ontevreden veldmuisje.
1 geneimz nnige nuis
ko
tyd van verrassingen. Sint Niklaas ls
en Kerstmis is in het verschiet. Veel
en veel vroolUke stemmetjes veel
inschen.
len ach velen zullen or nog sfiiln,
lolUk kijken, omdat Sinterklaas toch
vele deuren ging zonder stil te staan,
izljn het niet altijd zij, die met schrik cn
ter m'n knecht" zagen naderen, omdat
p hun kerfstok hadden neen, er zijn
heel veel armen die zich tevreden moes-
3 hun neusjes plat te drukken tegen de
ten om al het moois te bewonderen en
I" lekkers, geen speelgoed, géén kleertjes
hebben. Ga ln deze dagen als Je 'h avonds
of moogt eens langs de straten, kijk eens
I, of Je niet zoo'n stumperd ziet en zorg
Je Iets van al het vele dat je kreeg, al is
wat chocola of borstplaat ln Je zak hebt
nen. Misschien zie je hot dan ln een
indje verdwijnen, en dan zul je blij zijn,
Wgen \'an hen, die niet gewend zijn Iets
'l, zullen dan zeker nog ftndors schitteren,
kijkertjes deden, toen er op dien hoer-
Jeccmber-avond wéér en telkens wéér een
d binnengebracht.
H. H. DE BRUIN—LEON.
leusje woonde ln het woud. Onder
ken stam van een grooten beuk had
een hol gegraven. Spitsneusje was
Imuis, die een allerheerlijkst leven
Was een aardig beestje, met grauwe
lanzend zwarte oogjes en een ferme
ard. Tusschen de wortels van de
rond zich de Ingang van zijn kleine
Die wortels verborgen den toegang
d, dat Spitsneusje volkomen veilig
Bn den verradelljke aanvallen van
1.
uk was een goedhartig hulsheer;
rgde hij niet, Ja, hij was zelfs zoo
het najaar zijn forschen kruin te
i, zoodat tal van beuknootjes naar
vielen, en Spitsneusje ze zonder
kon vergaren. Ook graan, noten en
malsche worteltjes waren er ln de
d genoeg te vinden en het behoefde
ije dus geen moeite te kosten, als
voorraadschuur tot den rand toe
llen.
men dan ons Spitsneusje voor zijn
ag zitten, het staartje opgerold, een
rel ln de voorpooten, behaaglijk
ad, dan moest mén wel zeggen: „Hè
It dat muisje toch een leventje."
■el, één was er, die dat leventje
t plelzlerlg kon vinden en die eene
Bleus je zelf, och. och, wat was hij
in. „Wat leid lk toch een armzalig
sprak het muisje vaak. „Niemand
me; lk besteed al mijn tijd met een
VOOR ONZE JEUGD
»v
paar onnoozele graankorrels te zoeken, maar
tot iets goeds, iets groots ls een muisje als
lk niet ln staat. Ach, lk wou, dat lk maar
nooit een veldmuis geworden was."
Terwijl 8pitsneusJo eens weer zoo aan het
pruttelen was, hoorde het diertje plotseling
een stemmetje achter zich: „Wat zit Je toch
te zuchten, Spitsneusjel" Het muisje schrikte
en keek om. Daar zat warempel een bruin
aardmannetje op een boomstronk en lachte
het muisje toe.
„Heb lk geen reden om te zuchten?" vroeg
Spitsneusje. „Wat heeft zoo'n arme veldmuis
als ik ben toch een ongelukkig leven."
„Kom, kom, zoo erg zal het niet zijn."
„Dat kun Je zoo niet begrijpen, aardman
netje. Alle andere dieren hebben het beter
dan lk. O, lk zou zoo gxaag wat anders dan
een veldmuis willen zijn!"
„En wat voor dier benijd Je dan zoo?"
„Alle dieren; lk zie het wel, ze zijn allen
gelukkig; lk alleen niet."
„Foei, hoe ontevreden ben Je. Ik weet zeker
als lk je ln een ander dier had veranderd,
zou Je dolgraag weer terug willen."
„Kon hot maar eens geprobeerd worden."
„Dat kan."
