Schager Courant omaü ZEEPAARD I5ct. GODS MOLEN MAALT LANGZAAM, MAAR FIJN! LICHTE MARYLAND BAAI IN PATENTVERPAKKING. Vijfde Blad. Predikbeurten. BILLY BOO. -c-: 5lg .Zaterdag 16 Februari 1929 72ste Jaargang. No. 8410. Uit hot Engolsoh van BEN AMES WILLIAMS. Ik bolde Hazen Klnch op, die aan don heuvel woonde. Hazen, vroeg ik, ga Je vanmiddag naar de stad? st«l| Ja, Ja, ze! hij op zijn vluggo, etuggo manier, natuurlijk ga lk naar de etad. Ik moet ar voor zaken heen, deelde ik hem mee. Kom. maar, inviteerde hij bruuek, kom maar aan. Over tien minuten ben lk bij Je, beloofde ik hem. Er was niemand in veertig mijlen omtrek die htj liltnoodlgen zou om met hem mee te gaan; hij scheen gen zeker soort bohagcn te scheppen In mijn gezelschap. Het was bitter koud, het waa een strenge winter ge weest. De baal lk kon het vanuit mijn venster zien was een kwart mijl naar het Oosten en Weeten be vroren en ongeveer dertig naar het Noorden en Zuiden tn dat waa In eenlge van tientallen Jaren niet gebeurd. Hooge sneeuw bedekte de heuvlen, die blauw-wit ln de verte schitterden. En terwijl lk door de sneeuw baggerde naar Hazel Kinch's boerderij hielden mijn ge dachten zich bezig met de eigenaardige persoonlijkheid van Hazen. Het waa niet voor het eerste dat ze dat deden. Ik had den laatsten tijd dikwijls aan Hazen gedacht. Ik voelde belangstelling voor hem, hij vormde het bewijs van de onbillijkheid die er in het leven bestaat. Dat een der gelijk mensch machtig en welgesteld was. waa niet zooals het behoorde; ln een ordelijke wereld zou dat eigenlijk onduldbaar zijn. En toch wés Hazen op zijn manie;- machtig en welgesteld. Daarom boezemde hij mij ook zoo'n belangstelling in; lk was benieuwd hoe het leven hem verder behandelen zou. Toen ik bij zijn huis kwam, was hij bezig ós merrie voor de slee te spannen. Het was een mooi beest, groot en sterk. Het vreesde en haatte Hazen. Hij riep mij toe, zonder zich om te draaien: Doe de deur achter je dicht! Doe die deur dicht! Die vervloekte kou! Ik sloot de deur achter mij. Het gaat sneeuwen ,zei ik tegen Hazen. Ik dacht dat je misschien thuis bleef. Hazen lachte listig, terwyi hij aan de riemen van het tuig trok. Sneeuw! riep hij. Je zou haast denken dat Je wat over het weer te zeggen hebt! Waarom dacht je dat? Kijk de wolken jagen en de temperatuur stijgt Ik wil niet dat het gaat sneeuwen, gaf hij grimmig ten antwoord, terwijl hij me aankeek. Hij was een kleine magere man met een snor en hij praatte op een gedeci deerde manier. Ik wil niet dat het gaat sneeuwen, zei hij, die deur open. Hij bracht de merrie naar bulten en bleef bij de ke«- itendeur staan. 7 Ga mee, zei hij, een warme dronk. 1 Ik ging met hem mee naar de keuken. Daar waren win vrouw en hun kind. De vrouw was mager en zwak en ze was bang voor Hazen. Men vertelde in de streek dat hij haar genomen had als betaling voor een schuld. Haar vader was hem geld schuldig geweest dat hij niet kon betalen. Het kind zat op den vloer. De vrouw maakte warme melk met rum en een el voor ons klaar. Wij dronken en Hazen knielde naast het kind. Het is vreeselijk om te zeggen, maar ik haatte dit kind. Er lag een boos aardige uitdrukking in de oogen van den jongen van nog geen twee jaar met zijn misvormd been. De vrou wen ln het dorp zeiden dat het kind beter dood kon zijn. Maar Hazen Kinch verafgoodde het Hij nam het kind ln zijn armen met een hartstochtelijk gebaar en het kind keek hem suf aan. Toen de mooder naderbij kwam, begon het