Schager Courant
Transvaalsche
Geschiedenis.
De strenge vorst in oude tijden.
Derde Blad,
Uit de
De dag van 22 Januari 1879.
BOERDERIJ en VEEHOUDERIJ
De winter van 1890—91.
Zaterdag 16 Februari 1929.
72ste Jaargang. No. 8410
EEN DONKERE DAS VOOR HET
ENCrELSCHE LEGER.
BLOEDIGE SLAG BIJ DEN ISANDHLWANA
HEUVEL.
«b°;
vc
(Van onsen Engelschen (briefschrijver.)
9 Februari 1929.
Dinsdag 22 Januari was voor Engeland de ver
jaardag van een groote ramp, die het Britsche leger
ig Zuid-Afrika overkwam. Een soort van gerechte
straf, zullen we zeggen?
1879 schreven we toen. Twee jaar daarvoor, in
1877, had, zooals wij ons herinneren, Engeland de
Transvaal geannexeerd. Niet, dat dat een onver
mengd genoegen was! Alles behalve.
Het Britsche rijk was met zooveel honderd vier
kant mijlen uitgebreid. Maar met dat te goed was
ook een groote hoeveelheid last overgenomen. Niet
in de laatste plaats kwamen daarbij in aanmerking
de oneenigheden, die de Transvaal sinds jaren met
haar naburen, de Zoeloes, had gehad.
Die Zoeloes waren lang niet voor de poes. De Boe
ren wist dat maar allen te goed. De Britten moesten
het nog ondervinden, maar het zou aan de Zoeloes
niet liggen, of zij zouden die ondervinding spoedig
opdoen.
Een uitnoodiging, zelfs een min of meer onvrien
delijke, om niet te zeggen dreigende uitnoodiging
om hun machtig leger te ontbinden, en in vrede en
vriendschap met hun nieuwe buren een nieuwe toe
komst tegemoet te gaan, hadden deze onbeschaaf
de heeren onbegrijpelijkerwijze van de hand gewezen.
Of zij de Engelschen misschien niet vertrouwden?
'achten, dat de gebiedsuitbreiding zich evengoed
verder dan de Transvaalsche grenzen zou kunnen
uitstrekken in den loop der tijden? Wie zal het zeg
den. In elk geval, het machtige Zoeloeleger bleef op
de been, op alle gebeurlijkheden voorbereid. Defen
sief. Ja, en als 't mogelijk was, offensief.
Engeland besloot, dat dit een onaangename, en,
meer dan dat, een onduldbare positie was. Als de
Zoeloes niet vrijwillig wilden ontwapenen, zou men
hen er toe dwingen. Waartoe natuurlijk e eninval
in hun gebied noodzakelijk was.
Drie legerafdeelingen. die van verschillende kan
ten het Zoeloegebied zouden binnendringen, moes
ten opmarcheeren naar de hoofdstad, of laten we
Haver teggtn de koninklijke kraal tTlundl. De middel
ste dezer afdeelingen, die onder bevel stond van den
generaal-leider der expeditie Lord Chelmsford, en
uit 1600 Europeanen on 2500 inlanders bestond, trok
I de Buffalorlvler over bij Rorke's Drift. Op den 20sten
Januari sloeg zij haar tonton op op de Oostelijke hel
ling van den Isandhlwana Heuvel, een kleine twin
tig kilometer over do grens vnn het Zoeloegebied.
Den volgenden dng zond een verkennlngsafdeeling
die was uitgezonden om te zien, waar de vijand zich
bevond, de tijding, dot een groote troeponmacht van
Zoeloe» zich op tenlgen afstand bevond. Hierop besloot
Lord Chelmsford een nieuwe afdeoling uit te zon
den, om de verkennende troepen te steunen, en ver
trok zolf aun het hoofd daarvan bij hot aanbreken
vnn don dag op don 22aten Januari. In het kamp wor
den achtergelaten honderd beredon kolonialen, zo»
oomipagnieön infanterio, zeventig artilleristen met
twee kanonnon en nogon honderd inboorlingen, van
vvio slechts een tiende gedeelte van geworon waren
voorzien. Zij zouden evenwel versterkt worden door
kolonel Durnford, die aan hot lioofd van ren troep
beredon B&suto's op weg was van Rorke's Drift naar
don Isandhlwana Heuvel, en daar het commando
jver hot tentenkamp op zich zou nemen.