„Ik geloof er niets van."
„Ik zeg Je, dat het kan. Welk dier bou Je
willen zijn?"
Spitsneusje legde zijn rechter voorpoot aan
zijn neus en dacht na. Het was verbazend
moeilijk een goede keuzo te doen Daar
sprong plotseling een haag voorbij. Hè, hoe
strekte hij zijn achterpooten uit; welke ont
zettende sprongen maakte hij. Wa wist hij
ln korten tijd een ontzettenden afstand af
te leggen. Zoo'n beest moest wel bewonderd
worden. Een haas te zijn, dat leek Spitsneusje
heerlijk toe. „O, als lk eens ln een haas kon
veranderd worden," riep hU.
„Hot zij zoo!sprak hot aardmannetje. Het
brak een takje van een hazelaar af en raakte
daar het muisje driemaal mee aan, terwijl
het sprak: „Van nu af kun Je veranderd wor
den ln elk dier, dat Je wonscht te zijn."
„Een haas, lk wil een haas zijn!" riep
Spitsneusje. Op hetzelfde oogenbllk was het
kleine diertje verdwenen en een haas had
zijn plaats ingenomen. Hoe blij was Spits
neusje. 't Is waar, zijn mooie staart was aan
zienlijk Ingekrompen, maar zijn pooton wa
ren sterk en lang. HIJ kon nu sprongen doen,
zoo groot, dat hij zelf er verbaasd van was.
„Wel moge het Je bekomen,1' riep het aard
mannetje hem na. Maar de haas liep door en
kwam niet tot rust, voor hij ln een weide
was aangekomen, waar tal van hazen bijeen
waren gekomen. Wat een aardig tooneeltje
was dat. Oude en Jonge hazen huppelden er
vroolijk door elkaar, ze speelden krijgertje,
andere zaten op hun achterpo en knab
belden aan de grassprietjes. S, eusje was
opgetogen. Nooit had hij durven denken,
oenmnal tot zoo'n groote partij te worden
toegelaten.
De lente kwam ln het land; overal hadden
de hazen de zachtste grassprietjes en de
heeriykste klaverblaadjes maar voor het
grijpen. Den ganschen dag bleef de tafel ge
dekt; de gasten behoefden maar toe te tasten.
No het eten deden ze een middagslaapje en
dan begon weer de rondedans, 't Was een
leventje om er nooit genoeg van te krijgen.
Zoo ging het eiken dag. Toen cchtor de zomer
een eind gevorderd was, begonnen de oude
hazen bezorgd te worden. Ze keken bedroefd
en angstig rond en zuchtten: „De goede tyd
ls achter den rug; nu breken kwade dagen
aan; de Jachttyd ls begonnen.'
Wel mochten ze spreken van kwade dagen.
Niet lang duurde het, of daar begon het. Aan
alle kanten werden de arme dieren opge
jaagd; onophoudeiyk knalden de geweer
schoten en ook Spitsneusje sloeg de angst
om het hart. Hy yide van den eenen hoek
van het veld naar den anderen, maar ner
gens vond hy rust. 't Was om wanhopig te
worden. Het dreigend geblaf van bloeddor
stige honden vermengde zich met het ge
knal der geweren.
Alle hazen, die nog niet gedood waren,
zochten een schuilplaats en ook Spitsneusje
kroop ln het diepst van de struiken Maar
het gedrulsch van de Jagers naderde meer
en meer. zyn angst klom en hy achtte zich
verloren. Daar hoorde hy geruisoh boven
zich ln het gebladerte. Spitsneusje keek op
en zag een lyster vrooiyk trippen van den
oenen tak op den anderen. En toen plotseling
hondengeblaf ln de nabijheid klonk, vloog do
vogel op en zocht een veiliger plek. „Die is
gelukkiger dan de hazen," sprak Spitsneusje,
„die kan zich uit de voeten maken, als er
gevaar dreigt. Ik wou, dat lk een ïyster was."
Op hetzelfde oogenbllk merkte hy op, hoe
zyn voorpooten ln vleugels veranderden. In
minder dan geen tijd was Spitsneusje een
ïyster geworden.
