HET WONDER.
Ingezonden Stukken.
fRheumatiek
Kloosterbalsem
BILLY BOO.
den, die zich op hem storten wilden, vertrouwde hij dit
niet. En els ook lk niet op het Ijs ging, daeht hij tm>
•chijniijk dat dit orn dezelfde reden was.
Ik had tenslotte het gevoel, -alsof de beer mU begreep
en medelijden met mij had. Ik zag ook hoe de beer be
merkte, dat de honden, die hem voortdurend plaagden
en naar hem hapten, als ze hem dicht konden naderen,
zich bij mij vandaan hielden alsof ze hang voor me
waren.
Nu draaide hij rustig zijn kop naar mij toe en ik zag
een vriendelijke uitdrukking in zijn oogen. En tot mijn
groote verwondering probeerde hij om naar mij toe te
komen, alsof hij hulp zocht tegen de honden.
Hij was nu twee meter van mij af en hoewel ik mij
betrekkelijk gerust voelde, konden toch de gestadige
aanvallen der honden hem plotseling v!t zijn evenwicht
brengen, zoodat hij zijn woede in dit g,3val op mij koe
len zou. Gehoor gevende aan een plouelinge ingeving,
riep ik den honden toe, weg te gaan. De jacht had nu
reeds zoo lang geduurd dat ze weer tot zichzelf gekomen
waren en hoewel het een poosje duurde, gehoorzaamden
zij toch en trokken zich brommend van teleurstelling
terug.
Voor het eerst sedert hot begin der jacht had de beer
ruKt, en nu gebeurde er iets, dat ik nooit vergeten zal.
Hij begreep, dat ik zijn belagers verjaagd had on
draalde mij zijn kop toe. Nu kon lk mij niet vergissen:
er was een uitdrukking van dankbaarhuid ln zijn oogen,
dezelfde uitdrukking, die ik zoo dikwijls bij mijn hon
den gezien had, als lk zo streelde. Het is niet gemak
kelijk, de gezichtsuitdrukking van een roofdier te 'be
schrijven, maar niemand, die aan den omgang met die
ren gewend is, zal ontkennen dat zelfs wilde dieren
dankbaarheid toonen kunnen.
Het is niets buitengewoons, dat menschen dlo een vei>
twijfelden strijd om hun leven voerden zioh In hun on
macht voornemen verschillende dingen te doen, als ze
aan den dood ontkomen.
Ik deed b.v. de gelofte, dat als ik uit mijn hachelijke
positie zou geraken, ik alles zou doen om ook het leven
van den beer te redden
Terwijl ik klappertandde van de kou beloofde ik me
zelf dat noch ik, noch iemand anders deze beer ooit
zou dooden; Ik zou alles doen om hem zijn vrijheid te
hergeven.
Ik was al meer dan tien minuten in het water geweest,
dat een temperatuur van 25 graden onder nul had.
Iedere minuut scheen mij een eeuwigheid en ik had al
bijna de hoop op redding opgegeven, toen Qolutanguaq
in de verte opdook. Nauwelijks had hij mij schouder aan
schouder met den grooten beer gezien of hij werd zoo
opgewonden, dat hij een luid gebrul het hooren. Hij
sprong van zijn slee en verdubbelde de snelheid. Toen
wist ik dat ik gered was.
Nu was het tijd om aan mijn gelofte te denken. Met
een laatste krachtsinspanning riep ik hem toe: „Schiet
niet op den beer schiet niet op den beer!"
Ik klappertandde echter zóó, dat mijn roep een on
gearticuleerd geluid werd. Ik moest haar nogmaals her-
halen voor hij begreep, dat ik bedoelde.
Eerst was hy een oogenblik verbijsterd, hij dacht ze
ker, dat ik krankzinnig geworden waa. Tenslotte scheen
hij mij te begrijpen en riep terug: „Nee, natuurlijk ik
zal u eerst helpen."
Dan liet hij al zijn honden los en terwijl deze op den
beer toestormden, wierp hij mij een harpoenlijn toe, die
ik kon grijpen. Ik bond ze om mijn lichaam en nu was
het voor Qolutanguaq een oogenblik werk om mij op
het ijs te trekken.
