van de commando-brug en daar
had je de breuk. Voor- en achterschip waren, op
enkele verheven punten na, niet meer te bekennen.
Hopeloos verdronken! Alleen bet middenstpk stond
nog boven de sombere, grauwe zee. DóAr moesten
we zijin
Maar boe? De Zandvoortsche Trompen en De Ruy-
tera waren hyper-voorzichtig. Ze zagen, geloof ik,
de davits voor konijnensprenkels aan en waren
bang, dat ze in de klem zouden komen. Geen nood!
Ik had 'n ouwen zee-rot aan boord. M'n kameraad
Dik gaf raad, commandeerde zoo'n tikkie, en de
stuurman volgde zijn aanwijzingen met loffelijken
ijver. Z'oo lagen wij op 'n gegeven oogenblik vlak
naast de commandobrug. Dat was maai' goed ook.
Want ik bad maar één vraag voor oogen: waar zijn
de lijken? M'n metgezel eveneens! Ik was nu bij de
Salento. Ik wilde er geen pleizier-vaart van maken.
Er bij! E'r op! Zien! Zelf zien! En kon onze motor
poffer den Italiaan niet genoeg benaderen, dan
maar het ruime sop in, er naar toe zwemmen. Ik
was toch al nat tot aan het middel. Wat gaf nu 'n
natte borst, 'n natte nek méér? Maar de stuurman
stuurde, en daar konden wij het dooden-schip grij
pen.
Hup! Op de reeling! En van de reeling zakken i
laten op het sloependek! Daar spoelde de zee een
aardig grocje. Maar nat was nat. En ook in dit op
zicht bestaat de overtreffende trap. Dan maar wat
vochtiger! Ik in het spoelsel! Ik op de kaarten-ka-
mer af! Want daèr verwachtte ik de eerste cadavers.
En wat zag ik? Niets van dien aard! De ramen wa-
✓en er door den storm uitgebulderd. Op den grond
lag wat kort en klein geranseld houtwerk, een stuk- j
of vijf sleutels, dat was alles. Toen naar bakboord! j
Déar waren de planken nog droog. Dé Salento was
hellend. Ein zoo spoelden de golven lustigjes aan i
stuurboord, maar aan de andere zijde lieten zij het
eiland eiland. Langs dezen kant konden wij vrijwel
alles, wat in ons bereik lag, inspecteeren. De kom- i
buis! We keken er in, lichtten bij met 'n heldere j
zak-lantaarn, roerden in het grauwe water met een i
haak, maarontdekten niets.
Trouwens dat roeren was vrijlwel overbodig. De
zee had vrij spel in dit schip. Bedreig me niet, le
zer, met deze escapade voor een staaltje van moed j
uit te maken! Denk niet aan spoken op dezen ge-1
zonken stoomer! De Vliegende Hollander leeft niet
meer. Voor zenuw-meisjes was het misschien lugu- I
ber geweest. Voor ons, kerels, niet! Het eenige, dat j
vreemd en ontroerend aandeed, was het geluid van
het water in de schuit, dat zuigen en borrelen, dat
aanzwellen en wég-trekken, dat klotsen en beuken, i
En dan was er nog iets, dat heel, heel eigenaardig
emotionneerde in dezen valen schemer-tijd: het slaan
van kajuit-deuren door de zuiging van de zee, on
der water, het bonzen, het gedurig open en dicht i
klappen klappen. Het leek wel, of men beneden nog
heel bedrijvig was, of er tal van menschen op en af J
gingen. Helaas! Het was anders! Tenslotte bleef ér,
behalve dan de werking van die rustelooze zee, niets i
dan stilte, de stilte van den dood.
En wij zochten. Wij zochten in luiken, in de ma
chinekamer, natuurlijk alles vanaf het sloepen-dek,
nfct, oaadat b*,
element al wa» binnen gedrongen en nl»t
ruimte liet dan een kwart meter. Wij «peuri
lichtten de geel-gore kolkjee, loerden door
waaruit de ruiten gedonderd waren, roordi
onzen haak, maar &l zagen wij ook hier on
lap goed aan voor 'het deinend hoofd-bewe|
een oaclaver, hot. wa» ten slotte guzichtibeL
kan niet» andere zeggen dau dat lk, onder li
van den aoheops-expert, hot doodoiu-schip zoo
dlg mogelijk heb geïnspecteerd. Vruchteloos
wij kwamen loven» tot de oonclusie, dat er ni
veol te inspecteeren bleef en dat dit alleen in
men door 'n duikor kon geschieden. Lijken -
de heer Dik komen na drie dagen naar boi
ze zitten dan meestal tegen de zoldering. HIJ
die lugubere bevindingen uit zijn praktijk. D|
dus! WIJ hadden het onze gedaan. Anderen,
ren, kunnen meer. B.v. deregering.
