HET WONDER. Ingezonden Stukken. fRheumatiek Kloosterbalsem BILLY BOO. den, die zich op hem storten wilden, vertrouwde hij dit niet. En els ook lk niet op het Ijs ging, daeht hij tm> •chijniijk dat dit orn dezelfde reden was. Ik had tenslotte het gevoel, -alsof de beer mU begreep en medelijden met mij had. Ik zag ook hoe de beer be merkte, dat de honden, die hem voortdurend plaagden en naar hem hapten, als ze hem dicht konden naderen, zich bij mij vandaan hielden alsof ze hang voor me waren. Nu draaide hij rustig zijn kop naar mij toe en ik zag een vriendelijke uitdrukking in zijn oogen. En tot mijn groote verwondering probeerde hij om naar mij toe te komen, alsof hij hulp zocht tegen de honden. Hij was nu twee meter van mij af en hoewel ik mij betrekkelijk gerust voelde, konden toch de gestadige aanvallen der honden hem plotseling v!t zijn evenwicht brengen, zoodat hij zijn woede in dit g,3val op mij koe len zou. Gehoor gevende aan een plouelinge ingeving, riep ik den honden toe, weg te gaan. De jacht had nu reeds zoo lang geduurd dat ze weer tot zichzelf gekomen waren en hoewel het een poosje duurde, gehoorzaamden zij toch en trokken zich brommend van teleurstelling terug. Voor het eerst sedert hot begin der jacht had de beer ruKt, en nu gebeurde er iets, dat ik nooit vergeten zal. Hij begreep, dat ik zijn belagers verjaagd had on draalde mij zijn kop toe. Nu kon lk mij niet vergissen: er was een uitdrukking van dankbaarhuid ln zijn oogen, dezelfde uitdrukking, die ik zoo dikwijls bij mijn hon den gezien had, als lk zo streelde. Het is niet gemak kelijk, de gezichtsuitdrukking van een roofdier te 'be schrijven, maar niemand, die aan den omgang met die ren gewend is, zal ontkennen dat zelfs wilde dieren dankbaarheid toonen kunnen. Het is niets buitengewoons, dat menschen dlo een vei> twijfelden strijd om hun leven voerden zioh In hun on macht voornemen verschillende dingen te doen, als ze aan den dood ontkomen. Ik deed b.v. de gelofte, dat als ik uit mijn hachelijke positie zou geraken, ik alles zou doen om ook het leven van den beer te redden Terwijl ik klappertandde van de kou beloofde ik me zelf dat noch ik, noch iemand anders deze beer ooit zou dooden; Ik zou alles doen om hem zijn vrijheid te hergeven. Ik was al meer dan tien minuten in het water geweest, dat een temperatuur van 25 graden onder nul had. Iedere minuut scheen mij een eeuwigheid en ik had al bijna de hoop op redding opgegeven, toen Qolutanguaq in de verte opdook. Nauwelijks had hij mij schouder aan schouder met den grooten beer gezien of hij werd zoo opgewonden, dat hij een luid gebrul het hooren. Hij sprong van zijn slee en verdubbelde de snelheid. Toen wist ik dat ik gered was. Nu was het tijd om aan mijn gelofte te denken. Met een laatste krachtsinspanning riep ik hem toe: „Schiet niet op den beer schiet niet op den beer!" Ik klappertandde echter zóó, dat mijn roep een on gearticuleerd geluid werd. Ik moest haar nogmaals her- halen voor hij begreep, dat ik bedoelde. Eerst was hy een oogenblik verbijsterd, hij dacht ze ker, dat ik krankzinnig geworden waa. Tenslotte scheen hij mij te begrijpen en riep terug: „Nee, natuurlijk ik zal u eerst helpen." Dan liet hij al zijn honden los en terwijl deze op den beer toestormden, wierp hij mij een harpoenlijn toe, die ik kon grijpen. Ik bond ze om mijn lichaam en nu was het voor Qolutanguaq een oogenblik werk om mij op