ontevreden veldmuisje. 1 geneimz nnige nuis ko tyd van verrassingen. Sint Niklaas ls en Kerstmis is in het verschiet. Veel en veel vroolUke stemmetjes veel inschen. len ach velen zullen or nog sfiiln, lolUk kijken, omdat Sinterklaas toch vele deuren ging zonder stil te staan, izljn het niet altijd zij, die met schrik cn ter m'n knecht" zagen naderen, omdat p hun kerfstok hadden neen, er zijn heel veel armen die zich tevreden moes- 3 hun neusjes plat te drukken tegen de ten om al het moois te bewonderen en I" lekkers, geen speelgoed, géén kleertjes hebben. Ga ln deze dagen als Je 'h avonds of moogt eens langs de straten, kijk eens I, of Je niet zoo'n stumperd ziet en zorg Je Iets van al het vele dat je kreeg, al is wat chocola of borstplaat ln Je zak hebt nen. Misschien zie je hot dan ln een indje verdwijnen, en dan zul je blij zijn, Wgen \'an hen, die niet gewend zijn Iets 'l, zullen dan zeker nog ftndors schitteren, kijkertjes deden, toen er op dien hoer- Jeccmber-avond wéér en telkens wéér een d binnengebracht. H. H. DE BRUIN—LEON. leusje woonde ln het woud. Onder ken stam van een grooten beuk had een hol gegraven. Spitsneusje was Imuis, die een allerheerlijkst leven Was een aardig beestje, met grauwe lanzend zwarte oogjes en een ferme ard. Tusschen de wortels van de rond zich de Ingang van zijn kleine Die wortels verborgen den toegang d, dat Spitsneusje volkomen veilig Bn den verradelljke aanvallen van 1. uk was een goedhartig hulsheer; rgde hij niet, Ja, hij was zelfs zoo het najaar zijn forschen kruin te i, zoodat tal van beuknootjes naar vielen, en Spitsneusje ze zonder kon vergaren. Ook graan, noten en malsche worteltjes waren er ln de d genoeg te vinden en het behoefde ije dus geen moeite te kosten, als voorraadschuur tot den rand toe llen. men dan ons Spitsneusje voor zijn ag zitten, het staartje opgerold, een rel ln de voorpooten, behaaglijk ad, dan moest mén wel zeggen: „Hè It dat muisje toch een leventje." ■el, één was er, die dat leventje t plelzlerlg kon vinden en die eene Bleus je zelf, och. och, wat was hij in. „Wat leid lk toch een armzalig sprak het muisje vaak. „Niemand me; lk besteed al mijn tijd met een VOOR ONZE JEUGD »v paar onnoozele graankorrels te zoeken, maar tot iets goeds, iets groots ls een muisje als lk niet ln staat. Ach, lk wou, dat lk maar nooit een veldmuis geworden was." Terwijl 8pitsneusJo eens weer zoo aan het pruttelen was, hoorde het diertje plotseling een stemmetje achter zich: „Wat zit Je toch te zuchten, Spitsneusjel" Het muisje schrikte en keek om. Daar zat warempel een bruin aardmannetje op een boomstronk en lachte het muisje toe. „Heb lk geen reden om te zuchten?" vroeg Spitsneusje. „Wat heeft zoo'n arme veldmuis als ik ben toch een ongelukkig leven." „Kom, kom, zoo erg zal het niet zijn." „Dat kun Je zoo niet begrijpen, aardman netje. Alle andere dieren hebben het beter dan lk. O, lk zou zoo gxaag wat anders dan een veldmuis willen zijn!" „En wat voor dier benijd Je dan zoo?" „Alle dieren; lk zie het wel, ze zijn allen gelukkig; lk alleen niet." „Foei, hoe ontevreden ben Je. Ik weet zeker als lk je ln een ander dier had veranderd, zou Je dolgraag weer terug willen." „Kon hot maar eens geprobeerd worden." „Dat kan." „Ik geloof er niets van." „Ik