Geestes-Sport en Hersen-Gymnastiek
T
1
IRf
III
li
I
i
i
0
11
11
H
i
ii
1
1
jg
m
T
H
B
ES
9
B
ÉVENTJES DENKEN.
VOOR ONZE DAMMERS.
'00R ONZE SCHAKERS.
S
31
p
Hl
P
m
DE RAADSELACHTIGE
MAN.
IN HET LAND
VAN SNEEUW EN IJS.
Vraagstuk No. 258.
Vraagstuk No. 259.
Vraagstuk No. 2S1.
Vraagstuk No. 260.
11
B
ÊSê.
k
mi
g
g
wê
3
hp
m
m
M
m
éi
WÉ
'm
m
m
m
m
m
m
w
wm
m
Wé
m
■wm
fik'
m
i
,cl,oonniued"?
heb mj_,
mkomsfl|i
liu uit!
oranje#
violet!
sEkomsi
liu uil
oranji
violet
kan ik
rillin*aa|
-keurig
i src»n-j
ik heb
Juist de
en toon,
iw-Y ork
Lr. Brl».
voor dq
onder leiding van GEO VAN DAM.
EEN GOOCHEL-TRUC?
In een stuk stevig papier snijdt men een rond gat,
ïethoda, (Q groot ajg een kwartje! Nu vraagt men iemand,
n New- )Qr dat gat 6en 2Vi-cent-stuk te steken, zonder de
nimmer unt aan te raken, of het papier te scheuren. Het lijkt
klnder- im0g6iijk, omdat de doorsnede van het 2Mi-cent-stuk
ïen wei g^ot js< Toch gaat het en de lezer(es) wordt ver-
gevoel pjj te vinden hoe!
k ken
bulten
Welke
compp-
De diagramstand in cijfers behoort te lulden: Wit
Kgl, Ddö, Tal, Tfl, Pd8, voorts vijf pionnen op a2, b3,
f2, g2 en h2. Zwart Khl, Dd7, Tr8, Te8, Le7 en 4 pionnen
op a7, b6, g7 en h7. Wit speelt en forceert mat in vier
zetten!
HET STRASSBURGER REUZEN-CIRCUS,
de wan Tijdens h£t verblijf van het Strassburger Circus te
len? Haag, dat aldaar zooals bekend zoo door den
•ren en &83ten storm gehavend werd, vroegen wij aan de di-
ptlee hoeveel vogels en hoeveel viervoetige dieren het
reus in bezit bpd. Er werd ons «geantwoord, dat er
kaal te samen 360 koppen waren en 1000 pootenl
Hoeveel vogels en hoeveel viervoetera waren er dus?
OPLOSSING PROBLEEM No. 256.
van A. Cu moe k.
De diagramstand van dit merkwaardig probleem was:
Wit Kal, Ldl, Ld8, Phl en drie pionnen op a2, g2 en
h6. Zwart Kh4, en vier pionnen op a6, aö, h7 en g5. Wit
speelt hier achtereenvolgens 1. Kb2. 2. Kc3. 3. Kd4.
4 Ke5. 5. Kf6. 6. Kg7 met mat op den zevenden zet.
Hier wordt ons een geestige uitwerking gedemonstreerd
van het thema, dat bestaat uit noodzakelijke witte inter
ferentie. Nadat den uitgeputen witten koning zijn inter
ferentie volbracht heeft moet hij toch nog verder mede
helpen aan het voltooien van het matnet.
OPLOSSINGEN DER PUZZLES
uit ons vorig nummer.
254. „VEEL CIJFERS, MAAR EEN KLEINE SOM".
>n dergelijk paar breuken'waarin alle cijfers van 1 tot
met 10 eenmaal in zijn gebruikt is bijvoorbeeld:
35/70+148/298= -f =1.
Het vinden van dit soort oplossingen vereischt echter
g veel berekening en tijd en ls dus niet zoo eenvoudig
I het er uit ziet.
No. 255. „EEN REKENARIJTJE".
