Kerstmis*
Gedachten.
Bijvoegsel der Schager Courant
KERSTLIED.
van Maandag 24 Dec. 1928. No. 8380.
Kerstmis I
Dit woord wekt iets teeders in ons. Daar
izit iets in van zachtkiinkende muziek en
van gewijden zang. Beelden rijzen voor ons
op; als in een film gaan ze aan ons
voorbij in snelle opeenvolging: een veld met
schapen in den nacht en met herders, die
ter ruste zijn gegaan en voor hun tent een
méér-dan-menscholijk wezen, een lichtende
verschijning in de duisternis, die oen groot-
sche tijding brengt: heden is geboren de lang-
verbeido; een kind liggend in oen kribbe;
een gelukkige moeder; hooge, deftige heeren
in kostbaar gewaad, die knielen voor den
jonggeborene; een kerkje in winterland
schap, waar, dik bedekt met sneeuw, de we
gen doorheen kronkelen en op die wegen
gaan menschen, die gelokt worden door 't
vriendelijk licht, dat straalt uit de kerkven
sters en door 't luiden der klokken in stillen
nacht; engelenzang: zoete klanken, vredes-
hymnen; orgeltonen, zacht vervloeiend on
der de gewelven van een schemerlichten
kathedraal, waar op 't gouden altaar het
schijnsel is van zachtgele kaarsvlammen
die zoo rustig branden.
Waarom is dit zooT
Omdat van
jongs af aan
wij van al deze
dingen hebben ge
hoord, omdat kinder
boeken en later groote-
menschenboeken ons jaar op jaar hunne
teekeningen en platen en verhalen heb
ben geschonken, omdat wij vertrouwd
zijn geworden met de vertellingen in
den ouden bijbel, omdat wij in het cate
chisatielokaal en in de kerk van dit al
les hebben gehoord.
Daar is bij vele menschen in dezen tijd
'n verbijsterende onbekendheid met den
bijbel en 'n haast onbegrijpelijk gebrek
aan kennis ten opzichte van alles wat met
kerk en godsdienst samenhangt. Bij tiental
len zijn ze te vinden, die absoluut niet we
ten, welke de beteekenis is van Paasch- en
Pinksterfeest. Maar een uitzondering is het,
iemand aan te treffen die zelfs van het
Kerstfeest niets begrijpt en daaraan niet ver
bindt de geboorte van Jezus.
Want dit is in de Christenwereld altijd
het feest geweest, het groote feest, waarvan
steeds opnieuw een buitengewone aantrek
kingskracht uitging. Door alle eeuwen heen
waren er de dichters en de kunstenaars, die
hunne krachten gingen wijden aan de uit
beelding van de ideeën, welke het Kerst
feest bij hen deed geboren worden.
Wij moeten trachten ons in te
denken in het gemoed van een diep-
levend kunstenaar met een gevoe
lige ziel. Wat moet het voor hem,
wanneer hij een waarachtig geloo-
vige was, niet ontzaglijk zijn geweest
dat feit van de geboorte van Jezus'
Dit beteekende immers dat God mensch
werd, mensch als hij en dit beduidde redding
verlossing, heil. Hij begreep het niet, zijn
verstand stond er bij stilmaar hij ge
loofde het als een kind, want zijn bijbel
schreef het en zijn kerk leerde het en zijn
arm, zondig hart vond er troost en vrede bij.
En een stille, gewijde vreugde, een innige
dankbaarheid vervulde zijn ziel. Hij voelde
zich als een die uit donkeren zwarten af
grond was opgetrokken naar wijde vlakten
vol licht en leven.
Het zijn juist de kunstenaars, die alles
voelen en doorleven met een intensiviteit
die veel grooter is dan die van gewone men
schen. En ze geven daarvan uiting in hunne
werken. Deed Vondel het niet in zijn heer
lijken zang:
O, wat zon is komen dalen
In den Maeghdelijken schoot 1
Ziet, hoe schijnt ze met heur stralen
Alle glansen doof en doot
Ay, hoe schijnt dit hemelsch kint,
Aller zielen licht en hoeder,
Zon en maen en sterren blint
Uit den schoot der zuivere moeder,
enz,
Vond zóó ook niet Toorop, de groote schil
der uit onzen tijd, zijn inspiratie in da oude
heilige verhalen?
O! welk een waas van poëzie hangt er,
als een uit stralen van zilverig manelicht
gevlochten sluier, om al die Kerstverhalen,
geschreven door vrome menschen, dia de
Kerstwijding ondergingen.