Nauwelijks was ik uit het water, of de koude greep me
zoo aan, dat ik mijn bezinning verloor. Ik beproefde nog
te spreken, doch de woorden bestierven op mijn lippen.
Toen ik weer bij kwam, lagen mijn kleeren stijfgevroren
op het ijs. Ik zeif lag ongekleed, maar w:arm en beha-
gelijk in mijn slaapzak.
Lachend stond Qolutanguaq voor me met een kop
dampende thee, die hij aan mijn lippen bracht Mijn
eerste gedachte gold den beer.
„De beer. waar Is de beer?"
De Eskimo lachte hartelijk.
„Bekommer je maar niet om den beer," zei hU schert
send. „Dien heb lk allang zijn vel uitgetrokken..."
Mijnheer de Redacteur,
Mag ik een plaatsje in Uw blad om den Buiten
staander? te antwoorden op zijn ingezonden stuk?
Ik wil dien Buitenstaander vriendelijk verzoeken,
mij met mijn benevelde brein te helpen. Ui ge
bruikt nog al groote woorden, als moreel, geografie,
"staatsrechtelijke burgers, enz., maar het feit waar
het om gaat laat U buiten beschouwing, en dat is,
dat de Roomsche Armbesturen eischen, dat het Bur
gerlijk Armbestuur alle kosten zal betalen van de
verpleging van de Roomsche armen, maar dat de
Roomsche Armbesturen het heft in handen houden,
hoe en waar die verpleging van hun armen zal zijn.
Het Burgerlijk Armbestuur heeft niets te zeggen, is
alleen goed om te betalen. Als.de Heeren het in hun
hoofd krijgen een patiënt b.v. naar Lourdes te zen
den om te profiteeren van de wondere genezingen,
wat let hun, het Burgerlijk Armbestuur betaalt
Wil de Buitenstaander met zijn helder brein mij
eens duidelijk maken hoe dat billijk is te noemen?
Ik kan het werkelijk met mijn benevelde brein niet
snappen hoe dat billijk kan zijn, en hoe in onze ge
meente protestanten kunnen zijn die met zulk een
regeling tevreden zouden zijn. Dat het mij hindert
en ik Weinig hartelijke gevoelens koester voor de
Wethouders Raat en Hoedjes, is zeer juist. Mijn
haren te berge hadden doen rijzen toen zij haar las.
„U heeft bijgeval in uw huis niet Juffrouw Marlowe
aangetroffen .opgesloten ln een kast?''
Een deel van een seconde moest zij alle krachten In
spannen om haar stem te vinden.
„Neen, mijnheer," kon zij eindelijk met moeite zeggen,
„en indien Juffrouw Marlowe dat beweert, spreekt zij
de waarheid niet. Ik weet niet wat er gisteravond ge
beurd is," zeide het meisje. „Ik weet het werkelijk niet!
Ik dronk één glas wijn en dat scheen mij naar het hoofd
te stijgen."
„Is er u niets van ter oore gekomen, dat Majoor
Amery in uw garage opgesloten zou zijn geweest?"
Het groer. van haar wangen verschoot in een doodelijk
bleek. Jessie moest steun zoeken bij de tafel.
„Majoor Amery?" vroeg zij met holklinkende stem.
„Opgesloten ln onze garage? Wat bedoelt u?"
„Ik zie het al daarvan Is u niets bekend. Vertelde
Juffrouw Marlowe niets?"
Haar antwoord liet niet op zich wachten. Het was zulk
een verlichting de waarheid te kunnen zeggen.
,Is Majoor Aunery nog niet hier?"
Zij schudde alleen het hoofd, daar zij haar stem niet
vertrouwde.
„Waar is juffrouw Juffrouw Marlowe?" vroeg zij
onverwacht.
„Toen ik haar het laatste zag, lag zij in het West Lon-
don Hospital."
Zij -- zij is immers niet gewond^"
„Neen, zij is niet gewond. De dokter meende dat zij
het ziekenhuis vandaag zou kunnen verlaten, en dat zal
zij ook wel."