11 Hieruit blijkt duidelijk, welke vijftien cijfers
geschrapt moeten worden om 20 tot som
der overblijvenden te kunnen maken.
van Oeo van Dam, Wassenaar,
lste Publicatie.
Zwart: 12.
van Philidor.
Zwart: 9.
1
a
b
c
d e f
Wit: 10.
h
1
6
m
ui
10
l!
15
16
20
21
26
JU
flK
25
30
31
ui
i§
35
36
li
m
40
41
W
45
46
50
Wit: 12.
De diagramstand in cijfers moet zijn: Zwart 11 schij
ven op 4, 5, 1115, 18, 27, 32, 36 en een dam op 7.
Wit 11 schijven, op 16. 21, 22, 31, 24, 25 34, 38, 42—44, 47.
Wit speelt en wint of forceert gelijk spel.
FEUILLETON
Naar bat Engelsch van EDQAR WALLACE.
47.
„Wie ls daar?" vroeg Jessle met Ingehouden adem.
„Ik bon het Elsa Marlowe."
„Waar ben je? O, wat heb Je me laten schrikken
leegde het meisje.
„Maak geen leven, lk ben hier binnen."
„In de bijkeuken?" antwoordde Jessle, vorgetende
aar mond te sluiten.
ii.Laat mij er uit, alsjeblieft"
Jessle kwam langzaam naderbij en wierp een achter-
aartschen blik op den slapenden man..
„De deur ls met een hangslot gesloten... de sleutel
U in zijn zak zitten. Heeft hij Je hier opgosloten? O,
:ijn God, hij zal in ongelegenheid -komen!"
'Zij trachtte het slot los te werken.
„Ik zal mijn eigen sleutels gaan halen," zelde zij en
trdween.
Zij scheen ongeveer een uur weggebleven te zijn, hoe-
rcl het in werkelijkheid slechts een paar minuten kon
eduurd hebben, en, op haar teenen naar de deur «lui
ende, beproefde zij den eenen sleutel na don anderen,
>t het roestige slot eindelijk omgedraaid kon worden, en
llaa vrij, de keuken betrad.
Op dat oogenblik kreunde Mijnheer Dame in zijn
iaap en bewoog hij zich.
„Vlug! Vlug!" fluisterde het verschrikte meisje, haar
ezellln in de gang duwende. „Hij zal mij vermoorden
Idlen hij ontdekt wat lk gedaan heb!"
Terwijl zij langs de trap naar de hal holden, werd de
»an wakker. Eén blik op de geopende deur, en met een
reet, die het bloed van zijn dochter deed stollen, rende
ij vloekend de gang in en de trap op. Jessle morreldo
an het slot, haar bevende vingers weigerden haar te
ehoorzamen, en Elsa stiet haar terzijde. Juist toen het
oofd van Dame boven den grond van de hal verscheen,
iaagde zij er in dc voordeur open te krijgen, en vlucht
en zij naar buiten, de deur hard achter zich dicht
iaande.
Op straat heerschte duisternis. Er was geen levende
lel in het gezicht, toen zij naar den hoofdweg renden,
>ame, vloekende en schreeuwende zoo snel zijn beenen
wn dragen Konden, achter hen aan. Hij was half be
OFLOSSING PROBLEEM No. 257.
van Ir. W. Vrijlandt, Dordrecht
De dltgramstand in cijfers was: Zwart 3 schijven op
8, 24, 25 en een dam op 48. Wit vier schijven op 7, 26,
34 44 en een dam op 40. Wit speelt den verrassenden
sleutelzet 4035! (rw. 48X30), zwart bemerkt nu nog
niet dat hij In den val geloopen ls, doch de tweede,
niet minder pittlgo zet 7—2 helpt hem uit den droom.
Hoe hij nu ook speelt steeds is hij verloren. Op 8—12
volgt natuurlijk direct 2—19, terwijl op 8048, 2 X 30
volgt met 44—39 en3549!! Een bekend slot, dat nu
echter wel op een buitengewoon vernuftige, origineels
en geestige wijze verkregen wordt
Eén waa niet voldoende.