Dankbaar Jubelde hy zyn vreugde luid uit;
hy klapte met zyn vleugels en verhief zich
ln de lucht, ver boven de plek waar het zoo
gevaariyk was. Wel richtte een der Jagers
zyn geweer op den vluchteling, maar Spits
neusje gaf daar niets om; hy was gered.
Hoe dankbaar was hy, dat hy het gevuar
zoo goed ontkomen was. Nooit, dacht hy bU
zich zelf, nooit wilde hy meer oen haas zyn.
zy verweet zich dat hy eerst zoo dom was
geweest, te verlangen, dat hy ln een haas
werd veranderd. Neen, een vogel te zyn, dat
was nog eens de moeite waard. Hoe hceriyk
ln de wyde ruimte rond te zweven. Nu eens
zette hy zich op den tak van een boom, dan
weer vloog hy ln de lucht rond. Hoe vry. hoe
luchtig voelde hy zich. De honger begon hem
te plagen, maar geen nood, het bosch
schafte hem voer ln overvloed. Onder du
schors der boomen, op de bladeren, tusschen
het zand leefden tal van wormpjes en kever
tjes, en o zie, daar aan de takken hingen
ryke trossen van roode, sappige bessen Neen
hoor, 8pltsneusje mocht vroeger overvloed
hebben gehad, zoo vol als ln dezen tyd had
hy zyn buikje nooit gehad. Maar do dagon
werden korter; een ruwe herfstwind schudde
do boomen en rukte tal van dorre bladeren
af, die ritselend op den grond vielen.
De wormpjes en kevers kropen den grond
ln en het getal ïysterbessen verminderde. Er
dreigde een slechte tyd te zullen aanbreken.
Spitsneusje vloog naar de boomen en wilde
zich vergasten aan de sappige vruchten.
Maar o woo. Wat hom eerst een uitkomst
had toegeschenen, bleek een valstrik te zyn.
Booze menschen hadden die bessen daar
neergehangen, om de hongerige lijsters te
vangen. Spitsneusje wilde vluchten, maar de
knellende struik hield hem vast, sterker en
sterker. (Slot volgt.)
IANTIE EN POES NIKKIE.
Jantje was al vroeg een echte dierenvriend.
Toen hy nog maar zoo'n hummeltje van twee
Jaar was, deed hy al niets liever dan, nog wag
gelend op zyne korte dikke beentje» naar allo
honden en katten, die hy maar op a-1 .uit zag. toe
to loopen, om ze dan op zyn manier to streelon
of ook wel, om te probeeren ze met zyne kloine
knuistjes heelemaal te omvatten, hetgeen Jantje
tot zyn verdriet nooit goed gelukte, want: O, hy
zou zoo dolgraag een poesje of hondje mee naar
huls genomen hebben!
De moeder van Jantje was dlkwyis bang. dat
de kleine man nog eens leelUk gebeten of gekrabt
zou worden en verbuod Jantje dus meestal vreem
de dieren, vooral groote bonden, aan to raken
maar och, och, dan had Jantje zoo'n verdriet....
huilde zich de oogjes heel en al rood.
Tot nog toe was alles echter goed afgeloopen.
De dieren begrepen zeker zelf jjoI, dat Jantje het
goed met hen meende, hen geen kwaad wilde doen.
Maar. 0, 0, wat verlangde Jantje or toch naar
zelf een poesje te bezltton!
Wel spceldo Jantje dlkwyis met den grooten
hond van zyn oomeen' prachtige colli met
lang zUdeachtlg haarmaar hoewel Jan erg
veel van Oora, zoo heette de hond. hield en soms
de grootste pret mot hem had, leek toch het bezit
van een zacht mollig poesje Jantje nog veel heer
lijker toe.
Stel je dus de vreugde van Jan eens voor, toen
hy op zyn vierden verjaardag een poesje cadeau
kreeg!
Onder de vele mooie geschenken, die Jan toen
ontving, was ook een klein mandje, dat met een
licht blauw lint losjes toegebonden was en waaruit
hier en daar een pnar sprietjes hooi kwamen
gluren.
