Geestes-Sport en Hersen-Gymnastiek T 1 IRf III li I i i 0 11 11 H i ii 1 1 jg m T H B ES 9 B ÉVENTJES DENKEN. VOOR ONZE DAMMERS. '00R ONZE SCHAKERS. S 31 p Hl P m DE RAADSELACHTIGE MAN. IN HET LAND VAN SNEEUW EN IJS. Vraagstuk No. 258. Vraagstuk No. 259. Vraagstuk No. 2S1. Vraagstuk No. 260. 11 B ÊSê. k mi g g wê 3 hp m m M m éi WÉ 'm m m m m m m w wm m Wé m ■wm fik' m i ,cl,oonniued"? heb mj_, mkomsfl|i liu uit! oranje# violet! sEkomsi liu uil oranji violet kan ik rillin*aa| -keurig i src»n-j ik heb Juist de en toon, iw-Y ork Lr. Brl». voor dq onder leiding van GEO VAN DAM. EEN GOOCHEL-TRUC? In een stuk stevig papier snijdt men een rond gat, ïethoda, (Q groot ajg een kwartje! Nu vraagt men iemand, n New- )Qr dat gat 6en 2Vi-cent-stuk te steken, zonder de nimmer unt aan te raken, of het papier te scheuren. Het lijkt klnder- im0g6iijk, omdat de doorsnede van het 2Mi-cent-stuk ïen wei g^ot js< Toch gaat het en de lezer(es) wordt ver- gevoel pjj te vinden hoe! k ken bulten Welke compp- De diagramstand in cijfers behoort te lulden: Wit Kgl, Ddö, Tal, Tfl, Pd8, voorts vijf pionnen op a2, b3, f2, g2 en h2. Zwart Khl, Dd7, Tr8, Te8, Le7 en 4 pionnen op a7, b6, g7 en h7. Wit speelt en forceert mat in vier zetten! HET STRASSBURGER REUZEN-CIRCUS, de wan Tijdens h£t verblijf van het Strassburger Circus te len? Haag, dat aldaar zooals bekend zoo door den •ren en &83ten storm gehavend werd, vroegen wij aan de di- ptlee hoeveel vogels en hoeveel viervoetige dieren het reus in bezit bpd. Er werd ons «geantwoord, dat er kaal te samen 360 koppen waren en 1000 pootenl Hoeveel vogels en hoeveel viervoetera waren er dus? OPLOSSING PROBLEEM No. 256. van A. Cu moe k. De diagramstand van dit merkwaardig probleem was: Wit Kal, Ldl, Ld8, Phl en drie pionnen op a2, g2 en h6. Zwart Kh4, en vier pionnen op a6, aö, h7 en g5. Wit speelt hier achtereenvolgens 1. Kb2. 2. Kc3. 3. Kd4. 4 Ke5. 5. Kf6. 6. Kg7 met mat op den zevenden zet. Hier wordt ons een geestige uitwerking gedemonstreerd van het thema, dat bestaat uit noodzakelijke witte inter ferentie. Nadat den uitgeputen witten koning zijn inter ferentie volbracht heeft moet hij toch nog verder mede helpen aan het voltooien van het matnet. OPLOSSINGEN DER PUZZLES uit ons vorig nummer. 254. „VEEL CIJFERS, MAAR EEN KLEINE SOM". >n dergelijk paar breuken'waarin alle cijfers van 1 tot met 10 eenmaal in zijn gebruikt is bijvoorbeeld: 35/70+148/298= -f =1. Het vinden van dit soort oplossingen vereischt echter g veel berekening en tijd en ls dus niet zoo eenvoudig I het er uit ziet. No. 255. „EEN REKENARIJTJE". 11 Hieruit blijkt duidelijk, welke vijftien cijfers geschrapt moeten worden om 20 tot som der overblijvenden te kunnen maken. van Oeo van Dam, Wassenaar, lste Publicatie. Zwart: 12. van Philidor. Zwart: 9. 1 a b c d e f Wit: 10. h 1 6 m ui 10 l! 15 16 20 21 26 JU flK 25 30 31 ui i§ 35 36 li m 40 41 W 45 46 50 Wit: 12. De diagramstand in cijfers moet zijn: Zwart 11 schij ven op 4, 5, 1115, 18, 27, 32, 36 en een dam op 7. Wit 11 schijven, op 16. 21, 22, 31, 24, 25 34, 38, 42—44, 47. Wit speelt en wint of forceert gelijk spel. FEUILLETON Naar bat Engelsch van EDQAR WALLACE. 47. „Wie ls daar?" vroeg Jessle met Ingehouden adem. „Ik bon het Elsa Marlowe." „Waar ben je? O, wat heb Je me laten schrikken leegde het meisje. „Maak geen leven, lk ben hier binnen." „In de bijkeuken?" antwoordde Jessle, vorgetende aar mond te sluiten. ii.Laat mij er uit, alsjeblieft" Jessle kwam langzaam naderbij en wierp een achter- aartschen blik op den slapenden man.. „De deur ls met een hangslot gesloten... de sleutel U in zijn zak zitten. Heeft hij Je hier opgosloten? O, :ijn God, hij zal in ongelegenheid -komen!" 