De zorgolooaheid ln dit kamp was verwonderlijk,
om geen erger woord te gebruiken. Geen spa werd
in don grond gestoken, geen zode werd omgekeerd,
geen loopgraaf gegraven. Gscn steen wer'd op een
anderen gelegd, om een borstwering te maken. Geen
wagens werden in een vierkant geplaatst, hoewel er
vijf on veertig in het kamp aanwozig waren, en
Julius Caesar twee duizend (jaar te voren reeds had
moeten ondervinden, welk een geduchte versterking
een wagenkamp kon vormen». Erger dan dit: er werd
zelfs voor geen ammunitie gezorgd. Ze was er wel,
in overvloed, Vijfhonderdduizend patronen, goed ver
pakt in kisten met stevig dichtgeschroefde deksels.
Men .begrijpe goed. In kisten, die met schroeven
draaiers geopend moesten worden. En we weten al
lemaal bij ondervinding, meest al droevige onder
vinding, wat schroeven kunnen doen, wanneer ze
in de gaten krijgen, dat we er op gesteld zijn ze los
te draaien.
Er waren posten uitgezet, bereden en te voet. Dit
was de eenige maatregel dien men in het zorgelooze
kamp genomen had.
0;m 8 uur in den morgen kwam het bericht binnen,
dat drie kolommen Zoeloes in opmarsch waren naar
het kamp. Er werd niets gedaan, ook toen niet. Al
leen werd bevel tot aantreden gegeven, maar toen in
in den loop van den morgen geen aanval werd on-1
iernomen, ging het^kamp om twaalf uur aan den
maaltijd.
Kort daarna werd geweervuur gehoord aan de lin
kerzijde van het kamp, waar een afgezonderd staan
de compagnie van het 24ste regiment zich al spoedig
in moeilijkheden bevond. Het was het begin van den
aanval.
Een groote halve cirkel van Zoeloes kon nu ge
zien worden, die langzaam naderbij kwam. De pun
ten er van spreidden zich uit, steeds voorwaarts trek
kend, en omstreeks één uur was duidelijk te zien,
iat de oprukkende massa vele rijen dik was, en ze
ker uit tien duizend Zoeloes bestond.
De toestand werd terstond kritiek. De aanvallers
vuurden onder het voorwaarts trekken, en, wat
misschien meer angst verwekte, maakten een dof
murmelend geluid, als een zwerm bijen. Voorwaarts
3teed8, zonder eenige acht te slaan op het nu begon-
len geweer- en kanonvuur uit het kamp, terwijl de
rnnten van den hal ven cirkel zich geleidelijk om
le flanken van het Engelsche leger werkten.
Toen de groote boog van de vijanden dicht tot het
kamp was genaderd, sloegen de negenhonderd in-
landsche soldaten daarin in wilde paniek op de
vlucht. De groote opening, die daardoor werd ge
maakt, was terstond door Eotlow opferttld. Toon ha-
gon de slachting.
Het 24ste regiment stond pal. Onze Johan de Witt
zei reeds ln den Tweeden Engelschen oorlog: „Engel
sche matrozen kunnon gedood worden; zij kunnen
niet worden overwonnen". Zijn woorden waren on
zijn even waar voor de Britsche soldaten als voor de
matrozen. Rug aan rug stond het 24ste en schoot
de Zoeloes neer met hun Martini-Henry geweren.
Totzooals de Zoeloes later vertelden, ..het vu
ren plotseling ophield. Toen omringden wy hen,
gooiden onze speren en doodden hen allen.
