RADIO-RUBRIEK.
DE ZONDERLING.
GRABBELTON.
inj
Haarlemsche kraamkloppertjes.
Haamrzorging.
VOOR DEN TOESTELBOUWER.
Controleer uw Radio-lampen.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 15 December 1928. No. 8375.
lel
LAd
|ke aai
Nieuw
rde
van
IES.
ard
EN
ïlij wist, dat ie een stumper was,
Die nooit wat zou bèteek'nen,
Omdat ie dit al jaren op
Z'n vingers na kon reek'nen.
Hij had geen doorzicht en geen moed
Voor het maatschapp'lijk leven
En om zich anders voor te doen,
Dat vond ie overdreven!
De menschen wezen 'em soms na,
Hij liet ze dan maar praten;
Hij deed wat vreemd, dat wist ie wel
En droeg z'n lot gelaten.
Hij had geen vrouw, hij had geen vrind
En om niet steeds te zwijgen,
Sprak ie, zoo over dit en dat,
Maar murmTend in z'n eigen!
Z'n handeltje was net als hij,
Vreemdsoortig, arm en grillig,
Maar ook in ieder onderdeel
Goedmoedig en gewillig,
Wanneer een klant een stukje zeep
Wou koopen en betalen,
Dan liep ie soms wel uren ver,
Om 't even te gaan halen!
De kind'ren dansten om hem heen
Met spottende gebaren,
Dan galmd' ie dwaze liedekes,
Die uit de mode waren;
Dan voerd'ie een openluchtspel op
Van bruiloft en van trouwe'
En aan het eind zong ie ontroerd
't Wilhelmus van Nassouwel
Eens, op een mooien lentedag,
Liep ie verstrooid te fluiten,
Hij ging een oprijlaantje door
En welbewust naar buiten!
Hij stapte 't kleine kerkhof op,
Heel plechtig in gedachten,
Toen teld'ie langzaam steen na steen
-En alle kind'ren wachtten.
Ze keken en begrepen niet
En lachten wat verlegen,
Hij deed heel anders als gewoon,
Daar konden ze niet tegen!
Toen werd het stil en niemand sprak,
Want 't schuchter armoe-vrind je
Lei zacht een blanke voorjaarsbloem
Op 't grafje van een kindje!
(Nadruk verboden).
December 1928.
KROES.
TWEE KEER MIS.
{Jagend, München.)
/\fsc uweiijK.
Maar ik heb het zelf geschilderd.
Natuurlijk. Maar ik bedoel de persoon.
Dat is mijn vrouw.
„HET KANTWERK VAN DEN DUIVEL".
In een oud tijdschrift vond een medewerker van
e N.R.Ct. een alleraardigste mededeeling over de
«nlenkraamkloppertjes te Haarlem en een Fransch
'ovelist, die onder den titel „Het kantwerk van den
iuivel", èen Hollandsche legende in het toenmalige
dagblad La Quoditienne verschenen van de hand van
de Vinconmte de Canourgues. Beknopt wordt deze
|6gende medegedeeld en waarschijnlijk is ze ten on-
pt zoo weinig bekend, dat de vermelding wel de
'eite waard is; eenigszins gewijzigd luidt zij: Een
Pr hoofdpersonen is Laurens Koster, de uitvinder
pr boekdrukkunst, onder den naam Costero; hij is
pi braaf en bedaard man. die veel liefde voor mu
ziek heeft en een mededinger in dit opzicht viudt in
«eren Frederik Katwyngen, bijgenaamd: de Ba-
Ifsche Orpheus.
iBij gelegenheid van een reis van den Stadhouder
door Haarlem, laten de twee mededingers zich hoo-
ren op de viool voor den Magistraat der Republiek.
Katwyngen lijdt de nederlaag, doordat een der viool
snaren driemalen springt.
In zijn wanhoop verbrijzelt hij de weerspannige
viool en loopt naar het Haarlemmermeer om zich te
verdrinken. Doch aldaar wordt hij opgewacht door
een geheimzinnig persoon, die hem mededeelt, dat de
Gouverneur der Vereenigde Gewesten" hem wil hoo-
ren spelen evenals zijn mededinger Costero. De ^Gou
verneur" beloofde aan den knapste der spelers zijn
bescherming en bovendien de hand van de dochter
van den Burgemeester van Haarlem.
GOEDE VRIENDEN.
(Buen HumorMadrid.)