het ijs te trekken. Nauwelijks was ik uit het water, of de koude greep me zoo aan, dat ik mijn bezinning verloor. Ik beproefde nog te spreken, doch de woorden bestierven op mijn lippen. Toen ik weer bij kwam, lagen mijn kleeren stijfgevroren op het ijs. Ik zeif lag ongekleed, maar w:arm en beha- gelijk in mijn slaapzak. Lachend stond Qolutanguaq voor me met een kop dampende thee, die hij aan mijn lippen bracht Mijn eerste gedachte gold den beer. „De beer. waar Is de beer?" De Eskimo lachte hartelijk. „Bekommer je maar niet om den beer," zei hU schert send. „Dien heb lk allang zijn vel uitgetrokken..." Mijnheer de Redacteur, Mag ik een plaatsje in Uw blad om den Buiten staander? te antwoorden op zijn ingezonden stuk? Ik wil dien Buitenstaander vriendelijk verzoeken, mij met mijn benevelde brein te helpen. Ui ge bruikt nog al groote woorden, als moreel, geografie, "staatsrechtelijke burgers, enz., maar het feit waar het om gaat laat U buiten beschouwing, en dat is, dat de Roomsche Armbesturen eischen, dat het Bur gerlijk Armbestuur alle kosten zal betalen van de verpleging van de Roomsche armen, maar dat de Roomsche Armbesturen het heft in handen houden, hoe en waar die verpleging van hun armen zal zijn. Het Burgerlijk Armbestuur heeft niets te zeggen, is alleen goed om te betalen. Als.de Heeren het in hun hoofd krijgen een patiënt b.v. naar Lourdes te zen den om te profiteeren van de wondere genezingen, wat let hun, het Burgerlijk Armbestuur betaalt Wil de Buitenstaander met zijn helder brein mij eens duidelijk maken hoe dat billijk is te noemen? Ik kan het werkelijk met mijn benevelde brein niet snappen hoe dat billijk kan zijn, en hoe in onze ge meente protestanten kunnen zijn die met zulk een regeling tevreden zouden zijn. Dat het mij hindert en ik Weinig hartelijke gevoelens koester voor de Wethouders Raat en Hoedjes, is zeer juist. Mijn haren te berge hadden doen rijzen toen zij haar las. „U heeft bijgeval in uw huis niet Juffrouw Marlowe aangetroffen .opgesloten ln een kast?'' Een deel van een seconde moest zij alle krachten In spannen om haar stem te vinden. „Neen, mijnheer," kon zij eindelijk met moeite zeggen, „en indien Juffrouw Marlowe dat beweert, spreekt zij de waarheid niet. Ik weet niet wat er gisteravond ge beurd is," zeide het meisje. „Ik weet het werkelijk niet! Ik dronk één glas wijn en dat scheen mij naar het hoofd te stijgen." „Is er u niets van ter oore gekomen, dat Majoor Amery in uw garage opgesloten zou zijn geweest?" Het groer. van haar wangen verschoot in een doodelijk bleek. Jessie moest steun zoeken bij de tafel. „Majoor Amery?" vroeg zij met holklinkende stem. „Opgesloten ln onze garage? Wat bedoelt u?" „Ik zie het al daarvan Is u niets bekend. Vertelde Juffrouw Marlowe niets?" Haar antwoord liet niet op zich wachten. Het was zulk een verlichting de waarheid te kunnen zeggen. ,Is Majoor Aunery nog niet hier?" Zij schudde alleen het hoofd, daar zij haar stem niet vertrouwde. „Waar is juffrouw Juffrouw Marlowe?" vroeg zij onverwacht. „Toen ik haar het laatste zag, lag zij in het West Lon- don Hospital." Zij -- zij is immers niet gewond^" „Neen, zij is niet gewond. De dokter meende dat zij het ziekenhuis vandaag zou kunnen verlaten, en dat zal zij ook wel." Nauwelijks had hij de woorden geuit of buiten op de gang weerklonken lichte voetstappen, en hij ving een vluchtige glimp op van een tengere gedaante, die