Het was geen wonder, dat het vuren ophield. De pa
tronen waren ©p. Wel lagen er nog SW.ttO naaet de
weerlooze soldaten, maar in dichtgeschroefde
kisten.
Dien dag sneuvelden ts Isandhlwana 52 officieren
en 800 minderen. Slechts enkelen ontkwamen aan de
slachting. Twee kanonnen, 800 geweren, een half
millioen patronen viel in handen van de Zoeloes.
Het was een donkere dag voor het Engelsche leger.
Sinds dien draagt het vanndel van ieder bataljon
van het 24ste regiment, op bevel van koningin Vic
toria, een silveren krans van immortellen, als ge
dachtenis aan den 22sten Januari van het jaar 1879.
EIGEN POOTAARDAPPELEN ZIJN VAAK
DE DUURSTE.
Als men met een akkerbouwer spreekt over do
resultaten van goedgekourd pootgoed zal hij daar
over in zoor veol govallon zijn volle tevrodonhoid
betuigen. Maar toch hoort men nog maar al te vaak:
dit Jaar gebruik ik mijn eigen pootgoed. Voor twee
jtiar terug heb ik het pas aangeschaft en het is mij
een te dure geschiedenis om ieder jaar zooveel gel>L
uii. te geven voor nieuw pootgoed. Dat is heel goed
voor heeren selecteurs; die kunnen hun pootgoed
tegen goede prijzen van de hand doen, maar mij
worden de aanschaffingskosten ieder jaar te hoog.
Van 't jaar tenminste maar geen nieuw pootgoed;
het volgende jaar zullen wij wel eens weer zien. Deze
absoluut verkeerde gedachte moet worden verlaten.
Om dit te bereiken zal ik er een eenvoudig reken
sommetje van maken. Ik doe dat aan cft hand van
een courant welke haar lezers vindt onder de ak
kerbouwers in België en Frankrijk. Zooals men weet
worden daarheen heel veel van onze goedgekeurde
pootaardappels verzonden, welke aldaar tegen be-
hoorlijk loonende prijzen kunnen worden geplaatst. I
Daar is men ook niet mal. Om de voordeelen van
nieuw pootgoed aan te toonen zijn daar in 1926 tai
van vergelijkingsproeven aangelegd met nieuw j
plantgoed pas uit Nederland geïmporteerd, naast
eersten, tweeden en verderen nabouw. De opbreng
sten werden samengeteld en 't gemiddelde daarvan
vastgesteld. De uitkomsten waren aldus:
Deze zuivere winst dankt men alleon aan het ge
bruik van to velde goedgekeurd pootgoed. Tot zoo
ver het artikeltje uit de Belgische landbouwcourant.
WIJ voegen er dezo conclusie aan too: EerBt cijferen
en dan oordeelen. WIJ mocnen dat inzake plantgoed
er altijd gestreefd moet worden naar 't beste. Het
beste is gewoonlijk het goedkoopste, al schijnt het
nog zoo duur. Wie deze conclusies niet tot de zijr.e
maakt en uit sleur met eigen gewonnen pootaardap-
pelen voortbouwt, zal aohteruit boeren. Alleen de
rekenaars kunnen zich in moeilijke tijden handha
ven. En gelukkig zijn er velen die rekenen, maar
het getal akkerbouwers, die in een sleur leven Is
toch nog grooter, dan men zou denken. Voor hen
voornamelijk is bovenstaand stukje bostemd.
S. V.
HET VERVOEDEREN VAN KAASWEI.
Gemiddelde opbrengst per Are:
Nieuw ingevoerd lste
2d o
oudere
Variëteit plantgoed nabouw nabouw nabouw
Eerstelingen 301 K.G. 250 K.G. 220 K.G. 178 K.G.
Ideaal 322 K.G. 283 K.G. 277 K.G. 196 K.G.
Eigenheimers 308 K.G. 260 K.G. 215 K.G. 174 K.G.
Roode Star 273K.G. 229 K.G. 204 K.G. 164 K.G.
Wat leeren ons deze getallen?