Nauwelijks had hij de woorden geuit of buiten op de
gang weerklonken lichte voetstappen, en hij ving een
vluchtige glimp op van een tengere gedaante, die voor
bij de half geopende deur gleed.
„Daar is zij!" riep Juffrouw Dame ontsteld.
„Juffrouw Marlowe? Onmogelijk!"
Hij liep naar de deur en keek de gedaante na. Jessie
Dame had gelijk. Elsa was bezig haar hoed en mantel
op te hangen, toen hij op haar toetrad, en hij verbaasde
zich over de buitengewone krachten waarover vrouwen
moeten beschikken, en die haar in staat stelden te ver
schijnen zooals zij er uitzag, na een nacht als door haar
beleefd, zonder merkbare sporen van de doorgestane
angsten te vertoonen. De schaduwen onder haar oogen
De ware oorzaak van die ellendige pijnen. i
die ongeschikt maken voor eiken arbeid,
1 is nog weinig bekend. Maar de ervaring 1
heeft geleerd, dat masseeren met Akkers 1
Kloosterbalsem ln staat is, de pijn aanmer-
kelijk te verzachten. Gij behoeft niet
oud te worden, voordat ge oud zijtl
„Geen goud
zoo goed
overtuiging is, dat het een groot jammer is dat wij
zulk een stel Wethouders hebben, misschien -denkt U
er wel anders over, dat kan zeer goed zijn. Als ik
zoo eens na ga wat de heer Raat heeft uitgevoerd
als Raadslid en Wethouder, meen ik daarvoor vol
doende reden te 'hebben. Ik behoef werkelijk daarvan
hier geen relaas te geven, het is overbekend, Wat de
Wethouder Hoedjes beteekent als Wethouder, laat
ik eens aan U over om Uw oordeel over hem uit te
spreken, maar na al wat ik zoo eens opvang, schijnt
het wel dat zelfs zijn partijgenooton nu juist niet
zoo heel erg met hem zijn ingenomen. Wat mijn
benepen begrip betreft omtrent de vrijheid en de
rechten van medeburgers, wil ik alleen dit opmer
ken. dat Uw begrip omtrent de vrijheid en rechten
van die medeburgers mij wat al te verdacht voor
komt. Wilt U mij oens aantoonen in welk opzicht de
Roomschen in -deze gemeente in hun vrijheid en
recht warden te kort gedaan? Uw begrip van vrij
heid en recht schijnt te zijn, laat de een de lakens
uitdeelen, en laat de ander de rol spelen van Sijmen
betaalt. En nu tot slot de coalitie van den Vrijheids
bond en Rome. Onze Burgemeester schrijft U, is bij
het Roomsche raadslid de Wit geweest en de secre
taris van de Vrijz.-Dem. partij bij een ander Roomsch
raadslid. Wat die heeren daar hebben besproken is
mij en misschien ook U totaal onbekend. Ik maak
echter deze veronderstelling: De Burgemeester, dat
zal een ieder zich levendig kunnen voorstellen, wil
de zeer zeker den heer Raat niet als Wethouder en
hij kon toch dunkt mij er wel zeker van zijn, dat een
vereeniging van Vrijheidsbond en Roomschen hem
zouden geven als Wethouder den heer Hooij of den
heer Raat, en die beide heeren, dat is wel van al-
gemeene bekendheid, zijn beide nu juist geen vrien
den van den Burgemeester. Wat de secretaris van de
Vrijz.-Dem. partij betreft, die heeft, dat mag' men wel
als zeker aannemen, getracht een samen gaan met
de Roomsche partij te bewerken. Dat is niet gebeurd,
die onderhandelingen zijn blijkbaar mislukt. En nu
ligt het dunkt mij voor de hand, tenminste die con
clusie meen ik er met mijn beneveld brein uit te mo
gen trekken, dat de Vrijz.-Dem. partij niet heeft wil
len toehappen, om zich aan de Roomsche partij te
verkoopen, en de Roomsche partij heeft ingezien
meer profijt te kunnen trekken van een samenwer
ken met de heeren Hooij, Raat, Jimmink. H/et is
goed dat U dat puntje hebt ter sprake gebracht nu
komt 'het gezegde van den heer Doorn, wat U nog al
schijnt te hinderen, tot zijn recht.