'Zij trachtte het slot los te werken. „Ik zal mijn eigen sleutels gaan halen," zelde zij en trdween. Zij scheen ongeveer een uur weggebleven te zijn, hoe- rcl het in werkelijkheid slechts een paar minuten kon eduurd hebben, en, op haar teenen naar de deur «lui ende, beproefde zij den eenen sleutel na don anderen, >t het roestige slot eindelijk omgedraaid kon worden, en llaa vrij, de keuken betrad. Op dat oogenblik kreunde Mijnheer Dame in zijn iaap en bewoog hij zich. „Vlug! Vlug!" fluisterde het verschrikte meisje, haar ezellln in de gang duwende. „Hij zal mij vermoorden Idlen hij ontdekt wat lk gedaan heb!" Terwijl zij langs de trap naar de hal holden, werd de »an wakker. Eén blik op de geopende deur, en met een reet, die het bloed van zijn dochter deed stollen, rende ij vloekend de gang in en de trap op. Jessle morreldo an het slot, haar bevende vingers weigerden haar te ehoorzamen, en Elsa stiet haar terzijde. Juist toen het oofd van Dame boven den grond van de hal verscheen, iaagde zij er in dc voordeur open te krijgen, en vlucht en zij naar buiten, de deur hard achter zich dicht iaande. Op straat heerschte duisternis. Er was geen levende lel in het gezicht, toen zij naar den hoofdweg renden, >ame, vloekende en schreeuwende zoo snel zijn beenen wn dragen Konden, achter hen aan. Hij was half be OFLOSSING PROBLEEM No. 257. van Ir. W. Vrijlandt, Dordrecht De dltgramstand in cijfers was: Zwart 3 schijven op 8, 24, 25 en een dam op 48. Wit vier schijven op 7, 26, 34 44 en een dam op 40. Wit speelt den verrassenden sleutelzet 4035! (rw. 48X30), zwart bemerkt nu nog niet dat hij In den val geloopen ls, doch de tweede, niet minder pittlgo zet 7—2 helpt hem uit den droom. Hoe hij nu ook speelt steeds is hij verloren. Op 8—12 volgt natuurlijk direct 2—19, terwijl op 8048, 2 X 30 volgt met 44—39 en3549!! Een bekend slot, dat nu echter wel op een buitengewoon vernuftige, origineels en geestige wijze verkregen wordt Eén waa niet voldoende. „Neom, alstublieft, een stoel", zei de man vriende lijk tot den bezoeker. „Dat ls niet voldoende", zei deze, lk kom beslag leg gen op het heele meubilair. Ik ben de deurwaarder." schonken en half razend van angst, om de gevolgen, die de ontsnapping van het meisje na zich zou sleepen. Onder het loopen aohter aloh ziende, bemorkto Elsa dat zij alleen was; Jessle Dame, die de omgeving konde, was, door haar vader niet bemerkt, een ztjlaantje Inge slagen. De man had zijn doodsangst weten te ovorwln- non en won op haar. En in hetzelfde oogenblik waarop het meisje voelde dat zij geen voet meer zou kunnen verzetten, doemde de reddende engel voor haar op. Zij stak den weg over, en bij hot schijnsel van oen lantaarn, zag zij een rij glin sterende helmen, en in haar ooron dreunde het ge stamp van snelle voeten. De naohtronde keordo na vol brachte taak huiswaarts. Zij rondo de mannen als het ware in de armen, en een zwaargebouwde agent ving haar op. De nacht en zijn verschrikkingen eindigden ln een bezwijming, waar uit zij niet ontwaakte dan toen de eerste stralen van den morgoncon speelden op het bed ln het ziekenhuis, waarin zij was opgenomen. HOOFDSTUK L. DEN MORGEN DAARNA. Den volgenden morgen te elf uur, liep Inspocteur Blckerson het kantoor van zijn Hoofdinspecteur binnen en liet zich vermoeid ln oon stool vallen. Wille sloeg de oogen van onder zijn borstelige wenkbrauwen op en vroeg: „Nu?" ,Nu, genoeg voor u, Chef," antwoordde Blckerson bitter, „doch voor mij is het om gek te worden! Daar ls bijvoorbeeld dat raaskallende meisje om met haar fan-- tastische verhalen over Soyoka; ik heb van vanmorgen vijf uur af geen oogenblik rust gehad! Volgens de tele fonische