SchagerCourant IJzeren Grendelen. ONDER DE BERG- PAPOEA'S. Derde Blad. BOERDERIJ en \EEHOUDERIJ Zaterdag 2 Maart 1929 72ste Jaargang. No. 8418. EEN DWERGACHTIGE VOLKSGROEP IN DE BINNENLANDEN VAN NIEUW-GUINEA. Op een wetenschappelijke expeditie ontdekt. In het Fcbruari-nummer van het tijdschrift „Onze Aard©" treffen we een artikel aan van den heer J. C. Lamster over Centraal Nieuw-Gulnea. waarin een en ander wordt meegedeeld over een bergstam (Pesechem), lot voor enkele jaren verloren gebleven, in do berg talen van het centrale gebied van Nieuw-Guinea en door militaire explorateurs op onverwachte wijze ontdekt. Aan dit artikel is het volgende ontleend: Het was een merkwaardig oogenblik toen daar, op een smal boschpad, op nog geen 10 paseen onderlingen afstand plotseling onverwacht tegenover elkander «tonden twee groepjes menschen, wier beschavingen ïloor een tijdperk van 4, Q, wellicht duizend jaar van elkander gescheiden waren. Aan den. eenen kant de Nederlandsche spits, kinde ren van de eeuw van stoom, electrlcltelt, draadiooze telegrafie, vliegschepen en onderzeebooten, en tien passen verder een paar wilden, op een eenvoudige «chaambedekklng na geheel naakt, met een steenen bijl en een uit ruw touw gevlochten draagnet Maar de sensatie werd niet aan één kant alleen on dervonden. Ja, was bij de andere partij zeker nog grooter. „Een plotselinge schreeuw, verstard van schrik, de oogen wijd geopend van ontzetting en dan, toen er de eerste seconden niets geschiedde,, een angstig sluipend t.erugkeeren, om bij de kromming van het voetpad met een plotselinge wending aan den haal te gaan. „Men liet de menschen natuurlijk loopen; men be greep, dat de ontmoeting niet geforceerd kon worden... ..Sinds deze eerste onverwachte kennismaking zijn twintig jaren verloopen. In dien tijd zijn onze militai re exploitatie-patrouilles en onze wetenschappelijke ex pedities tot in de diepste binnenlanden doorgedrongen ca sindsdieu is dit centrale gebied reeds in verschil lende richtingen doorkruist. De natuurscneiding van het hoofdmassief van het Nederlandsche gedeelte van het eiland strekt zich over een afstand van ongeveer 600 •K.M. van Oost naar West uit En allerwegen] in de bergdalen, zoowel ten Noorden als ten Zuiden van de hoofdketen) worden in het centrale hooggebergte de nederzettingen van deze vredelievende wilden aange troffen. „Want vredelievend en goedmoedig van aard zijn deze dwergachtige volksgroepjes allen en zij vormen een scherp contrast met de stoere en. forsche kust-Papoea's, die hun gebied aan alle zijden omringen. Aan de kust groote robuste kerels, 175 4 180 c.M. lang, met ruwe, barbaarsche zeden, koppensnellers, bij wie zelfs hier en daar kannibalen worden aangetroffen. Menschen met eer» opschik, die hun een offensief militant en dreigend uiterlijk geeft. Den neus doorboord met dreigend naar boven gekromde tanden van het everzwijn, het hoofd versierd met een bos zwarte, stugge casuarls-vecren, die onwillekeurig doet denken aan den vervaarlijken olbak van een. „gele-rijder". „En hoe scherp steken hierbij af deze goedige kleine kereltjes van het centrale bergland. Niet grooter daa gemiddeld 150 4 155 c.M. iang. Verborgen in de val leien van het binnenland, vreedzame rustige landbou wers, die moeizaam en geduldig al het werk verrichten, dat noodig is om met hun primitieve steunen bijlen de •boschcomplexen te vellen cm hun bouwvelden aan te leggen. „Men behoeft waarlijk niet over v®o! fantasie te be schikken om er zich een denkbeeld van te vormen, hoe in dit te voren rooit door vreemdelingen betreden S-ibied be3Chavings-invloeden van buitenaf vrijwel on werkzaam moeten