Mijn dank voor de plaatsing, Mijnheer de Redac
teur.
Een Protestant kiezer alt Zijpe.
Als een stormvlaag viel de zoon van den
ouden stadsuurwerker de deur van den lagen winkel in,
de gang af en de huiskamer binnen, waar het gezin,
weg gescholen als een handjevol overwinterende lar
ven onder de ruines van het eeuwenoude stadje, punch
dronk en oliebollen knabbelde, omdat het oudejaars
avond was.
Alsof de jongen er een voorgevoel van had. Zonder dat
zij het bemerkt hadden, was hij even naar buiten ge
gaan, om naar het uurwerk van den grooten, ouden to
ren, die weldra zijn 12 dreungolven zou wegspoelen door
de galmgaten van zijn massief lijf. te kijken.
Eerst zou het mechanische carillon „Uren, dagen,
maanden, Jaren" spelen en dan zou de lage besklok zich
met zijn quinten laten hooren, ook mechanisch, maar
met statigen hamerval.
Om de bewoners van het oude, verbrokkelde stadje
's nachts niet uit hun droomen te blmbommen, werd
's avonds na. slag van 10 het speel- en slagwerk afgezet,
lederen avond. Alleen op Oudejaarsavond niet. Dan liet
de toren zijn mooisten zang over het bruin verweerde,
stervensnabije stadje glijden, als innige priesterwoorden
over het bed van een uitgeleefde.
Dat het „Uren, dagen, maanden, jaren" valsch klonk
en met horten en stooten ging, daarom bekommerde zich
niemand.
Dat was nu eenmaal zoo... En in het stadje werd, al
sinds jaren niets meer veranderd. De bestrating was in
den loop van den tijd verregend en vertrapt door de
oude postwagenpaarden... Alles hortte en stootte in 't
vervallen stadje, ook de speelton van het uurwerk. Al
leen het uurwerk zelf niet. Dat had aan een stuk ge-
loopen, van toen de oude stadsuurwerkmaker nog een
kleine jongen was tot nu...
In den laateten tijd.had hij erover geklaagd, dat zijn
beenen het niet meer toe lieten, eiken morgen opnieuw
en een minder levendigen blos op haar wangen dan ge
woonlijk, daargelaten, scheen zij volstrekt niet veran
derd.
Zij groette hem met een ernstige buiging van het
hoofd, en nam de kap van haar schrijfmachine af met
de zekerheid van iemand, die verwacht ieder oogenblik
geroepen te kunnen worden
„Waarom lieten ze u vertrekken?" vroeg hij. ,Toen ik
u vanmorgen zag, scheen u meer dood dan levend."
Ik verliet het ziekenhuis omdat ik het wenschte,"
zeide zij.
Dat schijnt mij geen zeer goede reden. Ik vermoed
dat gij weet dat ik uw verhaal nader onderzocht heb?"
„Dat weet lk; u zeide het mij reeds."
„Ik zeide u dat er niemand In de garage was, en
vond zeker geen sporen van een moord. Overigens stem
men de door u verschafte bizonderheden met den toe-
stand daar overeen, en zeker is er in den vloer een gat
geweest."
Zij onderdrukte een rilling.
„Doch, zooals ik u verder opmerkte, bevatte dat gat
niets anders dan aarde en half gedroogd cement. Ik
zou haast zeggen dat u gedroomd moet hebben. Hadt
gij den dag te voren geen bezoek aan het huis van Mijn
heer Dame gebracht?" j
„Ja."
Heeft u toen iets gezien dat u aan een gat of kuil j
deed denken?."
„Ik," begon ze. „Welnu, ja, lk zag een man uit de ga
rage komen met een spade in de hand."
„Juist!" riep hij triomfantelijk. „En ik weet den
van die zenuwkwaal niet, waardoor u aan hallucinaties
lijdt, maar misschien kan Dr. Hallam u dien noemen."
•Wat ik in den afgeloopen nacht zag, waren volstrekt
geen hallucinaties," zeide ze met zachte stem. „U waart
zooeven in gesprek met Jessie Dame; zij kan mijn ver
haal bevestigen."