Jantje had dat eerst oen erg vreemd cadeau
gevonden. Hy wist niet best, wat hy daarmede
nu eigenlek moost doen en was Juist van plan
het mnar weer zoolang op *ydc te zetten en eerst
de mooie locomotief, die hy van vader gokregen
had nog wat beter te gaan bekyken, toen moeder
hom aanraadde, het lint van 't mandje maar eens
los te strikken en eens te kyken, wat er wel in
zou zyn.
Met behulp van moedor maakte Jantje nu den
strik los, lichtte het deksel op enkeek ln
twen grijze? nog wat lichtschuwe oogjes van een
allerliefst zwart katje, dat zich nu langzaam uit
het warme stroo-bed.le oprichtte en haar kopje
langs Jantje'6 handje schuurde.
Wat een groote, prettige verrassing was dat! Jan
was er eerst heusch stil van.
Dan riep hy Juichend:
„O, kyk 's, kyk 's een poesjeeen echt levend
poesje! Ziet U wel, ma. hot kent my alen ls
dat nu eeriyk.... echt voor my?"
En toen moeder laohend van „Ja" knikte, kwam
er nog een blijden glans over Jan's gezichtje, nam
hl1 poos ln zijn armpjes en streelde, onder het
geven van allerlei lieve naampjes, het zwarte
glanzende kopje.
„Miaauwmlaauwliet poesje zaoht
klagend hooron, zoodot Jantje bang hot pyn to
hebben gedaan met stroeion op hield en eenigs-
'ins bedremmeld moeder aankeek,
„*t Ia niets, hoor vent, poesje hoeft zeker dorst,
stelde moeder gerust. Zet hnar maar op den grond,
dan zullen we een schoteltje warme melk voor
haar klaar zetten."
Nu dat smaakte poest
Jantje Irr languit op don grond met zyn
hoofdje gesteund ln zlln handles tc kyken, hoe
poes met. het fyne roodc tongetje de melk op
slurpte, zich daarna netjes den snorrobaard af
likte en toen met tong on natgellkt, pootjo verder
tollet maakte.
Jan raakte byna niet uitgekeken en had oogen
noch ooren voor Iets anders dan poesje, tot deze
eindelijk nrn» gespoeld op een zaoht kussen een
dutje ging doon.
En nu was klein poesje alweer een. groote poes
geworden.
Jan had Nikkertje, ook wel Nik of Nlkklo ge
noemd. omdat ze zoo heol heel zwart was, alweer
ruim een Jaar. Maar nog steedt was poes Jan's
liefste speelkameraad.
De laatste dagen echter was Nikkle bepaald
erg lui. vond Jan.
8pelcn wilde ze niet. al trachtte Jan haar ook
nog zoo met een rollende knikker of loog klosje
«aren aan een touwtjo gebonden tot spelen te
lokken.
Nik knipte maar eens goedig met do oogen,
rekte zich met hoogen mg eens flink uit, gaapte
on ging maar weer kalm liggen slapen.
„Tc Zou Nik maar met rust laten, Jan" had
moeder zoo al eens gezegd.
Jan was echter niets tevreden.
„Nik ls nou niets lief tegenwoordig.... waarom
wil zo niet spelen," pruilde Jan. „Ofzou ze
soms ziek zyn, mammio, wat denkt U?"
Jan begon zich op een? "-«stlg te maken.
„Wel neen, Jongen, lk o< C dat ze alleen maar
wat erg lui ls." stelde me uïr gerust. Het ls de
laatste dagen ook zoo warmNik heeft daar
teker hinder van met zUn dik bont-vellet,Ie. Te Zou
hnar nu m°ar jrolrn lnfen lle«/onlatpr zal Ir
wel weer vlugger worden en met Je spelen. En
danJe moet bedenken, Nik is geen heel Jong
noesje meer."
„Nou, maar ik vind Je dan toch maar erg lui
en stout, hoor Nik," zei Jan met zyn wangetje
langs Nlk's zacht velletje strijkend.
Doch Ntkkie trok zich van alles niets aan, bleef
maar rustig doorslapen, zoodat Jan maar wat met
zUn bouwdoozen ging zitten spelen.
