>Z AVONTUREN VAN RICHARDj AAI VAN GALEN ONS HOEKJE. WAT "N ANGST t Op een morgen zag Trinetje Met haar broertje Hansepans, Op een stil en eenzaam plekje Een heei oude, vette gans Wagg'lend kwam het beestje nade- Half nieuwsgierig en half kwaao Hansepansje en Trinetje Wisten allebei geen raad. ft Iemand wae er in den omtrek. Nergens was een huis te tien, ï.laar de kieine Hansepansje Was toch dapperder dan Trien. Voor het beest nog dichterbij kwam. Stak hy op zijn paraplu, En daarachter zuchtten beiden Doodsbenauwd „Wat doet ie nu H. H. DE BRUTN-LéON. OM UT, DE GROOTE TOOVENAAR. (Vervolg en Slot). Tom Tit beweerde ook, dat er niets ls, dat hij let ultgekneed brood zou kunnen noemen. De alnstoeien, het gewone stoeltje, de tafel zijn emaakt uit kurk, lucifers en gespannen draad- ss. Op het tafeltje ls een gekleurd lapje' zijde eiegd, v/aaromheen een randje met zijden draad ehaakt werd. De pooten van de stoelen zijn venals die aan den tafel met gouddraad om- oeld. Een theeblaadje uit broodkruimels ge need, evenals kopjes en schoteljes garneeren lleraardigst het tuinameublemcnt. Een van de grootste kunstwerken van Tom Tit ■el een boerenbruiloft, die ge hiernaast ziet beeld. i l7T Het lichaam van de boeren en boerinnetjes maakt van champagnekurken, het hoofd ls vormd door een balletje, eveneens van kurk. beenen zijn gemaakt van oude penhouders, tweeen gesneden. Voorop loopt de dorpsmuzikant, zijn hoed is kneed uit oud brood. Dan volgen arm in arm bruid en bruidegom, de bruiloftsgasten komen optocht uit de kerk, die geheel is opgetrokken n oude speelkaarten. Het schort en de wit nten kap van de boerinnen werd genomen uit a wit vloeipapier. Het hondje, uit kurk gesneden, de pooten van lifers, de kop van kneedsel brood. Alleraardigst hier en daar een penseelstreek verf aange- acht. Hoe vindt ge nu dezen olifant en zijn bewa- d Een groot Fransch beeldnouwer heeft naar ontwerp van Tom-Tit een gróóte groep ge- &delleerd En nu volgen nog eenige afbeeldingen, die de groote toovenaar met behulp van veertjes wist samen te stellen. Figuur 1 toont een pijl, No. 2 een goudvisch 3, i en 5 kapelletjes. Allerleukst zijn de witte poedels (0 en 7). Hoe handig is het balletjuffertje (figuur 8) geknipt uit een veer, en ten slotte mooi be werkte stoeltjes zien we als figuren 9 en 10. Alle afbeeldingen van speelgoed, gemaakt uit uit kurk, broodkruimels, stukjes hout, draadjes, veeren, enz., enz., zijn genomen uit een pracht boek voor kinderen, dat Tom Tit schreef en dat hij „Les bons Jeudis" (d. i. de goede Donderdagen) noemde. Immers lederen Donderdagmiddag stelde hij zich be schikbaar om in de schoollokalen voor arme kinderen zijn bewonderenswaardige kluist te too- nen. De heeren Vuibert en Nony, Boulevard Saint- Germain te Parijs gaven verlof deze plaatjes over te drukken, zoodat ook jullie hier in Holland van Tom Tit's kunst hebt kunnen genieten, en, misschien ook wel, iets van hem hebt kunnen PRINSES MIMOSA - SAN - SAN. Japansch verhaat Prinses Mimosa - San - San was Juist vijftien jaar geworden. Ze had haar mooie kimono, van lichtgele zijde met paarse bloemen, aangetrokken, een roode roos in haar kapsel gehecht en de Zondagsche para sol opgestoken. Op eenige passen afstand liep de hofdame, maar prinses Mimosa had met haar kleine voetjes vrij groote stappen genomen, omdat ze veel liever alleen liep en nu ze eenmaal buiten wandelde, maar vooral ook omdat ze Jarig was, had haar begeleidster haar den zin gegeven en was steeds meer