„Integendeel," merkte Bickerson aan, „dat is juist
hetgeen wat zij niet doet! Juffrouw Dame, zegt u niet
in een kast gevonden en daaruit bevrijd te hebben, en
dat zij geen van de dingen deed, die u haar ten laste
legt."
HOOFDSTUK LL
DE BANK.
Eén oogenblik zag Elsa hem ongeloovlg s*™, toen on
derging haar gelaat een verandering.
zoo hoog t« klimmen, om het uurwerk op te winden.
Ook zijn hart wilde niet heelemaal meer mee... Maar
zijn zoen had zijn taak dikwijls overgenomen. Die was
Jong en s.erk en kroop zelfs Ia de speelton, om haar
schoon te maken, eens in de week. De Jongen had in
een groote stad een zeer goede opleiding als klokken
maker ontvangen en zijn vader kon hem een massa
werk toevertrouwen. Alleen... de jongen was wat slordig.
Zoo had zijn vader al zoo dikwijls gezegd:
Jan, het palletje van het hoekrad moet vernieuwd
worden. Als het breekt, zakt de slinger door en staat het
uurwerk stil. Jongen, t is bijna doorgesleten....
Ja vader, 't komt in orde, was het dan altijd.
Heb je 't palletje vernieuwd? vroeg de oude stads-
klokk.enmaker, telkens weer, als zijn zoon het uurwerk
•pgewonden had.
Nog niet, vader, 't kan nog wel even mee...
De vader vertrouwde zijn zoon, maar toch voelde hij
een groote vrees zijn hart besluipen. Stel ,dat hét eens
gebeurde, dat het palletje afbrak... Het toren-uurwerk
had nog nooit stilgestaan... Het zou zijn ontslag zijn,
als blijken zou, dat hij had kunnen voorkomen, dat de
tijd stil stond...
Hemelsche goedheid! riep de vader verschrikt uit,
toen zijn zoon op dien Oudejaarsavond laat kwam bin
nenstormen en stamelend vertelde, dat het torenuur
werk stilstond.
Het palletje...
De vader sleurde zijn zoon mee naar bulten... Kwart
voor twaalf wezen de gouden wijzers, die ln het maan
licht fosforesceerden.
O, groote hemel, jammerde de oude uurwerkma
ker, 't is vier minuten voor twaalf. De klok staat stil.
Snel, naar boven! Dan in godsnaam maar geen voor
spel. Och God, als nu de draden van het oude carillon
nog maar intact zijn... Twaalf harde slagen, denk er
om, zoo gauw mogelijk, twaalf slagen met het pedaal...
Als de tuimelaar van de besklok het maar houdt.
Vliegensvlug was de jongeman verdwenen ln het
zwarte gat van den torenopgang. Op den tast, struike
lend over de wentelende treden ln de volslagen duister
nis, klom hij omhoop. Het touw zwiepte met zijn eene
hand gedurig tegen de verweerde steenen. Hij voelde het
bloed langs zijn pols druppelen, maar hij stoorde zich
er niet aan, ook niet, dat hij duizelig werd van het
draaien. De uitgesleten traptreden schenen oneindig
door te loopen. Soms kwam er een dof geratel op hem
neer. Dat was van fladderende duiven, die op oen eer
sten ommegang huisden.
Hijgend, duizelig, met wankelende knieën, ber?ikte hij
de duivennesten. Verschrikt vlogen de dieren rondom
zijn berstend hoofd. Hun vlerken sloegen hem de haren
voor de oogen. 't Was hem, of de toren ln den wind,
die door de gewelven loeide, zwiepte.
Nog zes maal wentelde de nauwe tunnel om en om...
Daar glinsterden de klokken... hij kende den weg blin-
deling.
Onder de groote Hemony-klokken kroop hij door. Hij
zou niet in den allngerkuil vallen, hij kende den weg
immers...
En het stadje wachtte op de eerste tonen van „Uren,
dagen, maanden, Jaren...", dat gevolgd sou worden door
de twaalf zware slagen...