mededeelingen die u mij deed, had het meisje uitdrukkelijk verklaard, dat Amery, Indien hij niet dood wa3, gevangen gehouden werd In het huls van Dame. Zij ls of krankzinnig, of zij heeft gedroomd," merkte Blc kerson met beslistheid op. „Reeds vóór achten was ik aan het huls van Dame. Hij heeft ongetwijfeld eon flink stuk in zijn kraag gehad ,want hij was nog ver van nuchter. Ik begaf mij naar de garage, en zeker word mijn argwaan opgewekt, want ik zag dat een gat in hot midden van de garage, nog zeer onlangs versch gedicht moest zijn. Dat leek er veel op, alsof het verhaal van Juffrouw Marlowe waar waa. Doch ik liet den kuil open maken leder hoopje aarde of cement werd uitgespreid gelukkig had het cement nog geen tijd gehad tot verharden -— an er was niet alleen geen spoor te ontdek ken van een lijk, doch er is nooit een lijk in geweeat ook!" „Bloedsporen?" DE JACHT OP IJSBEREN. Van de vele avonturen, die de groote Noordpoolvor- scher, Knud Rasmussen, op zijn tochten door het land van eeuwige ijs- en sneeuw, beleefde, ls het volgende wel het eigenaardigste, hetwelk wij in de „Opr. H. Crt" le zen. Rasmussen vertelt dan, dat plotselinge en onvoorziene omstandigheden de oorzaak waren, dat hij met een ijs beer om zijn leven moest veohtan. Dat gebeurde ln de Melvillebocht tijdens een reis met den eskimo Qolutan- guaq, een beroemde jager van Kaap York. Hqt was ln een winternacht; een wekenlange storm had 'ons werkloos in een sneeuwhut opgesloten en toen hij eindelijk ophield, hadden we al onze proviand ver bruikt. Het was ver van de naaste nederzetting en het eenige wild, waarop we in dezen tijd van het jaar kon den jagen, waren beren. En we hadden ieder twaalf hon den, die we ten spoedigste van voedsel moesten voor- zien. We gingen met het ochtendgloren op weg, nadat we onzen laatsten maaltijd gebruikt hadden. Onze sleden waren leeg en spoedig zou dat ook met onze magen het geval zijn. De storm had den honden een goede gelegen heid gegeven om te rusten, en zij liepen in galop. Met de staarten als vliegende vaandels omhoog. Hepen zij mét een snelheid voorwaarts, die toonde, dat hun in stinct hun al verraden had, dat dit geen gewone tocht was, doch een jacht naar voedsel. Zij snoven in de lucht, hun ooren beefden door het ingespannen luisteren en telkens wanneer de wind hun neuzen met een geur van vieesch uit het ademgat van een zeehond vulde, stoven ze nog sneller vooruit We waren reeds ver van onze legerplaats verwijderd zonder een versch spoor van ijsberen ontdekt te hebben. Het daglicht begon in schemering over te gaan en wij vreesden reeds dat de nacht ons met leoge handen aou overvallen. Maar op eenmaal rukten de honden zoo krachtig aan he.t tuig, dat" wij bijna van de sleden worden geslingerd. Een sterke geur van warm vieesch had onze route ge kruist en de honden volgden deze nu zoo snel, dat de sleden dikwijls op één zijde voortvlogen. We wisten, dat slechts de reuk van een beer ze zoo ophitsen kon. En het duurde ook niet lang of we vonden versche sporen, groote, diepe afdrukken ln de weeke sneeuw. Maar de beer had ons reeds gehoord; het spoor verried door de groote tusschenruimten tusschen de stappen zijn vlucht naar een paar ijsbergen, die twee mijlen oost waarts van ons lagen. Opgejaagde beren zoeken altijd, wanneer ze kunnen redding op een stellen ijsberg, waar de honden niet te genop kunnen klimmen, en wanne* r de ijsberg glad en loodrecht oprijst, kan de beer er met zijn scherpe klau wen nog tegenop klauteren. Slechts één keer heb ik gezien, hoe een beer, die bij na den top van een ijsberg bereikt had, zijn houvast ver loor. Bij den val brak hij een achterpoot en toch was hij nog in staat