te gillen en Hazen zei op ruwen toon: Ga weg! Raak hem niet aan! De vrouw deinsde achteruit en Hazen vroeg, terwijl hij het kind neerzette: Flinke jongen, hè? Ik gaf geen antwoord en hij zei met zijn oude kraa>- item allerlei lieve woordjes tegen het kind. Ik heb mij dikwijls afgevraagd of de liefde voer zijn kind hem een betei mensch, of hem nog méér prikkel baar maakte. Eén ding stond vast: als het kind iets overkwam, zou het een onoverkomelijk leed voor Hazen zijn. Toen hij het kind neergezet had, zei hij op korten toon tegen zijn vrouw: Pas goed op hem! Ze knikte. Er lag een doffe onderwerping in haar oogen; maar in deze spiegels-der-zlel had ik zoo nu en dan een groot verdriet zien schemeren. Hazen ging naar buiten zonder verder iets tegen haar te zeggen en ik volgde hem. We stapten in de slee en stopten ons met bontvellen goed ln voor de tocht van zes mijlen langs den hobbeligen weg naar de stad. Er was storm in de lucht. Ik keek naar den hemel en dat deed Hazen Kinch eveneens. Hij giste wat ik zeggen wilde en antwoordde me voor lk gesproken had. Ik wil niet dat het gaat sneeuwen, zei hij terwijl bij mij sluiks aankeek. Maar zijn woorden veranderden niets aan mijn over tuiging dat er storm op komst was. Op den top van een heuvel hielden we even stil om Zeno, ga niet uit. Hoor je het huis H kraken? Daarom ga ik juist uit! Mou8tiqU9^ de merrie op adem te laten komen; we «tonden Juist voor het groote oude huls van de Rayborn*. Dat huls stond er al langer dan een van one zich herinneren kon. Het wm gesloten en verlaten, voor ai de venetere «aten blinden; Hazen wee» er met zijn zweep naar en zei; Een misselijke, ellendige troep waren die Rayborns. Xk had alleen maar één lid van de familie gekend den oudsten zoon. Ik had hem een nobeleh kerel ge vonden. Hij was op een Ootoberdag appels aan het plukken in den boomgaard, was gevallen en had zijn nek gebroken. Zijn weduwe probeerde de plaats zoo goed mogelijk te besturen, maar ze had geld geleend van Hazen en die had haar drie maanden geleden ge rechtelijk uit haar huls laten zetten. Maar dut was laag niet hot ergste van wat hij ge daan had Ik keek naar het huls en toen nnar hom en hij zette zijn paard woer aan on we daalden snel den hcuvol nf naar de vallet. De wind woel do sneeuw ln de vallei hoog op en we glndon don heuvel nf door san sneouwgordljn. Toen plotseling stootte de llnksrkant van de sist tegen een uitstekend voorwerp en we tuimelden ln de sneeuw, Hazen en lk. We lagen verward ln de dekens. De mer rie sprong verschrikt vooruit, maar Hanzen had de teugels zoo stevig vaatgehonden, dat sa ar niet van door kon gaan. We stonden op, hij en Jk, zetten de slee over eind en schoven haar weer op den weg. Het was bitter koud en de zon was verdwenen. Een stoal-grijze nevel bedekte de baal. Toen do elee overeind stond, ging Hazen op de merrie tos. Sommige mannen, die zonder reden het paard de schuld zouden hebben gegeven, zouden het beest goslagon hebben. Niet aldus Hazen Klnch Moar lk kon zien, dat hij woedend was en lk was niet verbaasd toen hij zich uitstrekte en het oor van de merrie beetpakte. Hij trok de kop van het beest omlaag en draalde het oor boosaardig om. Alles in doodelijke stilte. De merrie snoof en trachtte achteruit te springen en Hazen sloeg met het handvat van zijn zweep tegen haar knieën. Zo stond trillend stil en hij trok het dier weer aan het oor. En nu, zei hij zacht, zorg dat je op den weg blijft. En hij keerde zich om en