Het was niet het stadje dat wachtte, het was den tijd
zelf, die zijn stem door de klokken wilde stooten.,,
En plotseling... daar klonken de klokken... Een voor
slag... En statig daalde de Psalmzang op het oude ste-
kede neer. Nooit klonk het schooner...
Maar waar waren die hortende noten? Merkte nie
mand het dan op, dat de klokkentonen als een he
melsche zang neer vloeiden door den nacht?
Zilveren bellen lieten hun stemmen om de gonzende
basklokken dansen. In de scheefgezakte huizen vielen
„Loop door jij", rie pBllly
En gaf Jerry in zijn rug een duw,
Zag de beesten en riep treurig:
„Dat zijn varkens en wat shcuw.'
„Neen hoor, dat zijn geen varens.
Dat zijn luipaarden op mijn woord.
En ge zult het dadelijk merken,
Als ge hun niezen hebt gehoord."
Natuurlijk, de arme meid! Zij ls bang voor haar va
der."
Mijnheer Bickerson maakte een gebaar van wanhoop
met zün handen.
„Ik onderzocht liever ieder ander geval dan juist dit,"
zeide hij, ten einde raad. „Een getuige met hallucinaties
maakt iemand dol! Het is niet mijn wensch uw gevoe
lens te kwetsen, doch ik kan u niet gelooven, Is Majoor
Amery niet op kantoor?"
„Neen, hij is nog niet op kantoor, geloof dk," antwoord
de zij, op zijn twijfel aan haar verstandelijke vermogens
geen acht slaande, Zij trachtte zijn deur te openen. „Kijk,
zij is op slot!"
„Was zij gisterenavond reeds op slot?"
„Dat weet lk niet Ik ging eerder weg dan hij," ant
woordde zij langzaam.
Zij bukte zich en gluurde door het sleutelgat
„De sleutel steekt niet in het slot. Ik kan de deur mis
schien met mijn sleutel openen", zeide zij, en voegde de
daad bij het woord.
Het kantoor zag er juist eender uit als toen Amery
het had verlaten. De schoonmaaksters hadden'niet bin
nen kunnen komen. Een paar sigaretteneindjes en een
half opgerookte sigaar lagen op de vuurplaat
Zij onthield zich van verdere opmerkingen, en na een
korten blik in het rond, verliet Bickerson het vertrek
en zij volgde hem..
„Hij is een geheimzinnig wezen," merkte de detective
op, „doch niet zoozeer buitengewoon..." hij zoch naar
een woord.
„Raadselachtig" is het woord waarnaar gij zoekt
bracht het meisje met een flauw glimlachje in het mid
den.
„Ja, dat zou ik denken," beaamde hij verrast. „Neen,
zoo buitengewoon raadselachtig als ik dacht, is hij ndet.
Maar..." hij scheen op het punt haar iets mede te dee-
len, doch bedacht zich. „Wat is dat voor een boek?"
vroeg hij en wees naar een in leder gebonden boek dat
op haar tafel lag.
,Het controleboek van den nachtwaker," zeide zij. „Hij
brengt het iederen morgen binnen, opdat Majoor Amery
kan zien wie hem na de kantooruren bezocht heeft, wie
hem heeft getelefoneerd, of welke telegrammen er be
zorgd zijn.
Zij opende het boek waar er een stukje papier tus-
DE GOEDIGE MEID.
KospcrStockholm.)
Sophie, droog Jc de borden met Je zakdoek af7
O, dat geeft niet, mevrouw. Mijn zakdoek
moet toch in de wasch.
punchglazen stuk... Een wonder!
Bevend over al zijn leden was de oude klokkenmaker
in de armen van zijn dochter gezonken...
En tóen de hemelsche zang was ultgetrlld ln den ver
baasden nacht, toen dreunden er twaalf zware besklan
ken door de galmgaten naar bulten...
Uit alle hoeken en stegen van het Stadje stroomden:
de menschen naar den toren om het wonder tot dö;
laatste seconde aan te kunnen hooren.
Struikelend over de schots-en-scheeve keien kwamen
zij aan, in groote drommen.
En weer verhieven de klokken hun stemmen, nadat
de 12 slagen het oude jaar hadden uitgeluid. Zij zongen
van verleden en heden en toekomst. Zij zongen niet
van dood. maar van leven en weder opstanding.