„Neom, alstublieft, een stoel", zei de man vriende
lijk tot den bezoeker.
„Dat ls niet voldoende", zei deze, lk kom beslag leg
gen op het heele meubilair. Ik ben de deurwaarder."
schonken en half razend van angst, om de gevolgen, die
de ontsnapping van het meisje na zich zou sleepen.
Onder het loopen aohter aloh ziende, bemorkto Elsa
dat zij alleen was; Jessle Dame, die de omgeving konde,
was, door haar vader niet bemerkt, een ztjlaantje Inge
slagen. De man had zijn doodsangst weten te ovorwln-
non en won op haar.
En in hetzelfde oogenblik waarop het meisje voelde
dat zij geen voet meer zou kunnen verzetten, doemde de
reddende engel voor haar op. Zij stak den weg over,
en bij hot schijnsel van oen lantaarn, zag zij een rij glin
sterende helmen, en in haar ooron dreunde het ge
stamp van snelle voeten. De naohtronde keordo na vol
brachte taak huiswaarts.
Zij rondo de mannen als het ware in de armen, en
een zwaargebouwde agent ving haar op. De nacht en
zijn verschrikkingen eindigden ln een bezwijming, waar
uit zij niet ontwaakte dan toen de eerste stralen van
den morgoncon speelden op het bed ln het ziekenhuis,
waarin zij was opgenomen.
HOOFDSTUK L.
DEN MORGEN DAARNA.
Den volgenden morgen te elf uur, liep Inspocteur
Blckerson het kantoor van zijn Hoofdinspecteur binnen
en liet zich vermoeid ln oon stool vallen. Wille sloeg
de oogen van onder zijn borstelige wenkbrauwen op en
vroeg: „Nu?"
,Nu, genoeg voor u, Chef," antwoordde Blckerson
bitter, „doch voor mij is het om gek te worden! Daar ls
bijvoorbeeld dat raaskallende meisje om met haar fan--
tastische verhalen over Soyoka; ik heb van vanmorgen
vijf uur af geen oogenblik rust gehad! Volgens de tele
fonische mededeelingen die u mij deed, had het meisje
uitdrukkelijk verklaard, dat Amery, Indien hij niet dood
wa3, gevangen gehouden werd In het huls van Dame.
Zij ls of krankzinnig, of zij heeft gedroomd," merkte Blc
kerson met beslistheid op. „Reeds vóór achten was ik
aan het huls van Dame. Hij heeft ongetwijfeld eon flink
stuk in zijn kraag gehad ,want hij was nog ver van
nuchter. Ik begaf mij naar de garage, en zeker word
mijn argwaan opgewekt, want ik zag dat een gat in hot
midden van de garage, nog zeer onlangs versch gedicht
moest zijn. Dat leek er veel op, alsof het verhaal van
Juffrouw Marlowe waar waa. Doch ik liet den kuil open
maken leder hoopje aarde of cement werd uitgespreid
gelukkig had het cement nog geen tijd gehad tot
verharden -— an er was niet alleen geen spoor te ontdek
ken van een lijk, doch er is nooit een lijk in geweeat
ook!"
„Bloedsporen?"
DE JACHT OP IJSBEREN.
Van de vele avonturen, die de groote Noordpoolvor-
scher, Knud Rasmussen, op zijn tochten door het land
van eeuwige ijs- en sneeuw, beleefde, ls het volgende wel
het eigenaardigste, hetwelk wij in de „Opr. H. Crt" le
zen.
Rasmussen vertelt dan, dat plotselinge en onvoorziene
omstandigheden de oorzaak waren, dat hij met een ijs
beer om zijn leven moest veohtan. Dat gebeurde ln de
Melvillebocht tijdens een reis met den eskimo Qolutan-
guaq, een beroemde jager van Kaap York.