achtergebleven. Heerlijk vond het prinsesje het, en zoo dacht Tu - Tit, het hondje, dat ze op den arm droeg en dat ze juist van haar moeder ten geschenke had gekregen, er ook over. Ze keken beiden achterom naar de hofdame, maar prinsesje was al zóó'n eind vóór, dat ze slechts heel in de verte een heel klein stipje kon onder scheiden. „Dat is nu al wat èrg gek", dacht ze en meteen wilde ze teruggaan, maar 't zou toch jammer zijn van haar „vrijheid" en vastbesloten stapte ze door. Ze liep wel zoo lang, tot de voetjes haar zeer deden en vele wandelaars, die ze tegen kwam, fluis terden eerbiedig: „dat is de prinses!" Eindelijk kwam ze in een huisje, waar een heel oud vrouwtje woonde, een klein hutje aan den rand van het bosch. Het oude moedertje, dat nooit in de stad kwam, kende het prinsesje niet, maar toch bracht ze dadelijk een flinke bruine snee brood en een glas geitenmelk, waaraan de kleine hond zich ook dapper te goed deed. „Moet Je nog vèr loopen?" vroeg het moedertje. „Ja", zuchtte het prinsesje „en lk ben zoo erg moe en ik heb zoo'n slaap." „Wacht", zei het oudje, „ik zal Je wel hel pen." En vriendelijk maakte ze een bedje gereed, waarop haar gast van vermoeidheid neerviel. Tu - Tit had het zich ook gemak kelijk gemaakt en in een ommezientje was alles ter rust in het eenvoudige huisje. Maar den volgenden ochtend, voor dag en voor dauw weerklonk trompetgeschal in het anders zoo stille bosch het waren de lakeien en bedienden ook de Jagers van het Hof, die Prinsesje zochten, over wie men zich doodelljk ongerust had gemaakt. Tu - Tit begon te blaffen en Prinsesje sprong uit bed, want ze herkende onmiddel lijk het bekende geluld en begreep, dat ze gezocht werd. Even later werd de deur opengegooid, en jawel, daar vond men Mimosa - San - San. De mooie kimono was gekreukt, de roode roos verflenst en met de parasol had Tu-Tit gespeeld en lag aan stukken. Groot was de blijdschap, dat het prinsesje gevonden was ijlboden werden naar het Hof ge stuurd, maar het oude vrouwtje liet het meisje niet weg gaan, voor ze een bord Japansche havermout met geitenmelk ge bruikt had. Het grijze moedertje keek den stoet na, tot allen uit het gezicht waren en vriendelijk wuifde Mimosa, nog telkens omziend, met haar zakdoekje. Maar 't oude vrouwtje wreef zich telkens, de oogen uit, alsof ze nog droomde, en mompelde lederen keer: „Zou het nu heusch een échte prinses geweest zijn?" Maar toen er den volgenden dag een zak vol goudstukken met dank van den Koning, werd gebracht, begreep ze eerst recht, wié dien nacht zoo heerlijk onder haar dak had geslapen. H. H. de Br—Li DE KLEINE SNOEPSTER. Mijnheer Verheul had een aardig villatje op een dorp gehuurd, 't Lag allerliefst te midden van 't geboomte en hij, zoowel als zijn vrouwen, waren recht in hun schik, toen het oogenblik was gekomen, dat ze de nieuwe woning gingen betrekken. Ook Louise, hun dochtertje, een meisje van vijf jaar, was recht verheugd. Niet alleen toch had ze be grepen, dat er in den tuin, die bij de villa behoorde, een ruime gelegenheid tot spelen zou zijn, maar in een oogwenk had ze op gemerkt, dat er tal van vruchtboomen, braam- en frambozenstruiken en aard- t cziënplanten groeiden. Er zou dus heel wat te plukken zijn. Louise stelde zich al die oogenblikjes voor, dat ze, stil uit huis geslopen, vrij tusschen die heerlijkheden zou rondloopen, hier wat proevende, daar wat plukkende, te midden van zoo'n luilekker land. Want, hoe aardig ze anders ook mocht zijn, een echt snoepstertje, dat