voor bij de half geopende deur gleed. „Daar is zij!" riep Juffrouw Dame ontsteld. „Juffrouw Marlowe? Onmogelijk!" Hij liep naar de deur en keek de gedaante na. Jessie Dame had gelijk. Elsa was bezig haar hoed en mantel op te hangen, toen hij op haar toetrad, en hij verbaasde zich over de buitengewone krachten waarover vrouwen moeten beschikken, en die haar in staat stelden te ver schijnen zooals zij er uitzag, na een nacht als door haar beleefd, zonder merkbare sporen van de doorgestane angsten te vertoonen. De schaduwen onder haar oogen De ware oorzaak van die ellendige pijnen. i die ongeschikt maken voor eiken arbeid, 1 is nog weinig bekend. Maar de ervaring 1 heeft geleerd, dat masseeren met Akkers 1 Kloosterbalsem ln staat is, de pijn aanmer- kelijk te verzachten. Gij behoeft niet oud te worden, voordat ge oud zijtl „Geen goud zoo goed overtuiging is, dat het een groot jammer is dat wij zulk een stel Wethouders hebben, misschien -denkt U er wel anders over, dat kan zeer goed zijn. Als ik zoo eens na ga wat de heer Raat heeft uitgevoerd als Raadslid en Wethouder, meen ik daarvoor vol doende reden te 'hebben. Ik behoef werkelijk daarvan hier geen relaas te geven, het is overbekend, Wat de Wethouder Hoedjes beteekent als Wethouder, laat ik eens aan U over om Uw oordeel over hem uit te spreken, maar na al wat ik zoo eens opvang, schijnt het wel dat zelfs zijn partijgenooton nu juist niet zoo heel erg met hem zijn ingenomen. Wat mijn benepen begrip betreft omtrent de vrijheid en de rechten van medeburgers, wil ik alleen dit opmer ken. dat Uw begrip omtrent de vrijheid en rechten van die medeburgers mij wat al te verdacht voor komt. Wilt U mij oens aantoonen in welk opzicht de Roomschen in -deze gemeente in hun vrijheid en recht warden te kort gedaan? Uw begrip van vrij heid en recht schijnt te zijn, laat de een de lakens uitdeelen, en laat de ander de rol spelen van Sijmen betaalt. En nu tot slot de coalitie van den Vrijheids bond en Rome. Onze Burgemeester schrijft U, is bij het Roomsche raadslid de Wit geweest en de secre taris van de Vrijz.-Dem. partij bij een ander Roomsch raadslid. Wat die heeren daar hebben besproken is mij en misschien ook U totaal onbekend. Ik maak echter deze veronderstelling: De Burgemeester, dat zal een ieder zich levendig kunnen voorstellen, wil de zeer zeker den heer Raat niet als Wethouder en hij kon toch dunkt mij er wel zeker van zijn, dat een vereeniging van Vrijheidsbond en Roomschen hem zouden geven als Wethouder den heer Hooij of den heer Raat, en die beide heeren, dat is wel van al- gemeene bekendheid, zijn beide nu juist geen vrien den van den Burgemeester. Wat de secretaris van de Vrijz.-Dem. partij betreft, die heeft, dat mag' men wel als zeker aannemen, getracht een samen gaan met de Roomsche partij te bewerken. Dat is niet gebeurd, die onderhandelingen zijn blijkbaar mislukt. En nu ligt het dunkt mij voor de hand, tenminste die con clusie meen ik er met mijn beneveld brein uit te mo gen trekken, dat de Vrijz.