Hlet wa» lnmiddel» hoog-tlJd om terug te kei
De vloed kwam weer op, en aan stuurboord w<
de golven al aardig over het dek. Tot jo
moest je or doornbaggeren. Ik vorkoos^dus,
mijn metgezel, een tocht omhoog, over de com:
brug. En dtihr vooral kon jo zien, hoe de
kracht te 'keer wa» gegaan. IJzeren pijpen
vrouwonpols dik, waren omgebogen, als ali
drop. Van het lam geslagen roer was niets
over dan hot rad. Het lag op den grond,
ala wilde het zeggen: lk kan niet moert Daarjj
ook nog 'n lap, oen tafelkleed. Misschien
laatste middel, waarmee do arme kerels heblL
seindl Voor do rest was alles kapot, verspij
verkronkeld, als had hier een hevige, niet
do brand gewoede De zee moet wel geweld!
zijn!
Zoo namen wiji afscheid van het dooden
waar nog fel de zee in zoog en de geheimz!
deuren beneden klopten en bonkten. Ja, de g
waren er nog druk in de weer. Onze motor
weer aan. Poef-poef, poef-poef! Langzaam
wij af. Het wrak werd een silhouet, toen loute
tour, toen een niets. Zooals het trouwens is!
Want te bergen is aan deze lam gebokste
niets meer. Het bevat lading, die een koek is gt en'
den. Het bestaat uit materiaal, dat zich hoe li rild
hoe vaster in het verraderlijk zand zuigt. En h( lk v
vatzeer, zeer waarschijnlijk nog cadavers. if
Wiji hebben niets gevonden. Hoe we ook hel Ut
Dl
loo
V<
lepï
Di
Bge
om
lijn
gespeurd! Hoe we hebben geroerd en getuurd
borrelende, grijze water in kombuis, machinekaM&d
kajuit, in dek-luikeni. En toch het is een kw H
van „feeling" h hij, de oude zee-rot, en ik, uw ils
naar, wij konden de gedachten op onzen terug! iu
maai' niet loslaten: daar moet nog gedood leve: i«e
dit schip zijn! Aangespoeld zijn ze niet. R&ppo: jrag
van den marconist, die melding maakten van
nen overboord", zijn er evenmin. De stoomer
houdt ze gevangen, en deze gevangenlis is niet
ber voor de gevangenon, maar wel voor degeijnj
voor families, die wachten op de vrijheid van
overleden lievelingen-
En zoo is het de plicht, de heilige plicht, van
regeering om alles in het werk te stellen,
dit mysterie op te lossen. Dit kan alleen door dm en
onderzoek geschieden. Men heeft zijn plicht ai
zaakt, want inen heeft den vrij kalmen Maandag
gebruikt laten voorbij gaan. Herstel i3 nog mog< ig
Men spreekt zoo vaak over piëteit en van reüfl
Denkt aan den broeder van den kapitein van de
lento, die direct naar Zandvoort reisde, sleclit9
dit verlangen: bet stoffelijk overschot van mijn
bare, en dat in Italiaanscben bodem begraven! a'g
overheid heeft een dergelijiken gedachtengang te
pecteeren.
Zoo zijn wij teruggevaren. De Salento was al
verdoezeld in het grauwe van den dalenden
De Zandvoortsche boulevard lag er als een ver
ting la giorno. Nevelig doezelden de gebouwei
Fantastisch, mysterieus stak de watertoren z'n
•den kop op in den komenden nacht.
Aan het strand wachtte ons een klompje
schen. Niets. Die zetten zich ook direct schrap
zegden het: en toch moeten ze er zijn! En zoo
dien gedachtengang, ging ook ik, ging. ook i
maat aan boord van het dooden-schip, huiswaï
Ik druip-natl Maar met 'n warm gevoel van
nen, want ik had tenminste met eigen oogen
schouwd deze plek van de verschrikking,
mannen hadden gestreden met den sarrenden dt—
en ik had ook met eigen oogengeen schipbrei
lingen ontdekt. En toch het gevoel zegt het
ten ze er zijn. L.
Ik ga nog eens en nog eens, vooral als de overl
lui en onverschillig blijft. Wij hebben de Sala
de levende bemanning niet kunnen redden,
hebben echter nog een andere plicht tegenover
lië, de verwanten dóAr, en dat is een
nauwgezet mogelijk antwoord te geven op die M
dende en folterende vraag: waar zijnde I ij k«
eens op een avond het was den avond van oudejaar
of als ik ze maar leenen kon, zou llc er in een maand
honderdduizend mee kunnen verdienen.