nam zyn plaats naast my ln de slee weer ln. Ik zei niets. Het was alsof ik steeds epwaarschuwd werd my niet met Hazen's doen en laten te bemoeien. We reden verder en de merrie liep kreupel Hoewel Hazen haar aandreef, duurde het lang voor wy ln de stad kwamen en vóór wjj Hazen's kantoor bereikt hadden, begon het te sneeuwen. Ik nam afscheid van hem en toen ik my omkeerde,, zei hij: Zorg dat Je om drie uur hier bent. Ik knikte. Mi;ar ik geloofde niet dat we dien middag naar huls zouden teruggaan. Ik wist wat een sneeuwstorm was. Wat my raar de stad gevoerd had, was niet van groot belang. Ik ging naar de stal om naar Hazen's merrie te kyken. Er was een groote bult op haar knieën. Deze hadden gebloed. De staljongen had het dier goed verzorgd en vloekte op Hazen toen hy hoorde wat er gebeurd was. Het bleef sneeuwen en de eigenaar van den stal keek naar de sneeuwvlokken, spuwde op den grond en zei: Die pooten zullen styf worden. De merrie kan van avond niet naar hula. Ik geloof dat U geiyk hebt, antwoordde lk. Dat leeiyke stinkdier, met zyn witte snor, zei hy en lk wist dat hy Hazen bedoelde. Om kwart voor drie ging ik naar Hazen Kinch's kantoor. Het was niet veel zaaks, dat kantoor, ofschoon Hazen er best een behooriyker op na kon houden. Het was twee trappen op een zolderkamer, slechts ver licht. Een kiein kacheltje maakte er de temperatuur meestal ondrageiyk. Er waren een tafel, twee stoelen en er stond een brandkast in den hoek. Hazen had ge weldig veel vertrouwen ln die brandkast, ofschoon ik geloof, dat je het ding met een schroevendraaier kon openen. Ik ontmoette hem op de trap. Hy zei grimmig: Ik ga telefoneeren. Ze zeggen dat de weg onbe gaanbaar is. Hij had geen telefoon op zijn kantoor. Hij gebruikte die uit den winkel. Typische zuinigheid van Hazen! Ik zal boven wachten, zei lk. Ga je gang, was het antwoord. Ik ging het kantoor binnen en probeerde het venster te openen, daar het er smoorheet was, maar het was vastgespijkerd. Toen kwam Hazen mopperend de trap op. Dio vervloekte sneeuw! zei hy. De telefoonleldlng ls gebroken. Welke? Die naar myn huls, man. Naar myn huls! Wou je telefoneeren dat je.... Ik kan vanavond niet naar huis. Je moet naar een hotel gaan. Ik knikte goedmoedig. Best; jy zeker ook? Ik slaap hier, zei hy. Ik keek om my heen. Er was geen bed, geen slaap gelegenheid of het moesten die twee stoelen zyn. Zy zag myn blik en zei woedend: Ik heb hier wel eerder op den grond geslapen 1 Je wilde zeker je vrouw telefoneeren dat ze zich niet ongerust hoeft te maken? Pfff. Ze kan naar de pomp loopen, zei Hazen. Ik wou naar myn kleine jongen vragen. Zyn oogen wer den grooter en hy wreef zich in de handen. Flinke jongen hè, flinke jongen! Toen hoorden wc Doan Marshey de trap opkomen. We hoorden hem stommelen toen hy de tweede trap opkwam en Hazen scheen zijn ooren te spitsen. Toen bleef hy stil zitten en keek naar de deur. De voet stappen kwamen nader, hielden op by de deur en Iemand tastte naar den deurknop. Toen ging de deur open. Ik kénde Marshey; hy woonde nog een eindje verder dan Hazen, op denzelfden weg. Hy leefde met zyn vrouw en vyf kinderen in een hutje van twee kamer tjes; zielig en armoedig leefden ze daar, zwoegden hard voor hun dagelijksch brood. Een vreeseiyke magere man, voorovergebogen, met een beenlg gezicht en een neer hangende snor, die aan zyn gezicht iets treurigs gaf. zyn oogen stonden dof en vermoeid. Hy stond ln de deuropening naar ons te kyken; en met myn