SchagerCourant
IJzeren Grendelen.
ONDER DE BERG-
PAPOEA'S.
Derde Blad.
BOERDERIJ en \EEHOUDERIJ
Zaterdag 2 Maart 1929
72ste Jaargang. No. 8418.
EEN DWERGACHTIGE VOLKSGROEP IN DE
BINNENLANDEN VAN NIEUW-GUINEA.
Op een wetenschappelijke expeditie ontdekt.
In het Fcbruari-nummer van het tijdschrift „Onze
Aard©" treffen we een artikel aan van den heer J. C.
Lamster over Centraal Nieuw-Gulnea. waarin een en
ander wordt meegedeeld over een bergstam (Pesechem),
lot voor enkele jaren verloren gebleven, in do berg
talen van het centrale gebied van Nieuw-Guinea en door
militaire explorateurs op onverwachte wijze ontdekt.
Aan dit artikel is het volgende ontleend:
Het was een merkwaardig oogenblik toen daar, op
een smal boschpad, op nog geen 10 paseen onderlingen
afstand plotseling onverwacht tegenover elkander
«tonden twee groepjes menschen, wier beschavingen
ïloor een tijdperk van 4, Q, wellicht duizend jaar van
elkander gescheiden waren.
Aan den. eenen kant de Nederlandsche spits, kinde
ren van de eeuw van stoom, electrlcltelt, draadiooze
telegrafie, vliegschepen en onderzeebooten, en tien
passen verder een paar wilden, op een eenvoudige
«chaambedekklng na geheel naakt, met een steenen bijl
en een uit ruw touw gevlochten draagnet
Maar de sensatie werd niet aan één kant alleen on
dervonden. Ja, was bij de andere partij zeker nog
grooter.
„Een plotselinge schreeuw, verstard van schrik, de
oogen wijd geopend van ontzetting en dan, toen er de
eerste seconden niets geschiedde,, een angstig sluipend
t.erugkeeren, om bij de kromming van het voetpad met
een plotselinge wending aan den haal te gaan.
„Men liet de menschen natuurlijk loopen; men be
greep, dat de ontmoeting niet geforceerd kon worden...
..Sinds deze eerste onverwachte kennismaking zijn
twintig jaren verloopen. In dien tijd zijn onze militai
re exploitatie-patrouilles en onze wetenschappelijke ex
pedities tot in de diepste binnenlanden doorgedrongen
ca sindsdieu is dit centrale gebied reeds in verschil
lende richtingen doorkruist. De natuurscneiding van het
hoofdmassief van het Nederlandsche gedeelte van het
eiland strekt zich over een afstand van ongeveer 600
•K.M. van Oost naar West uit En allerwegen] in de
bergdalen, zoowel ten Noorden als ten Zuiden van de
hoofdketen) worden in het centrale hooggebergte de
nederzettingen van deze vredelievende wilden aange
troffen.
„Want vredelievend en goedmoedig van aard zijn deze
dwergachtige volksgroepjes allen en zij vormen een
scherp contrast met de stoere en. forsche kust-Papoea's,
die hun gebied aan alle zijden omringen. Aan de kust
groote robuste kerels, 175 4 180 c.M. lang, met ruwe,
barbaarsche zeden, koppensnellers, bij wie zelfs hier en
daar kannibalen worden aangetroffen. Menschen met
eer» opschik, die hun een offensief militant en dreigend
uiterlijk geeft. Den neus doorboord met dreigend naar
boven gekromde tanden van het everzwijn, het hoofd
versierd met een bos zwarte, stugge casuarls-vecren,
die onwillekeurig doet denken aan den vervaarlijken
olbak van een. „gele-rijder".
„En hoe scherp steken hierbij af deze goedige kleine
kereltjes van het centrale bergland. Niet grooter daa
gemiddeld 150 4 155 c.M. iang. Verborgen in de val
leien van het binnenland, vreedzame rustige landbou
wers, die moeizaam en geduldig al het werk verrichten,
dat noodig is om met hun primitieve steunen bijlen de
•boschcomplexen te vellen cm hun bouwvelden aan te
leggen.