En Costero? Hij gevoelde zich diep vernederd en
verbrijzelde op zijn beuri zijn geliefkoosde viool, maar
vond troost over de geleden nederlaag doorde
boekdrukkunst uit te vinden.
Eindelijk kwam de dag waarop het echtpaar
Katwyngen een kind werd geboren. De echtgenoot
herinnerde zich natuurlijk het aangegane verdrag,
maar voolde bitter weinig lust om zijn dierbaar kind
in handen te stellen van den vorst der duisternis.
Hij kwam op den gelukkigen inval, om de kant, die
hij aan de deur moest hangen, in wijwater te doo-
pen en het gelukte dus aan Satan niet zijn klauwen
uit te strekken naar het kostelijke zieltje, dat hem
beloofd was.
Uit een en ander trekt nu de schrijver der no
velle, de heer De Ganourgues, de conclusie, dat het
nog altijd in Haarlem gebruikelijk is (1845), dat, als
een jonge vrouw daar moeder wordt, haar echtge
noot oogenblikkelijk aan den knop van zijn huisdeur
de rijkste kant hangt, die hij onder den bruidschat
van zijn levensgezellin heeft gevonden. En de kant
op den deurklopper, opgehangen om Béelzebul) te
trotseeren, herinnert allen, die het huis voorbijgaan,
aan de schitterende overwinning op den geest der
duisternis behaald door Frederik Katwyngen, bijge
naamd de Bataafsche Orpheus.
Siinon, onlangs droomde ik, dat je ine 500
julden leende.
Nou, wij zijn goede vrienden je moogt me 400
pilden terug betalen en dan kun je de rest houden.
De geheimzinnige vreemdeling bood Katwyngen aan
de verbrijzelde viool terug te geven. Katwyngen ging
huiswaarts, vond zijn instrument gaaf en ongeschon
den terug en het was nog melodieuser dan te voren.
Even voor het begin van den wedtrijd zag Katwyn
gen den geheimzinnige vreemdeling terug en nu bleek
deze te zijn niet minder dan Zijn Majesteit de Satan
in eigen persoon. Hij verzekerde dat Katwyngen zou
zegevieren en bovendien de dochter van den Burge
meester tot gade krijgen, maar dan moest de vir
tuoos beloven het eerste kind uit zijn huwelijk aan
hem te schenken en hij moest dan op den dag der
■bevalling, de kant aan zijn deur bevestigen, die zijn
vrouw op den dag van hun huwelijk had gedragen.
Dat zou het teeken zijn, dat de verbintenis gehand
haafd bleef. Hoewel Katwyngen wel bezwaren had,
nam hij ten slotte het voorstel aan.
Het kostte hem natuurlijk geen moeite om het van
Costero op de viool schitterend te winnen on Kat
wyngen werd de gunsteling van den Stadhouder, die
hem een jaargeld van niet minder dan vijftienduizend
gulden gaf, waardoor hij in staat werd gestold met
goed gevolg de hand van de dochter van den Burge
meester te vragen.
Uit een lezing van dr. Van der Hoog, te 's-Graven
hage:
„De manieren, waarop men tegenwoordig het haar
kan beschadigen; zijn talloos vele, aldus de medicus,
en als zoodanig kennen wij de haarwasschingen, fric
tions, shampooings, het haardrogen, het onduieeren
friseeren en als het ergste van alles de permanente
frisuur, de z.g. permanent hairwaving. Verder heeft
VRIENDELIJK VERZOEK.
(Everybody's Weekly, Lond**/
Mejuffrouw Jansen, mag fk a professor Oe-
leerdeba! vooretellen?
O, professor, doe eens asjeblief Iets verstrooids
HJet komt niet zelden voor, dat op een gegeven mo
ment het Radio-apparaat teekenen van algemeenen
achteruitgang gaat geven. Dan zegt men: „Hé, hij
doet het niet zoo goed meer als een tijdje geleden".
De normale ouderdomsverschijinselen? Misschien. In
ieder geval gaat -de ijverige Radio-amateur dan op
zoek naar de fout, met kans op succes. Anders is het
met den „luisteraar". Die geeft al heel gauw het
vruchtelooze zoeken op, verwenscht in stilte die
„lamme radio" en laat de zaak zooals het was. Of hij
haalt den radio-dokter erbij, wat meestal ook niet
goedkoop is.