zeg Je, dat het kan. Welk dier bou Je willen zijn?" Spitsneusje legde zijn rechter voorpoot aan zijn neus en dacht na. Het was verbazend moeilijk een goede keuzo te doen Daar sprong plotseling een haag voorbij. Hè, hoe strekte hij zijn achterpooten uit; welke ont zettende sprongen maakte hij. Wa wist hij ln korten tijd een ontzettenden afstand af te leggen. Zoo'n beest moest wel bewonderd worden. Een haas te zijn, dat leek Spitsneusje heerlijk toe. „O, als lk eens ln een haas kon veranderd worden," riep hU. „Hot zij zoo!sprak hot aardmannetje. Het brak een takje van een hazelaar af en raakte daar het muisje driemaal mee aan, terwijl het sprak: „Van nu af kun Je veranderd wor den ln elk dier, dat Je wonscht te zijn." „Een haas, lk wil een haas zijn!" riep Spitsneusje. Op hetzelfde oogenbllk was het kleine diertje verdwenen en een haas had zijn plaats ingenomen. Hoe blij was Spits neusje. 't Is waar, zijn mooie staart was aan zienlijk Ingekrompen, maar zijn pooton wa ren sterk en lang. HIJ kon nu sprongen doen, zoo groot, dat hij zelf er verbaasd van was. „Wel moge het Je bekomen,1' riep het aard mannetje hem na. Maar de haas liep door en kwam niet tot rust, voor hij ln een weide was aangekomen, waar tal van hazen bijeen waren gekomen. Wat een aardig tooneeltje was dat. Oude en Jonge hazen huppelden er vroolijk door elkaar, ze speelden krijgertje, andere zaten op hun achterpo en knab belden aan de grassprietjes. S, eusje was opgetogen. Nooit had hij durven denken, oenmnal tot zoo'n groote partij te worden toegelaten. De lente kwam ln het land; overal hadden de hazen de zachtste grassprietjes en de heeriykste klaverblaadjes maar voor het grijpen. Den ganschen dag bleef de tafel ge dekt; de gasten behoefden maar toe te tasten. No het eten deden ze een middagslaapje en dan begon weer de rondedans, 't Was een leventje om er nooit genoeg van te krijgen. Zoo ging het eiken dag. Toen cchtor de zomer een eind gevorderd was, begonnen de oude hazen bezorgd te worden. Ze keken bedroefd en angstig rond en zuchtten: „De goede tyd ls achter den rug; nu breken kwade dagen aan; de Jachttyd ls begonnen.' Wel mochten ze spreken van kwade dagen. Niet lang duurde het, of daar begon het. Aan alle kanten werden de arme dieren opge jaagd; onophoudeiyk knalden de geweer schoten en ook Spitsneusje sloeg de angst om het hart. Hy yide van den eenen hoek van het veld naar den anderen, maar ner gens vond hy rust. 't Was om wanhopig te worden. Het dreigend geblaf van bloeddor stige honden vermengde zich met het ge knal der geweren. Alle hazen, die nog niet gedood waren, zochten een schuilplaats en ook Spitsneusje kroop ln het diepst van de struiken Maar het gedrulsch van de Jagers naderde meer en meer. zyn angst klom en hy achtte zich verloren. Daar hoorde hy geruisoh boven zich ln het gebladerte. Spitsneusje keek op en zag een lyster vrooiyk trippen van den oenen tak op den anderen. En toen plotseling hondengeblaf ln de nabijheid klonk, vloog do vogel op en zocht een veiliger plek. „Die is gelukkiger dan de hazen," sprak Spitsneusje, „die kan zich uit de voeten maken, als er gevaar dreigt. Ik wou, dat lk een ïyster was." Op hetzelfde oogenbllk merkte hy op, hoe zyn voorpooten ln vleugels veranderden. In minder dan geen tijd