een gat ln het ijs te maken ea er onder te vluchten. Het .vas nu zaak den beer zoo snel mogelijk in te ha len, zoolang hij zich nog op het vlakke Us bevond. Toen de honden op het spoor stieten, bleven ze staan en snoven trillend over hun heele lijf, de lucht van den b.eer in om te weten welke richting ze moesten inslaan. Hun roode tongen hingen uit den schuimbekkenden muil u «ooit vergeten. (n 420) Niet één. De vloer waa onlangs geschrobd, dooh daar van gaf Dame de verklaring, dat hij den vorlgon avond groote schoonmaak had laten houden. Wat het gat be treft, dit lichtte hij toe door te zeggen dat hij oen hel lenden inrit voor zijn auto had willen makon, doch toon hij bij hot graven op gasbuizen on rloolpijpen «tuitte, had hij het wijsolijk opgogeven. MUn arbeldors vonden lel- dlngon op zes voet benoden den beganen grond van de garage." De Hoofd-Inapeoteur raadpleegde eon rapport. „Waren er langi de wandon geen dekens opgehangen om alle geluld te dempen." „Neen, dooh dat scheen het geval geweest te sljn. In een hoek van de garage lag een partij dekens op een hoop." De Hoofd-Inspecteur leunde in zijn stoel aohterover. „Vindt ge het niet zonderling dat Amery nog niets van zich heeft laten hooren?" Blckerson haalde zijn zware sohouders op. „Ik hob er mede opgehouden Amery op de hielen te volgen." „En die andere gesohledenls" Wille zocht tusschen oen bundeltjo papieren on vond eon dooumont -- „die onthulling, dat Tupperwill het hoofd van de bende van Soyoka zou zijn? Heb je hem gesprokon?" „Ik heb hem zooeven verlaten," zelde Blckerson. „Zijn zwaarste misdrijf is volgens mU dat hU een zeer spraak- zaam én langdradig heerschap is, wiens denken geheel in beslag genomen wordt door de kwestlo van do slui tingsuren van drankgelegonhedon en door het lnvooren van een drankverbod in de arbeiderswijken Ik vroeg hem op don man af welke zijn verstandhouding was met dien troep van Soyoka, en of hij menschen kende, of namen van cliënten ln zijn boeken had, die agenten van Soyoka konden zijn, en hij gaf mij geheel den indruk van een onschadelijke dwaas te zijn, die noodlg in een betere luim gebracht moest worden. Hij zelde nooit van Soyoka gehoord te hebben, en lk kon hem zelfs niet aan het verstand brongen dat hij er van verdacht werd Soyoka in persoon te zijn. Ik was zoo fortuinlijk hem vlak bij zijn Bank aan te troffen: hij had den nacht doorgebracht te Brighton, zelde hij en was nog niet thuis geweest Toen ik hom vertelde dat ik van de po litie was, scheen hij het meest nieuwsgierig .te zijn of er ln zijn huis was Ingebroken." Hoofd-InBpecteur Wille keek ernstiger. „Ik begrijp er niets van," zeide hij. „Er moet van die geschiedenis iets waar zijn. Daar wordt de Chineesche procuratiehouder van Amery aangetroffen, halfdood, on tegenzeggelijk met een mes gestoken, en nota bene op een paar honderd ellen afstands van het huls van Dame tusschen twee haakjes, hoe gaat het met den Chi nees?" en hun wijdgeopende neusgaten namen de reuk van den beer op. Plotseling verloren Qolutanguaq's honden van louter opwinding hun bezinning en voordat hij het verhinde ren kon, renden ze in een verkeerde richting weg. Hon gerige honden worden wilde beesten als zij een beer rui ken. Het oude wolfBinstinct ontwaakt, zi1 storen zich niet meer aan discipline en luisteren niet meer naar den roep van hun baas. Zoo verging het tenminste mijn tochtgenoot Mijn honden waren rustiger. Ik floot mijn bcerea al gn aal... en twaalf hongerige en moedige honden zet ten hun ouden doodsvijand achterna. Het eerste wat lk nu te doen had, was mijn vier beste houden los te ma ken en dat was niet gemakkelijk bij de vliegende rit over het oneffen ijs. Half ln