Den volgendon morgen toen Jan nog wat ln
zyn ponnetje rondliep vóór moeder hem waschte
en kleedde, riep moeder van uit de groote slaap
kamer, die met een deur, die altijd open bleef,
met; Jan's kamertje verbonden was.
„Jan, vent kom eens hierga jy eens even
met moeder mee!"
„Waarom, ma waar naar toe?" riep Jan
terug en kwam huppelend aanloopen.
„Ga maar mee. dat zal Je wel zienEn ma
liep al reeds de slaapkamer uit, terwijl Jan met
zyne bloote voetles ln mooi roode pantoffeltjes
nieuwsgierig achteraan kwam dribbelen.
Voor de deur van een klein rommelkamertje,
dat nooit anders werd gobruikt dan om er koffers
neor te zetten, hield moeder stil, deed de deur
open en Jantje glipte onder moeder armen door
het eerst naar binnen.
Daar ln een hoek. beschut door hooge koffers
ontdekte Jan de mand van Nikkle en ln de mand
op een wollen dekentje uitgestrekt Nikkle en te
gen Nikkle aangevuld twee heel kleine poesjes,
even zwart als moedor Nikkle. alleen met wat wit
PARASOL OF PARAPLU T
Kyk dlo nare wolk eens een.
Waar komt die zoo gauw vandaan,
Strakjes scheen de zon. en nu.
Steek ik op oen paraplu.
Maar schynt hy weer op mijn bol.
Draag lk haar als parasol!
aan pootjes, borstje en neusje.
„O, ma! twee kleine poesjes
Jan had een kleur van biydp verrassing, l
knielde by de mand neer en aaide zacht ov
do kleine poese-iyfjes.
„Mag lk even er o-m uitnemen, ma?"
„Dan heel oven Jan en voorzichtig, hoor!
zlln nog zoo teer."
Manr Jan was heel voorzichtig.moeder Nl| j
klo was ten minste niets bang, dat Jan hot poos,'
pyn zou doen.
„O, ma, het heeft geen oogen!", riep Jan
"ens verschrikt„Kan het nu nooit, nooit k!
ken?het andere poesje ook nlot?Hf!
naar!"
„Jawel, hoor Jan. de poesjes kunnen later w
goed kijken, maar het duurt wel negen dagen vrt
zo hunne oogjes open kunnen doen.,.. Log
het poosje maar wuor tegen Nikkle aan, ando
wordt hot te koud."
Of Jan ook ln zyn schik was met zyne kleii
katjes I
Vooral toen ze grooter worden en drukke dik
molletjes begonnen te worden.
Toen ze echter zes weken oud waren, reeds z<
konden eten en zoo al eens oen wandollngot
naar bulten maakten, zot Jantjes moedor.
„Jarneman, ovormorgen gaan do poosjes wet.
„Weg. ma?" vroog Jan verwonderd.mag
ze dan niet houden?"
„Maar, Jongellof. we kunnen toch geon di
poesen houden! De eene gaat naar tante en
andere naar neef Hermanzo krijgen dus e»
goed tehuis en Je kunt ze zoo dlkwyis gaan zlc
als Je zelf wilt."
Maar Jantje huilde: „Toe, mammie, niet wc
geven de poesjeslaat lk ze toch als Jo bilt
houden!"
Moeder had echt medoiyden met het bodroef
Jantje.
zy nam Jan op schoot en zei Hef. maar besli?
..Hoor eens. vent, drie poesjes ln huls d/lt go
nlot. Moar als jy nvt zoo heel graag een kleinl
wilt houden, dun zullen we Nikkle aan tante g
ven. Nu vent?"
Even kwam er een biy lachje op Jantje's g
zlchtje, toon keek hy weer heol nadenkend
zei eindelijk:
„Neen, mammie, geeft U tante maar 't kleintr
want Nikkle geef lk nooit, nooit weg."
Wat kuste moedor Jantje toen hartelijkI W:>
dat Jantie oude Nikkle niet wilde missen vn
'■en speelsch Jong poosje, v/as voor moeder
bewys, dat haar Jan een góed vriendeiyk
had.
MMMY EN «TANNT1.
Zwarte Sammy gaat op reis.
Moet van Stannle schelden
t Afscheid nemen valt hen zwaar,
Droef is 't voor hen beiden.
