r GEESTELIJK LEVEN. IJzeren Grendelen. KANTONGERECHT SCHAGEN. Tweede Blad. Sjiircsal Zaterdag 23 Maart 1929. 72ste Jaargang. No. 8430. Wacht niet langer! Juist de rheumatiek moet direct bij de eerste verschijnselen bestre den worden; anders wordt zij zoo lang U leeft. Uw kwelgeest 1 Het beste is dtrect inwrijven mei BIJ epolhtktr* cd drogiilca verkrijgbaar. is de tijd van den oogst voor de kerken. Bui ten is alles nog even dor en doodsch, de landerijen zien er uit of ze nooit meer groen zullen worden, als een massieve ijslaag zit de vorst nog in den grond. Maar in de kerken wordt met blij gejuich de oogst binnen gehaald, daar wordt gesproken van levens vernieuwing door de jonge krachten, welke zich aan die kerken zullen wijden. We leven in de periode der aanneming en bevesti ging van nieuwe lidmaten. De kranten vermelden het ons in hunne opgaven van preekbeurten. Dit bracht mij op de gedachte om daarover eens iets te schrijven. Daar is een tijd geweest, dat nagenoeg iedereen, op een zekeren leeftijd gekomen, zich aansloot bij een kerkgenootschap en dan gewoonlijk bij dat, waartoe zijne ouders behoorden. Bij de roomschen is dit in hoofdzaak nóg zoo. Daar wordt men reeds op zeer jeugdigen leeftijd als lid der kerk aangenomen en dientengevolge is de kans van niet-toetreden tot die kerk zeer gering. Een kind van een jaar of tien komt nog niet tot ernstig na denken en is geneigd om alles wat hem geleerd wordt, aan te nemen. Als het gaat om hare men- schen bij elkaar te houden in het kerkverband en wanneer vóór alles op het aantal wordt gelet, dan is de roomsche kerk alle andere kerken te slim af en dan is het heel juist van haar gezien om zoo jong mogelijk de kinderen de leer in te prenten en hen zoo spoedig mogelijk als leden op te nemen. Maar niemand zal dan ook kunnen zeggen, dat die tallooze kinderen, die jaar op jaar met groote plech tigheid hun eerste communie doen, daarmede te kennen geven, dat zij uit eigen drang, uit overtuiging roomsche kerkleden worden I Anders is het, in ieder geval anders behoort het te zijn bij de protestanten. En nu wijs ik er al terstond op als op een ver blijdend verschijnsel, dat de tijd, waarvan ik zoo even sprak, de tijd dus, toen bijna ieder die uit pro- testantsche ouders geboren werd, lid werd van een kerk, voorbij is. Zeer vele jonge menschen doen dit niet meer. Sommigen betreuren dit. Zij beschouwen het als een gebrek aan ernst, een afwezigheid van zin voor vroomheid. Ze zien met eenige bezorgdheid de toe komst der kerken tegemoet. Waar moet het met die kerken heen, wanneer de jonge menschen zich niet meer geregeld laten aannemen? Nu geef ik gaarne toe, dat zeer dikwijls de wei nige belangstelling voor de kerk een gevolg is van groote oppervlakkigheid en van betreurenswaardige onverschilligheid soms. Maar als deze oppervlakkig heid en deze onverschilligheid bestaan, waarom zou dan de kerk prijs stellen op hunne toetreding? De waarde van ,de kerk, haar beteekenis en in vloed hangt toch niet af van het aantal, maar van het gehalte van de gezindheid harer leden. Daarom acht ik het een verblijdend verschijn- c*el, dat wij tegenwoordig niet meer althans in vrij zinnige gemeenten de vaste gewoonte kennen dat ieder lid der kerk wordt. Nu is er tenminste een veel grootere kans dat zij Terwille der waarheid moet ik hier, helaas, wij zen op iets, dat elk eerlijk