was Spitsneusje een ïyster geworden. Dankbaar Jubelde hy zyn vreugde luid uit; hy klapte met zyn vleugels en verhief zich ln de lucht, ver boven de plek waar het zoo gevaariyk was. Wel richtte een der Jagers zyn geweer op den vluchteling, maar Spits neusje gaf daar niets om; hy was gered. Hoe dankbaar was hy, dat hy het gevuar zoo goed ontkomen was. Nooit, dacht hy bU zich zelf, nooit wilde hy meer oen haas zyn. zy verweet zich dat hy eerst zoo dom was geweest, te verlangen, dat hy ln een haas werd veranderd. Neen, een vogel te zyn, dat was nog eens de moeite waard. Hoe hceriyk ln de wyde ruimte rond te zweven. Nu eens zette hy zich op den tak van een boom, dan weer vloog hy ln de lucht rond. Hoe vry. hoe luchtig voelde hy zich. De honger begon hem te plagen, maar geen nood, het bosch schafte hem voer ln overvloed. Onder du schors der boomen, op de bladeren, tusschen het zand leefden tal van wormpjes en kever tjes, en o zie, daar aan de takken hingen ryke trossen van roode, sappige bessen Neen hoor, 8pltsneusje mocht vroeger overvloed hebben gehad, zoo vol als ln dezen tyd had hy zyn buikje nooit gehad. Maar do dagon werden korter; een ruwe herfstwind schudde do boomen en rukte tal van dorre bladeren af, die ritselend op den grond vielen. De wormpjes en kevers kropen den grond ln en het getal ïysterbessen verminderde. Er dreigde een slechte tyd te zullen aanbreken. Spitsneusje vloog naar de boomen en wilde zich vergasten aan de sappige vruchten. Maar o woo. Wat hom eerst een uitkomst had toegeschenen, bleek een valstrik te zyn. Booze menschen hadden die bessen daar neergehangen, om de hongerige lijsters te vangen. Spitsneusje wilde vluchten, maar de knellende struik hield hem vast, sterker en sterker. (Slot volgt.) IANTIE EN POES NIKKIE. Jantje was al vroeg een echte dierenvriend. Toen hy nog maar zoo'n hummeltje van twee Jaar was, deed hy al niets liever dan, nog wag gelend op zyne korte dikke beentje» naar allo honden en katten, die hy maar op a-1 .uit zag. toe to loopen, om ze dan op zyn manier to streelon of ook wel, om te probeeren ze met zyne kloine knuistjes heelemaal te omvatten, hetgeen Jantje tot zyn verdriet nooit goed gelukte, want: O, hy zou zoo dolgraag een poesje of hondje mee naar huls genomen hebben! De moeder van Jantje was dlkwyis bang. dat de kleine man nog eens leelUk gebeten of gekrabt zou worden en verbuod Jantje dus meestal vreem de dieren, vooral groote bonden, aan to raken maar och, och, dan had Jantje zoo'n verdriet.... huilde zich de oogjes heel en al rood. Tot nog toe was alles echter goed afgeloopen. De dieren begrepen zeker zelf jjoI, dat Jantje het goed met hen meende, hen geen kwaad wilde doen. Maar. 0, 0, wat verlangde Jantje or toch naar zelf een poesje te bezltton! Wel spceldo Jantje dlkwyis met den grooten hond van zyn oomeen' prachtige colli met lang zUdeachtlg haarmaar hoewel Jan erg veel van Oora, zoo heette de hond. hield en soms de grootste pret mot hem had, leek toch het bezit van een zacht mollig poesje Jantje nog veel heer lijker toe. Stel je dus de vreugde van Jan eens voor, toen hy op zyn vierden verjaardag een poesje cadeau kreeg! Onder de vele mooie geschenken, die Jan toen ontving, was ook een klein mandje, dat met een licht blauw lint losjes