Er zijn natuurlijk velerlei storingsbronnen. In de
eerste plaats wel de accu, zie daar dus het eer3te
naar. Om te ontdekken of de accu (of anode-baterij)
„leeg" is kan men zeer doelmatig de volgende proef
nemen. Stem het toestel goed af op een krachtig st i-
tion en schakel 'het daarna uit, om het bijv. een hoif
uur later weer in te schakelen. 13 de ontvangst in
het begin goed, maar neemt die vrij snel af tot „ia
het geheel geen ontvangst", dan moet men de oorzaak
zoeken bij de vrijwel uitgeputte accu of anode-b.it-
terij. Het remedie is dus: acculaden (bij een be
kwaam vakman!) of een nieuwe anode-batterij koo
pen.
Wij wilden echter thans speciaal de aa.ndacht ves
tigen op een andere oorzaak voor het in kwaliteit,
kwantiteit of golfbereik achteruit gaan van de ont
vangst. Het is begrijpelijk dat een Radio-lamp niit
het eeuwige leven heeft, ook de moderne miniwaxt-
lampen niet. In de dagen der helgleiendc
lampen brandde een lamp eenvoudig door
en afgeloopen was het. Ieder kon dat ge-makkelijk
consateeren. Anders wordt het echter met de Mini-
watt-lampea; de gloeilamp kan hiervan nog volko
men intact zijn, terwijl de lamp toch
ia.
„uitgewerkt"
De Miniwattlamp is in staat bij zeer lage tempera
tuur te werken, -de gloeidraad is hiervoor speciaal
geprepareerd. Het dunne gloeidraadje is óf ommin-
teld met een laagje oxyd óf wel bestaat uit een bij
zondere metaallegeering (d. i. metaalmengsel, of
schoon dit niet precies het juiste woord voor het
„legeering"-begrip is) waarin onder andere verwerkt
wordt een element, 'dat men ook toepast in de gloei
kousjesindustrie. Door deze speciale samenstelling
is de gloei-draad van de Miniwatt-lamp even „werk
zaam" als die van de helgloeiende lamp.
Dte Miniwatt-lamp heeft ruim 1000 (duizend) brand-
uren, dat wil zeggen, na 1000 uren in gebruik te zijn
geweest, is de gloeidraad „uitgewerkt" In normale
gevallen kan men dus ongeveer één jaar met de mo
derne radio-lamp toe. Maar, als de gloeidraad al
uitgewerkt is. doorgebrand hoeft de lamp daarom
nog niet te zijn. Men merkt dit alleen aan het achter
uitgaan van de ontvangst, Wat verschillende oorza
ken kan hebben. En al is men zoo ver gekomen, dat
men de lampen ernstig „verdenkt", dan is het nog
de vraag, welke van de lampen de schuldige (ook wel
hoofdschuldige) is.
Om dit nu vast te stellen doet men het beste met
alle lampen naar een radio-vriend te Btappen, die
in het bezit is van een goed werkend toestel. Daar ter
plaatse verwisselt men zijn lampen met de Uwe.
Wordt de ontvangst beduidend slechter bij het in
stellen van één uwer lampen, dan heeft U daarmee
reeds de hand gelegd op één der hoofdschuldigen,
'voor alle zekerheid moet men echter doorgaan met
dit onderzoek. Immers, meerdere lampen worden te
gelijk gekocht; meerdere lampen tegelijk kunnen dus
aftands worden.
Kunt U den laatsten tijd niet roemen over Uw „ont
vangst"? Probeer dit dan eens.
men al de ontkleuringsmiddelen en de haarkleur-
middelen wier werking blijvend is, maar die, door
dat het haar voortdurend groeit, ieder oogenblik weer
bijgewerkt moeten worden.
Op zichzelf zijn sommige van deze bewerkingen
niet zoo schadelijk, maar ze worden 't, doordat ze
voortdurend herhaald worden.
De zeep, die voor de haarwassching gebruikt wordt,
is alkalisch en alle alkalische stoffen lossen, wan
neer ze maar sterk genoeg zijn, het haar op. Hierin
nu ziet de mogelijkheid. Gebruikt men bijna neutrale
zeep, dan schuimt ze slecht. Het haar lijkt dan vet
tig, omdat het bedekt is gebleven met zeep. Ob hier
aan tegemoet te komen, doet men gewoonlijk een
paar kristalletjes soda in het water, waardoor de zeep
beter zal schuimen en oplossen. Hoe alkalischer het
water is, hoe beter de zeep oplost. Men begint met
oen paar druppeltjes ammoniak in het waschwater
en men eindigt met die ammoniak lepelsgewijze toe
te voegen. Wanneer men dat eenmaal heeft gedaan
ziet men er niet anders dan de voordeelen van. Het
haar is droog en fluweelig en het schijnt of men
tweemaal meer heeft. Mevrouw is tevreden, wenscht
zelf, dat haar coiffeur op den ingeslagen weg voort
zal gaan en deze komt er allicht toe de dosis soda
of ammoniak te vermeerderen.