Ze keek uit het raam, maar ze voelde, dat hij haar
aandachtig aanzag.
Hoe jammer, dat Je ze niet hetot, zei ze en ze
haatte zichzelf, terwijl ze die woorden sprak.
Ze hoorde hem een uitroep doen van ongeduld, maar
ze keek hem niet aan. Belden zwegen.
Toen begon haar man weer.
't Is een kans, zooals men maar eens in zijn leven
krijgt. Zou jij niet iemand weten, Ella, die mij het geld
zou kunnen leenen?
Ze schudde het hoofd.
Neen, Henk, antwoordde ze bijna onhoorbaar.
Je hebt mischien niet iets overgelegd van je huis
houdgeld? vroeg hij met een zonderlingen lach, half
gedwongen en wat beschaamd.
Ze deed alsof ze hem niet verstond en hij herhaalde
zijn vraag.
Ze wist nu dat de tijd gekomen was om. te beslissen of
ze vertrouwen zou hebben in de bekwaamheid van haar
man, dan wel of ze bereid zou blijven het onvermijde
lijke dat eens zou kunnen komen het hoofd te bieden.
Terwijl ze er over'nadacht, kwamen alle angsten, die ze
voor een onheil dat kon komen, had gevoeld, opnieuw
bij haar op. Het was bijna alsof ze in de toekomst kon
zien en daar de moeilijkheden ontwaren, die haar
wachtten. En ze dacht aan de kinderen, haar jongen en
haar meisjes en met een pijnlijk gevoel nam ze haar
besluit.
Haar man was opgestaan en stond nu tegenover haar
Je hebt toch niets van Je huishoudgeld bespaard?
vroeg hij voor den derden keer.
Zij keek hem in de oogen, en er was een uitdrukking
in, die ze er nooit tevoren In gezien had. 't Was bijna
haat
Neen, Henk, zei ze met zwakke «tem. Ik heb
niets bespaard.
Haar hart klopte vreeselljk en haar handen beefden.
Leugenaarster! zei Basset, rood van woede. Je
denkt zeker, dat ik het niet weet, maar Ik weet er alles
van. Een van mijn kennissen aan de bank heeft er mij
van verteld. Maar je kunt het houden. Heb ik je al die
jaren zoo slecht behandeld, dat je mij die ongelukkige
som niet kunt toevertrouwen, die je van je huishoudgeld
hebt overgespaard? Ik heb mij vernederd om je er naar
te vragen, en je weigert. Wat wil je er mee doen?
't Is alleen voor 't geval, dat er eens iets gebeurt,
Henk, stamelde zij. Ik vind het zoo angstig niets te
hebben, 't Is alleen voor den kwaden dag. Je weet, wij
hebben nooit wat overgelegd.
Overgelegd! zei haar man woedend. Be ben er
toch nog als de kwade dag komt. En lk vraag Je voor
den laatsten keer wil je mij geld geven?
Neen, zei ze dapper. Dat wil dk niet. Je wordt een
speler, snikte ze. Je kunt me haten, al» je er lust dn
hebt, het kan me niet schelen, je hebt mijn hart ge
broken ik ben geen dievegge of leugenaarster ik
heb altijd van jou en de kinderen gehouden en ik
heb voor jullie gespaard, als je eens een van allen ziek
werd.
En toen viel ze in een stoel neer en begon te schreien,
zooals ze nog nooit in haar leven geschreid had. Ze
hoorde een deur dichtslaan en wist, dat haar man haar
alleen had gelaten.
Ze had een uur aan haar verdriet toegegeven, toen
haar man bleek en bevend voor haar stond. HU leek
jaren ouder.
Wat ls er? vroeg ze.
Er ls iets met Ru, antwoordde hij. Ga mee!
Ru.
In een oogenblik was haar eigen ellende vergeten
voor den vreeselijken angst gewekt door het noemen
van den naam van haar jongen.
Wat is er met Ru? vroeg ze.
Ga mee, antwoordde haar man.
Ze haastte zich met hem naar zijn studeerkamer. Ze
begreep dat er Iets verkeerd was, ging.naar Ru toe en
legde haar handen op zijn schouders. De jongen uitte
een kreet, toen hij haar aanraking voelde, half een
snik half een uitroep van sohaamte.
Er was een heer op haar man'» kamer.