blijven. Metaal is ten eenenmale on bekend; bijlen, krabbers, schaven beitels, rctssea, "kortom een groot deel van het gereedschap, dat elders van metaal vervaardigd wordt, is hier van steen gemaakt „Toeh b «staat ar tusoehest da «taaaaa van hst aan* trale bergland onderling een vrij levendig handelsver keer. Ja, zelfs over de passen van het centrale water- scheidingsm&ssief, waarin de voornaamste verheffingen eer. hoogte bereiken van ongeveer 4500 tot 8000 meter boven zee, staan de stammen, die Noord en Zuid van de hoofdketen konen, nog met elkaar Sn verbinding. Naar de vlakte echter drijft men slechts handel met de grensstarrmen, die in de nabijheid van het eigen gebied wonen. Want van deze stammen, bewoners var» de meervlakte, betrekken de bergmenschen hun ^tinale" hun massa-schelpjes geld, kleine eenvoudige sohelpjes, aan één zijde plat geslepen, in dit diepe binnenland het voornaamste ruilmiddel, d e waarde meter. „Het zijn dezelfde nrnutso-schoipjes, die mcni allerwegen in ïmtlö en ook in hot naburig olanesië neg a's opschik artikel kan aantreffen: draagmand jee, halsbanden, hoofd versieringen, zelfs kalrs en andere heupbedekkingen worden met deze schelpjes versierd. Alleen in enkele gedeelten van Melaneslë en, in het binnenland van Nleuw-Gninuu hebben «e nog ala ruilmiddel waarde. „Dadelijk bij do eerste kennismaking trof die merk waardige zuoht naar tinals, sohelpjes. Zeker, geld, ko per, zilver, vond men wel aardig, men nam hot om de curiositeit wille ook aan, maar.toon men ontdekte. dat onze explorateurs ook over schel pjesgold beschikten, werd tlnale en nog eens tinale het wachtwoord. „Intusuchen) spreekt het van zelf, dat ook dat wonder dadige gereedschap van de vreemdelingen opgeld deed; de merkwaardige bijlen en messen, waarmede je zoo wonderlijk diep kon hakken en snijden en die je niet, gelijk hun eigen steenen gereedschap, onophoudelijk gedurende het werk behoefde te «lijpen, „Zoo cmtwlkelde zich ai spoedig een levendige handel, waarbij de onzen voor schelpjes en metalen gereedschap zich zoowel levensmiddelen als de benoodlgde voorwer pen voor de wetenschappelijke verzamelingen konden aanschaffen. Een speenvarkentje kostte 2 schelpjes, een net met. knollen eveneens 2, een groot varken 5 schelpen, een steenen bijl of een boog met 10 pijlen 1 schelpje. „En in den tusschentijd maakten) de explorateurs kennis met de typische wijze van wonen in kleine ronde hutjes met een kegelvormig dak, waarin men nauwelijks rechtop kon staan, de wanden samengesteld uit rij- en ruwe verticale latten in een, cirkel naast elkaar geplaatst. In de bewoonde dalen ziet men deze hutjes, op de hellingen der breede ruggen, in groepjes onregelmatig door elkaar staan, in 5 4 6, een 10-tal soms meer. De vrouwen met de kinderen In Se vrouvreav hutten, de mannen bij elkaar in de mannechuttea. Een meter of twee boven den grond la «en vlterlnkj» aangebracht, dat als slaapplaats dienst doet; in het midden op den vloer wordt een vuurtje gestookt, want op een hoogte van 2000 meter boven de zee kan het 'e nachts ook in de tropen zeer frlsch zijn. Esnige kunst matige warmte in de inwendige ruimte der hutten is te meer noodig daar dt menschen, zelf» ln het koudere hooggebergte vrijwel geheel ongekleed sljn. „Vergeleken met de kust-Papoea's hebben de berg bewoners een alles behalve gemakkelijk bestaan. Terwijl in de lagere streken de sagoe, het hoofdvoedsel, maar voor het grijpen ligt en aan de eagoeboaschen weinig of in het geheel geen zorg behoeft te worden bestierf, ontbreekt in het gebergte de sagoe geheel en moeten de berg-Papoea's door geregelden landbouw in de aan- vulling van