gehandschoende handen zy waren styf van de kou deed hy de doek af die om zyn hals gewon den was en hy sloeg de sneeuw van zyn gezicht en schouders. Hazel zei nydig: Kom binnen! moet myn kachel soms de heele stad verwarmen? Doah schuifelde naar binnen en hy sloot de deur achter zich. Hy zei: Hoe gaat het U, mynheer Klnch? En glimlachte nederig. Hazen antwoordde: - Wat gaat Jou dat aan? Je huur ls vervallen. Doan knikte. Ja, ik weet het meneer Klnch. Ik kan niet alles be talen. Het oude liedje! riep Klnch ongeduldig. Hoeveel kan je betalen? Elf dollar en vyftlg, tel Doan. Je bent twintig schuldig. Als de kippen beginnen te leggen kan lk de rest wel betalen. Hazen lachte spottend. Zoo, dacht je dat? Jou nietsnut. Als je boerdery wat waard was, zou lk je eruit zetten, jou schooier! Doan smeekte: Doet U dat alstublieft niet, meneer Klnch! Ik kan het U wel betalen als de kippen gaan leggen. Hazen sloeg met *yn hand op tafel. Vooruit, geef maar eerst wat Je hébt. En Marshey, :le maar dat je gauw de rest bij elkaar krygt Ik vacht niet langer. Marshey kwam schoorvoetend naar de tafel waaraoh- or Hazen zat. Ik stond achter Hazen. Marshey gluurde met zyn noede, bUzionde oogen van Hazen naar my. Ik kon '.Ion dat de man etljf van kou waa. Toen hy by de ta- ol stond, trok hy zUn dikke handschoenen uit. Zyn mnden waren blauw. Hy legde zyn handschoenen op afol on haalde zijn lakeneche beurs uit den zak van IJn versloten Jas. Ik hoorde het rammelen van geld. )o man nam er twee geldstukkon- uit on legde ze voor lazen neor, dio zo opnam. Ik zag dat Marshey'e vin tere zich haast niet konden bewegen van de koude. Hy •tak zo opnieuw ln de beurs. Iets gleed uit het kleine akeniohe zakje en viel geruischloos op de tafel. Hot ook me papieren gold, lk wilde Juist wat zeggen, toen lazen, zonder een oogenbllk to aarzelen, zyn hand op ot stukje papier legde en het naar zich toetrok. Toen >y zyn hand opliohtte was het geld verdwenen. Marshey trok een bundeltje papier uit de beurs. Ha- i«n nam het uit zUu handen en telde de bankbiljetten vlug na. In orde, zei hij. Elf vyftlg. Ik zal Je een kwiton- lo geven. Maar denk er om, Doan Marshey, dat Je voor liet eind van de maand de reet komt brengen. Ik ben voel te goed voor Je geweest. Marshey, dio toozag, hoe Hazen de qultantle schreef, vouwde zijn beurs weer dicht en stak deze ln zyn zak. Denk cr nu om, riep Hazen en Marshey antwoord de: Ik zal mijn best doen, meneer. Toen hy weggegaan was. vroeg lk aan Hazen: Wat liet hy op tafel vallen? Een dollar, zei Hazen. Een dollarbriefje. Die stommert. Dat geef Je hem zeker terug? vroeg lk. Hy staarde me verbaasd aan en lachte. Neen! Om dat hy niet op zyn eigen geld kan passen... Is hy wat hy is. Maar toch ls het zUn geld. Hy ls me meer schuldig dan dat. Maar nu toch alweer een dollar minder. Hou je me voor zoo'n Idioot? Hy verliest een dol lar, lk vind er een. Kan hU bewyzen dat het de zyne ls. Bah! Hazen lachte weer. Nu, Ik ben benieuwd of hy terugkomt, zei ik. Daarby heeft hy ook nog tegen me gelogen, ver volgde Hazen, hy zei dat elf dollar vyftlg alles was wat hy had. Ja, zei lk een beetje sarcastisch. Hazen was bezig een brief te schrijven toen Marshey terugkwam. Zijn oogen keken onrustig de kamer rond. Ze keken naar den vloer, naar my, naar Hazen's tafel, en ten slotte naar Hazen's gezicht. Nu? zei Hazen. Ik heb een dollar verloren, vertelde Marshey. -- Ik dacht dat lk hem hier had laten vallen. Hazen fronste de wenkbrauwen. —•Je hebt me