Maken we de becijfering eens van nieuw plant
goed tegen eersten nabouw, bijv. voor Eigenheimers
per H.A.
De meeropbrengst per H.A. 30800 26000 K.G.
4800 K.G.
M«im* opbrengst in geld (100 K.G. k f 4.901 48 X
4.90 235.20 gld.
Uitgegeven aan nieuw plantgoed: 1500 K.G. per
H.A. k f9.8 de 100 K.G. het dubbele dus van den
prijs der consumptieaardappelen f 147., waarvan
afgetrokken moet worden 1500 K.G. k f 4.— (eigen po
ters gaat men voor consumptieaardappelen verkoo-
pen) 87 gld. De geheele rekening luidt aldus:
Meer opbrengst f235.20
Meer uitgaven aan pootgoed t 87.—
Zuivere winst per H.A.
f 14820
IN 1845 PAASCH-EIEREN .OP HET IJS
BERUCHTE WINTERS DE 18DE EEUW.
D9 weerkundige medewerker van het „Vaderl.' schrijft:
Nu de tegenwoordige strenge vorst gaandeweg het
karakter heeft aangenomen van een in ons land bui
tengewoon meteorologisch verschijnsel, gaat men het
vergelijken met gelijksoortige gebeurtenissen uit het
verledene. Men gaat er met elkaar over spreken, en
zooals het dan gebeurt, leder weet een bijzonderheid
van een vroegeren strengen winter, allerlei herinne
ringen worden opgehaald, men weet zich nog te her
inneren, dat de thermometer eens zus of zooveel -graden
onder het vriespunt heeft gestaan (waarbij dee verwar
ring tussóhen C.- en F.-graden eerst recht groot wordt),
men noemt zeer late datums, waarop men nog schaat
sen reed of heel dik ijs la het water lag. De fantasie
gaat werken, de waargenomen thermometerstanden
worden hoe langer hoe lager, de laatste datum, waar
op nog gereden werd, nadert hoe langer hoe meer de
lente, enz. Overdrijving is verleidelijk en tegenspraak
moeilijk.
De winter van 1890/'91-
De oerste winter, waarnaar teruggrepen wordt Is de
beruchte van 1890/'91, omdat tusschen den tegenwoordl-
gen en dien winter geen bijzondeer koude winters lig
gen, dlo zulk een diepen indruk hebben gemaakt. De
volgende bijzonderheden omtrent dien winter zijn ont
leend aan de Nederl. Meteorologische Jaarboeken van
1890 en 1891, uitgegeven door het Kon. Ned. Meteorol.
Instituut te Utrecht.
De temperatuur daalde den 2.r»sten November 1890
zeer aanzienlijk en bleef gedurende de overige dagen
van de maand veel te laag. Dien dog viel bijv. te
Utrecht 'a namiddags om 5 uur b\j Westelijken wind
vorst in. Reeds den 27sten werd met een laagsten
stand van 10 gr. 4 C. het record va.n 23 Nov. 1858
(—10 gr. 6 C.) benaderd. Gedurende de geheele maand
December stond de thermometer te Utrecht geen enkel
Waarnemingsuur op zijn normale hoogte maar steeds
sr onder. In die maand werd de laagste stand 's mor-
«•Qs 8 uur van den SOsten, n.L —15 gr. 8 C. afgalazen.
deze koude werd slecht» overtroffen deor die van
8 December 1871 21 gr. 0 C.). Geen enkele December
maand sinds 1849 was zoo koud. Er viel slechts op 4
dagen een klein beetje sneeuw. Behalve den lsten De
cember, was de wind tot den 20sten en van 2731
meest Oostelijk en zwak. De sterkste vorst kwam ln
het midden der maand en van af den 28sten voor. In
het begin der maand kwamen eenige dooidagen voor.