hun voedselvoorraad voorzien. V „En even moeizaam ala het voedsel verbouwd wordt, wordt het ten slotte toebereid. Want kookpotten zijn ln dit binnenland een onbekende luxe, en zoo moet de vrouw van den berg-Papoea maar zien, dat zij op andere wijze haar „potje te vuur zet". De manier, waarop zij zich uit de moeilijkheid redt, ia «ven origineel als pri mitief. Het voedsel zelf.wordt n.1. ingepakt In euoallp- tue-bladeren waarin op een houtvuurtje eenJge steenen filnk heet wonden gemaakt. Zoodra de steenen voldoen de heet zijn, wordt ze te samen) met de pakjes voedsel ln een .smoorkuil begraven en van boven dicht gedekt met eucaliptusbast, bladeren en takken. Na een uurtje Is het voedsel ten gevolge van de hitte der steenen vol doende doorbakken en vormt dan een alleszins eetbaar maal. Vreemd doet het daarbij aan om te ontdek- ken, dat ton «lotte een zwarte houtskoolachtigc massa wordt te voorschijn gehaald, die hier denzelfdtm dienst vervult als het hagelwitte tafelzout op onzen ditsch. „Zeezout ia voor deze mensehen een onbereikbaar, ja zelfa ten totaal onbekend iets. Begrijpelijk is het dus, dat zij zich trachten te helpen met hetgeen het binnen land zelf hun biedt, n.1. het ziltige water van oen warme bron ln een der valleien van het gebergte. Boven een zacht vuurtje wordt het water van de bron over plan- tenvezels uitgeeprenkeld, het vuur wordt op zoodanige sterkte gehouden, dat het water wel verdampt, doch da: overigens het zout niet verbrandt. Zoo ontstaat geleide lijk een: koolachtige massa, die sterk met de zoutachtige bestanddeelen van 't bronwater is vermengd en waaruit dan ten slotte blokken worden geperst, die als handels artikel in het binnenland verspreid worden." STROO VOOR HOOL 't Wintert fel en streng. Als we over de weilanden heen zien schudden we meewarig het hoofd en on willekeurig denken we daarbij: dat zal wat worden in het voorjaar, 't Zal laat worden eer de koetjes weer volop te eten hebben in de weilanden die nu zoo dor zijn, dat het soms moeilijk is om groenland van zwart land te onderscheiden. Nu moeten we ons in deze niet al te bezorgd ma ken over 'de toekomst. Al is de weide nu een heide gelijk, als straks de zon komt en nieuwe groeikracht brengt, knapt alles nog wel veel spoediger op dan men eerst zou hebben gedacht. Veel hangt in dezen van het voorjaarsweer af. Zij, die den winter van 1890'91 meegemaakt hebben, zouden dat kunnen bevestigen. Maar toch, het ziet er wel naar uit dat het laat zal worden en ik kan mij voorstellen dat menige veehouder zijn voorraad hooi eens zal opne-j men en zich eenigermate op de hoogte zal stellen hoe lang de voorraad nog toereikend Is. Het is toch zeer gewenscht om dit reeds vroegtijdig 'te doen. De voorraad kan dan over langeren tijd gerantsoe neerd worden en het tekort kan dan tijdig worden aangevuld met wat stroovoedering. Is het eenmaal zoo ver gekomen, dat wij geheel op stroovoedering zijn aangewezen, dan wordt het in den regel niet heter, vooral niet voor de dieren die volop .oor de melk staan. Dat vele veehouders bijtijds maatrege len treffen, blijkt wel uit de strooprijzen die juist deze dagen met sprongetjes omhoog gaan. Ik kan mij niet goed indenken, dat er al zooveel noodzaak is om stroo te koopen. Veeleer zal de prils st ij geilde zijn door hen die wat in het voren willen koepor., zl of niet door •-.'oculsticzuclit gedreven, ter wijl ook niet mag vergeten worden dat vele hietrr- kuilen ra bet ontdooien bedenkelijke leegten zullen gaan vertoonen, doordat er heel wat bieten door de vorst bedorven zullen zijn. Heeft stroo (goed voerstroo) nu hetzelfde voeder- j effect als goed hooi. Natuurlijk