verteld dat elf dollar vyftlg cent alles was wat Je had. Die dollar was niet van my. De onbarmhartige Hazen lachte. Dat moet Ik zeker gelooven. Wie zou Jou nu een dolar toevertrouwen? Je hebt gelogen of Je liegt nu. Ik geloof niet dat je een dollar verloren hebt. Marshey antwoordde mat: Ik heb een dollar verloren. Wel. zei Hazen, er ls hier geen dollar van Je. Tk moest medecynen halen, zei Marshey. Hij hoorde niet van my. Hazen Klnch riep uit: —By God! Ik geloof dat je my <;rvan verdenkt! Marshey hief zün handen smeekend op. Nee, meneer Kinch, neen, meneer. Zyn oogen zochten weer de kamer rond. Toen draaide hy zich om en schuifelde deemoedig de kaïmer uit. Even daarna ging ik dé stad in om een hotel te zoe ken. Voor een drogisterij bleef ik staan om een sigaar aan te steken. Marshey stond met den drogist te praten. Ik hoorde dezen laatsten zeggen. Neen, Marshey. Ik ben te dikwijls beetgenomen. Marshey knikte nederig. Ik dacht ook wel dat U my niet vertrouwen zou. Maar het moet dan maar zoo Ik dacht het wel. Mijn eerste gedachte vfcia hem den dollar te geven, die hij- noodlg had. maar lk deed het niet. Een Inner- ïyke stem waarschuwde my om mU niet in deze zaak te mengen en de dingen te laten gaan zooals zy voorbe stemd waren om zich te ontwikkelen. Toen ik bulten kwam, leek het geloei van de sneeuwstorm my opeens het langzame malen van molensteenen, de een op den ander. Voor ik dien avond In slaap vlei, dacht Ik lang over die geschiedenis met Hazen na. Tegen den morgen had het opgehouden met sneeu wen en de wind was tegen zonsopgang gaan liggen. Om hy zei*1' moette lk Ha2en he' Postkantoor en Ik ga naar huls. Ik vroeg: Kun je er doorkomen? Hy lachte. Ik zal er doorkomen. Je hebt haast. Xk verlang naar mijn jongen, zei Hazen. Flinke jongen, man. Flinke jongen! Ik ben klaar, zei ik. hinkte de merrie nog, maar toen wy op den vlakken weg kwamen, ging het beter. Ze had er een goeden draf ln. Hazen sprak op den terugweg telkens over zyn jon gen. Ik zei weinig. Van den top van den Rayborn Heu gel zagen wy zyn huls en hy legde de zweep over de merrie, zoodat wy het laatste deel van don weg ln dra vende vaart aflegden. Torn wU stilhielden laohte Hazen. H&I zei hy. Kom nu binnen man en wtrnt Je en kom naar myn jongen kyken. Flinke jongen! Hy ging voor en we kwamen samen ln de keuken. Hazen's keuken was s winters zoowel slaapkamer als «voonkomer. Tegen den muur stond een bed. Toen we binnenkwamen stond een vrouw styf van het bed op en ik~zag dat deze vrouw Hazen's vrouw was. Maar er was een verandering over haar gekomen. Ze zag doods bleek. Huzen blafte de vrouw ongeduldig toe: Zie Je niet dat lk thule ben. Waar Is de jongen? Ze keek hem aan en haar lippen bewogen zich ge luidloos, maar eindeiyk vermande ze slch en zol dof: De Jongen? De jongen ls dood! In da schemerige keuken was het een paar minuten doodstil. Ik ademde diep; was het oen soort opluchting? Datgene waarop 11: gewacht had... was gekomen. En lk keek naar Ka*en Klnch. Hy was als altyd klein en mager geweest. Maar nu waa hy nog kleiner en nog magerder. Alleen zyn ge zicht vertrok. Een spier op zyn wang trok, die trok en trok naar zyn mond toe. Het was alsof hy moeite deed om niet te glimlachen. Die onderdrukte glimlach op dat witte, vertrokken gezicht was vreeseiyk om te zien. Na een poosje probeerde hy te spreken. HIJ herhaal de alsof hy haar woorden niet gehoord had de vraag die hy by zyn binnentreden gedaan had: Waar is de Jongen? Ze keek