toegebonden was en waaruit hier en daar een pnar sprietjes hooi kwamen gluren. Jantje had dat eerst oen erg vreemd cadeau gevonden. Hy wist niet best, wat hy daarmede nu eigenlek moost doen en was Juist van plan het mnar weer zoolang op *ydc te zetten en eerst de mooie locomotief, die hy van vader gokregen had nog wat beter te gaan bekyken, toen moeder hom aanraadde, het lint van 't mandje maar eens los te strikken en eens te kyken, wat er wel in zou zyn. Met behulp van moedor maakte Jantje nu den strik los, lichtte het deksel op enkeek ln twen grijze? nog wat lichtschuwe oogjes van een allerliefst zwart katje, dat zich nu langzaam uit het warme stroo-bed.le oprichtte en haar kopje langs Jantje'6 handje schuurde. Wat een groote, prettige verrassing was dat! Jan was er eerst heusch stil van. Dan riep hy Juichend: „O, kyk 's, kyk 's een poesjeeen echt levend poesje! Ziet U wel, ma. hot kent my alen ls dat nu eeriyk.... echt voor my?" En toen moeder laohend van „Ja" knikte, kwam er nog een blijden glans over Jan's gezichtje, nam hl1 poos ln zijn armpjes en streelde, onder het geven van allerlei lieve naampjes, het zwarte glanzende kopje. „Miaauwmlaauwliet poesje zaoht klagend hooron, zoodot Jantje bang hot pyn to hebben gedaan met stroeion op hield en eenigs- 'ins bedremmeld moeder aankeek, „*t Ia niets, hoor vent, poesje hoeft zeker dorst, stelde moeder gerust. Zet hnar maar op den grond, dan zullen we een schoteltje warme melk voor haar klaar zetten." Nu dat smaakte poest Jantje Irr languit op don grond met zyn hoofdje gesteund ln zlln handles tc kyken, hoe poes met. het fyne roodc tongetje de melk op slurpte, zich daarna netjes den snorrobaard af likte en toen met tong on natgellkt, pootjo verder tollet maakte. Jan raakte byna niet uitgekeken en had oogen noch ooren voor Iets anders dan poesje, tot deze eindelijk nrn» gespoeld op een zaoht kussen een dutje ging doon. En nu was klein poesje alweer een. groote poes geworden. Jan had Nikkertje, ook wel Nik of Nlkklo ge noemd. omdat ze zoo heol heel zwart was, alweer ruim een Jaar. Maar nog steedt was poes Jan's liefste speelkameraad. De laatste dagen echter was Nikkle bepaald erg lui. vond Jan. 8pelcn wilde ze niet. al trachtte Jan haar ook nog zoo met een rollende knikker of loog klosje «aren aan een touwtjo gebonden tot spelen te lokken. Nik knipte maar eens goedig met do oogen, rekte zich met hoogen mg eens flink uit, gaapte on ging maar weer kalm liggen slapen. „Tc Zou Nik maar met rust laten, Jan" had moeder zoo al eens gezegd. Jan was echter niets tevreden. „Nik ls nou niets lief tegenwoordig.... waarom wil zo niet spelen," pruilde Jan. „Ofzou ze soms ziek zyn, mammio, wat denkt U?" Jan begon zich op een? "-«stlg te maken. „Wel neen, Jongen, lk o< C dat ze alleen maar wat erg lui ls." stelde me uïr gerust. Het ls de laatste dagen ook zoo warmNik heeft daar teker hinder van met zUn dik bont-vellet,Ie. Te Zou hnar nu m°ar jrolrn lnfen lle«/onlatpr zal Ir wel weer vlugger worden en met Je spelen. En danJe moet bedenken, Nik is geen heel Jong noesje meer." „Nou, maar ik vind Je dan toch maar erg lui en stout, hoor Nik," zei Jan met zyn wangetje langs Nlk's zacht velletje strijkend. Doch Ntkkie trok zich van alles niets aan, bleef maar rustig