Van Januari 1891 zegt het jaarverslag: „Deze maand
heeft als de vorige ten opzichte van de normale tem
peratuur een tekort opgeleverd, evenwel niet zoo be
langrijk. De eerste elf dagen bleef de thermometer
steeds onder 0 gr. C. staan; den 12den eni 14den wees
hij even daarboven en daarna tot den 23sten weer be
neden 0 gr.; toen trad de dool in, die de verdero dagen
aanhield." De vorst had trouwens verderop ln den
winter geen bijzondere beteekenis en bleef beperkt tot
enkele^ dagen In Februari en Maart. In Januari viel
echter vrij veel neerslag, op 10 dagen sneeuw en op 8
dagen regen. De laagste temperatuur, die in die maand
werd waargenomen, bedroeg 13 gr. 4 C., maar was
op verre na niet zoo laag als die van Januari 1852,
die 21 gT. 0 bedroeg.
Wij ziem hieruit, dat de groote vorstperiode duurde
van 25 November 1890 tot 23 Januari, dus in het geheel
60 dagen, met enkele dooidagen als onderbreking.
Deze zoo beruchte winter overtrof dus de tegenwoor
dige vorstperiode welke trouwens nog niet geëindigd
is met lt dagen In lengt© en viel 37 dagen vroeger
in, maar leverde niet zulke lage temperaturen als de
tegenwoordige, hoewel in het algemeen overdag de
thermometer meer en meer dagen beneden het vries
punt bleef, dan nu het geval is. Waarschijnlijk was
daarom in dien winter de ijsvormlng veel uitgebreider
dan nu. Het strenge gedeelte van den winter was in
ieder geval vroeg voorbij-.
In 1845 Faascheieren op het ijs.
Een bijzonder late winter schijnt die van het jaar
1844/45 te zijn geweest. Het Handelsblad van 10 Maart
1845 deelde daaromtrent het volgende mede: „Akkrum
3 Maart. De langdurige strenge winter gaf hier op den
dag van gisteren aanleiding tot een schouwspel, dat ten
minste in dezen tijd van het jaar geheel nieuw kan
genoemd worden. Bij gelegenheid namelijk dat te ter
Horne, een dorpje naar men weet op een uur afstand
van hier gelegen en geheel door water omringd, aldaar
de predikant bij de hervormde gemeente werd beves
tigd, is men van hier over het ijs gereden met vier
rijtuigen, alle overdekte wagens voor vier of zes per
sonen, was het hier een vreemd gezicht de rijtuigen don
straatweg te zien verlaten om over een breed en diep
water d»a weg van een uur #i te Iaggan, nog opmer
kelijker we» dit te ter Home, wauw niemand was, die
1 zich herinneren konde, ooit een rijtuig in het dorp ge
zien te hebben, tenzij in lang vervlogen dagen een
maal een „pbaëton". doch dat was gebeurd ln de maand
Januari, bij sen zeer harden winter en niet in de maand
die heden althans tot nu toe, zoo tem onrechte den
j naam van lentemaand draagt."
Uit tal van streken in Europa kwamen berichten
van strenge koude. Op den St. Gothard lag de «neew
30 voet hoog. Den 2en Maart schatte men dat 2500
Zweden en 2000 Denen tusschen Elseneur en Helsing-
forst over het ijs gingen van de Sont. Den 8en Maart
brak het ijs van den Rijn voor Mannhelm op bij een
koude van 7 graden Reaumur 9 gr. C;).
Den 20 Maart 1845 nam het Handelsblad de volgen
de advertentie op:
„Den 28sten Maart 1848 verkoopt O- Wij» beste
eijeren op het ijs".
„Bij goed droog weder zal er gedurende de aan
staande Paaschdagen een fraaie tent van buiten met
vlaggen en wimpels, van binnen met kostbare drape-
rles gedecoreerd, en/ goed verwarmd, op den buiten
amstel geplaatst worden, waarin extra beste eijeren,
m (hard of zacht, naar verkiezing) zullen verkocht wor
den, "tot herinnering aan dezen zoo merkwaardlgen
winter zal men daar tevens kunnen bekomen geschil
derde Paasoh-Eijerenv waarop zal ge teekend staan?