-Dem. partij niet heeft wil len toehappen, om zich aan de Roomsche partij te verkoopen, en de Roomsche partij heeft ingezien meer profijt te kunnen trekken van een samenwer ken met de heeren Hooij, Raat, Jimmink. H/et is goed dat U dat puntje hebt ter sprake gebracht nu komt 'het gezegde van den heer Doorn, wat U nog al schijnt te hinderen, tot zijn recht. Mijn dank voor de plaatsing, Mijnheer de Redac teur. Een Protestant kiezer alt Zijpe. Als een stormvlaag viel de zoon van den ouden stadsuurwerker de deur van den lagen winkel in, de gang af en de huiskamer binnen, waar het gezin, weg gescholen als een handjevol overwinterende lar ven onder de ruines van het eeuwenoude stadje, punch dronk en oliebollen knabbelde, omdat het oudejaars avond was. Alsof de jongen er een voorgevoel van had. Zonder dat zij het bemerkt hadden, was hij even naar buiten ge gaan, om naar het uurwerk van den grooten, ouden to ren, die weldra zijn 12 dreungolven zou wegspoelen door de galmgaten van zijn massief lijf. te kijken. Eerst zou het mechanische carillon „Uren, dagen, maanden, Jaren" spelen en dan zou de lage besklok zich met zijn quinten laten hooren, ook mechanisch, maar met statigen hamerval. Om de bewoners van het oude, verbrokkelde stadje 's nachts niet uit hun droomen te blmbommen, werd 's avonds na. slag van 10 het speel- en slagwerk afgezet, lederen avond. Alleen op Oudejaarsavond niet. Dan liet de toren zijn mooisten zang over het bruin verweerde, stervensnabije stadje glijden, als innige priesterwoorden over het bed van een uitgeleefde. Dat het „Uren, dagen, maanden, jaren" valsch klonk en met horten en stooten ging, daarom bekommerde zich niemand. Dat was nu eenmaal zoo... En in het stadje werd, al sinds jaren niets meer veranderd. De bestrating was in den loop van den tijd verregend en vertrapt door de oude postwagenpaarden... Alles hortte en stootte in 't vervallen stadje, ook de speelton van het uurwerk. Al leen het uurwerk zelf niet. Dat had aan een stuk ge- loopen, van toen de oude stadsuurwerkmaker nog een kleine jongen was tot nu... In den laateten tijd.had hij erover geklaagd, dat zijn beenen het niet meer toe lieten, eiken morgen opnieuw en een minder levendigen blos op haar wangen dan ge woonlijk, daargelaten, scheen zij volstrekt niet veran derd. Zij groette hem met een ernstige buiging van het hoofd, en nam de kap van haar schrijfmachine af met de zekerheid van iemand, die verwacht ieder oogenblik geroepen te kunnen worden „Waarom lieten ze u vertrekken?" vroeg hij. ,Toen ik u vanmorgen zag, scheen u meer dood dan levend." Ik verliet het ziekenhuis omdat ik het wenschte," zeide zij. Dat schijnt mij geen zeer goede reden. Ik vermoed dat gij weet dat ik uw verhaal nader onderzocht heb?" „Dat weet lk; u zeide het mij reeds." „Ik zeide u dat er niemand In de garage was, en vond zeker geen sporen van een moord. Overigens stem men de door u verschafte bizonderheden met den toe- stand daar overeen, en zeker is er in den vloer een gat geweest." Zij onderdrukte een rilling. „Doch, zooals ik u verder opmerkte, bevatte dat gat niets anders dan aarde en half gedroogd cement. Ik zou haast zeggen dat u gedroomd moet hebben. Hadt gij den dag te voren geen bezoek aan het huis van Mijn heer Dame gebracht?" j „Ja." Heeft u toen iets gezien dat u aan een gat of kuil j deed denken?." „Ik," begon ze. „Welnu, ja, lk zag een man uit de ga rage komen met een spade in de hand." „Juist!" riep hij triomfantelijk. „En ik weet den van die zenuwkwaal niet, waardoor u aan hallucinaties lijdt, maar misschien kan Dr. Hallam u dien noemen." •Wat ik in den afgeloopen nacht zag, waren volstrekt geen hallucinaties," zeide ze met zachte stem. „U waart zooeven in gesprek met Jessie Dame; zij kan mijn ver haal bevestigen." „Integendeel," merkte