de lucht hangend, begon ik de slee dichter bij het gespan te trekken, dat met een snelheid van mins tens 30 kilometer per uur voorwaarts stormde. Mijn mes hield ik tusschen de tanden en zoodra lk de touwen grijpen kon, die ik losmaken wilde, nam ik bliksemsnel het mes uit den mond en sneed ze door. Meteen vloog de vrije hond vooruit, één bundel bevrijde spieren. Slechts enkele oogenblikken was hij te zien: dan ver dween hij door zijn .eigen hartstocht meegesleept. Een, twee, drie snelle sneden, het mes weer in den mond, en dan liet ik de treklijnen weer uitvieren tot hun volle lengte. Berenhonden hebben hun eigen taktiek; zij begraven hun tanden in het vette achterdeel van hun vijand, dat doet misschien niet erg pijn, maar de beer vindt de grap toch beieedigend. Hij richt zich op het aange grepen lichaamsdeel op en jaagt de neuswijze aanvaller met zijn breede voorpooten weg. Het groote oogenblik van de gevaarlijke jacht kwam, toen ik den beer zag. De honden- zwermden om hem heen, alsof zij vleugels hadden. Dan haalde ik nogmaals de treklijnen in en met een snede door den verbindings- knoop verloste ik de gezamenlijke honden. Als de wind vlogen zij naar den beer, terwijl de losse slede nog een heel stuk over het ijs verder gleed. Ik greep mijn ge weer cn volgde de honden. Ik was n|uweltjks zes meter van den beer verwijderd, als hij mij zag. Het was een jonge mannetjesbeer. Hij schudde de honden van zich af en richtte zich op de achterpooten op. Zoo bleef hij eenige oogenblikken staan en staarde mij aan. Hij vulde zijn longen met lucht. Dan wierp hij zich met een gi- gantischen sprong over alle honden heen en liet zich met zijn volle gewicht op het ijs neerkomen. Hij wilde een gat in het ijs breken, zoodat hU mij en de honden ont komen kon; hij wist dat de honden op het vaste ijs moesten blijven, terwijl hij zelf het beste ln het water thuis voelde. De bedoeling van den beer was mij volko men duidellijk; ik was door vroegere jacht op beren zoo met deze manoeuvre vertrouwd geraakt, dat lk slechts de schoonheid van deze krachtinspanning genoot, zon der aan datgene te denken wat daarna gebeuren zou. Ik wist, dat hij om af te koelen, diep onder het ijs duiken zou, doch dan moest hij spoedig terugkomen om adem te halen. Dat was dan het moment, waarop ik moest schieten. Doch ditmaal zou alles heel anders gebeuren. Het ijs waa dunner dan ik gedacht had. Op 't zelfde oogenblik, dat de beer het Ijs verpletterde onder zijn gewicht, ont stonden naar alle kanten scheuren en voordat ik opzij kon springen, zakte Ik tot aan mijn hals In het water. In mijn eersten schrik vergat lk den beer heelemaal. Met het geweer in de linkerhand ,die ik hoog boven mijn hoofd uitgestoken had, werkte ik mij naar den kant van het ijs en probeerde, er op te klauteren. Maar het nieu we ijs was nat en glad en telkens, als ik mij er half opge- heschen had, brokkelde het woor af. Om mijn belde han den vrij te krijgen probeerde ik, mijn geweer op het ijs te schuiven, maar mijn vingers waren te stijf door de koude. Het geweer ontgleed mij en verdween in de diepte. Toen eerst dacht ik aan den beer, die ln hetzelfde enge gat als lk rondzwom. Ik was totaal hulpeloos en alles wat ik doen kon was mij zoo ver mogelijk van hem vandaan te houden. Tot mijn geruststelling merkte ik, dat hij net zoo bang voor mij was, als ik voor hem. Ik probeerde opnieuw op het ijs te klimmen, doch het brak steeds af. Ik voelde mijn krachten afnemen. BIJ alles wat lk deed, hield Ik den beer goed ln het oog en ik wil eerlijk zeggen, dat ik ver schrikkelijk angstig was, dat hij op mij af zou komen. Gemoedelijk zag hij er nu juist niet bepaald uit Tel kens als lk me