Nu kijkt Stannle uit het raam
En roept nog eens teederj
't Oa Je wei, 0 Sammy Roet,
Maar kom spoedig weder.
Sammy wuift een laateten groet,
Dag, mijn lieve Stannle,
Ieder Zondag krijg Je een brief
Van je trouwen Sammy l
Niggerboy.
mm
(Vry o&a.' ü«m bug**inrtw
Vervolg
SN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
dagen later was de geheele familie
by Mevrouw Georges op theevisite.
Oeorges had hen genoodigd om een
te kunnen geven, van al de gehei-
avonturen der laatste dagen
de kleine knaap, waar Billy op zoo
wyze kennis mee had gemaakt, zat
aar.
tet, dat Jullie zeer verwonderd zljt
over enkele dingen, lie hier voorvie-
Jullie bang zijt geweest I"
fronste dg wenkbrauwen,
friste enkelen van Jullie," verbeterde
lohend. „Nu zal lk alles van voren af
tollen. Je wilt zeker graag weten, wie
10 knikte en Noel zei: „Vertel t ons,
blieft I" en nam een taartje.
8toljn kleinzoon," zei mevrouw Geor-
bot zijn portret alen aan Helene en
toen zo hier alleen kwamen. Nu, in
2lJn een menigte rebellen, die niet
o Czaar en het leger houden. Men
hen Nihilisten."
JJK lk een schilderij, waarop een ge-
Nlhllist voorkwam," bemerkte Madge
«on keten om zijn hals."
vader wa, teer rijkjra of-
Ij bmi na tut ttsatewmt t*
maken had, schreef hl] veel boeken tegen de
oproerlingen. Daarom haatten en doodden
ti) hem, en Peter tou eenmaal al tljn rijk
dommen bezitten en een groot huls ln Rus
land."
„Het huls, dat u ons Het zien, mevrouw
Oeorges?" riep Helene uit. „Ik herinner het
mij."
ZIJ knikte en toonde de photo. „Ja, maar
de Nihilisten dachten, dat ze hem konden
opvoeden ln haat tegen den Czaar. en al
zijn geld voor hun wraak gebruiken, als ze
Peter, die alleen mij en de bedienden heeft,
om hem te beschermen, konden oplichten.
En ze beproefden herhaaldelijk hem te van
gen, daarom ging lk naar Engeland en betrok
dit huls. Van den eigenaar vernam lk dat er
geheime gangen waren, en daar lk zag, dat
het hier stil was, smokkelde lk Peter hier
heen, opdat hij veilig zou wezen. Niemand
wist er van, behalve Anna, die Peter'e ver
pleegster was geweest, en Ivan onze oude
dienaar. Uit vrees de politie er tn te moeten
mengen, hield lk hem zorgvuldig verborgen
ln 't huls. Maar toen hoorde lk, dat de Nihi
listen wisten, waar hij was, want ze hebben
overal spionnen."
Helene huiverde „Vreeselljk I" zei ze.
„Ja, dat ls het zeker. En weet Je nog wel.
dat Madge den Russischen handschoen vond
en dat Anna door twee mannen gevolgd werd
die Jullie later bespiedden."
„Geest van den grooten Cesar I" riep Btlly
uit, die de zaak nu geheel begreep.
„De wist toen zeker, dat ze Peter's schull-
plMt* kenden. Dienselfden dag vroeg lk jullie
bij ons te komen theedrinken, lk wilde Jullie
later ln 't geheim nemen, opdat Peter, die
zoo eenzaam was, vrienden zou hebben."
Nöel klopte den kleinen Rus hartelijk op
den schouder en mevrouw Georges glimlachte
vriendelijk tegen hem.
..Peter keek naar Jullie al den tyd, dat Je
hier thee gebruikte," vervolgde zy. „Hy wilde
graag by Jullie zyn, maar lk stond het niet
toe."
Bllly sprong op, en riep: „O, mevrouw
Georges, hy was dus achter gindsche deur.
Dennis zag haar zoo grappig open en dicht
gaan."