mensch moet hinderen. Daar zijn gemeenten, waar door de houding der kerkelijke autoriteiten onbewust de huichelarij in de hand wordt gewerkt. Zij maken b.v. de bepaling dat alléén leden der kerk landerijen, aan de kerk toebehoorende, kunnen huren. Het gevolg is dat ve len, die niets voor de kerk gevoelen, en geen spoor van belangstelling toonen, tegen hun zin de catechi satie bezoeken om daarna lid te worden. Zij worden doode leden en zij werken mede aan de verlamming van den zedelijken invloed welke de kerk zou kun nen uitoefenen. En het is een in hooge mate erger lijk schouwspel, wanneer jonge menschen met de gedachte, dat, zoodra ze eenmaal bevestigd zijn zë aan de kerk den rug zullen toekeeren, neerzitten in het uur der bevestiging, luisterend naar het woord dat hen wordt toegesproken. Met is niemand kwalijk te nemen, wanneer hij En dan komt mijn kerk, de kerk waarvan ik droom en die zal prediken de rijke -levensvolheid, de glorie van den mehsch, de kerk welke geen priesters meer zal kennen, omdat zij in alle menschen dén priester eert in dien zin, dat zij in iederen mensch een we zen ziet, dat rechtstreeks, zonder bemiddeling in aanraking komt met God, d.i. met den oppersten geest die de wereld leidt en beheerscht. Dat deze kerk eenmaal komen zal, leert mij de menschheidsgeschiedenis. In beginsel i s zij er reds. Zij is immers d&itr, waar de menschen boven alle leerverschillen, boven alle geloofsonderscheidingcn de eenheid der menschheid reeds thans belijden, waar het bewustzijn van broe derschap is gaan leven, waar de alles te boven gaan de waarde der persoonlijkheid wordt erkend. De denkende lezer zal nu begrijpen, hoe ik sta te genover de toetreding tot de kerk in onze dagen. Zij heeft voor mij voor alles de beteekenis van een getuigenis. Wie toetreedt legt de getuigenis af dat hij een geestelijk wezen is, dat hij mee wil helpen het gees telijk leven te bevorderen om daardoor zich-zelf en zijne medemenschen hooger op te voeren. Hij doet dit met de meer of minder sterke overtuiging dat dit bevorderen van het geestelijk leven rijke beloften in zich sluit. Vooral ook hierom, dat het geestelijk leven leidt tot levensverdieping en den mensch leert de hoogste waarheid te zoeken in zich zelf en in zichzelf ervaart hij onder meer dat er één ding is, dat den mensch boven alles adelt, n.1. de liefde. Daarom is er altijd die wonderbare eerbied voor den Christus, in wien de menschheid nog altijd de vol komen liefde belichaamd ziet. Nu kan de opmerking worden gemaakt dat iemand, die aan dit doel in allen ernst en in jong enthou siasme wil medewerken daartoe niet tot een kerk behoeft toe te treden. Deze opmerking heeft recht van bestaan. Inderdaad kan men gelijk inderdaad ook geschiedt dit doel buiten elke kerk om die niets voor de kerk gevoelt. Bij vele jonge menschen, ~v,«„nn7 nrnrfwir** nen- Hoe menig schrijver, hoe menig spreker is hier- ïs dit waarschijnlijk het gevolg van de omgeving, bewijs! waarin zij opgroeien. En de menschen zijn nu een-: i v-iT «i, a0„ Maar nu denk ik in t bijzonder aan onze dorpen, maal verschillend ook. Men kan toch moeilijk den1 x. m Daar is van oudsher de kerk het middelpunt ge- eisch stellen dat men juist iets voor de kerk moet, ux i -x, weest, waarheen zich de menschen richtten om voed- gevoelen! Er is echter een andere eisch, welke men ii sel voor hun geest. En juist daar in het bijzonder stellen mètg en móet. Deze eisch is eerlijkheid. rs i mi x .