Hqt was ln een winternacht; een wekenlange storm
had 'ons werkloos in een sneeuwhut opgesloten en toen
hij eindelijk ophield, hadden we al onze proviand ver
bruikt. Het was ver van de naaste nederzetting en het
eenige wild, waarop we in dezen tijd van het jaar kon
den jagen, waren beren. En we hadden ieder twaalf hon
den, die we ten spoedigste van voedsel moesten voor-
zien.
We gingen met het ochtendgloren op weg, nadat we
onzen laatsten maaltijd gebruikt hadden. Onze sleden
waren leeg en spoedig zou dat ook met onze magen het
geval zijn. De storm had den honden een goede gelegen
heid gegeven om te rusten, en zij liepen in galop. Met
de staarten als vliegende vaandels omhoog. Hepen zij
mét een snelheid voorwaarts, die toonde, dat hun in
stinct hun al verraden had, dat dit geen gewone tocht
was, doch een jacht naar voedsel. Zij snoven in de lucht,
hun ooren beefden door het ingespannen luisteren en
telkens wanneer de wind hun neuzen met een geur van
vieesch uit het ademgat van een zeehond vulde, stoven
ze nog sneller vooruit
We waren reeds ver van onze legerplaats verwijderd
zonder een versch spoor van ijsberen ontdekt te hebben.
Het daglicht begon in schemering over te gaan en wij
vreesden reeds dat de nacht ons met leoge handen aou
overvallen.
Maar op eenmaal rukten de honden zoo krachtig aan
he.t tuig, dat" wij bijna van de sleden worden geslingerd.
Een sterke geur van warm vieesch had onze route ge
kruist en de honden volgden deze nu zoo snel, dat de
sleden dikwijls op één zijde voortvlogen. We wisten, dat
slechts de reuk van een beer ze zoo ophitsen kon. En het
duurde ook niet lang of we vonden versche sporen,
groote, diepe afdrukken ln de weeke sneeuw.
Maar de beer had ons reeds gehoord; het spoor verried
door de groote tusschenruimten tusschen de stappen zijn
vlucht naar een paar ijsbergen, die twee mijlen oost
waarts van ons lagen.
Opgejaagde beren zoeken altijd, wanneer ze kunnen
redding op een stellen ijsberg, waar de honden niet te
genop kunnen klimmen, en wanne* r de ijsberg glad en
loodrecht oprijst, kan de beer er met zijn scherpe klau
wen nog tegenop klauteren.
Slechts één keer heb ik gezien, hoe een beer, die bij
na den top van een ijsberg bereikt had, zijn houvast ver
loor. Bij den val brak hij een achterpoot en toch was
hij nog in staat een gat ln het ijs te maken ea er onder
te vluchten.
Het .vas nu zaak den beer zoo snel mogelijk in te ha
len, zoolang hij zich nog op het vlakke Us bevond.
Toen de honden op het spoor stieten, bleven ze staan
en snoven trillend over hun heele lijf, de lucht van den
b.eer in om te weten welke richting ze moesten inslaan.
Hun roode tongen hingen uit den schuimbekkenden muil
u «ooit vergeten.
(n 420)
Niet één. De vloer waa onlangs geschrobd, dooh daar
van gaf Dame de verklaring, dat hij den vorlgon avond
groote schoonmaak had laten houden. Wat het gat be
treft, dit lichtte hij toe door te zeggen dat hij oen hel
lenden inrit voor zijn auto had willen makon, doch toon
hij bij hot graven op gasbuizen on rloolpijpen «tuitte, had
hij het wijsolijk opgogeven. MUn arbeldors vonden lel-
dlngon op zes voet benoden den beganen grond van de
garage."
De Hoofd-Inapeoteur raadpleegde eon rapport.
„Waren er langi de wandon geen dekens opgehangen
om alle geluld te dempen."
„Neen, dooh dat scheen het geval geweest te sljn. In
een hoek van de garage lag een partij dekens op een
hoop."
De Hoofd-Inspecteur leunde in zijn stoel aohterover.
„Vindt ge het niet zonderling dat Amery nog niets
van zich heeft laten hooren?"