niet. Doch in tijden van hooischaarschte kan men 100 K.G. hooi vervan gen door: I. 75 K.G. haverstroo en 15 K.G. cososcoel. II. 70 K.G. haverstroo en 20 K.G. maismeel en 4 K.G. palmpitkoek. III. 75 K.G. haverstroo cn 12 K.G. maismeel en 5 K.G. grondnotenmeeh IV. 70 K.G. haverstroo en 15 K.G. maismeel en 5 K.G. katoenzaadmeel. Willen de vehouders hiermede rekening houden dan kunnen zij zich door een moeilijken tijd heen helpen zonder dat de koeien belangrijk in melkgift achteruit gaan. Aan de Proefzuivelboerderij te Hoorn vond men dat 110 K.G. hooi hetzelfde voedereffect had als 48 K.G. haverstroo, 32 K.G. erwtenstroo, 4 K.G. tarwe- stroo, 28 K.G. tarwegrind en 12 K.G. maismeel teza men. aangegeven voor boete! *3.9 droge etof, i,l ruweiwit, \,t ruwvet, 10,9 X zetmeelachtige stof fen, 5.1 ruwvezel en 1.2 X asch. Niet altijd heeft bostel deze samenstelling; trouwens het woord ge middelde samenstelling drukt dit reeds uit. Beter is het dus om uit te gaan van eon bepaalde samen stelling, Laten we uit de vele analyses er eens eentje uitpikken. En wel deze: 23 droge stof, 6 ruw- eiwit, waarvan 4.4 verteerbaar zuiver eitwit, 1.6 ruwvet, 9 zelmeelachtige stoffen, -i.fi ruwvezel en 1.1 asch. De zetmeelwaarde hiervan is 12.8, waarhi} 9.4 zetmeelwaarde voor niet eiwit. Hoeveel is zulke bostel nu als veevoeder waard vergeleken met den prijs van andere voedersoorten. Stellen wij de zetmeelwaarde var niet-elwU ge lijk aan de zetmeelwaarde van voederbieten dus op 13 cent per K.G. franco boerderij, dan is die ln 100 K.G. versche bostel waard 9.4 X 13 11.22. Stellon wij verder de waarde van 1 K.G. verteer baar zuiver eiwit in voederkoeken op 34 cent, dan zijn do 4.4 K.G. verteerbaar zuiver eiwit in 100 K.G. bostel waard 1.45 gld., zoodat men voor 100 K.G. natte bostel met 6 ruweiwit en een zetmeel wan rdo van 12,8, mng bestedon f2.70 h f2.75 franco boerderij. Re kenen wij natte bostel om tot gedroogde bostel, die 90 droge stof bevat, tegenover deze natte bostel, dan verhoogt dit de prijs tol 90/23 X 2.70 f10.57, zeg f10 80 por 100 K.G. Natuurlijk moet deze prijs nog eenigszins verhoogd worden voor het drogen, enz., doch in verhouding met don prijs van andere voe dersoorten, is de boste] niet meer waard dan f 10-80 per 100 K.G. Tot zoover is deze rekening gemakke lijk te volgen, doch ik ben nu net over de groote moei lijkheden heengetippeld, door uit te gaan van de veronderstelling dat 1 K.G. zetmeelwaarde in voeder bieten kost 13 cent per K.G. en 1 K.G. eiwit in koeken 32 cent. Om dat te berekenen is heusch zoo gemak kelijk niet. Daar weten zij van mede te praten die bij de besprekingen daarover aanwezig waren. Doch een volgende keer weer eens iets hier over, dan ko men we er zoo langzamerhand wel achter. Keulen en Aken zijn niet jp een dag gebouwd. IETS OVER PRIJSBEREKENING BIJ HET AANKOOPEN VAN VEEVOEDER. Veelt valt er over dit onderwerp te schrijven - maar alles wat er over medegedeeld kan worden is niet altijd gemakkelijk te volgen. In aansluiting op hetgeen over dit onderwerp op de praatavonden reeds is medegedeeld, wil ik nu eens trachten om eens uit te leggen wat momenteel betaald mag worden voor een artikel als bostel bijv. eou voeder dat aangekocht wordt door hen die niet genoeg uikvuliing voor hun vee hebben in clen vorm van hooi of stroo. Zijn er onder de lezers die er belang ,n stellen om dezelfde rekening eens *.c? te passen op spoeling, dat wil ik dat weieens in een volgend artikeltje behandelen, hoewel een afzonderlijke be handeling niet noodig is, als men die van bostel heeft begrepen Als gemiddelde samenstelling wordt door Kellner FEUILLETON IS. Naar het Engelsch