Endaar komt iets in ons van heim
wee naar het verloden, toen wij nog kinde
ren waren en als kinderen gelooven kon
den. Ja, dat was toch mooi, wat wij toén
dachten: Een kindje werd geboren en de
moeder legde het neer in een kribbe en stra
lend was haar gelaat van hemelsche vreug
de. Want dit kindje zou opgroeien tot een
mensch met een hart, waarin liefde brandde
voor anderen, voor goeden en slechten, een
liefde zóó groot, zóó rein, zóó heilig, dat zij
een kracht zou worden om alles te dragen,
smaad, hoon, mishandeling, een liefde zóó
goddelijk, dat zij van het harde kruis nog
spreken zou die ontroerende bede:
Vader, vergeef het hun, want ze we
ten niet wat zij doen.
En dit denkend, beefde in onze
kinderharten op een gevoel van
onzegbaar grooten eerbied voor
den goddelijken Christus.
En soms stond in onze jonge
zielen op een sterk willen. Wij
wilden worden als hij, hem
volgen, hem kiezen als ons lichtend voor
beeld; als een bliksemflits doorvloog ons het
voornemen om te willen lijden ook, aan
hem-alleen wilden wij wegschenken ons hart.
Daar zijn er, die wat het geloof betreft,
kinderen blijven hun heelen leven lang en
misschien zijn deze in sommige opzichten te
benijden, zij blijven in de wereld der schoone
sprokenmaar.... de meesten komen
gansch anders te staan tegenover wat zij
eens als kinderen geloofden, hoopten en als
kostbare waarheid diep in hun binnenste
koesterden.
Wij worden ouder, kritischer; wij treden
uit de gouden sprokenwereld om in te gaan
in de wereld der nuchtere werkelijkheden
Wij leeren twijfelen, wij zoeken naar waar
heid. Wij lezen en denken; wij luisteren
naar het woord van ernstige menschen, die
de oude gewijde herhalen hebben onder
zocht ente licht bevonden.
O! dan is er wel iets in ons van smart om
het verloren tooverlandl
Wat is ons overgebleven wat eenmaal was
voor ons zulk een schoone droom, waarin
we stellig geloofden.
Daar bestaat in de wereld der weten
schappelijke theologen tegenwoordig een
Jezusprobleem.
Velen meenen de historiciteit van Jezus
te moeten ontkennen. D.w.z. zij zijn geko
men tot de overtuiging dat die verhevm,
goddelijke persoonlijkheid, waarvan de
evangeliën ons het leven verhalen, nooit
heeft bestaan.
Ik zal in dit artikel niet wijzen op de ar
gumenten, welke zij ter staving hunner mec-
ning, aanvoeren.
Maar dit slechts wensch ik te zeggen:
Ook dan, wanneer mocht blijken, dat al
die verhalen omtrent de geboorte van een
Jezus moeten worden verwezen naar het
rijk der fantasie, dat de gansche Jezusfiguur
als niet geschiedkundig moet worden be
schouwd, ook dén nog houdt het Kerstfeest
voor ons zijn hooge waarde.
Want het blijft ons de vertolking van de
schoone gedachte dat in de duisternis het
licht is opgerezen, dat in een onvolmaakte
wereld de groote idéé van heiligheid en vol
maaktheid is doorgebroken.
Wanneer dichterlijke zielen in 't begin on
zer jaartelling deze gedachte vertolken, dan
doen zij dit plastisch in hunne Jezusverha-
len. En dan worden deze voor ons tot een
grootsch poëem en dit poëem kan ons nog
altijd ontroeren, omdat het weerklank vindt
in onze ziel. Welnu, dit zou onmogelijk zijn,
wanneer wij niet in ons hadden iets van
wat de schepper dier verhalen dreef tot zijn
dichting I
Ik wil trachten zoo duidelijk en begrijpe
lijk mogelijk te wezen: de dichter van de
Jezustragedie geeft ons in den door hem ge-
teekenden figuur in tastbaren zichtbaren
vorm zijn hoogste ideeën weer. Met die
ideeën is hij zóó vervuld, dat hij deze, beli
chaamd in een mensch, moet teekenen en
aan de wereld toonen.
En wanneer wij speuren, dat duizenden
en millioenen zich onweerstaanbaar tot dien
figuur voelen aangetrokken, dan wordt
daarmede bewezen, dat die dichter een ver
tolker is geweest van ideeën die onbewust
sluimeren in het hart der menschheid en
door hem tot het bewustzijn worden ge
bracht.
Zoo wordt Jezus, of liever gezegd Christus,
niet meer een historisch figuur, die in een
bepaalden tijd heeft geleefd, maar een
eeuwige idee, welke telkens krachtiger aan
de wereld zich opdringt.
Wie dit verstaat ziet de geboortelegenden
met andere oogen dan het kind, maar win
nen ze niet in waarde?