„Men behoeft waarlijk niet over v®o! fantasie te be
schikken om er zich een denkbeeld van te vormen,
hoe in dit te voren rooit door vreemdelingen betreden
S-ibied be3Chavings-invloeden van buitenaf vrijwel on
werkzaam moeten blijven. Metaal is ten eenenmale on
bekend; bijlen, krabbers, schaven beitels, rctssea,
"kortom een groot deel van het gereedschap, dat elders
van metaal vervaardigd wordt, is hier van steen gemaakt
„Toeh b «staat ar tusoehest da «taaaaa van hst aan*
trale bergland onderling een vrij levendig handelsver
keer. Ja, zelfs over de passen van het centrale water-
scheidingsm&ssief, waarin de voornaamste verheffingen
eer. hoogte bereiken van ongeveer 4500 tot 8000 meter
boven zee, staan de stammen, die Noord en Zuid van
de hoofdketen konen, nog met elkaar Sn verbinding.
Naar de vlakte echter drijft men slechts handel met de
grensstarrmen, die in de nabijheid van het eigen gebied
wonen. Want van deze stammen, bewoners var» de
meervlakte, betrekken de bergmenschen hun ^tinale"
hun massa-schelpjes geld, kleine eenvoudige sohelpjes,
aan één zijde plat geslepen, in dit diepe binnenland
het voornaamste ruilmiddel, d e waarde meter.
„Het zijn dezelfde nrnutso-schoipjes, die mcni allerwegen
in ïmtlö en ook in hot naburig olanesië neg a's opschik
artikel kan aantreffen: draagmand jee, halsbanden, hoofd
versieringen, zelfs kalrs en andere heupbedekkingen
worden met deze schelpjes versierd. Alleen in enkele
gedeelten van Melaneslë en, in het binnenland van
Nleuw-Gninuu hebben «e nog ala ruilmiddel waarde.
„Dadelijk bij do eerste kennismaking trof die merk
waardige zuoht naar tinals, sohelpjes. Zeker, geld, ko
per, zilver, vond men wel aardig, men nam hot om de
curiositeit wille ook aan, maar.toon men ontdekte.
dat onze explorateurs ook over schel pjesgold beschikten,
werd tlnale en nog eens tinale het wachtwoord.
„Intusuchen) spreekt het van zelf, dat ook dat wonder
dadige gereedschap van de vreemdelingen opgeld deed;
de merkwaardige bijlen en messen, waarmede je zoo
wonderlijk diep kon hakken en snijden en die je niet,
gelijk hun eigen steenen gereedschap, onophoudelijk
gedurende het werk behoefde te «lijpen,
„Zoo cmtwlkelde zich ai spoedig een levendige handel,
waarbij de onzen voor schelpjes en metalen gereedschap
zich zoowel levensmiddelen als de benoodlgde voorwer
pen voor de wetenschappelijke verzamelingen konden
aanschaffen. Een speenvarkentje kostte 2 schelpjes,
een net met. knollen eveneens 2, een groot varken 5
schelpen, een steenen bijl of een boog met 10 pijlen
1 schelpje.
„En in den tusschentijd maakten) de explorateurs
kennis met de typische wijze van wonen in kleine
ronde hutjes met een kegelvormig dak, waarin men
nauwelijks rechtop kon staan, de wanden samengesteld
uit rij- en ruwe verticale latten in een, cirkel naast
elkaar geplaatst. In de bewoonde dalen ziet men deze
hutjes, op de hellingen der breede ruggen, in groepjes
onregelmatig door elkaar staan, in 5 4 6, een 10-tal soms
meer. De vrouwen met de kinderen In Se vrouvreav
hutten, de mannen bij elkaar in de mannechuttea.