van ETHEL M. DELL. Piers nam Avery's arm zoo natuurlijk alsof hfj er een recht op had en trok haar rnede. Haar mandje hield hij in zijn andere hand, waarin hij ook zijn rijzweep had. Hij floot zijn paard, dat hem als een hond volgde. De regen hield langzamerhand op, maar de lucht bleef zwaar bewolkt. Avery wilde niet zwijgend verder loo pen, maar zij kon er toch niets tegen doen. Zijn hand lag licht op haar arm als een veertje, maar zij kon die niet van zich schuiven. Zij liep als onder betooverlng. En voor hen gingen de wolken langzaam uit elkaar en weer fonkelde die enkele ster, verblindend helder te gen; de donkerte zich afteekenend. „Hebt u dat gezien?" zoide Piers plotseling. Zij fluisterde van ja. Een oogenblik voelde zij, dat zijn hand haar arm stij ver drukte. „Het is de Ster der Hope, Avery", fluisterde hij. „De jouwe cn de mijne." Bij deze woorden bleef hij staan. „Zeg niets," zoide hij vlug. „Doe alsof Je het niet gehoord hebt, als als je liever wilt, dat Je hot niet gehoord had. Goeden avond!" Hij gaf haar haar mandje In de hand en wendde zich van haar af. Een oogenblik bleef hij staan, als om haar gelegen heid te geven hem tegen te houden, als zij dat wilde; toen zij goen gebaar maakte, ging hij naar zijn paard, rfai een pnar meter ve-rder wachtte, sprong in den za del en reed zonder een woord of groet weg. Avery haalde diep adem en liep verder. Zij had eon vreemd govoeü in haar hart, zooals zij nog nooit gekend had. Weer haalde zij diep adem als orn zich van, een drukkend, benauwend gevoel te bevrijden. Het leven waa moeilijk het leven was heel moeilijk. Maar dan, terwijl zij verder liep, werd dat benauwend gevoel minder. Zy glimlachte zelfs flauwtjes tegen zich zelf. Wat een typische, hartstochtelijke jongen was hij. Het was onmogelijk boos op hem 'te worden; het waa hot allerbeste hem niet ernstig te nemen. Zy herinnerde zich, dat zij over hem had hooren «eg gen, dat hij van zijn wieg af door mannen opgevoed was; opgevoed nog door den vreeselijken ouden Sir Be- verly eener- en een onverantwoordelijken Franschen kamerdienaar anderzijds. Zij betrapte zich op den wensch, dat zij zelf hem had willen opvoeden, en glim lachte weer. Inmiddels was zij op den hoofdweg gekomen en hoor de zij de wielen van een dogcart achter zich. Zij her kende den vluggen, harden draf van het paard van den dokter en bleef aan den kant van den weg staan, om jhem te laten passeeren. Maar de oogen van den dok- ter achter hun brilleglazen waren scherp als die van een havik. Hij herkende haar ondanks de steeds groo- tere duisternis en hield, toen hij op een paar yards af- j stands was, zijn paard in. „Spring op!" zeide hij. „Ik ga uw kant uit." Hij stak haar zijn hand toe en Avery klom naast hem. „Hoe gelukkig voor mij?" zeide zij. „Moe, zeker?" vroeg hij. Zij lachte even. „O, niet zoo heel erg. Maar het is prettig mee te kunnen rijden! Wilde u naar Jeanle gaan kijken?" „Ja," antwoordde Tudor kortaf. Zij keek hem, getroffen door iets in zijn toon, aan. „Dokter Tudor," zeide zij na een korte aarzollng. „Bent u heelemaal tevreden over haar?" Tudor keek naar de ooren van zijn paard, dat hij om de een of andere reden in stap liet. „Ik ben heel tevre den, wat dlo fractuur betreft," zeide hij. „Zy zal weer gauw op de 'boen zyn." Zyn woorden waren opzettoiyk voorzichtig. Avory voelde zich door een soort angst aangegrepen. „Ik ben bang, dat u haar niet erg sterk vindt," zeide zy. Hy antwoordde niet dadeiyk. Zy had hot gevoel, dat hy met 2ichzelf te rade ging of het raadzaam was „überhaupt" te antwoorden. En dan keek hy haar plot seling aan en zeide: „Mrs. Denys, u bent gewoon de