Bickerson aan, „dat is juist hetgeen wat zij niet doet! Juffrouw Dame, zegt u niet in een kast gevonden en daaruit bevrijd te hebben, en dat zij geen van de dingen deed, die u haar ten laste legt." HOOFDSTUK LL DE BANK. Eén oogenblik zag Elsa hem ongeloovlg s*™, toen on derging haar gelaat een verandering. zoo hoog t« klimmen, om het uurwerk op te winden. Ook zijn hart wilde niet heelemaal meer mee... Maar zijn zoen had zijn taak dikwijls overgenomen. Die was Jong en s.erk en kroop zelfs Ia de speelton, om haar schoon te maken, eens in de week. De Jongen had in een groote stad een zeer goede opleiding als klokken maker ontvangen en zijn vader kon hem een massa werk toevertrouwen. Alleen... de jongen was wat slordig. Zoo had zijn vader al zoo dikwijls gezegd: Jan, het palletje van het hoekrad moet vernieuwd worden. Als het breekt, zakt de slinger door en staat het uurwerk stil. Jongen, t is bijna doorgesleten.... Ja vader, 't komt in orde, was het dan altijd. Heb je 't palletje vernieuwd? vroeg de oude stads- klokk.enmaker, telkens weer, als zijn zoon het uurwerk •pgewonden had. Nog niet, vader, 't kan nog wel even mee... De vader vertrouwde zijn zoon, maar toch voelde hij een groote vrees zijn hart besluipen. Stel ,dat hét eens gebeurde, dat het palletje afbrak... Het toren-uurwerk had nog nooit stilgestaan... Het zou zijn ontslag zijn, als blijken zou, dat hij had kunnen voorkomen, dat de tijd stil stond... Hemelsche goedheid! riep de vader verschrikt uit, toen zijn zoon op dien Oudejaarsavond laat kwam bin nenstormen en stamelend vertelde, dat het torenuur werk stilstond. Het palletje... De vader sleurde zijn zoon mee naar bulten... Kwart voor twaalf wezen de gouden wijzers, die ln het maan licht fosforesceerden. O, groote hemel, jammerde de oude uurwerkma ker, 't is vier minuten voor twaalf. De klok staat stil. Snel, naar boven! Dan in godsnaam maar geen voor spel. Och God, als nu de draden van het oude carillon nog maar intact zijn... Twaalf harde slagen, denk er om, zoo gauw mogelijk, twaalf slagen met het pedaal... Als de tuimelaar van de besklok het maar houdt. Vliegensvlug was de jongeman verdwenen ln het zwarte gat van den torenopgang. Op den tast, struike lend over de wentelende treden ln de volslagen duister nis, klom hij omhoop. Het touw zwiepte met zijn eene hand gedurig tegen de verweerde steenen. Hij voelde het bloed langs zijn pols druppelen, maar hij stoorde zich er niet aan, ook niet, dat hij duizelig werd van het draaien. De uitgesleten traptreden schenen oneindig door te loopen. Soms kwam er een dof geratel op hem neer. Dat was van fladderende duiven, die op oen eer sten ommegang huisden. Hijgend, duizelig, met wankelende knieën, ber?ikte hij de duivennesten. Verschrikt vlogen de dieren rondom zijn berstend hoofd. Hun vlerken sloegen hem de haren voor de oogen. 't Was hem, of de toren ln den wind, die door de gewelven loeide, zwiepte. Nog zes maal wentelde de nauwe tunnel om en om... Daar glinsterden de klokken... hij kende den weg blin- deling. Onder de groote Hemony-klokken kroop hij door. Hij zou niet in den allngerkuil vallen, hij kende den weg immers... En het stadje wachtte op de eerste tonen van „Uren, dagen, maanden, Jaren...", dat gevolgd sou worden door de twaalf zware slagen... Het was niet het stadje dat wachtte, het was den tijd zelf, die zijn stem door de klokken wilde stooten.,, En