Een meter of twee boven den grond la «en vlterlnkj»
aangebracht, dat als slaapplaats dienst doet; in het
midden op den vloer wordt een vuurtje gestookt, want
op een hoogte van 2000 meter boven de zee kan het 'e
nachts ook in de tropen zeer frlsch zijn. Esnige kunst
matige warmte in de inwendige ruimte der hutten is te
meer noodig daar dt menschen, zelf» ln het koudere
hooggebergte vrijwel geheel ongekleed sljn.
„Vergeleken met de kust-Papoea's hebben de berg
bewoners een alles behalve gemakkelijk bestaan. Terwijl
in de lagere streken de sagoe, het hoofdvoedsel, maar
voor het grijpen ligt en aan de eagoeboaschen weinig
of in het geheel geen zorg behoeft te worden bestierf,
ontbreekt in het gebergte de sagoe geheel en moeten
de berg-Papoea's door geregelden landbouw in de aan-
vulling van hun voedselvoorraad voorzien. V
„En even moeizaam ala het voedsel verbouwd wordt,
wordt het ten slotte toebereid. Want kookpotten zijn ln
dit binnenland een onbekende luxe, en zoo moet de
vrouw van den berg-Papoea maar zien, dat zij op andere
wijze haar „potje te vuur zet". De manier, waarop zij
zich uit de moeilijkheid redt, ia «ven origineel als pri
mitief. Het voedsel zelf.wordt n.1. ingepakt In euoallp-
tue-bladeren waarin op een houtvuurtje eenJge steenen
filnk heet wonden gemaakt. Zoodra de steenen voldoen
de heet zijn, wordt ze te samen) met de pakjes voedsel
ln een .smoorkuil begraven en van boven dicht gedekt
met eucaliptusbast, bladeren en takken. Na een uurtje
Is het voedsel ten gevolge van de hitte der steenen vol
doende doorbakken en vormt dan een alleszins eetbaar
maal. Vreemd doet het daarbij aan om te ontdek-
ken, dat ton «lotte een zwarte houtskoolachtigc massa
wordt te voorschijn gehaald, die hier denzelfdtm dienst
vervult als het hagelwitte tafelzout op onzen ditsch.
„Zeezout ia voor deze mensehen een onbereikbaar, ja
zelfa ten totaal onbekend iets. Begrijpelijk is het dus,
dat zij zich trachten te helpen met hetgeen het binnen
land zelf hun biedt, n.1. het ziltige water van oen warme
bron ln een der valleien van het gebergte. Boven een
zacht vuurtje wordt het water van de bron over plan-
tenvezels uitgeeprenkeld, het vuur wordt op zoodanige
sterkte gehouden, dat het water wel verdampt, doch da:
overigens het zout niet verbrandt. Zoo ontstaat geleide
lijk een: koolachtige massa, die sterk met de zoutachtige
bestanddeelen van 't bronwater is vermengd en waaruit
dan ten slotte blokken worden geperst, die als handels
artikel in het binnenland verspreid worden."
STROO VOOR HOOL
't Wintert fel en streng. Als we over de weilanden
heen zien schudden we meewarig het hoofd en on
willekeurig denken we daarbij: dat zal wat worden
in het voorjaar, 't Zal laat worden eer de koetjes
weer volop te eten hebben in de weilanden die nu
zoo dor zijn, dat het soms moeilijk is om groenland
van zwart land te onderscheiden.
Nu moeten we ons in deze niet al te bezorgd ma
ken over 'de toekomst. Al is de weide nu een heide
gelijk, als straks de zon komt en nieuwe groeikracht
brengt, knapt alles nog wel veel spoediger op dan
men eerst zou hebben gedacht. Veel hangt in dezen
van het voorjaarsweer af. Zij, die den winter van
1890'91 meegemaakt hebben, zouden dat kunnen
bevestigen. Maar toch, het ziet er wel naar uit dat
het laat zal worden en ik kan mij voorstellen dat
menige veehouder zijn voorraad hooi eens zal opne-j
men en zich eenigermate op de hoogte zal stellen
hoe lang de voorraad nog toereikend Is. Het is toch
zeer gewenscht om dit reeds vroegtijdig 'te doen.