naar het bed en Hazen keek ook, toen ging hy met onzekere stappen op het bed toe. Ik volgde hem. Ik zag het kleine misvormde lichaam. De vrouw had het met haar lichaam warm gehouden. Ze moest het ln haar armen gehouden hebben toen wij binnenkwamen. Hazen keek naar het kleine figuurtje. Hy raakte het niet aan, maar ik hoorde hem mompelen: Flinke jongen. Na een poosje keek hy naar de vrouw. Ze scheen een beschuldiging in zyn oogen te lezen. Ze zei: Ik heb alles gedaan wat ik kon. Hy vroeg: Wat was het? Hy hoestte, zei de vrouw. Ik wist dat het croup was. Je weet dat ik je vroeg medicijnen te halen en Je zei dat het niet noodlg was en toen ben je weg gegaan. Ze keek uit het venster. Ik ben naar Anna Marshey gegaan om hulp. Haar kinderen hebben het ook gehad. Haar man ging naar de stad en zy beloofde dat hy de medlcynen mee kon brengen. Ze zei niet dat het voor my was. Haar man zou het voor ons niet gedaan hebben. Hy wist niet voor wie het was. Ik heb haar een dollar gegeven, daar voor zou hy de medlcynen koopen. Gisterenavond is hy ln de sneeuw teruggekomen. Het kind was er vreeselijk aan toe en lk keek telkens naar hem uit. Ik hield hem op den weg aan en lk vroeg hem of hy de medlcynen meegebracht had. Hy had ze niet meegebracht. De vrouw sprak op droefgeeatlgen toon. Hij zou bytyds geweest zyn. Een paar uur daar na ls de jongen gestorven. In.dat moment begreep lk het geluld van de malende molens. En toen lk naar Hazen Klnch keek, zag ik dat hy ook begon tte begrypen. Gods molens malen lang zaam, maar fyn. Waarom... waarom bracht hy de medlcynen niet mee? vroeg hU schor. Ze zei langzaam: Ze vertrouwden hem niet in den winkel. Zijn mond vertrok en hU hief de handen omhoog. Het geld! riep hy. Het geld! Wat heeft hij daar mee gedaan? Hy zei, antwoordde de vrouw, dat hij het ver loren heeft, in jouw kantoor; antwoordde de vrouw; daar heeft hij het geld verloren. De man deinsde achteruit. Zijn lichaam kronkelde zivh als in hevigen kramp, zyn gezicht was verwron gen, zyn droge mond wyd open. Hy gilde! De harte- looze woekeraar gilde! Halverwege den heuvel naar myn huis bleef ik staan en keek om my heen. De uitgestrekte heuvelen ln hun sneeuwen kleed keken uit over het omringende land en over het huis van Hazen Kinch. Stil, zwygzaam en on- doorgrondeiyk... Een rechtvaardig God troont boven deze verlaten heuvelen, geiyk boven de geheele wereld. ZONDAG 18 FEBUARÏ 1929. NED. HERV. GEMEENTE te: Schagen, nam. 7 uur, Da Van Dyk. Eenigenburg, voonm. 10 uur, Ds. Dyk. Oudesluis. geen dienst, wegens kerkherstel. Dlrkshorn, voarm. 10 uur, in de Kerkekamer, Ds. da Leeuw. Onderw.: Uit de Schatkameren der Sneeuw. EVANGELISATIE te: Schagen, voorm. 11 uur, de heer Heeresma, van A'dam. Nam. 5 uur, de heer Boon, van Breezand. Op den breeden rug van den beer, Langs velden en langs wegen, Gingen ze rustig voort, Niemand kwamen ze tegen. Tot ze eindeiyken na een langen rit, By een hoogen muur waren gekomen. Daarin waa een groote deur. Daarachter hooge boomen. Redneb riep: „Sesam open U." Klopte aan. de deur onder de boomen, En vroeg, terwijl de deur openging: „Mogen we allen binnenkomen?" „Ja," zei een stem, „kom binnen, Jullie wordt welkom geheeten. Maar beeren mogen niet in den tuin. Die hebben eens den boel kaal gevreten." Ik ben blij, dat het geen tuin is, waar beeren worden toegelaten, want de kans wae groot, dat de min werd verweest en Uc wou er ook wel wat van zien.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 15