.gekookt op het ijs den 23sten Maart 1845".
Evenals thans was het ln dien tijd blijkbaar gevaar
lijk door zulk een aankondiging de weergoden te tar
ten. Immers de Dordtsche Courant vermeldde later:
„Den 22sten Maart 1845 bogon het met een Zuid-Wes
ten wind met regen, hagel en sneeuw te dooljen, 'e-
morgens om 9 uur". Maar dat belette niet, dat de Am
sterdammers de eijeren op het ijs gegeten hebben. Het
Dagblad van 's-Gravenhage van 28 Maart 1845 toch
deelde mede: „Hét jongstleden Zaterdag (dat was 22
Maart, den dag voor Paschen) begonnen dooiwedar
heeft niet belet, te Amsterdam, dat op verscheidene
plaatsen stoelen en tafeltjes op het ijs zijn geplaatst
geworden en velen het zeldzaam, genot hadden om
paasch-eijeren op het ijs te eten".
Men liet ook elders zich niet zoo gauw ontmoedigen,
uit Nijmegen schreef men 25 Maart 1845 aan dezelfde
krant: „De sedert eenige dagen ingevallen, dooi heeft
het ijs in de rivier reeds zoovee! verzwakt, dat dezelve
slechts door waaghalzen te voet wordt gepasseerd". En
iets verder: „DeA eersten Paaschdag hadden de veer
lieden de Nederlandsche vlag op twee plaatsen op de
Waal geplaatst en daarbij een vuurhaard en de noo-
dige toestellen aangebracht tot het koken van eijeren,
werwaarts zij een ieder uitnood Igden om Paasch-Eije-
r-eni op het ijs te komen eten, waarvan door velen is
gebruik gemaakt en onder anderen, door verscheidene
ouders met hunne kinderen, opdat deze na vele jaren
de bijzonderheid zouden kunnen verhalen, op Paaschl
Zondag van 1845 op het ijs in de rivier de Waal warme
Peasch-Eqjeren te hebben gegeten. Den geheelea .dag
trok deze bijzonderheid een menigte meneehen naar
Als over eenigen tijd onze zuivelfabrieken weer op
volle productie werken, krijgen de leveranciers voor
zooverre zij daar prijs op stellen, groote kwantums
wei op de boerderij en het lijkt mij een zeer geschikt
onderwerp om de vraag te beantwoorden: Op welke
wijze en aan welke dieren kunnen we de kaaswei
het voordeeligst voederen?
De diersoorten, welke de wei het best tot waarde
brengen zijn: le. kalveren, 2e. onvolwassen varkens,
3e. volwassen varkens, 4e. molk- en mestkoeien.
Jonge kalveren ontvangen gewoonlijk de eerste 3
of 4 weken volle melk. In het laatst dezer periode
ontvangen ze daarvan 5 tot. 6 liter per dag. Daarna
kan men beginnen met er ondermelk of karnemelk
by te voegen, waarop de gift volle molk geleideiyk
verminderd wordt.
Ter aanvulling der ondermelk werkt ruim een
half ons vet ÜJnmeel of geplet lijnzaad per dng uit
stekend. Met bljvoedering van wei dient men pas te
beginnen als de kalfjes pl.m. 6 weken oud zijn. Eerst
beginnen met kleine hoeveelheden, slechts gelei
de 1 y k kunnen deze dan vergroot worden, anders
ontstaat gevaar voor diarrhée. Langzaam aan gaat
men dan hooger. Een kalf van ongeveer 3 maanden
oud kan best een liter of 5 wei per dag verorberen.
Deze hoeveelheid kan op verderen leeftijd worden op
gevoerd tot 1215 L. per dag. Wie eenige kalveren
heeft, kan daar dus heel wat wei aan kwijt.
De beste aanvulling der wei bestaat by kalvervoe-
ding uit lijnmeel of een mengsel van twee deelen
lijnmeel op 1 deel haver- of gerstemeel, als men
niet meer dan een liter of vier ondermelk' of 'karne
melk voor elk kalfje beschikbaar heeft.