plotseling... daar klonken de klokken... Een voor slag... En statig daalde de Psalmzang op het oude ste- kede neer. Nooit klonk het schooner... Maar waar waren die hortende noten? Merkte nie mand het dan op, dat de klokkentonen als een he melsche zang neer vloeiden door den nacht? Zilveren bellen lieten hun stemmen om de gonzende basklokken dansen. In de scheefgezakte huizen vielen „Loop door jij", rie pBllly En gaf Jerry in zijn rug een duw, Zag de beesten en riep treurig: „Dat zijn varkens en wat shcuw.' „Neen hoor, dat zijn geen varens. Dat zijn luipaarden op mijn woord. En ge zult het dadelijk merken, Als ge hun niezen hebt gehoord." Natuurlijk, de arme meid! Zij ls bang voor haar va der." Mijnheer Bickerson maakte een gebaar van wanhoop met zün handen. „Ik onderzocht liever ieder ander geval dan juist dit," zeide hij, ten einde raad. „Een getuige met hallucinaties maakt iemand dol! Het is niet mijn wensch uw gevoe lens te kwetsen, doch ik kan u niet gelooven, Is Majoor Amery niet op kantoor?" „Neen, hij is nog niet op kantoor, geloof dk," antwoord de zij, op zijn twijfel aan haar verstandelijke vermogens geen acht slaande, Zij trachtte zijn deur te openen. „Kijk, zij is op slot!" „Was zij gisterenavond reeds op slot?" „Dat weet lk niet Ik ging eerder weg dan hij," ant woordde zij langzaam. Zij bukte zich en gluurde door het sleutelgat „De sleutel steekt niet in het slot. Ik kan de deur mis schien met mijn sleutel openen", zeide zij, en voegde de daad bij het woord. Het kantoor zag er juist eender uit als toen Amery het had verlaten. De schoonmaaksters hadden'niet bin nen kunnen komen. Een paar sigaretteneindjes en een half opgerookte sigaar lagen op de vuurplaat Zij onthield zich van verdere opmerkingen, en na een korten blik in het rond, verliet Bickerson het vertrek en zij volgde hem.. „Hij is een geheimzinnig wezen," merkte de detective op, „doch niet zoozeer buitengewoon..." hij zoch naar een woord. „Raadselachtig" is het woord waarnaar gij zoekt bracht het meisje met een flauw glimlachje in het mid den. „Ja, dat zou ik denken," beaamde hij verrast. „Neen, zoo buitengewoon raadselachtig als ik dacht, is hij ndet. Maar..." hij scheen op het punt haar iets mede te dee- len, doch bedacht zich. „Wat is dat voor een boek?" vroeg hij en wees naar een in leder gebonden boek dat op haar tafel lag. ,Het controleboek van den nachtwaker," zeide zij. „Hij brengt het iederen morgen binnen, opdat Majoor Amery kan zien wie hem na de kantooruren bezocht heeft, wie hem heeft getelefoneerd, of welke telegrammen er be zorgd zijn. Zij opende het boek waar er een stukje papier tus- DE GOEDIGE MEID. KospcrStockholm.) Sophie, droog Jc de borden met Je zakdoek af7 O, dat geeft niet, mevrouw. Mijn zakdoek moet toch in de wasch. punchglazen stuk... Een wonder! Bevend over al zijn leden was de oude klokkenmaker in de armen van zijn dochter gezonken... En tóen de hemelsche zang was ultgetrlld ln den ver baasden nacht, toen dreunden er twaalf zware besklan ken door de galmgaten naar bulten... Uit alle hoeken en stegen van het Stadje stroomden: de menschen naar den toren om het wonder tot dö; laatste seconde aan te kunnen hooren. Struikelend over de schots-en-scheeve keien kwamen zij aan, in groote drommen. En weer verhieven de klokken hun stemmen, nadat de 12 slagen het oude jaar hadden uitgeluid. Zij zongen van verleden en heden en toekomst. Zij zongen