lasten van anderen te dragen, dus lcan Ik u even goed do waarheid zeggen. Ik kan niet zoggen omdat ik het niet weet of er werkelyk iets verkeerds Is by die jonge dame, maar zij heeft beslist goon weerstandsver mogen. Als zy togen iets ernstig stryden moest, zou het slecht met haar afloopen. In ieder geval" hy hield op. „Ja?" Tudor was weer voorzichtig geworden. .Misschien bob ik genoeg gezegd," zeide hij. „Ik weet niet waarom u aarzelen zoudt openhartig te spreken," antwoordde zy op vasten toon.. „Ik draag, zooals u zegt, de lasten van anderen. En ik goloof niet, dat ik zoo heel gauw schrik." JDat geloof ik ook alet Alm lk aoo vrij mag «U* het te zeggen, geloof ik, dat u een vrouw bent, op wie te vertrouwen valt. Als lk dat niet dacht, zou ik zeker niet gesproken hebben als ik gedaan heb." „Dan wilt u my ook wel zeggen waarvoor u 'bang bent by haar?" Door de donkerte heen keek hy recht naar haar, maar zij kon zijn oogen achter hun brilleglazen niet zien. „Welnu," zeide hy eindeiyk ietwat bruusk, „eerlijk ge zegd ben ik 'bang versta me goed, ben ik bang dat haar longen niet heelemaal in orde zyn. Zonder een nauwkeurig onderzoek kan ik niets officieels zeggen. Maar ik geloof, dat er niet aan te twijfelen valt of de voorbeschiktheid is er." Avery dacht een oogenblik na, dan vroeg zij: „Hebt u het niet raadzaam geacht dit aan haar vader te zeg gen Hy haalde zyn schouders op. „Zou dat eenlg verschil geven?" „Ik heb eenmaal let wel, eenmaal, slechts, Mrs. Denys gesproken over de gezondheid van zyn vrouw. Ik heb hem toen heel duidelijk gezegd, dat alle zorg en omzichtigheid voor haar noodig waren en dat zij zonder deze waarschijnlijk een Invalide met gebroken zenuwen worden zou. Ik was heel duideiyk. Ik heb hom onverholende waarheid gezegd. Ik vond het geen pret tig baantje, maar achtte me ertoe verplicht. En hy die goede man lachte my uit, verzocht my niet meer kwaad te voorspellen en verzekerde hy, dat hy best in staat was voor zyn eigen zaken, zyn vrouw en zyn kin deren incluis, op zyn eigen manier te zorgen. Hy maakte een pleizierreisje in Zwitserland, toen het laatste kind geboren werd." „Wat een hond!" prevelde Avery. Tudor lachte even kortaf en stapte dan van het on derwerp af. „Dat kleine meisje heoft een zeer zorgvul dige verzorging noodig, Mrs. Denys. Zy mag zich niet liohameiyk noch geesteiyk overspannen. En als ey soms verontrustende symptomen toonen mocht, aarzel dan in 's hemelsnaam niet my te laten roepen. Ik zal het u nooit kwalijk nemen, als u te voorzichtig bent" „Ik begrijp u volkomen." Hy bracht zijn paard in draf. Toen hy weer sprak, was het over een heel ander on derwerp. Zijn stem klonk eenigszins agressief, toen hy zeide: „Die jonge Evesham sohynt zijn tent in de pas torie opgeslagen te hebben. Het la een ongemanierd jongimensch. Ik begryp niet, dat u hem zoo aanmoe digt." „Moedig ik hem aan?" Hy maakte een geïrriteerde beweging. „HU eou niet xoo dikwyia komen, ala u dat niet deed," VOOR DE PLUIMVEEHOUDERS. Als de strenge winterkoning weer zal zijn afge reisd naar Noordelijker gewesten, waar nij beter thuis hoort dan hier, begint er voor den pluimvee houder een drukke tijd. Dan toch is het oogenblik aangebroken om aan zijn pluimveestapel de noodige uitbreiding te geven. Overal worden dan de broed machines in werking gesteld. Aan het broeden zitten vele dingen vast en wel in de eerste plaats deze: in weerwil van onze beste bedoelingen en niettegen staande onze groote moeite en inspanning sterven soms vele kuikens in den dop af of worden hoog stens enkele dagen oud. Vele oningewijden spreken hierbij nog altijd van een „zwakke bevruchting" en bij