Naarmate de inrichting van het bedrijf zulks toe
laat, om grootere hoeveelheden karnemelk en onder
melk te geven, kan in het meelmengsel meer haver
meel en minder lijnmeel worden gegeven. En waar
de drank voor een heel groot deel uit ondermelk en
karnemelk bestaat, verdient enkel graanmeel de
de kade, des avonds brandde men Paaschvuren op het
Ijs. zooals op vele plaatsen gisteren op de rivier zoc
boven als beneden de stad plaats had".
Was te Amsterdam de Paasch-eijeren-vreugde uit
bundig, minder genoeglijk liep de onderneming af, toen
te 's-Hertogenbosch „de heer Bvergezeld van
eenigen zijner doch teren en haar vriendinnen, voorzien
van. een/ groote imand niet Paasch-Eijeren en toobehoo-
ren, naar een naastbfygelegen ven trok, waarvan het
ijs circa twee palmen dikte had". Het geheele „eijeren-
schillende" gezelschap zakte door het ijs. Het werd ge
lukkig gered.
Einde Maart nog arr es loden op het Ijs.
Op de Zaan was de ija- en eijeren-pret Pk niet gering
Den tweeden Paaschdag reed men bij Zaandijk op
schaatsen en „met sleedjes of toogjes, gelijk ook ijs-
sohuitjes, doch daarenboven zag men Narrensleden,
paarden bespannen, beide de dagen op de Zaan"... „en
d'it alles zonder dat er eenige vrees voor gevaar be
stond of eenige ongelukken plaats hadden." Den 28sten
Maart verdween het Ijs geheel.
Den 27sten Maart deden vier personen nog een tocht
met een ijsschuit heen en terug van de Lemmer naar
Schokland.
Zoo duurde de winter dus tot aan het einde van
Maart. Jammer genoeg wordt in al die berichten niet
vermeld wanneer hij begonnen was, maar dat hij bij
zonder lang heeft geduurd, blijkt uit enkele opmerkin
gen..
Op dezen harden winter volgden een zomer met enkele
heete dagen en zware onweders. In de aardappelen
trad een wijdverbreide ziekte oip en de vruohtboomen
stierven op groote schaal.
Omstreeks het midden der vorige eeuw zijn meer
strenge winters voorgekomen. In 1838 kwamen vooral
uit het Noorden bijzondere berichten over de strenge
koudte. Het 's-Gravenhaagscihe Dagblad van 21 Febru
ari bevatte een bericht uit Kopenhagen volgens het
welk de Sont zoover met ijs bedekt als in geen 9 jaren
het geval was geweest. Er ontstond een levendig ver
keer tusschen Denemarken en de Zweedsche kust bij
„Landskroon". Men bracht de koopwaren met sleden
aan den overkant Den lOden Februari trad de dooi in.
In Italië was het ongemeen warm in dien tijd. Den
23sten April vermeldde het Dagblad van 's-Gravenhage,
dat te Stockholm, „de thermometer van Celsius nog 13
gr. onder nul overeenkomende met 2 gr. Fahrenheit on
der nul 9tond." In de eerste dagen van April viel te
Lissabon sneeuw en het was bijna honderd jaren ge
leden, dat men dit verschijnsel aldaar had gezien.
„1840. Op den lOen December 1840 begon het te vrie
zen, zoo dat de rivieren spoedig dicht waren tot 25
Januari 1841, wanneer de rivieren ontdooid en weer be-
/aarbaar waren en op den 1 Februari 1841 begon het
>pn!euw weer te vriezen met een sterke Noordoosten-
.vind, zoodat de rivieren niet meer bevaarbaar waren,
cn op den 4den Februari 1841 kon de Engelsche stoom
boot de Lord Melville kapitein Phllipy de Maas niet
neer binnen en kwam te Soheveningfen voor de wal,
waar da paaaagiara aan laad warden gebracht, dan San