doorslapen, zoodat Jan maar wat met zUn bouwdoozen ging zitten spelen. Den volgendon morgen toen Jan nog wat ln zyn ponnetje rondliep vóór moeder hem waschte en kleedde, riep moeder van uit de groote slaap kamer, die met een deur, die altijd open bleef, met; Jan's kamertje verbonden was. „Jan, vent kom eens hierga jy eens even met moeder mee!" „Waarom, ma waar naar toe?" riep Jan terug en kwam huppelend aanloopen. „Ga maar mee. dat zal Je wel zienEn ma liep al reeds de slaapkamer uit, terwijl Jan met zyne bloote voetles ln mooi roode pantoffeltjes nieuwsgierig achteraan kwam dribbelen. Voor de deur van een klein rommelkamertje, dat nooit anders werd gobruikt dan om er koffers neor te zetten, hield moeder stil, deed de deur open en Jantje glipte onder moeder armen door het eerst naar binnen. Daar ln een hoek. beschut door hooge koffers ontdekte Jan de mand van Nikkle en ln de mand op een wollen dekentje uitgestrekt Nikkle en te gen Nikkle aangevuld twee heel kleine poesjes, even zwart als moedor Nikkle. alleen met wat wit PARASOL OF PARAPLU T Kyk dlo nare wolk eens een. Waar komt die zoo gauw vandaan, Strakjes scheen de zon. en nu. Steek ik op oen paraplu. Maar schynt hy weer op mijn bol. Draag lk haar als parasol! aan pootjes, borstje en neusje. „O, ma! twee kleine poesjes Jan had een kleur van biydp verrassing, l knielde by de mand neer en aaide zacht ov do kleine poese-iyfjes. „Mag lk even er o-m uitnemen, ma?" „Dan heel oven Jan en voorzichtig, hoor! zlln nog zoo teer." Manr Jan was heel voorzichtig.moeder Nl| j klo was ten minste niets bang, dat Jan hot poos,' pyn zou doen. „O, ma, het heeft geen oogen!", riep Jan "ens verschrikt„Kan het nu nooit, nooit k! ken?het andere poesje ook nlot?Hf! naar!" „Jawel, hoor Jan. de poesjes kunnen later w goed kijken, maar het duurt wel negen dagen vrt zo hunne oogjes open kunnen doen.,.. Log het poosje maar wuor tegen Nikkle aan, ando wordt hot te koud." Of Jan ook ln zyn schik was met zyne kleii katjes I Vooral toen ze grooter worden en drukke dik molletjes begonnen te worden. Toen ze echter zes weken oud waren, reeds z< konden eten en zoo al eens oen wandollngot naar bulten maakten, zot Jantjes moedor. „Jarneman, ovormorgen gaan do poosjes wet. „Weg. ma?" vroog Jan verwonderd.mag ze dan niet houden?" „Maar, Jongellof. we kunnen toch geon di poesen houden! De eene gaat naar tante en andere naar neef Hermanzo krijgen dus e» goed tehuis en Je kunt ze zoo dlkwyis gaan zlc als Je zelf wilt." Maar Jantje huilde: „Toe, mammie, niet wc geven de poesjeslaat lk ze toch als Jo bilt houden!" Moeder had echt medoiyden met het bodroef Jantje. zy nam Jan op schoot en zei Hef. maar besli? ..Hoor eens. vent, drie poesjes ln huls d/lt go nlot. Moar als jy nvt zoo heel graag een kleinl wilt houden, dun zullen we Nikkle aan tante g ven. Nu vent?" Even kwam er een biy lachje op Jantje's g zlchtje, toon keek hy weer heol nadenkend zei eindelijk: „Neen, mammie, geeft U tante maar 't kleintr want Nikkle geef lk nooit, nooit weg." Wat kuste moedor Jantje toen hartelijkI W:> dat Jantie oude Nikkle niet wilde missen vn '■en speelsch Jong poosje, v/as voor moeder bewys, dat haar Jan een góed vriendeiyk had. MMMY EN «TANNT1. Zwarte Sammy gaat op reis. Moet van Stannle schelden t