De voorraad kan dan over langeren tijd gerantsoe
neerd worden en het tekort kan dan tijdig worden
aangevuld met wat stroovoedering. Is het eenmaal
zoo ver gekomen, dat wij geheel op stroovoedering
zijn aangewezen, dan wordt het in den regel niet
heter, vooral niet voor de dieren die volop .oor de
melk staan. Dat vele veehouders bijtijds maatrege
len treffen, blijkt wel uit de strooprijzen die juist
deze dagen met sprongetjes omhoog gaan.
Ik kan mij niet goed indenken, dat er al zooveel
noodzaak is om stroo te koopen. Veeleer zal de prils
st ij geilde zijn door hen die wat in het voren willen
koepor., zl of niet door •-.'oculsticzuclit gedreven, ter
wijl ook niet mag vergeten worden dat vele hietrr-
kuilen ra bet ontdooien bedenkelijke leegten zullen
gaan vertoonen, doordat er heel wat bieten door
de vorst bedorven zullen zijn.
Heeft stroo (goed voerstroo) nu hetzelfde voeder- j
effect als goed hooi. Natuurlijk niet. Doch in tijden
van hooischaarschte kan men 100 K.G. hooi vervan
gen door:
I. 75 K.G. haverstroo en 15 K.G. cososcoel.
II. 70 K.G. haverstroo en 20 K.G. maismeel en 4 K.G.
palmpitkoek.
III. 75 K.G. haverstroo cn 12 K.G. maismeel en 5
K.G. grondnotenmeeh
IV. 70 K.G. haverstroo en 15 K.G. maismeel en 5
K.G. katoenzaadmeel.
Willen de vehouders hiermede rekening houden
dan kunnen zij zich door een moeilijken tijd heen
helpen zonder dat de koeien belangrijk in melkgift
achteruit gaan.
Aan de Proefzuivelboerderij te Hoorn vond men
dat 110 K.G. hooi hetzelfde voedereffect had als 48
K.G. haverstroo, 32 K.G. erwtenstroo, 4 K.G. tarwe-
stroo, 28 K.G. tarwegrind en 12 K.G. maismeel teza
men.
aangegeven voor boete! *3.9 droge etof, i,l
ruweiwit, \,t ruwvet, 10,9 X zetmeelachtige stof
fen, 5.1 ruwvezel en 1.2 X asch. Niet altijd heeft
bostel deze samenstelling; trouwens het woord ge
middelde samenstelling drukt dit reeds uit. Beter is
het dus om uit te gaan van eon bepaalde samen
stelling, Laten we uit de vele analyses er eens eentje
uitpikken. En wel deze: 23 droge stof, 6 ruw-
eiwit, waarvan 4.4 verteerbaar zuiver eitwit, 1.6
ruwvet, 9 zelmeelachtige stoffen, -i.fi ruwvezel
en 1.1 asch. De zetmeelwaarde hiervan is 12.8,
waarhi} 9.4 zetmeelwaarde voor niet eiwit. Hoeveel
is zulke bostel nu als veevoeder waard vergeleken
met den prijs van andere voedersoorten.
Stellen wij de zetmeelwaarde var niet-elwU ge
lijk aan de zetmeelwaarde van voederbieten dus op
13 cent per K.G. franco boerderij, dan is die ln 100
K.G. versche bostel waard 9.4 X 13 11.22.