Stil geslagen luisterde de bevolking.
Nieuw, bezielend leven sloop er ln het stadje. Hetj
bloed van de menschen ging onstuimiger kloppen in
harten en polsen...
Dat heeft mijn zoon daarbuiten geleerd, prevelde'
de oude vader.
Maar niemand wist, dat daarboven een jongeman met;
steunende borst zat te spelen. De klokkemakersfamilie j
bewaarde het geheim, ook toen men in het vervallen!
carillonneurskamertje geronnen bloeddruppels vond...
Het was een wonder geweest...
Maar vóór de nieuwe Januarl-maand voorbij was,
kwamen er straatmakers uit de naburige stad met spa-j
den >n houweelen. Zware, knarsende karren brachten!
steenen aan. Oude hulzen werden gerestaureerd en on
der de metselaars-stellages was het marktdag. Dan
rustten de arbeiders, om geen ongelukken te veroorza
ken. Zoo licht kbn een vallend stuk steen een kostbaar
stukje porceleln vernielen, juist van dat porselein, dat
alleen maar ln dit stadje te krijgen was en dat drom-'
men vreemdelingen lokte...
Maar dan werkte men weer, want er was nog zooveel
te doen...
Het was een wonder geweest!
Riep Billy, „of heb ik het zoo mla?"
.Gelijk heb je, maar je vergeet,
Dat hun huid bij den waschbaas is,
Op Mars zijn andere gewoonten,
't Gansche jaar is 't schoonmaaktijd,
Zooals bij ons in 't mooie voorjaar,
En raakt men, wat vuil is, kwijt."
Heb je ooit zoo Iets gehoord? Maar we moeten niet
vergeten, dat we op Mars zijn.
schen geschoven was, en onderdrukte een uitroep.
„Mijnheer Tupperwill kwam hier te tien minuten vóór
zes!"
Een oogenblik was haar belangstelling zoo gaande ge
maakt, dat zij vergat wie naar haar luisterde.
„Mijnheer Tupperwill kwam hier?" merkte hij onge-
loovig op, over haar schouder heenziende. „Dat is zeer j
vreemd." Hij sprak half iri zichzelven. „Ik sprak Mijn
heer Tupperwill dezen morgen, en hij zeide mij dat hij i
te vijf uur zijn Bank verliet om naar huis te gaan, en
daarna niet uitging, dat toen hij, wegens hoegenaamd
geen reden, het besluit genomen had den nacht door te
brengen te Brigton, waarheen hij met den trein van ne
gen uur vertrok."
Later, toen hij overal nog eens rondgekeken had, deel
de hij zijn bevindingen per telefoon aan zijn chef mede.
„Het geval wordt hoe langer hoe gekker," zeide hij. j
„Ik sprak zooeven met Mevrouw Ralph Hallam en deze i
deelde mij mede dat zij gisteravond half' vermoord werd
door Iemand, die haar huis binnengedrongen was. Wie
het was, kon zij niet zeggen, doch de eerste persoon die
zij na uit haar bezwijming ontwaakt te zijn, zag, was
Majoor Amery, die schijnbaar het huis verlaten heeft in
gezelschap van Juffrouw Marlowe met wie ik nu
spreek."
„Dat verleent steun aan haar verhaal," merite de
Hoofd-lnspecteur na een kort stilzwijgen op. „Was zij
alleen met hem?"
„Neen, zijn Chinees, Feng Ho, was bij hem, en blijk
baar is Dr. Hallam kort daarop verschenen.'"
„Is zij familie van Dr. Hallam?"
,Zijn vrouw," antwoordde Bickerson, „doch zij zegt
dat hij de flat niet verliet lang nadat Amery vertrokken
was. Ik heb getracht hem te spreken, doch hij was niet
thuis."
Opnieuw een langdurig zwijgen.
„Het geval wordt zonderling. Blijf voeling houden met
het bureau, Bickerson."
„Ik zal iets méér doen dan dat," 'zeide de detective.
„Ik zal het meisje in het oog houden. In die zaak zit
iets wat mij volstrekt niet aanstaat."
Wordt vervolgd.