Afscheid nemen valt hen zwaar, Droef is 't voor hen beiden. Nu kijkt Stannle uit het raam En roept nog eens teederj 't Oa Je wei, 0 Sammy Roet, Maar kom spoedig weder. Sammy wuift een laateten groet, Dag, mijn lieve Stannle, Ieder Zondag krijg Je een brief Van je trouwen Sammy l Niggerboy. mm (Vry o&a.' ü«m bug**inrtw Vervolg SN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. dagen later was de geheele familie by Mevrouw Georges op theevisite. Oeorges had hen genoodigd om een te kunnen geven, van al de gehei- avonturen der laatste dagen de kleine knaap, waar Billy op zoo wyze kennis mee had gemaakt, zat aar. tet, dat Jullie zeer verwonderd zljt over enkele dingen, lie hier voorvie- Jullie bang zijt geweest I" fronste dg wenkbrauwen, friste enkelen van Jullie," verbeterde lohend. „Nu zal lk alles van voren af tollen. Je wilt zeker graag weten, wie 10 knikte en Noel zei: „Vertel t ons, blieft I" en nam een taartje. 8toljn kleinzoon," zei mevrouw Geor- bot zijn portret alen aan Helene en toen zo hier alleen kwamen. Nu, in 2lJn een menigte rebellen, die niet o Czaar en het leger houden. Men hen Nihilisten." JJK lk een schilderij, waarop een ge- Nlhllist voorkwam," bemerkte Madge «on keten om zijn hals." vader wa, teer rijkjra of- Ij bmi na tut ttsatewmt t* maken had, schreef hl] veel boeken tegen de oproerlingen. Daarom haatten en doodden ti) hem, en Peter tou eenmaal al tljn rijk dommen bezitten en een groot huls ln Rus land." „Het huls, dat u ons Het zien, mevrouw Oeorges?" riep Helene uit. „Ik herinner het mij." ZIJ knikte en toonde de photo. „Ja, maar de Nihilisten dachten, dat ze hem konden opvoeden ln haat tegen den Czaar. en al zijn geld voor hun wraak gebruiken, als ze Peter, die alleen mij en de bedienden heeft, om hem te beschermen, konden oplichten. En ze beproefden herhaaldelijk hem te van gen, daarom ging lk naar Engeland en betrok dit huls. Van den eigenaar vernam lk dat er geheime gangen waren, en daar lk zag, dat het hier stil was, smokkelde lk Peter hier heen, opdat hij veilig zou wezen. Niemand wist er van, behalve Anna, die Peter'e ver pleegster was geweest, en Ivan onze oude dienaar. Uit vrees de politie er tn te moeten mengen, hield lk hem zorgvuldig verborgen ln 't huls. Maar toen hoorde lk, dat de Nihi listen wisten, waar hij was, want ze hebben overal spionnen." Helene huiverde „Vreeselljk I" zei ze. „Ja, dat ls het zeker. En weet Je nog wel. dat Madge den Russischen handschoen vond en dat Anna door twee mannen gevolgd werd die Jullie later bespiedden." „Geest van den grooten Cesar I" riep Btlly uit, die de zaak nu geheel begreep. „De wist toen zeker, dat ze Peter's schull- plMt* kenden. Dienselfden dag vroeg lk jullie bij ons te komen theedrinken, lk wilde Jullie later ln 't geheim nemen, opdat Peter, die zoo eenzaam was, vrienden zou hebben." Nöel klopte den kleinen Rus hartelijk op den schouder en mevrouw Georges glimlachte vriendelijk tegen hem. ..Peter keek naar Jullie al den tyd, dat Je hier thee gebruikte," vervolgde zy. „Hy wilde graag by Jullie zyn, maar lk stond het niet toe." Bllly sprong op, en riep: „O, mevrouw Georges, hy was dus achter gindsche deur. Dennis zag haar zoo grappig open en dicht gaan." „Ja, daar was hy. Ik durfde nog niets zeg gen, uit vrees