„v. „«V. vu zal de kerk 200 ontzaglijk veel nog kunnen worden, a En wie eerlijk is, sluit zich niet aan bij een genoot- x i i wanneer zij van haar groote taak zich bewust werd. schap, waarvan hij de waarde en beteekenis ontkent! x Wanneer zij werd de vereeniging van menschen, Ik sluit dus in geenen deele mijn oogen voor het v f ii x k „,„0) die een sterk, innerlijk leven willen brengen;: wan- onwaarachtige, hetwelk ongetwijfeld nog bestaat ten x.x v m* a i.„„l. neer Z1J w®rd een genootschap, dat waarachtig wil opzichte van het lid-worden eener kerk. streven naar de prediking van het rein-mensche- Maar ik constateer daarnevens met voldoening i v. j x *x x +OQ Hjke liefdesbeginsel, een genootschap dat durft te dat nu niet iedereen langer per se lid wordt, de toe- x vi. v A* v vu ii Predikei1 dit beginsel in zijn volle consequentie, dan treding bij hen, die zich bij een kerk aansluiten meerv ,b ,J J ,zou daarvan kunnen uitgaan een onberekenbaar beteekenis heeft gekregen en meer het karakter ver- grooj.0 Z0gen krijgt van een vrijwillige ernstige' daadl Het is een schrede verder op den weg der waar heid. Met deze overtuiging als ondergrond wil ik over liet lid-worden eener kerk iets schrijven. Zelf ben ik ook lidmaat en ik heb mijn persoonlijke opvatting over de kerk en hare bestemming. Zij is voor mij een genootschap, dat zich ten doel moet j stellen het geestelijk leven onder de menschen zoo alzijdig en zoo krachtig mogelijk te bevorderen. i Haar taak is naar mijne meening niet een be- kerkyerband laten opnemen gedragen door de ge- paalde leer te verkondigen als eenige waarheid, dat de waarde hebben erkend van de gees- geldend voor alle tijden en alle geslachten. Zij beeft JelIJke s menschen bestaan en dat zij naar hlinnn lrvnonrnr. vthiIoti tyv nHnTTfnvlrnv. aw. X 1 Dan zou de kerk worden een louterende kracht in de wereld. Nu zegge men niet: ja, maar dat 1 s de kerk niet Want dan antwoord ik dan moet zij het worden ofverdwijnen. Welnu: in dit licht zie ik de aanneming en beves tiging. En dan wordt het mij iets heel moois! Dan zie ik in de nieuwe leden bij voorkeur jonge menschen, die met hun frisch idealisme zich in het Dan zie ik die nieuwe leden als jonge, overtuigde strijders voor den triomf van wat waar is en schoon en goed en in hunne oogen fonkelt iets van een heilig willen en een moedig durven. Er is iets heerlijks in, te denken dat er jonge men schen zijn, die uit volle overtuiging, zonder bijoog merken. terwijl ze staan aan den ingang des levens, openlijk belijden: wij willen zijn menschen die méér verlangen dan alleen voor onszelf te leven, in ons is opgestaan de liefde, welke ons drijven zal de we reld in, om den menschen te brengen de blijde bood schap van het nieuwe leven, dat de oude aarde wil verjongen, louteren, bezielen. Het ie ontroerend te kunnen denken, dat in jonge harten de drang geboren is om mede te helpen de we reld te verlossen van de daemonen der liefdeloosheid, der leugen, der ongerechtigheid. En in gedachten roepen wij dien jongen menschen toe: hebt den moed om trouw te blijven aan wat in een plechtig oogenblik in uw bewogen gemoed aan zuivere voornemens ontbloeide. ASTOR. te prediken dat de mensch heeft te zoeken naar hunne krachten willen medewerken om juist die