De beste shampooings voor de coiffeurs zijn die,
met welke men het snelst werkt, d.w.z. die het meeste
alkali bevatten. De meer of mindere verdraagzaam
heid van onze huid zelf, stelt alleen een grens aan al
deze buitensporigheden. Er zijn personen, wier huid
geen ammoniak of soda verdraagt. Op het oogenblik
zelf bemerkt men een gevoel van branden, dat kor
ten of langen tijd aanhoudt; maar twee dagen later
begint de verbrande epidermis af te schilferen, be
dekt zich met schubben en schilfertjes, waardoor een
hernieuwde wassching, die daardoor noodig is gewor
den, nog onaangenamer en prikkelender is. Bestond
deze onaangename bijomstandigheid niet, dan zouden
zeer veel kappers zonder het zelf te weten, de haren
van hun cliënten totaal te gronde hebben gericht.
Want op den duur beginnen de dames te bemerken,
dat haar haar gaat verkleuren en wel te meer, naar
mate het gedeelte van het haar verder van de huid
af is. Het haar wordt driekleurig.
Maar 'behalve deze verkleuring bemerkt men, dat
het haar begint af te breken en men denkt dan na
tuurlijk het eerst aan'een haarziekte, omdat oorzaak
en gevolg niet uit elkaar gehouden worden.
Men begint meestal met het gestel de schuld te ge
ven, denkt aan algemeene lichaamszwakte of bloed
armoede en komt bij den dokter om een ijzerpraepa-
raat te vragen of een haarwassching, die den groei
van het haar bevordert. Die groei heeft in werke
lijkheid nooit opgehouden (van 8 tot 11 milimeter per
maand). Alleen is het afbreken, het korter worden
sneller gegaan dan de groei. En wanneer men dan de
eindpunten van de haren beschouwt, ziet men hoe
die als kleine penseeltjes uit elkaar gerafeld zijr Bo
vendien vertoont het haar op een kleinen afstand van
het uiteinde een klein grijs knobbeltje, ter hoogte
waarvan het haar een lichte knikking vertoont. Dat
is de plaats, waar het over eenige dagen geheel af zal
breken. Eindig dan met de behandeling en raadpleeg
den dokter".
Misverstand,
Jongmeisje, amper tien Jaar, maar modern, staat
op het perron op den trein te wachten, maar met
haar al verwende dansvoeten trippelt ze en passant
een charleston.
Oud moedertje ziet haar bevreemdend aan, en zegt
dan: „Kom maar even mee kindje, ik zal je wel wij
zen, waar 't is".
Op de lange baan.
Juffrouw Knibbels had zoo juist de laatste termijn
op den kinderwagen-in-huurkoop betaald.
Winkelbediende: Dank u wel. En hoe maakt de
kleine het?
Juffr. Knibbels: O, uitstekend. 'Hij gaat de volgende
week trouwen!
Zijn uiterlijk tegen.
„De papegaai i3 zeker honderd jaar oud", vertelde
de oppasser in den Diergaarde".
„Is 't waar?" zei de bezoeker, „hij ziet er anders nog
vrij groen uit".
Loop nou maar door, Herreman!
Vrouw (die haar man betrapt* terwijl hij een dub
beltje verkwist bij een waarzeg-automaat): „Zoo! Dus
jij krijgt een schoone en beminnelijke vrouw, niet
waar? Zoo!! Maar ik zeg je, Herreman, niet zoo lang
ik leef, Herreman, niet zoo lang ik leef!"
Geen nood.
Jan de Zwerver tot zijn kameraad, die hij slapend
op een bank in 't park vindt:
„Hein, pas op, je slaapt hier in".
Hein: „Geen nood, Jan, ik slaap hier juist uit!"
Een zeldzame opname,
„Vrouwtje, hier heb ik de meest zeldzame moment
opname van je. 't Is één duizendste seconde".
„Hoe zoo? Eén duizendste".
„Ja, 't moet wel, want je houdt Je mond dicht"*