voor de Russen. Daarom ont kende Ik ook het bestaan van de geheime gang, waarin Dennis, Anna en Peter zag verdwynen." „O, mevrouw, hadt u ons maar vertrouwd I" zei Madge verwytend. „We zouden nooit Iets gezegd hebben." „Ja, dat had lk kunnen doenl Maar nu verder. Ik prikte den handschoen tegen den muur en de pistolen er onder, ten teoken, dat lk zou stryden. Dat was maar zoo'n Idee van my." „O, dan was het Peter, die voor het raam stond, toen Dennis en lk de Jas terugbrach ten?" riep Helene plotseling. „Ja." „Maar, mevrouw, waarom vervolgden ze ons nu? Hoe wisten ze het bestaan van dat hol?" „Wel, denk eens goed na!" zei mevrouw Georges. „Dennis had toch 't verkeerde Jasje aan. De Nihilisten, die Peter niet goed ken den, zagen het Russische kleedlngstuk en hielden Dennis voor Peter. Ze trachten Den nis 's avonds al te vangen, toen ge allemaal wegliept." „En het hol?" vroeg Noel yverig. „En Cashman?" „De man Maxley, die een Engelsche hand langer der rebellen ls, vond een oud boek over oude Engelsche Landhuizen. „Ik weet het, ze hadden het ln de auto." „Wel, daarin was ook een plan van onze geheime gangen en Maxley heeft nu ver klaard, dat hy door het boek ook op de ge dachte kwam door het hol ons huls binnen te dringen. Toen ze daar aan t werk waren, ontmoetten ze Cashman, die ook zyn slag wilde slaan. Ze maakten elkaar deelgenoot van hunne geheimen en hy, die Jullie niet kende, dacht dat Dennis Peter was, een vriendje van Jullie. Want hy wist dat de overigen tot de familie van den heer Holland behoorden, omdat ze ln Bllly'a gezelschap waren." „De Familie" zei de heer Holland glim lachend. „En by vergissing vingen ze Dennie, en werden zelf gevangenl" zei Bllly. „En het toeval hielp my Cashman's plan nen verijdelen." „Ja," zei mevrouw Georges, „en 1 spyt me zeer, dat ge zooveel gevaren moest door staan, maar nu zyt ge veilig en niemand tal u hier meer verontrusten, lieve kinderen." Helene vatte de hand harer moeder en zei „ik boop het, want flashman ls ln de zs- vangenls. En de anderen zullen wel van bi gaan, ale ze vry zyn." „Ik weet het niet," bemerkte hy. „Ik ln van avonturen en Dennis ook." t „Ja, de heele Familie, En zoo'n grapp raadsel als dat van uw huls, hebben we ru nooit opgelost. Maar 't Is beter voor Pet« dat het gevaar voorby Is en voor Vader, d de werken veilig zijn. En we hebben nog i onderaardsche gangen en 1 oude zwaard 1 zal Peter beneden eene alles Laten zien. Di zal hy wel leuk vinden." Mevrouw Oeorg. glimlachte verheugd. J0c hoop, dat ge. r alles, wat voorviel, myne en Peter'e vriendi t nog wilt zyn." „Zeker, willen we datl" verklaarde BUI „Niet waar, Jongens?" Een vrooiyk „Ja" was t antwoord en Pet< klapte tn de handen. „Weg met de Nihilisten!" riep Bllly. ,.E leve mevrouw Oeorges!" .Luistert I" zei de hepr Holland ..nu geheimen verklaard zyn, gaan we naar hu! En morgen moogt ge, met lantaarn» gewrj pend, met Peter de onderaardsehe gange bezichtigen. Je zult er nu niet. meer vervolg worden door Cashman, die Je door mldrt. van dynamiet patronen wilde verjagen. I heb de plaats onderzocht en t Is er veilig Lammer genoeg I" cel Bllly Maar Mevrouw Holland glimlachte, vond het heeriyk, wa» „de Familie" er van mocht denken.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 21