Stellon wij verder de waarde van 1 K.G. verteer
baar zuiver eiwit in voederkoeken op 34 cent, dan
zijn do 4.4 K.G. verteerbaar zuiver eiwit in 100 K.G.
bostel waard 1.45 gld., zoodat men voor 100 K.G. natte
bostel met 6 ruweiwit en een zetmeel wan rdo van
12,8, mng bestedon f2.70 h f2.75 franco boerderij. Re
kenen wij natte bostel om tot gedroogde bostel, die
90 droge stof bevat, tegenover deze natte bostel, dan
verhoogt dit de prijs tol 90/23 X 2.70 f10.57, zeg
f10 80 por 100 K.G. Natuurlijk moet deze prijs nog
eenigszins verhoogd worden voor het drogen, enz.,
doch in verhouding met don prijs van andere voe
dersoorten, is de boste] niet meer waard dan f 10-80
per 100 K.G. Tot zoover is deze rekening gemakke
lijk te volgen, doch ik ben nu net over de groote moei
lijkheden heengetippeld, door uit te gaan van de
veronderstelling dat 1 K.G. zetmeelwaarde in voeder
bieten kost 13 cent per K.G. en 1 K.G. eiwit in koeken
32 cent. Om dat te berekenen is heusch zoo gemak
kelijk niet. Daar weten zij van mede te praten die
bij de besprekingen daarover aanwezig waren. Doch
een volgende keer weer eens iets hier over, dan ko
men we er zoo langzamerhand wel achter. Keulen
en Aken zijn niet jp een dag gebouwd.
IETS OVER PRIJSBEREKENING BIJ HET
AANKOOPEN VAN VEEVOEDER.
Veelt valt er over dit onderwerp te schrijven -
maar alles wat er over medegedeeld kan worden is
niet altijd gemakkelijk te volgen. In aansluiting op
hetgeen over dit onderwerp op de praatavonden reeds
is medegedeeld, wil ik nu eens trachten om eens
uit te leggen wat momenteel betaald mag worden
voor een artikel als bostel bijv. eou voeder
dat aangekocht wordt door hen die niet genoeg
uikvuliing voor hun vee hebben in clen vorm van
hooi of stroo. Zijn er onder de lezers die er belang
,n stellen om dezelfde rekening eens *.c? te passen
op spoeling, dat wil ik dat weieens in een volgend
artikeltje behandelen, hoewel een afzonderlijke be
handeling niet noodig is, als men die van bostel
heeft begrepen
Als gemiddelde samenstelling wordt door Kellner
FEUILLETON
IS.
Naar het Engelsch
van
ETHEL M. DELL.
Piers nam Avery's arm zoo natuurlijk alsof hfj er een
recht op had en trok haar rnede. Haar mandje hield hij
in zijn andere hand, waarin hij ook zijn rijzweep had.
Hij floot zijn paard, dat hem als een hond volgde.
De regen hield langzamerhand op, maar de lucht bleef
zwaar bewolkt. Avery wilde niet zwijgend verder loo
pen, maar zij kon er toch niets tegen doen. Zijn hand
lag licht op haar arm als een veertje, maar zij kon die
niet van zich schuiven. Zij liep als onder betooverlng.
En voor hen gingen de wolken langzaam uit elkaar
en weer fonkelde die enkele ster, verblindend helder te
gen; de donkerte zich afteekenend.
„Hebt u dat gezien?" zoide Piers plotseling.
Zij fluisterde van ja.
Een oogenblik voelde zij, dat zijn hand haar arm stij
ver drukte. „Het is de Ster der Hope, Avery", fluisterde
hij. „De jouwe cn de mijne." Bij deze woorden bleef
hij staan. „Zeg niets," zoide hij vlug. „Doe alsof Je het
niet gehoord hebt, als als je liever wilt, dat Je hot
niet gehoord had. Goeden avond!"
Hij gaf haar haar mandje In de hand en wendde zich
van haar af.
Een oogenblik bleef hij staan, als om haar gelegen
heid te geven hem tegen te houden, als zij dat wilde;
toen zij goen gebaar maakte, ging hij naar zijn paard,
rfai een pnar meter ve-rder wachtte, sprong in den za
del en reed zonder een woord of groet weg.