Blckerson haalde zijn zware sohouders op.
„Ik hob er mede opgehouden Amery op de hielen te
volgen."
„En die andere gesohledenls" Wille zocht tusschen
oen bundeltjo papieren on vond eon dooumont -- „die
onthulling, dat Tupperwill het hoofd van de bende van
Soyoka zou zijn? Heb je hem gesprokon?"
„Ik heb hem zooeven verlaten," zelde Blckerson. „Zijn
zwaarste misdrijf is volgens mU dat hU een zeer spraak-
zaam én langdradig heerschap is, wiens denken geheel
in beslag genomen wordt door de kwestlo van do slui
tingsuren van drankgelegonhedon en door het lnvooren
van een drankverbod in de arbeiderswijken Ik vroeg
hem op don man af welke zijn verstandhouding was met
dien troep van Soyoka, en of hij menschen kende, of
namen van cliënten ln zijn boeken had, die agenten van
Soyoka konden zijn, en hij gaf mij geheel den indruk
van een onschadelijke dwaas te zijn, die noodlg in een
betere luim gebracht moest worden. Hij zelde nooit van
Soyoka gehoord te hebben, en lk kon hem zelfs niet aan
het verstand brongen dat hij er van verdacht werd
Soyoka in persoon te zijn. Ik was zoo fortuinlijk hem
vlak bij zijn Bank aan te troffen: hij had den nacht
doorgebracht te Brighton, zelde hij en was nog niet
thuis geweest Toen ik hom vertelde dat ik van de po
litie was, scheen hij het meest nieuwsgierig .te zijn of
er ln zijn huis was Ingebroken."
Hoofd-InBpecteur Wille keek ernstiger.
„Ik begrijp er niets van," zeide hij. „Er moet van die
geschiedenis iets waar zijn. Daar wordt de Chineesche
procuratiehouder van Amery aangetroffen, halfdood, on
tegenzeggelijk met een mes gestoken, en nota bene op
een paar honderd ellen afstands van het huls van Dame
tusschen twee haakjes, hoe gaat het met den Chi
nees?"
en hun wijdgeopende neusgaten namen de reuk van den
beer op.
Plotseling verloren Qolutanguaq's honden van louter
opwinding hun bezinning en voordat hij het verhinde
ren kon, renden ze in een verkeerde richting weg. Hon
gerige honden worden wilde beesten als zij een beer rui
ken. Het oude wolfBinstinct ontwaakt, zi1 storen zich
niet meer aan discipline en luisteren niet meer naar den
roep van hun baas.
Zoo verging het tenminste mijn tochtgenoot
Mijn honden waren rustiger. Ik floot mijn bcerea
al gn aal... en twaalf hongerige en moedige honden zet
ten hun ouden doodsvijand achterna. Het eerste wat lk
nu te doen had, was mijn vier beste houden los te ma
ken en dat was niet gemakkelijk bij de vliegende rit over
het oneffen ijs.
Half ln de lucht hangend, begon ik de slee dichter bij
het gespan te trekken, dat met een snelheid van mins
tens 30 kilometer per uur voorwaarts stormde. Mijn mes
hield ik tusschen de tanden en zoodra lk de touwen
grijpen kon, die ik losmaken wilde, nam ik bliksemsnel
het mes uit den mond en sneed ze door. Meteen vloog
de vrije hond vooruit, één bundel bevrijde spieren.
Slechts enkele oogenblikken was hij te zien: dan ver
dween hij door zijn .eigen hartstocht meegesleept.
Een, twee, drie snelle sneden, het mes weer in den
mond, en dan liet ik de treklijnen weer uitvieren tot hun
volle lengte.
Berenhonden hebben hun eigen taktiek; zij begraven
hun tanden in het vette achterdeel van hun vijand,
dat doet misschien niet erg pijn, maar de beer vindt
de grap toch beieedigend. Hij richt zich op het aange
grepen lichaamsdeel op en jaagt de neuswijze aanvaller
met zijn breede voorpooten weg.