was ze. Wat stil werd weggenomen, vond ze het lek kerst. Vruchten, suiker, chocolade, krenten- De zeereis duurde lang en Rlchard ver veelde zich wel een beetje, als hij niet zee ziek was, want och, wat was hij vaak zeeziek en wat voelde hij zich dan ellendig. Er was ook een ezel aan boord, de heer L A. Grauw, bij verkorting altijd Grauwtje genoemd, die een geweldige angst voor Rlchard had. Op een keer liep Grauwtje b«na tegen den flesch karnemelk aan, die Rlchard altijd naast zich op den grond had staan en het scheelde maar heel weinig of de flesch was in gruzelementen geweest. Rlchard werd woedend en vloog op den ezel af, die van schrik een plank op liep, waarvan het eene einde over de railing uit stak. Rlchard was Juist van plan heffl Kei een slag te vermorzelen, toen hij dacht aan hetgeen hij Koning Zozo had beloofd. HIJ zei tegen Grauwtje, die zich ln een zeef hachelijke positie bevond en bijna ln de zes dreigde te vallen: „Nu voor deze keer zal ik Je stommiteit door de vingers zien, maaf wees ln het vervolg voorzichtiger en kijk uil waar Je loopt. Ik zal je een voorstel doen. Ik ga naar Nederland, waar een schat begraven ligt, en lk heb een knecht noodlg, die gelijk mijn secretaris is. Wil jij dat zijn?" De ezel, blij dat hy er zoo goed was afga- komen, nam dit aanbod direct aan en be* dankte Rlchard met een uitbundig I-a. i-a. broodjes, als ze al dat lekkers zag staan, kon ze de verleiding geen weerstand bieden Tot nu toe had ze alles uit moe's kast, of van de tafel moeten wegnemen, maar hoe prettig zou het zyn als ze van de boomen en struiken kon plukken. Louise was dus blij. Het was ln den voor zomer toen de familie naar buiten trok. Aan de boomen begonnen appels en peren zoo'n beetje te groeien, de perziken waren nog hard, de kruisbessen ook nog en de aal bessen wilden nog maar niet rood worden. De aardbeien echter waren gauw rijp; ze beloofden heel wat, en Louise had dus spoedig kunnen genieten, als ze maar ge duldig was geweest. Den vierden dag had ze al een pijn in den buik van belang en toen de dokter werd geroepen, zei hij, dat het nergens anders van kon komen dan van onrijpe vruchten. Moe begreep, dat ze voortaan moest op letten; en ze deed het ook, maar veel hielp het niet, vooral toen de zoolang begeerde vruchten eindelijk rijp waren. „Weet Je wat", zei moe, ,,'t ls nu tijd om ze te pluk ken. We kunnen er dan van middag heerlijk van smullen. Ga Je mee kind, of heb Je geen zin?" Moeder plukte ijverig door en had de ■schaal half vol. Maar toen ze eventjes om keek, zag ze, dat de schaal van het kleine ding nog geheel leeg was. toch had Louise niet minder vlijtig geplukt en het kon dus geen raadsel zijn, waar de rakker haar vruchten geborgen had. „Neen kindje", zei moeder „zoo gaat het niet. Schel er maar gauw uit, dan zal lk Jouw schaaltje ook vullen. Ga maar achter in den tuin en speel wat op het gras, dan zal ik je straks wel roepen, om een beschuitje met aardbeien te komen eten." Louise ging mopperend heen. Achter ln den tuin was een groot grasveld en daar kon je in de schaduw heerlijk spelen. Aan dien kant was ook een sloot en het duurde niet lang, of Louise zat aan den kant, Hel haar dikke beentjes over het water bengelen en gooide strootjes en sprietjes ln het water. Toen moeder de schalen gevuld had, glngf ze naar binnen en dekte de tafel. Ze zette suiker neer en een schaal met beschuitjes. Toen stuurde ze de meld naar den tuin, maar deze kwam terug met de boodschap, dat ze Louise niet zag. „Je