niet van dood. maar van leven en weder opstanding. Stil geslagen luisterde de bevolking. Nieuw, bezielend leven sloop er ln het stadje. Hetj bloed van de menschen ging onstuimiger kloppen in harten en polsen... Dat heeft mijn zoon daarbuiten geleerd, prevelde' de oude vader. Maar niemand wist, dat daarboven een jongeman met; steunende borst zat te spelen. De klokkemakersfamilie j bewaarde het geheim, ook toen men in het vervallen! carillonneurskamertje geronnen bloeddruppels vond... Het was een wonder geweest... Maar vóór de nieuwe Januarl-maand voorbij was, kwamen er straatmakers uit de naburige stad met spa-j den >n houweelen. Zware, knarsende karren brachten! steenen aan. Oude hulzen werden gerestaureerd en on der de metselaars-stellages was het marktdag. Dan rustten de arbeiders, om geen ongelukken te veroorza ken. Zoo licht kbn een vallend stuk steen een kostbaar stukje porceleln vernielen, juist van dat porselein, dat alleen maar ln dit stadje te krijgen was en dat drom-' men vreemdelingen lokte... Maar dan werkte men weer, want er was nog zooveel te doen... Het was een wonder geweest! Riep Billy, „of heb ik het zoo mla?" .Gelijk heb je, maar je vergeet, Dat hun huid bij den waschbaas is, Op Mars zijn andere gewoonten, 't Gansche jaar is 't schoonmaaktijd, Zooals bij ons in 't mooie voorjaar, En raakt men, wat vuil is, kwijt." Heb je ooit zoo Iets gehoord? Maar we moeten niet vergeten, dat we op Mars zijn. schen geschoven was, en onderdrukte een uitroep. „Mijnheer Tupperwill kwam hier te tien minuten vóór zes!" Een oogenblik was haar belangstelling zoo gaande ge maakt, dat zij vergat wie naar haar luisterde. „Mijnheer Tupperwill kwam hier?" merkte hij onge- loovig op, over haar schouder heenziende. „Dat is zeer j vreemd." Hij sprak half iri zichzelven. „Ik sprak Mijn heer Tupperwill dezen morgen, en hij zeide mij dat hij i te vijf uur zijn Bank verliet om naar huis te gaan, en daarna niet uitging, dat toen hij, wegens hoegenaamd geen reden, het besluit genomen had den nacht door te brengen te Brigton, waarheen hij met den trein van ne gen uur vertrok." Later, toen hij overal nog eens rondgekeken had, deel de hij zijn bevindingen per telefoon aan zijn chef mede. „Het geval wordt hoe langer hoe gekker," zeide hij. j „Ik sprak zooeven met Mevrouw Ralph Hallam en deze i deelde mij mede dat zij gisteravond half' vermoord werd door Iemand, die haar huis binnengedrongen was. Wie het was, kon zij niet zeggen, doch de eerste persoon die zij na uit haar bezwijming ontwaakt te zijn, zag, was Majoor Amery, die schijnbaar het huis verlaten heeft in gezelschap van Juffrouw Marlowe met wie ik nu spreek." „Dat verleent steun aan haar verhaal," merite de Hoofd-lnspecteur na een kort stilzwijgen op. „Was zij alleen met hem?" „Neen, zijn Chinees, Feng Ho, was bij hem, en blijk baar is Dr. Hallam kort daarop verschenen.'" „Is zij familie van Dr. Hallam?" ,Zijn vrouw," antwoordde Bickerson, „doch zij zegt dat hij de flat niet verliet lang nadat Amery vertrokken was. Ik heb getracht hem te spreken, doch hij was niet thuis." Opnieuw een langdurig zwijgen. „Het geval wordt zonderling. Blijf voeling houden met het bureau, Bickerson." „Ik zal iets méér doen dan dat," 'zeide de detective. „Ik zal het meisje in het oog houden. In die zaak zit iets wat mij volstrekt niet aanstaat." Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1928 | | pagina 16