innerlijke, geestelijke waarden; zij heeft te bevor- Z1J 6 6 e ï)ön on 8 en' deren den groei der persoonlijkheid. De ideaalkerk voor mij zou zijn eene vereeniging van menschen, die streven naar de grootst-mogelijke ontplooiing der geestelijke gaven, een vereeniging, welke zéér diep doordrongen is van de veel misken de waarheid, uitgesproken in het overbekende evan geliewoord: wat baat het den mensch zoo hij de heele wereld wint en schade lijdt aan zijn ziel? Zoo ver is het nog niet! Bij zeer velen is het nog altijd de leer (en liefst een oude, een héél oudel) welke de hoofdzaak is. Ik ben echter van weinig dingen zóó vast over die toetreden, dit doen met bewustheid, wetend al- tuigd dan hiervan, dat alle kerken, die op dit leer- thans in hoofdzaak, waarom zij het doen. standpunt staan, gedoemd zijn te verdwijnen. Engros bü J. F. LIESHOUT en G. KUYPEB, Alkmaar. FEUILLETON merkte ik, dat hij gedronken had, en na dien begreep ik vele dingen. Ik meen te weten wat je van hem zeggen zal, als Je dit leest. Het lijkt zoo cru geschreven. Maar hij was niet slecht Plers. Hij had die eene fatale zwakheid, maar hij hield van mij en waa bijna altijd goed voor me." Naar het Engelsch van ETHEL M. DELL. 25. HOOFDSTUK XXHL EEN VRIENDENRAAD. Toen Piers zich dien avond ging verkleeden, vond hij twee brieven op zijn tafel liggen. Vlctor, die druk bezig was zijn kleeren uit te leggen wierp een ondeugenden blik over zijn schouder, toen zijn jonge meester erop afsprong; dan ging hij met een ophalen van zijn schouders weer aan het werk, terwijl hij in zichzelf glimlachte. Beide brieven waren door een vrouwehand geschre ven, maar Piers greep dengene, dien hij het liefst wilde lezen, Zijn handen beefden eenlgszlns, toen hij hem opende, maar hij zag zijn voornaam en gaf een zucht van verlichting. „Beste Piers", zoo luidde de duidelijke en met vaste hand geschreven brief „Ik heb me meermalen afgevraagd of ik zoowel boos als bedroefd moest zijn over dien brief van jou. HU was brutaal, niet? Maar ik wist heel goed, dat het niet in je bedoeling lag mij pijn te doen ,toen je hem schreef. Maar Piers, je dwingt me je nogmaals te zeggen wat ik je reeds eer der gezegd heb. Er moet hier een einde aan komen. Je zegt, dat je geen jongen bent, dus zal ik je niet als een jongen behandelen. Maar JU moet mU dan ook gelooven, als ik je zeg, dat ik nooit hertrouwen zal. „Ik wil heel eerlijk tegenover je zUn; je moet dan ook niet gelooven, dat mijn tweejarig huwelyksleven idyl lisch geweest is. Dat is het niet geweest. De man, met wien ik getrouwd was, was een mislukking, maar ik had hem lief, en omdat ik hem liefhad, heb ik hem naar het einde der wereld gevolgd. WU zUn twee jaar geëngageerd geweest. MUn vader was ertegen; maar hy stierf, en toen bleef ik alleen achter; dus volgde ik Eric, dien ik ln geen anderhalf jaar gezien had, naar Australië. We trouwden ln Sydney. HU had toen werk op een scheepsbureau, maar wist het niet te houden. In den beginne wist ik niet waarom. Ik was jong en had alüjd een beschut loven geleid. Op een nacht I Piers' tanden beten plotseling en woest in zUn on derlip; maar hp las zonder een verder teeken van ver- ontwaardiging grimmig verder. „Herinner je je nog, hoe ik je er eens tegen gewaar schuwd heb je zelfbeheersching niet te verliezen?" (Het handschrift was hier niet zoo vast meer; de letters le ken