moet ook achter in den tuin kijken^ zei mevrouw. Toen kwam de dienstbode weer terug. „Ite heb overal gezocht, mevrouw, maar haa* hoedje ligt aan den kant van den sloot." „W&t zeg je?" riepen mijnheer en me vrouw tegelijk en meteen vlogen ze den tuin in. Ze zagen doodsbleek van angst, dal het kind verdronken was. Een oogenblik later kwam Dina ook den tuin ln, roepend: „Ze ls er, ze is erl" Dat was een pak van het hart. Toen mijnheer en mevrouw weer ln de kamer kwamen, zat de kleine meld met de eene hand in den suikerpot, met de andere ln da aardbeien. In den tijd, dat vader en moeder langs de sloot liepen had zij zich eens extra te goed gedaan. Mond, handen, jurk, èlles zat vol roode vruchtenvlekken. Heel stil was de deugniet achter de struiken ge kropen en toen naar huls gegaan. En van die heerlijke aardbeien had ze niet kunnen afblijven. En juist toen moeder haar mond opendeed voor een geducht standje, stamel de dé kleine meid, met oogen vol angst „Zijn ze er nu al Mlemaal afgeplukt??" door GILLES VAN HEES. We hadden op 'n middag ijsvacantle gehad. Bob, mijn broertje, èn ik, waren wel een uur of drie op het ijs geweest. Met stijve beenen van het hardrijden waren we tegen de schemer naar huis gegaan. Bob was voor het eerst zonder Moe naar de baan gegaan en hij kwam onderweg niet uitgepraat over zijn durf en schepte op of hij al eenige. kampioenschappen in zijn zak had. Hoe het kwam weet ik niet, maar op zeker oogenblik struikelde ik over een uitstekende straatkei en lag 'k languit tegen de bevroren wereld. Het moet nogal flink aangekomen zijn, want een meneer hielp me op en streek me over mijn hoofd. Hij informeerde vriendelijk of ik me erg zeer gedaah had en (hierbij wees hij op Bob) of dèt soms een broertje van me was. Bob stond met een betraand gezicht het straatvuil van m'n goed te kloppen en ik hoor hem nog zeggen: „Ik zal je schaatsen wel dragen Wim. Met een zeurige hoofdpijn stapte Ik even later de huiskamer binnen en gaf graag aan Bob de gelegenheid alles te vertellen van 'tgeen op het ijs en daarna was voorgevallen. Die flapte er natuurlijk het eerst uit, wat net zoo goed ver zwegen had kunnen worden; ik had hem nog zoo uitgelegd, dat ik dat wel zeggen zou als hü op bed lag. Want Moe maakt zich toch al ang stig genoeg al3 we samen ergens naar toe moe ten. Een flinke buil bewees duidelijk, dat die val partij niet aoo heel onschuldig geweest was, als lk wou doen gelooven. Maar Bob hield zich toen goed om me tegen de verdenking van hollen- langs-de-straat te verdedigen. „Hij kon 't heusch niet helpen, u kunt het aan dien meneer vra gen." Toen versprak mijn verdediger zich, want Moe dacht op zijn minst aan een opstootje. Dat een heerlijke middag zoo vervelend kon eindi gen, had ik atellig niet kunnen denken, toen ik mijn schaatsen onderbond. Moe ging weer aan« haar werken wij ver veelden ons. Mijn meccano, waar ik anders ver zot op ben, kon me gerust gestolen worden en ik wist niets beters te doen, dan met een klein divankussen onder mijn hoofd, voor den haard te gaan liggen. Bob zat ergens in een hoek zijn knikkers te tellen, twee, driemaal langzaam achtereen en als hij een vergissing maakte, be gon ie weer geduldig opnieuw. Zoo, dat ls me ook een gezelligeboel hier," zei Vader, toen hy de kamer binnenkwam. „Twee luie Jongens en een vrouw, die zitten te schemeren." Tegelijk knipte hy het licht aan en weer uit. Hè, wacht nog even met 't licht, vroeg ik, „het Is zoo schel voor myn oogen, waarop Va der natuurlijk