„Ja, daar was hy. Ik durfde nog niets zeg
gen, uit vrees voor de Russen. Daarom ont
kende Ik ook het bestaan van de geheime
gang, waarin Dennis, Anna en Peter zag
verdwynen."
„O, mevrouw, hadt u ons maar vertrouwd I"
zei Madge verwytend. „We zouden nooit Iets
gezegd hebben."
„Ja, dat had lk kunnen doenl Maar nu
verder. Ik prikte den handschoen tegen den
muur en de pistolen er onder, ten teoken,
dat lk zou stryden. Dat was maar zoo'n Idee
van my."
„O, dan was het Peter, die voor het raam
stond, toen Dennis en lk de Jas terugbrach
ten?" riep Helene plotseling.
„Ja."
„Maar, mevrouw, waarom vervolgden ze
ons nu? Hoe wisten ze het bestaan van dat
hol?"
„Wel, denk eens goed na!" zei mevrouw
Georges. „Dennis had toch 't verkeerde Jasje
aan. De Nihilisten, die Peter niet goed ken
den, zagen het Russische kleedlngstuk en
hielden Dennis voor Peter. Ze trachten Den
nis 's avonds al te vangen, toen ge allemaal
wegliept."
„En het hol?" vroeg Noel yverig. „En
Cashman?"
„De man Maxley, die een Engelsche hand
langer der rebellen ls, vond een oud boek
over oude Engelsche Landhuizen.
„Ik weet het, ze hadden het ln de auto."
„Wel, daarin was ook een plan van onze
geheime gangen en Maxley heeft nu ver
klaard, dat hy door het boek ook op de ge
dachte kwam door het hol ons huls binnen
te dringen. Toen ze daar aan t werk waren,
ontmoetten ze Cashman, die ook zyn slag
wilde slaan. Ze maakten elkaar deelgenoot
van hunne geheimen en hy, die Jullie
niet kende, dacht dat Dennis Peter was, een
vriendje van Jullie. Want hy wist dat de
overigen tot de familie van den heer Holland
behoorden, omdat ze ln Bllly'a gezelschap
waren."
„De Familie" zei de heer Holland glim
lachend.
„En by vergissing vingen ze Dennie, en
werden zelf gevangenl" zei Bllly.
„En het toeval hielp my Cashman's plan
nen verijdelen."
„Ja," zei mevrouw Georges, „en 1 spyt me
zeer, dat ge zooveel gevaren moest door
staan, maar nu zyt ge veilig en niemand tal
u hier meer verontrusten, lieve kinderen."
Helene vatte de hand harer moeder en zei
„ik boop het, want flashman ls ln de zs-
vangenls. En de anderen zullen wel van bi
gaan, ale ze vry zyn."
„Ik weet het niet," bemerkte hy. „Ik ln
van avonturen en Dennis ook." t
„Ja, de heele Familie, En zoo'n grapp
raadsel als dat van uw huls, hebben we ru
nooit opgelost. Maar 't Is beter voor Pet«
dat het gevaar voorby Is en voor Vader, d
de werken veilig zijn. En we hebben nog i
onderaardsche gangen en 1 oude zwaard 1
zal Peter beneden eene alles Laten zien. Di
zal hy wel leuk vinden." Mevrouw Oeorg.
glimlachte verheugd. J0c hoop, dat ge. r
alles, wat voorviel, myne en Peter'e vriendi t
nog wilt zyn."
„Zeker, willen we datl" verklaarde BUI
„Niet waar, Jongens?"
Een vrooiyk „Ja" was t antwoord en Pet<
klapte tn de handen.
„Weg met de Nihilisten!" riep Bllly. ,.E
leve mevrouw Oeorges!"
.Luistert I" zei de hepr Holland ..nu
geheimen verklaard zyn, gaan we naar hu!
En morgen moogt ge, met lantaarn» gewrj
pend, met Peter de onderaardsehe gange
bezichtigen. Je zult er nu niet. meer vervolg
worden door Cashman, die Je door mldrt.
van dynamiet patronen wilde verjagen. I
heb de plaats onderzocht en t Is er veilig
Lammer genoeg I" cel Bllly
Maar Mevrouw Holland glimlachte,
vond het heeriyk, wa» „de Familie" er
van mocht denken.