Als hij leest van den engelenzang, voelt hij
daarin dan niet het smachten van den
mensch naar verheerlijking van het hooge
en geestelijke begrepen dan in het woord
God; diens hunkeren naar vrede als naar
iets zeer kostelijks?
En wordt hem de aankomst der wijzen in I
Bethlehem's stal niet het zinnebeeld van de
hulde uit verre oorden gebracht aan de
Christus-idée? En als de herders komen
uit het veld, symboliseert dit dan niet het
feit, dat de kleinen der aarde in deze idéé
hun troost en hun redding zien 7
Samenvattend: wordt het geheel der ge
boortelegenden voor ons niet tot een waas
van poëzie, waarin verhuld is de waarheid
dat de eeuwige Geest wonen komt in men-
schenzielen.
De eeuwige Geest, dat is de Liefde, dat is
de reinheid, dat is de waarheid, dat is het
waarachtige leven, wil gansch vervullen de
menschheid, de wereld, wil het licht bren
gen, waar duisternis heerscht en warmte
waar de koude is.
Zoo wordt ons het Kerstfeest tot wat het
reeds in zijn vóórchristelijken oorsprong
was: het feest van licht en leven.
Gelijk na den winterzonnestilstand de don
kere dagen wijken gaan en nieuwe beloften
worden gewekt, zoo zal ook al wat duistpr
is wijken uit de wereld.
Wondere gedachte. En we durven 't haast
niet te gelooven. Daar is zoo ontzaglijk veel,
dat ons schijnt te spotten met dit geloof I
Maar dan komen de Kerstdagen met hun
sfeer van mystiek en wij verdiepen ons in de
oude gewijde verhalen. En ze worden ons tot
een bemoediging. Bedenkend hoe eeuwen
aaneen opeenvolgende geslachten daarin
hebben kunnen vinden herstel van gebroken
kracht opleving van kwijnenden moed, voe
len ook wij daarin de dichterlijke uitbeel
ding van een eeuwige gedachte. En zij is
deze dat, alles ten spijt, de menschheid ver
langen blijft naar dat groote licht, waarvan
een zwak schijnsel glanst in haar ziel.
En het Kerstfeest is ons het feest des
lichts.
En in beeldspraak zou ik het aldus willen
zeggen: Christus geboren beteekent voor
ons, dat wij gekomen zijn tot het besef dat
het licht ook voor ons is opgekomen. En dat
wij willen zijn kinderen des lichts en niet
der duisterenis.
Want duisternis beteekent: leugen, on
recht, zelfzucht. En licht wil zeggen: waar
heid, recht, liefde!
ASTOR.
O feest van licht op deze donk're aarde,
Die naar 't geluk in eigen grootheid tracht,
Naar eigen vrede, die in strijd ontaardde,
iEn als een dwaallicht ronddoolt in den nachtl
De nacht, waaruit geen morgen ooit zal gloren,
Zoolang ws buigen voor elkanders juk,
£oolang de menschheid/niet is weergeboren
Uit de behoefte naar een groot geluk.
O feest van licht, als Uwe kaarsjes branden
Daalt ware vrede op de aarde neer,
En ware zegen als de blijde handen
Zich dankbaar vouwen tot Uw groote eer,
Dan zingen we de schoone oude zangen,
Die ons verzelden, heel ons leven door,
En in de zielen groeit een diep verlangen
Naar 't groote wonder van het eng'lenkoorl
In warmen schemer wenken reine lichtjes,
En vrede spreidt zich over 't huisgezin,
Langs 't oud gelaat, op stralende gezichtjes,
Een groot geluk schrijdt stil de kamer in.
Een kinderstem begint heel zacht te zingen
Van: „Vrede op aardel" en 't lieve: „Stille nachtl"
In reine oogjes tint'len levensdingen,
Zooals de wereld nimmer heeft gebracht!
Dan is er vrede, vrede met het leven,
Dan is er vrede in het menschenhart,
Dit is het, wat geen heerscher ooit kan geven,
In eigen daad en eigen droom verward:
Het algemeen waarachtige bedoelen,
Dat even opklinkt uit een kinderstem,
he ons in al rijn reinheid doet doorvoelen
De rijkdom van het arme Betlehemi
O feest van licht! Bestuurt gij de gedachten,
Van hen, die werken voor de vredeszaak,
De grondbeginsels van de aardsche machten,
Die zijn geroepen tot de wereldtaakt
Doordringt de scheppers van zooveel verdragen
Met Uwen geest, bereidt den grooten dag,
En hecht, grootmeester, op den dag der dagen
Uw zegel aan 't verlossende verdrag!!
(Nadruk verboden.)
December 19M. KROES-