bewoog, liet hij zijn tanden zien en bromde, alsof h|j verwachtte, dat ik hem zou aanvallon. Hot koude water koelde mijn 'bloed spoedig af en oen eigenaardige rust kwam over mij. Zonder mij eigenlijk te kunnen verklaron waarom, be gon lk mijn kameraad nauwkeurig te bestudceren. On danks <le govHttrlijko positie, waarin lk mij bevond, lu- teresseordo ik mij bijzonder voor haan cn mijn hersenen werkten snel en nuchter. Ik, die slechts altijd gedood had, had nooit geweten, dat de oogen van eon beer zoo vol uitdrukking konden sljn. Eerat ontdekte ik er slechts schrik en woede ia, dooh langzamerhand, toen ljJ zich xneor on meer aan mijn nabijhold gewende, liet hij na, mij zijn tanden te toonen. Het was bijna als kon lk zijn gedachten lozen. HIJ kook afwlsaolend naar de honden en naar m|J on scheen zich or blaonder over te verwonderen, dat ook lk ln het water gesprongen was. Hij wist nu, dat ik hem geen kwaad wilde doen. HU had zich met één sprong op hot ijs kunnen werpen, maar wogens al de blaffendo hon- „De dokter verklaart dat hij bulten gevaar is, en dat hij bulten gevaar Is," antwoordde Blckerson, „en dat hij over eon paar weken geheel genezen zal zijn. Degene die hom den stoot toebracht schijnt rakelings langs edele deelen gegaan te zijn. Ik geef toe, dat het hoogst zon derling ls, on ik wilde Feng Ho aan een verhoor onder- werpon, doch de doktoren wilden zulks de eerstvolgende dagen niet toestaan. Nu ga lk dat meisje Dame eens op zoeken. Zij sohijnt zoor vroegtijdig naar haar kantoor te zijn gegaan misschien trof ik vrJcnd Amery daar ook..." „Dien gij olgonlljk denkt dat Boyoka U7" vroeg Wille, Blckerson schudde het hoofd. „Neen, gaf hij spijtig too, „dat is een dwaling waurtoo do knapste kerel zou kunnen vervallen, on lk n^aak Jn het geheel geen aan spraak knap te zUn." Blckorson begaf zich oostwaarts, een zeer droefgees tig gestemd, en naar Hoofd-lnsponteur Wille hoopte, een oenlgHzlns ontpuohtord man. Hij vond Jaseln Dame In haar klein kantoortjo en hij behoefde haar niet met oen onderzookonden blik aan tc zien, om tu weten dat er oen merkwaardige verandering mot baar had plaats ge- gropon. Jessic Dame had nooit eon frlsocho kleur bo ze ton, doch thans waren haar wangen blcokgroen ge kleurd, en haar holle oogen verrieden dat zij oen slaps- loozen naoht doorgebracht had. „Goeden morgen, Juffrouw Dame," zelde Blckerson. ..Hoe laat zijt gij glatoravond thuisgekomen?" En toon bij wijze van opheldering: „U kent mij zekor lk bon Mijnheer Blckerson?" „Ja, mijnheer, ik ken u,' 'antwoordde zij bedaard, zijn scherpe oogen vermijdende. „Ik heb u eerder hier gezien. Ik kwam to half twaalf thuis. Ik had feitelijk tot twee uur moeten uitblijven, doch ik was zoo ongerust ik bedoel," verbeterde zij eenigszlns verlegen, „dat ik voor nemens was later naar hul a te gaan, doch ik tobde zoo over kantoor en daarom ging ik eerder." „Dat klinkt bijna alsof het niet waar was," merkte Bickerson glimlachend op. „En waarom tobdo u zoo over kantoor?" „Och, het kantoor zelf en de manter waarop Majoor Amery altijd te keer gaat en zoo" zeide Jessle Dame, wanhopig naar uitvluchten zoekende. „Dat kan lk zoo niet uitleggen." „En u is vanmorgen vroeg van huis gegaan? Ik was vóór achten in uw huis doch heb u niet gezien." „Ja, lk ben zeer vroeg vertrokken." De waarheid was, dat Jessle Dame don geheelen nacht over straat gewandeld had, en indien zij thans loog, ge schiedde dit ln gehoorzaamheid aan een dringend brief je, dat z|j bij haar komst op kantoor gevonden had. en waarin haar precies gezegd werd wat zij moest zeggen, «n dat geëindigd was met een bedreiging, die 'jaar de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 15