gehaast, alsof de schrijfster zenuwachtig geworden was.) „Ik voelde, dat ik dat doen moest, want ik had daardoor een mannenleven totaal ten gronde zien gaan, Ik weet, dat hU een der velen was, die dagelijks onder gaan, maar de tragedie betrof mU van zoo nabij. Ik heb nooit de vreeselijke herinneringen eraan van mU af kunnen zetten. HU was uiterlUk een man met een sterken wil, maar die gewoonte was sterker, ofschoon hij ertegen vocht en vocht. Wanneer het hem niet ge lukte, scheen (hij alles te verliezen zelfrespect, zelf beheersching, wilskracht alles. Maar wanneer de dae- mon hem verliet, had hij altUd zoo bitter, zoo bitter be rouw. Ik had een beetje geld, genoeg om van te leven HU drong er bU mU nog steeds op aan hem te verlaten, naar Engeland terug te gaan en daar veilig te leven. Alsof ik zoo iets had kunnen doen! En zoo streden en worstelden wij voort tot hU in een vreeselUken nacht met een delirium thuis kwam. Ik kan daar jou geen beschrijving van geven. Ik wil niet, dat JU weet hoe het was. Ik heb hem verpleegd, maar het was vreeselijk. Hij wist niet altUd wat hU deed. Soms was hU wild." Plotseling liep een druppel bloed over Piers' kin; hU nam zyn zakdoek en veegde dien, steeds doorlezend, af. „HU is erdoor gekomen maar het heeft hem gebro ken. HU wist wij beiden wisten, dat alles hopeloos verloren was. We probeerden een rijd lang onze oogen voor het feit te sluiten, maar het bleef. En toen ver telde hU mij plotseling op een dag, dat hU een betrek king in het binnenland kon krijgen en dat hij daarheen ging. Ik kon hem niet tegenhouden. Ik kon zelfs niet met hem medegaan. En zoo voor het eerst na ons huueiUk namen we afscheid. HU 'beloofde terug te zuiieu j.omen voor de gebuurte van het kind. Maar dat gebeurde, was h'j dood, vermoord tydens een dronkeinansiuzie. Het was precies, wat ik altUd ge vreesd had de tragedie, die ons van den beginne af bedreigd had. Piers, dat is alles. Ik heb het heel slecht verteld. Maar ik voel, dat jij weten moest hoe mijn ro man geëindigd is en hoe onmogelijk het is, dat ik ooit een tweeden beginnen zou. Het beeft mijn hart niet ge broken. Daarvoor is het niet plotseling genoeg gebeurd En nu hij er niet meer is, begrUp ik, dat het zoo [het beste geweest is. Maar de manier, waarop bij gestorven Is dat blijft het vreeselijkste. Ik heb je al verteld van myn dochtertje, hoe zü blind geboren en vyf jaar ge leden gestorven is. „En nu ken je mUn tragische geschiedenis van het begin tot het einde. Liefde is iets onverklaarbaars. We volgen onze Instincten, verm'oed ik. Maar het leidt ons soms langs paden, die wü niet tweemaal zouden kun nen afreizen. Bestaan is een smart, der desillusie, om een geliefden afgod in het stof te zien liggen? Dit is een zelfzuchtig gezichtspunt, dat weet ik; maar ik wil, dat jU beseft, dat je je vergist. Beste Piers, het spUt me vreeselUk, dat dit alles gebeurd is. Neen, boos, ben ik heelemaal niet; ik kan niet boos zUn. Het is zoo'n moellUke wereld om in te leven en er zUn vele invloe den aan het werk. Maar je moet heusch dezen- wensch vergeten. Ik ben te oud, heb te veel ondervonden, ben te wereldwUs, te prozaïsch voor jou in alle opzichten Je moet trouwen met een meisje, dat nog nooit heeft liefgehad. Je moet het eerste en beste van een meisjes- hart hebben. Je moet den Waren Roman hebben. „Dat, Plers, zal altUd de wensch en de