Avery haalde diep adem en liep verder. Zij had eon
vreemd govoeü in haar hart, zooals zij nog nooit gekend
had. Weer haalde zij diep adem als orn zich van, een
drukkend, benauwend gevoel te bevrijden. Het leven
waa moeilijk het leven was heel moeilijk.
Maar dan, terwijl zij verder liep, werd dat benauwend
gevoel minder. Zy glimlachte zelfs flauwtjes tegen zich
zelf. Wat een typische, hartstochtelijke jongen was hij.
Het was onmogelijk boos op hem 'te worden; het waa
hot allerbeste hem niet ernstig te nemen.
Zy herinnerde zich, dat zij over hem had hooren «eg
gen, dat hij van zijn wieg af door mannen opgevoed
was; opgevoed nog door den vreeselijken ouden Sir Be-
verly eener- en een onverantwoordelijken Franschen
kamerdienaar anderzijds. Zij betrapte zich op den
wensch, dat zij zelf hem had willen opvoeden, en glim
lachte weer.
Inmiddels was zij op den hoofdweg gekomen en hoor
de zij de wielen van een dogcart achter zich. Zij her
kende den vluggen, harden draf van het paard van den
dokter en bleef aan den kant van den weg staan, om
jhem te laten passeeren. Maar de oogen van den dok-
ter achter hun brilleglazen waren scherp als die van
een havik. Hij herkende haar ondanks de steeds groo-
tere duisternis en hield, toen hij op een paar yards af- j
stands was, zijn paard in.
„Spring op!" zeide hij. „Ik ga uw kant uit."
Hij stak haar zijn hand toe en Avery klom naast
hem. „Hoe gelukkig voor mij?" zeide zij.
„Moe, zeker?" vroeg hij.
Zij lachte even. „O, niet zoo heel erg. Maar het is
prettig mee te kunnen rijden! Wilde u naar Jeanle
gaan kijken?"
„Ja," antwoordde Tudor kortaf.
Zij keek hem, getroffen door iets in zijn toon, aan.
„Dokter Tudor," zeide zij na een korte aarzollng. „Bent
u heelemaal tevreden over haar?"
Tudor keek naar de ooren van zijn paard, dat hij om
de een of andere reden in stap liet. „Ik ben heel tevre
den, wat dlo fractuur betreft," zeide hij. „Zy zal weer
gauw op de 'boen zyn."
Zyn woorden waren opzettoiyk voorzichtig. Avory
voelde zich door een soort angst aangegrepen.
„Ik ben bang, dat u haar niet erg sterk vindt," zeide
zy.
Hy antwoordde niet dadeiyk. Zy had hot gevoel, dat
hy met 2ichzelf te rade ging of het raadzaam was
„überhaupt" te antwoorden. En dan keek hy haar plot
seling aan en zeide: „Mrs. Denys, u bent gewoon de
lasten van anderen te dragen, dus lcan Ik u even goed
do waarheid zeggen. Ik kan niet zoggen omdat ik het
niet weet of er werkelyk iets verkeerds Is by die
jonge dame, maar zij heeft beslist goon weerstandsver
mogen. Als zy togen iets ernstig stryden moest, zou het
slecht met haar afloopen. In ieder geval" hy hield op.
„Ja?"
Tudor was weer voorzichtig geworden. .Misschien bob
ik genoeg gezegd," zeide hij.
„Ik weet niet waarom u aarzelen zoudt openhartig
te spreken," antwoordde zy op vasten toon.. „Ik draag,
zooals u zegt, de lasten van anderen. En ik goloof niet,
dat ik zoo heel gauw schrik."
JDat geloof ik ook alet Alm lk aoo vrij mag «U* het
te zeggen, geloof ik, dat u een vrouw bent, op wie te
vertrouwen valt. Als lk dat niet dacht, zou ik zeker niet
gesproken hebben als ik gedaan heb."
„Dan wilt u my ook wel zeggen waarvoor u 'bang
bent by haar?"
Door de donkerte heen keek hy recht naar haar, maar
zij kon zijn oogen achter hun brilleglazen niet zien.