het afsterven meer of minder spoedig na de ge boorte, krijgen nog dikwijls ten om echte voedings stoornissen en ondoelmatige voedering de schuld. Ze ker kan door ondoelmatige voeding veel bedorven worden, maar als de sterfte groot, epidemisch wordt, ligt de oorzaak elders. Het is dan zeer waarschijn lijk de Pullorum-ziekte, ook wel witte kuikendlur- rhee genoemd, die jaarlijks een ontzettend groot aantal kuikens ton gronde richt. Dikwijls sterven de besmette kuikens reeds één dag na de geboorte, somtijds pas na 'n kleine mnand. Het zielttever- sc.hynsel is diarrhee. Omdat de uitwerpselon meestal wit van kleur zijn. spreekt men van witte diarrhee. Meestal kleven de veertjes rondom de anale opening door de vloeibare witte uitwerpselen aan elkaar. De Pullorum-ziekte wordt veroorzaakt door een bacil. Sommige leghennen huisvesten zonder dat men het west in hun eierstok pullorum-baclllen, waarvan zij gewoonlijk weinig nadeeligs gevolgen Ui duchten hebben. Op hei oog zien zij er voïkom':". gezond uit. Maar vela door de2e smetstof dragende hennen gelegde ele-on zijn eveneens met pullorum- bacillen besmet. Worden zulke eieren onder de broedhen of in da machine gelegd, dan sterft de zich ontwikkelende kiem vroeger of lat8r in den dop of wel er kcuit een pullorumziek kuiken uit, dal &po«- Avery glimlachte flauwtjes en niet erg vari harte in de donkerte. „Hij komt na&r Jeanie kyken," zeide zij. „O, ja, natuurlijk!" Het klonk zoo ironisch, dat het bijna ruw was. zy antwoordde er niet op. „Hy heeft vroeger niet de geringste belangstelling in Jeanie getoond,'" ging hy op zachten toon voort „Ik geloof niet, dat zy de eenige aantrekkingskracht is." „Niet?" Haar antwoord was volkomen hoffeiyk, maar zóó vaag, dat het Tudor toeleek, alsof zij aan iets anders dacht. Hij balde zijn hand om zijn zweep. „De menschen dulden hem ter wille van zyn positie," zeide hy bitter. „Maar volgens my is hy onuitstaanbaar Zijn vader was een deugniet Zooals iedereen weet Zyn moeder was een circusmeisje. En van zijn grootmoeder een Italiaansche is Sir Beverley gescheiden vóór ze twee jaar getrouwd waren." .O!" Avery's toon klonk veel minder vaag. „Lady Evesham was een Italiaansche, niet? Dat verklaart zyn uiterlijk. U zylt toch zeker wel opgemerkt hebben, dat hy iets van een Romeinschen partrlciër over zich heeft?" „Hy Is knap genoeg." „O, heel knap. Ik zou zeggen, dat voor dat type zyn gezicht bijna onberlspelyk is. Ilc begreep niet waar hy dat van had. Sir Beverley heeft ook iets patricisch, maar op heel andere manier." Zy hield op, om te knikken tegen een lange, magere dame, die langs den kant van den weg stond. „Dat ls Miss Whalley. Hebt u haar gezien Ze komt zeker pas uit de pastorie. Zy zou met domine over de Kerstvie ring komen praten." „Plannen maken kan zy heel goed." Avery werd weer stil. Eerst by het hek der pastorie zeide zy plotseling: „Neem me niet kwaiyk, doktor, maar is het niet jammer zoo onverdraagzaam te zy'n? Het bederft het leven zoo!" Hy keek haar aan. „Er la nJet veel in myn leven, dat bedorven kan worden." Zij lachte even, maar niet spottend. „Maar er Is toch altijd iets, niet waar? Hebt u geen gevoel voor humor?" Hij hield voor het hek stil. „Ik heb o.en gevoel voor het belachelijke", zeide hy kortaf. „En ik verafschuw dat in die persoon van Miss Whalley." „Er zyn, geloof ik. heel wat menschen, die U veraf schuwt," zeide zij, terwyl zy uitstapte. Hij lachte zelf om die woorden. .Maar ik kan heel enkelen apprecieeren," zeide hy. „Denk om die trede! En neem de moeite niet op my te wachten. Xk moet het paard eerst vastbinden."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 9