bede zUn van Je toegenegen vriendin AVERY." Piers' handen waren nu vast genoeg. Er was iets langzaams en fatalistisch in de wijze, waarop hU den brief dichtvouwde. HU keek er van op met donkere oogen, die strak voor zich uitstaarden, als zagen zy een visioen. „U zult te laat zU'n, monsieur Pierre," zeide Victor zacht naast hem. ,Wat?" Piers keek hem met zU'n droomerige oogen aan en begon dan plotseling te lachen en strekte zyn armen uit als iemand, die wakker wordt. „Allo, oude grappenmaker! Laten we dan gauw opschieten!" En onder het aankleeden bedacht Piers, dat er in den brief, dien hU pas gelezen had, in het geheel geen melding gemaakt werd van Tudor. Hij keek even ern stig bij die gedachte. Had zij met opzet het onderwerp vermeden? Ln zoo ja Maar dan verhelderde zUn ge zicht weer. Neen, daarvoor had zU zich te openhartig geuit. Zij had er eenvoudig niet over gesproken, omdat zij het onbelangrUk vond. De groote quaestie lag tus- schen hein zelf en haar. Daar was hU volkomen zeker Zitting van Donderdag 21 Maart 1929. STRAATSCHENDERIJ. De gemeente Warmenhuizen begint reeds een zekere reputatie te krijgen bij de iheeren rechters in verband met de straatschenderijen, die daar nog al eens ge pleegd worden. Ook nu weer moesten een viertal bengels uit „War- metuut" voor de groene tafel verschijnen, om hun uit gehaalde kwajongensstreken op te biechten. Met het oog op hun jeugdigen leeftijd wordt de zaak met go- sloten deuren behandeld. De uitspraak luidt als volgt: tegen Pieter Gr., J. W. en F. B. ieder f 7 boete of 1 week tuchtschool. Willem W. wordt met het oog op zUn al te jeugdigen leeftijd zonder straf aan zUn ouders teruggegeven. IN OVERTREDING BIJ DE VEILIGHEIDSWE7T. Wjordt voortgezet de zaak tegen den 65-jarigen tim merman J. de Gr. te Anna Paulowna, die de vorige maal reeds terecht stond terzake van het in zijn timmer manswerkplaats aanwezig hebben) van een cirkelzaag* bank met, volgens den technlschen, ambtenaar bij de Arbeidsinspectie, den heer Voorbrood,, onvoldoende beveiliging tegen ongelukken. Ook nu weer treedt voor verdachte als gemachtigde op Mr. J. A. E. Buiskool te Schagen. De heer Voorbrood wordt nu als getuige gehoord. Deze verklaart, zooals reeds uit de vorige zitting be kend, dat hU in 1923 verdachte had ingelicht over de beveiliging van de bewuste cirkelzaag. Hieraan was door verdachte voldaan. Uit de ervaringen in de prak- tUik opgedaan, blijkt nu echter, dat deze beveiliging niet voldoende is, waarom hij in den zomer van het vorige jaar opnieuw ter inspectie bij verdachte is ver schenen en hem er op gewezen heeft, dat de beveiliging gewijzigd diende to worden. Van de Arbeidsinspectie heeft verdachte daartoe eenige dagen later de teeko* ning- thuis gestuurd gekregen. Ten aanzien van het spouwmes gold hetzelfde, terwijl ook de schakelaar van den electrischen motor als drijfkracht van de bank niet onder het onmiddellUke bereik van den man stónd, die de bank bediende. Toen nu de heer Voorbrood, die nog opmerkt, dat hier van moedwilligheid van den kant van verdachte waarschijnlijk geen sprake is, in December van het vorige jaar opnieuw bij verdachte kwam, was de beveiliging nog steeds niet veranderd, zoodat proces-veibaal volgde. Zooals reeds de vorige zitting door Mr. Buiskool was verklaard, had verdachte gemeend, dat hij op zoo'n mar nier wel aan den gang kon blUven. De