Wat is er, mijnheer Zwart? vroeg ze langzaam,
niet omdat ze kalm was, maar omdat ze zich ziek
voelde van vrees.
Mevrouw Basset, begon Zwart zenuwachtig; toen
zweeg hij. Een oogenblik later sprak hij: Geloof me,
mevrouw Basset, dat lk innig blij zou wezen als lk
geen reden had gehad vanavond hier te komen. Ik
heb zelf kinderen en lk heb... ik heb moeilijkheden ge
kend. Het geval is, dat uw zoon zich vergeten heeft.
Misschien heb ik ook wat schuld Ik. liet hem te veel
verantwoordelijkheid. En nu heeft hij drieduizend gul
den van me weggenomen, die lk natuurlijk niet kan
missen.
Ru trok plotseling zijn schouders weg onder de han
den zijner moeder.
Raak me niet aan, moeder, zei hij.
In zijn stem klonk zelfverachting. Hij liet het hoofd
op zijn armen vallen.
De heer Zwart stond op.
U moet niet denken, dat ik niet begrijp, wat dit
alles beteekent voor u en uw man, mevrouw Basset,
zei hij. Geloof niet, dat ik mij niet ln uw toestand kan
Indenken.
Ik heb ook een jongen. Ik wil niet onredelijk zijn.
Schrijft u maar een chèque voor mij van drieduizend
gulden, dan zullen we later de zaak vereffenen. Ik zou
wel willen wachten, maar het is het geld van een cli
ënt, niet van mij. Spreekt u maar verder met Ru. Ik
weet, dat hij in een oogenblik van onnadenkendheid
misdeed. Zijn natuur ls niet sleacht Na deze les zal hij
weer goed oppassen.
Blijkbaar, vond Zwart het een elendige geschied!
en wou hij er zoo gauw mogelijk mee afgedaan
ben.
Basset keek zijn vrouw aan en nooit in haar
vergat ze den angst die uit zijn oogen sprak.
Ella, zei hij heesch.
Ze begreep hem. Ze had het geld niet
Zijn toornige woorden van een paar uiir gel
gingen haar door het hoofd.
Ik ben er als de kwade dag komt! had hij g<
en nu was de kwade dag er i en hij kon niet h«
Ze wist, dat dit het bitterste oogenblik was uil
leven, en haar medelijden met hem deed haar pij]
Ze ging naar haar schrijftafel en schreef met
achtige haast in haar ohAque-boek. De cheque «al
aan den heer Zwart
U is een goed man, zei ze eenvoudig.
Over een paar dagen hoop ik u nog een» te kc® r|
bedanken. Op dit oogenblik kan ik het nog niet
Zwart begreep haar en nam afscheid met eenige
legen woorden van sympathie.
Ella Basset wa» alleen met haar man en haar zfl
En ze waren diep terneer geslagen door schaamt#
vernedering, en ze hadden haar noodig, de eon
moeder, de ander zijn vrouw.
Ze keek hen aan, haar man ongelukkig en verslui!' u;
al zijn vertrouwen w)os verloren; haar zoon, die zv/ijgê
en bedroefd bij de tafel zat. En, haar oogen werden
teer en er wa» een buitengewoon licht over höar W#W
Er was nu geen twijfel meer wie gelijk had of o!
Dat was alles klein en onbelangrijk. Het onverwad
was gebeurd, was zoo treurig mogelijk geweest en i
weer voorbijgegaan. Er was nu niets meer te doen
te vergeven, opnieuw te beginnen en te trachten b*'
te doen
Ze ging naar haar man.
Henk, fluisterde ze, 't la nu alles weer goftd.
Maar hij wilde haar niet aankijken.
God vergeve me den naam, waarmee lk jo
genoemd, zei hij, uit het raam starend. Ik verdlW
ik verdien... |j
Opeens hoorde ze hem «nikken. Ze kon het
verdragen.
Doe dat niet, Henk, zei ze. Doe 't niet Ik vergooi g
Ze sloeg haar armen om zijn hals. Toen boog hU
eerbiedig over haar en kuste haar.
O, lieve vrouw, zei hij op een toon van aanbiddli
Een oogenblik gingen ze in elkaar op. Toen koord
ze zich tot hun zoon.
Het verleden was het verleden. Niets kon daar
aan veranderen. Maar de toekomst met het nleu'
jaar, dat morgen begon, was aan hen on toen ll
drietal de studeerkamer verliet, vol hoop on verwacht»
voor het nieuw geluk was er ln het hart van Ella B'
set niet alleen smart over het verleden© maar 01
dankbaarheid voor het heden.