Het groote oogenblik van de gevaarlijke jacht kwam,
toen ik den beer zag. De honden- zwermden om hem
heen, alsof zij vleugels hadden. Dan haalde ik nogmaals
de treklijnen in en met een snede door den verbindings-
knoop verloste ik de gezamenlijke honden. Als de wind
vlogen zij naar den beer, terwijl de losse slede nog een
heel stuk over het ijs verder gleed. Ik greep mijn ge
weer cn volgde de honden. Ik was n|uweltjks zes meter
van den beer verwijderd, als hij mij zag. Het was een
jonge mannetjesbeer. Hij schudde de honden van zich
af en richtte zich op de achterpooten op. Zoo bleef hij
eenige oogenblikken staan en staarde mij aan. Hij vulde
zijn longen met lucht. Dan wierp hij zich met een gi-
gantischen sprong over alle honden heen en liet zich met
zijn volle gewicht op het ijs neerkomen. Hij wilde een
gat in het ijs breken, zoodat hU mij en de honden ont
komen kon; hij wist dat de honden op het vaste ijs
moesten blijven, terwijl hij zelf het beste ln het water
thuis voelde. De bedoeling van den beer was mij volko
men duidellijk; ik was door vroegere jacht op beren zoo
met deze manoeuvre vertrouwd geraakt, dat lk slechts
de schoonheid van deze krachtinspanning genoot, zon
der aan datgene te denken wat daarna gebeuren zou.
Ik wist, dat hij om af te koelen, diep onder het ijs
duiken zou, doch dan moest hij spoedig terugkomen om
adem te halen. Dat was dan het moment, waarop ik
moest schieten.
Doch ditmaal zou alles heel anders gebeuren. Het ijs
waa dunner dan ik gedacht had. Op 't zelfde oogenblik,
dat de beer het Ijs verpletterde onder zijn gewicht, ont
stonden naar alle kanten scheuren en voordat ik opzij
kon springen, zakte Ik tot aan mijn hals In het water.
In mijn eersten schrik vergat lk den beer heelemaal.
Met het geweer in de linkerhand ,die ik hoog boven mijn
hoofd uitgestoken had, werkte ik mij naar den kant van
het ijs en probeerde, er op te klauteren. Maar het nieu
we ijs was nat en glad en telkens, als ik mij er half opge-
heschen had, brokkelde het woor af. Om mijn belde han
den vrij te krijgen probeerde ik, mijn geweer op het ijs
te schuiven, maar mijn vingers waren te stijf door de
koude. Het geweer ontgleed mij en verdween in de
diepte. Toen eerst dacht ik aan den beer, die ln hetzelfde
enge gat als lk rondzwom.
Ik was totaal hulpeloos en alles wat ik doen kon was
mij zoo ver mogelijk van hem vandaan te houden. Tot
mijn geruststelling merkte ik, dat hij net zoo bang voor
mij was, als ik voor hem. Ik probeerde opnieuw op het ijs
te klimmen, doch het brak steeds af. Ik voelde mijn
krachten afnemen. BIJ alles wat lk deed, hield Ik den
beer goed ln het oog en ik wil eerlijk zeggen, dat ik ver
schrikkelijk angstig was, dat hij op mij af zou komen.
Gemoedelijk zag hij er nu juist niet bepaald uit Tel
kens als lk me bewoog, liet hij zijn tanden zien en
bromde, alsof h|j verwachtte, dat ik hem zou aanvallon.
Hot koude water koelde mijn 'bloed spoedig af en oen
eigenaardige rust kwam over mij.
Zonder mij eigenlijk te kunnen verklaron waarom, be
gon lk mijn kameraad nauwkeurig te bestudceren. On
danks <le govHttrlijko positie, waarin lk mij bevond, lu-
teresseordo ik mij bijzonder voor haan cn mijn hersenen
werkten snel en nuchter.