„Welnu," zeide hy eindeiyk ietwat bruusk, „eerlijk ge
zegd ben ik 'bang versta me goed, ben ik bang
dat haar longen niet heelemaal in orde zyn. Zonder een
nauwkeurig onderzoek kan ik niets officieels zeggen.
Maar ik geloof, dat er niet aan te twijfelen valt of de
voorbeschiktheid is er."
Avery dacht een oogenblik na, dan vroeg zij: „Hebt
u het niet raadzaam geacht dit aan haar vader te zeg
gen
Hy haalde zyn schouders op. „Zou dat eenlg verschil
geven?"
„Ik heb eenmaal let wel, eenmaal, slechts, Mrs.
Denys gesproken over de gezondheid van zyn vrouw.
Ik heb hem toen heel duidelijk gezegd, dat alle zorg
en omzichtigheid voor haar noodig waren en dat zij
zonder deze waarschijnlijk een Invalide met gebroken
zenuwen worden zou. Ik was heel duideiyk. Ik heb hom
onverholende waarheid gezegd. Ik vond het geen pret
tig baantje, maar achtte me ertoe verplicht. En hy
die goede man lachte my uit, verzocht my niet meer
kwaad te voorspellen en verzekerde hy, dat hy best in
staat was voor zyn eigen zaken, zyn vrouw en zyn kin
deren incluis, op zyn eigen manier te zorgen. Hy maakte
een pleizierreisje in Zwitserland, toen het laatste kind
geboren werd."
„Wat een hond!" prevelde Avery.
Tudor lachte even kortaf en stapte dan van het on
derwerp af. „Dat kleine meisje heoft een zeer zorgvul
dige verzorging noodig, Mrs. Denys. Zy mag zich niet
liohameiyk noch geesteiyk overspannen. En als ey
soms verontrustende symptomen toonen mocht, aarzel
dan in 's hemelsnaam niet my te laten roepen. Ik zal
het u nooit kwalijk nemen, als u te voorzichtig bent"
„Ik begrijp u volkomen."
Hy bracht zijn paard in draf.
Toen hy weer sprak, was het over een heel ander on
derwerp. Zijn stem klonk eenigszins agressief, toen hy
zeide: „Die jonge Evesham sohynt zijn tent in de pas
torie opgeslagen te hebben. Het la een ongemanierd
jongimensch. Ik begryp niet, dat u hem zoo aanmoe
digt."
„Moedig ik hem aan?"
Hy maakte een geïrriteerde beweging. „HU eou niet
xoo dikwyia komen, ala u dat niet deed,"
VOOR DE PLUIMVEEHOUDERS.
Als de strenge winterkoning weer zal zijn afge
reisd naar Noordelijker gewesten, waar nij beter
thuis hoort dan hier, begint er voor den pluimvee
houder een drukke tijd. Dan toch is het oogenblik
aangebroken om aan zijn pluimveestapel de noodige
uitbreiding te geven. Overal worden dan de broed
machines in werking gesteld. Aan het broeden zitten
vele dingen vast en wel in de eerste plaats deze: in
weerwil van onze beste bedoelingen en niettegen
staande onze groote moeite en inspanning sterven
soms vele kuikens in den dop af of worden hoog
stens enkele dagen oud. Vele oningewijden spreken
hierbij nog altijd van een „zwakke bevruchting" en
bij het afsterven meer of minder spoedig na de ge
boorte, krijgen nog dikwijls ten om echte voedings
stoornissen en ondoelmatige voedering de schuld. Ze
ker kan door ondoelmatige voeding veel bedorven
worden, maar als de sterfte groot, epidemisch wordt,
ligt de oorzaak elders. Het is dan zeer waarschijn
lijk de Pullorum-ziekte, ook wel witte kuikendlur-
rhee genoemd, die jaarlijks een ontzettend groot
aantal kuikens ton gronde richt. Dikwijls sterven de
besmette kuikens reeds één dag na de geboorte,
somtijds pas na 'n kleine mnand. Het zielttever-
sc.hynsel is diarrhee. Omdat de uitwerpselon meestal
wit van kleur zijn. spreekt men van witte diarrhee.