ambtenaar van het OM. acht het ten laste geleg de wettig en overtuigend bewezen en waar hier toch de uiterste clementie mot verdachte is betracht, meent hU tegen dezen een boete van f 10 te moeten vragen, te vervangen door 10 dagen hechtenis. Aan de hand van verschillende artikelen in de Vei ligheidswet meent Mr. Bulskool to moeten concludeeren, dat de verandering van een eenmaal gestelde eisch ter beveiliging tegen arbeidsongolukken, niet tot de be voegdheid van een controleur der Arbeidsinspectie be hoort. Zelfs niet tot de bevoegdheid van het districts hoofd, laat staan dus tot die van een meer onderge schikten ambtenaar. Bovendien is bij art. 18 van eer dergenoemde wet bepaald, dat geenerlei verplichting is opgelegd, om aan den eisch te voldoen, zoolang nog hooger beroep is ingesteld. En tenslotte is de opdracht tot verandering van de [beveiliging niet schriftelijk ver strekt, daar toch bezwaarlijk de gezonden teekening van. Hij glimlachte bij die gedachte. Neen, hij was niet bang voor Tudor. „Monsieur is in een goed humeur," prevelde Victor. „O ja, bUzonder, mon Vieux!" lachte Piers. „C'est blen! En moet monsieur den anderen brief niet lezen? Maar, neen neen! Zijn stem klonk openlijk ironisch. Het was hem niet ontgaan, dat de brief, dien Piers gelezen had, ongemerkt in een binnenzak verdwenen was. „Van wie is die andere brief?" vroeg Piers. „O, ik zie het al. Niets van beteekenis. Zij moet maar tot na het diner wachten!" Ina Rose zou zich niet gevleid gevoeld hebben, als zij de woorden gehoord had. De jonge dame bedankte hem voor den waaier, dien hij haar uit Parijs gezonden, had, vertelde eenige laatste nieuwtjes, zeide dat het I thans, nu de vorst een eind gemaakt had aan de jacht- partyen, vervelend werd in Wardenhurst en dat zU Piers ln zijn ballingschap begon te benUden. Haar va der dacht erover een paar weken met haar naar Men- tone te gaan. Maar zij wist niet of zU het doen zou. Wat dacht Piers ervan? Toen Piers den brief eindelijk las, glimlachte hij bij die woorden een glimlach, die alles behalve prettig was om te zien. HU ging juist met Crowther naar het Casino. De laatste was zUn jas gaan halen en bij 'had het wachten gebruikt om Ina's brief te lezen. HU glimlachte nog bU dien open brief, toen Crowther zich weer bU hem voegde,, maar hU vouwde den brief dadelUk op en samen gingen zU naar buiten. „Heb je geluk gehad aan den speeltafel?" vroeg Crow ther. „Neen. Ten slotte heb Ik wel gewonnen, maar het Noodlot heeft in den vorm van een gepoederde en opge dirkte vrouw de winst weggegrist, vóór ik de kans daar toe kreeg. Een slecht voorteeken, niet?" „Ik hoop van niet." Er klonk iets woest in Piers' lach. „Maar het zal niet meer gebeuren," zeide hU. ZU gingen het volle Casino binnen. Eefl vrouw met een knap, maar gemeen gezicht, drong zich tegen Piers aan en zeide enkele woorden in het ransch tegen hem. Maar hU keek haar met koninklijken minachting aan en liep haar voorbU. Zij drongen door tot de tafel, waaraan Piers den vo- rigen avond zyn geluk beproefd had, en vonden ten slotte een plaats. „Jy zet!" zeide Crowther. „Ik geloof in je geluk!" Piers lachte. Hij zette vyf francs op de vijf en ver loor; verdubbelde zyn inzet en verolor weer; verdrie dubbelde zijn Inzet en verloor opnieuw. „Lat wordt ernstig," zeide Crowther.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 5