Ik, die slechts altijd gedood had, had nooit geweten,
dat de oogen van eon beer zoo vol uitdrukking konden
sljn. Eerat ontdekte ik er slechts schrik en woede ia,
dooh langzamerhand, toen ljJ zich xneor on meer aan
mijn nabijhold gewende, liet hij na, mij zijn tanden te
toonen. Het was bijna als kon lk zijn gedachten lozen. HIJ
kook afwlsaolend naar de honden en naar m|J on scheen
zich or blaonder over te verwonderen, dat ook lk ln het
water gesprongen was. Hij wist nu, dat ik hem geen
kwaad wilde doen. HU had zich met één sprong op hot
ijs kunnen werpen, maar wogens al de blaffendo hon-
„De dokter verklaart dat hij bulten gevaar is, en dat hij
bulten gevaar Is," antwoordde Blckerson, „en dat hij
over eon paar weken geheel genezen zal zijn. Degene die
hom den stoot toebracht schijnt rakelings langs edele
deelen gegaan te zijn. Ik geef toe, dat het hoogst zon
derling ls, on ik wilde Feng Ho aan een verhoor onder-
werpon, doch de doktoren wilden zulks de eerstvolgende
dagen niet toestaan. Nu ga lk dat meisje Dame eens op
zoeken. Zij sohijnt zoor vroegtijdig naar haar kantoor
te zijn gegaan misschien trof ik vrJcnd Amery daar
ook..."
„Dien gij olgonlljk denkt dat Boyoka U7" vroeg Wille,
Blckerson schudde het hoofd. „Neen, gaf hij spijtig
too, „dat is een dwaling waurtoo do knapste kerel zou
kunnen vervallen, on lk n^aak Jn het geheel geen aan
spraak knap te zUn."
Blckorson begaf zich oostwaarts, een zeer droefgees
tig gestemd, en naar Hoofd-lnsponteur Wille hoopte, een
oenlgHzlns ontpuohtord man. Hij vond Jaseln Dame In
haar klein kantoortjo en hij behoefde haar niet met oen
onderzookonden blik aan tc zien, om tu weten dat er
oen merkwaardige verandering mot baar had plaats ge-
gropon. Jessic Dame had nooit eon frlsocho kleur bo
ze ton, doch thans waren haar wangen blcokgroen ge
kleurd, en haar holle oogen verrieden dat zij oen slaps-
loozen naoht doorgebracht had.
„Goeden morgen, Juffrouw Dame," zelde Blckerson.
..Hoe laat zijt gij glatoravond thuisgekomen?" En toon
bij wijze van opheldering: „U kent mij zekor lk bon
Mijnheer Blckerson?"
„Ja, mijnheer, ik ken u,' 'antwoordde zij bedaard, zijn
scherpe oogen vermijdende. „Ik heb u eerder hier gezien.
Ik kwam to half twaalf thuis. Ik had feitelijk tot twee
uur moeten uitblijven, doch ik was zoo ongerust ik
bedoel," verbeterde zij eenigszlns verlegen, „dat ik voor
nemens was later naar hul a te gaan, doch ik tobde zoo
over kantoor en daarom ging ik eerder."
„Dat klinkt bijna alsof het niet waar was," merkte
Bickerson glimlachend op. „En waarom tobdo u zoo
over kantoor?"
„Och, het kantoor zelf en de manter waarop Majoor
Amery altijd te keer gaat en zoo" zeide Jessle Dame,
wanhopig naar uitvluchten zoekende. „Dat kan lk zoo
niet uitleggen."
„En u is vanmorgen vroeg van huis gegaan? Ik was
vóór achten in uw huis doch heb u niet gezien."
„Ja, lk ben zeer vroeg vertrokken."
De waarheid was, dat Jessle Dame don geheelen nacht
over straat gewandeld had, en indien zij thans loog, ge
schiedde dit ln gehoorzaamheid aan een dringend brief
je, dat z|j bij haar komst op kantoor gevonden had. en
waarin haar precies gezegd werd wat zij moest zeggen,
«n dat geëindigd was met een bedreiging, die 'jaar de