Meestal kleven de veertjes rondom de anale opening
door de vloeibare witte uitwerpselen aan elkaar.
De Pullorum-ziekte wordt veroorzaakt door een
bacil. Sommige leghennen huisvesten zonder dat
men het west in hun eierstok pullorum-baclllen,
waarvan zij gewoonlijk weinig nadeeligs gevolgen
Ui duchten hebben. Op hei oog zien zij er voïkom':".
gezond uit. Maar vela door de2e smetstof dragende
hennen gelegde ele-on zijn eveneens met pullorum-
bacillen besmet. Worden zulke eieren onder de
broedhen of in da machine gelegd, dan sterft de zich
ontwikkelende kiem vroeger of lat8r in den dop of
wel er kcuit een pullorumziek kuiken uit, dal &po«-
Avery glimlachte flauwtjes en niet erg vari harte in
de donkerte. „Hij komt na&r Jeanie kyken," zeide zij.
„O, ja, natuurlijk!" Het klonk zoo ironisch, dat het
bijna ruw was.
zy antwoordde er niet op.
„Hy heeft vroeger niet de geringste belangstelling in
Jeanie getoond,'" ging hy op zachten toon voort „Ik
geloof niet, dat zy de eenige aantrekkingskracht is."
„Niet?"
Haar antwoord was volkomen hoffeiyk, maar zóó
vaag, dat het Tudor toeleek, alsof zij aan iets anders
dacht. Hij balde zijn hand om zijn zweep.
„De menschen dulden hem ter wille van zyn positie,"
zeide hy bitter. „Maar volgens my is hy onuitstaanbaar
Zijn vader was een deugniet Zooals iedereen weet Zyn
moeder was een circusmeisje. En van zijn grootmoeder
een Italiaansche is Sir Beverley gescheiden vóór
ze twee jaar getrouwd waren."
.O!" Avery's toon klonk veel minder vaag. „Lady
Evesham was een Italiaansche, niet? Dat verklaart zyn
uiterlijk. U zylt toch zeker wel opgemerkt hebben, dat
hy iets van een Romeinschen partrlciër over zich
heeft?"
„Hy Is knap genoeg."
„O, heel knap. Ik zou zeggen, dat voor dat type zyn
gezicht bijna onberlspelyk is. Ilc begreep niet waar hy
dat van had. Sir Beverley heeft ook iets patricisch,
maar op heel andere manier."
Zy hield op, om te knikken tegen een lange, magere
dame, die langs den kant van den weg stond. „Dat ls
Miss Whalley. Hebt u haar gezien Ze komt zeker pas
uit de pastorie. Zy zou met domine over de Kerstvie
ring komen praten."
„Plannen maken kan zy heel goed."
Avery werd weer stil. Eerst by het hek der pastorie
zeide zy plotseling: „Neem me niet kwaiyk, doktor,
maar is het niet jammer zoo onverdraagzaam te zy'n?
Het bederft het leven zoo!"
Hy keek haar aan. „Er la nJet veel in myn leven, dat
bedorven kan worden."
Zij lachte even, maar niet spottend. „Maar er Is toch
altijd iets, niet waar? Hebt u geen gevoel voor humor?"
Hij hield voor het hek stil. „Ik heb o.en gevoel voor
het belachelijke", zeide hy kortaf. „En ik verafschuw
dat in die persoon van Miss Whalley."
„Er zyn, geloof ik. heel wat menschen, die U veraf
schuwt," zeide zij, terwyl zy uitstapte.
Hij lachte zelf om die woorden. .Maar ik kan heel
enkelen apprecieeren," zeide hy. „Denk om die trede!
En neem de moeite niet op my te wachten. Xk moet
het paard eerst vastbinden."