informeerde, waarom ik daar nti zoo gevoelig voor was. We bleven dus nog 'n tijdje schemeren; Vader praatte gelukkig niet over het vallen. „Jongens, de goeie ten minste," zei hy altyd, zyn van elastiek, die moeten te gen een stootje kunnen. Hoe lang we zoo gezel lig gezeten hebben, weet lk niet, maar toen Mot naar den tyd informeerde, streek Vader over zijn maag en zei* ..Die klok zegt, dat het zoowa' half zes moet zijn.' Dan laat ik jullie een poosje alleen. En weg ging Moe naar de keuken,. En wat zullen wy zoolang gaan doen, vriendeiyke vrienden? Niet het licht aandoen Paps, drong Bob aan. Goed, dan doen we nog maar een beetje het donker aan, grapte Vader. Hè, vertel ons wat, vroeg ik; alle oude ver halen, maar, als u geen nieuwe weet. Onder 't vertellen vergeet ik myn hoofdpijn misschien. Bob was al op Vaders knie gekropen. Nou vooruit dan maar, daar gaan we: Heb ik jullie al eens verteld van A'ai van Galen 1? Niet? Zooveel te beter, ik behoef dan ook niet bang te zyn, dat ik een stuk oversla, zooals laatst met die verglaasde' kat. Neen „De Gelaarsde Kat", verbeterde Bob. 'k Was nog ten paar Jaartjes Jonger dan Bob, toen myn moeder me naar een bewaarschooltje stuurde, niet ver van ons huls. Dat was, geloof lk, wel een lollige tyd voor ;ne. Ai myn. kame raadjes gingen ook op dat schooltje en we wer den er nooit naar toe gebracht ook niet ge haald. Ik mag natuuriyk niet verklappen, hoe ondeu gend we toen al waren, maar één gebeurtenis weet lk nog zóó precies alsof hetgisteren ge beurd ls. In dezelfde straat waar ons Bchooltje stond, woonde ook een kolenhandelaar; hu heette Aal van Galen, zyn pakhuis kwam met twee kleine deuren aan de straat. Aal was niet <ong meer, maar hy moet wel yverig geweest :yn, want hy was altyd druk in de weer. wy agen hem tenminste nooit anders dan zwart '«stoven in of by zyn pakhuis met zware zak en zeulen. Erg veel had hy met ons niet op, we waren misschien Al te nieuwsgierig eo..,.. we plaagden Aai ook wel eens. Of eigeniyk, we probeerden altyd kattekwaad in zyn buurt uit te halen. Ik weet nu wel, dat Aai dit zelf aanmoedigde, om dat hy altijd erg kwaad tegen ons deed en no® dreigend zijn zwarte vuist opstak, wanneer we als schuwe musschen voor hem wegvlogen. En toen we op den duur goed begrepen, dat Aal ongevaarlijk voor ons was, hadden we genoeg verscheidenheid in onze plagerijtjes. Heeft le dan nooit eens zoo'n bewaarschool- Joch gepakt? Dat herinner ik me niet,.maar..., jy hebt hoofdpijn: mondje dicht, ik ga verder: In dal pakhuis kwam het voornaamste licht door die openslaande deuren, waarvan er een gewoonlijk dicht was. Als we in het pakhuis keken, zagen we van den eigenaar niets, alleen hoorden wo ergens achterin een schop over den grond schui ven. We hadden er als kinderen genoegen ln, om de deur dicht te doen, gauw het schooltja in te hollen of ergens om 'n hoekje te loeren, hoe Aai met een wilde duw de deur weer open gooide. We zullen dit spelletje waarschynlijk zóó vaak gespeeld hebben, dat Aai iets bedacht! om er ons voor goed van te genezen. En ik moe® zeggen, dat het hem gelukt ls. Op zekeren middag, voor schooltyd nog, speel» den we met groote glazen knikkers en al knik kerende kwamen we in do buurt van het pak huis. De eene deur stond weer open en eefl groote, zware kei lag er voor. Zou Aal er in zyn?, vroeg eï een. Dat kon Jé- gauw gewaar, worden, als Je naar binnen depil Aai van Galen, De diender komt Je halen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 23