r
GEESTELIJK LEVEN.
IJzeren Grendelen.
KANTONGERECHT
SCHAGEN.
Tweede Blad.
Sjiircsal
Zaterdag 23 Maart 1929.
72ste Jaargang. No. 8430.
Wacht niet langer!
Juist de rheumatiek
moet direct bij de eerste
verschijnselen bestre
den worden; anders
wordt zij zoo lang U
leeft. Uw kwelgeest 1
Het beste is dtrect inwrijven mei
BIJ epolhtktr* cd drogiilca verkrijgbaar.
is de tijd van den oogst voor de kerken. Bui
ten is alles nog even dor en doodsch, de landerijen
zien er uit of ze nooit meer groen zullen worden, als
een massieve ijslaag zit de vorst nog in den grond.
Maar in de kerken wordt met blij gejuich de oogst
binnen gehaald, daar wordt gesproken van levens
vernieuwing door de jonge krachten, welke zich
aan die kerken zullen wijden.
We leven in de periode der aanneming en bevesti
ging van nieuwe lidmaten. De kranten vermelden
het ons in hunne opgaven van preekbeurten.
Dit bracht mij op de gedachte om daarover eens
iets te schrijven.
Daar is een tijd geweest, dat nagenoeg iedereen,
op een zekeren leeftijd gekomen, zich aansloot bij
een kerkgenootschap en dan gewoonlijk bij dat,
waartoe zijne ouders behoorden.
Bij de roomschen is dit in hoofdzaak nóg zoo. Daar
wordt men reeds op zeer jeugdigen leeftijd als lid
der kerk aangenomen en dientengevolge is de kans
van niet-toetreden tot die kerk zeer gering. Een kind
van een jaar of tien komt nog niet tot ernstig na
denken en is geneigd om alles wat hem geleerd
wordt, aan te nemen. Als het gaat om hare men-
schen bij elkaar te houden in het kerkverband en
wanneer vóór alles op het aantal wordt gelet, dan
is de roomsche kerk alle andere kerken te slim af
en dan is het heel juist van haar gezien om zoo jong
mogelijk de kinderen de leer in te prenten en hen
zoo spoedig mogelijk als leden op te nemen.
Maar niemand zal dan ook kunnen zeggen, dat die
tallooze kinderen, die jaar op jaar met groote plech
tigheid hun eerste communie doen, daarmede te
kennen geven, dat zij uit eigen drang, uit overtuiging
roomsche kerkleden worden I
Anders is het, in ieder geval anders behoort
het te zijn bij de protestanten.
En nu wijs ik er al terstond op als op een ver
blijdend verschijnsel, dat de tijd, waarvan ik zoo
even sprak, de tijd dus, toen bijna ieder die uit pro-
testantsche ouders geboren werd, lid werd van een
kerk, voorbij is.
Zeer vele jonge menschen doen dit niet meer.
Sommigen betreuren dit. Zij beschouwen het als
een gebrek aan ernst, een afwezigheid van zin voor
vroomheid. Ze zien met eenige bezorgdheid de toe
komst der kerken tegemoet. Waar moet het met
die kerken heen, wanneer de jonge menschen zich
niet meer geregeld laten aannemen?
Nu geef ik gaarne toe, dat zeer dikwijls de wei
nige belangstelling voor de kerk een gevolg is van
groote oppervlakkigheid en van betreurenswaardige
onverschilligheid soms. Maar als deze oppervlakkig
heid en deze onverschilligheid bestaan, waarom zou
dan de kerk prijs stellen op hunne toetreding?
De waarde van ,de kerk, haar beteekenis en in
vloed hangt toch niet af van het aantal, maar van
het gehalte van de gezindheid harer leden.
Daarom acht ik het een verblijdend verschijn-
c*el, dat wij tegenwoordig niet meer althans in vrij
zinnige gemeenten de vaste gewoonte kennen dat
ieder lid der kerk wordt.
Nu is er tenminste een veel grootere kans dat zij
Terwille der waarheid moet ik hier, helaas, wij
zen op iets, dat elk eerlijk mensch moet hinderen.
Daar zijn gemeenten, waar door de houding der
kerkelijke autoriteiten onbewust de huichelarij in
de hand wordt gewerkt. Zij maken b.v. de bepaling
dat alléén leden der kerk landerijen, aan de kerk
toebehoorende, kunnen huren. Het gevolg is dat ve
len, die niets voor de kerk gevoelen, en geen spoor
van belangstelling toonen, tegen hun zin de catechi
satie bezoeken om daarna lid te worden. Zij worden
doode leden en zij werken mede aan de verlamming
van den zedelijken invloed welke de kerk zou kun
nen uitoefenen. En het is een in hooge mate erger
lijk schouwspel, wanneer jonge menschen met de
gedachte, dat, zoodra ze eenmaal bevestigd zijn zë
aan de kerk den rug zullen toekeeren, neerzitten
in het uur der bevestiging, luisterend naar het woord
dat hen wordt toegesproken.
Met is niemand kwalijk te nemen, wanneer hij
En dan komt mijn kerk, de kerk waarvan ik droom
en die zal prediken de rijke -levensvolheid, de glorie
van den mehsch, de kerk welke geen priesters meer
zal kennen, omdat zij in alle menschen dén priester
eert in dien zin, dat zij in iederen mensch een we
zen ziet, dat rechtstreeks, zonder bemiddeling in
aanraking komt met God, d.i. met den oppersten
geest die de wereld leidt en beheerscht.
Dat deze kerk eenmaal komen zal, leert mij de
menschheidsgeschiedenis.
In beginsel i s zij er reds. Zij is immers d&itr, waar
de menschen boven alle leerverschillen, boven alle
geloofsonderscheidingcn de eenheid der menschheid
reeds thans belijden, waar het bewustzijn van broe
derschap is gaan leven, waar de alles te boven gaan
de waarde der persoonlijkheid wordt erkend.
De denkende lezer zal nu begrijpen, hoe ik sta te
genover de toetreding tot de kerk in onze dagen.
Zij heeft voor mij voor alles de beteekenis van een
getuigenis.
Wie toetreedt legt de getuigenis af dat hij een
geestelijk wezen is, dat hij mee wil helpen het gees
telijk leven te bevorderen om daardoor zich-zelf en
zijne medemenschen hooger op te voeren. Hij doet
dit met de meer of minder sterke overtuiging dat dit
bevorderen van het geestelijk leven rijke beloften
in zich sluit. Vooral ook hierom, dat het geestelijk
leven leidt tot levensverdieping en den mensch leert
de hoogste waarheid te zoeken in zich zelf en in
zichzelf ervaart hij onder meer dat er één ding is,
dat den mensch boven alles adelt, n.1. de liefde.
Daarom is er altijd die wonderbare eerbied voor den
Christus, in wien de menschheid nog altijd de vol
komen liefde belichaamd ziet.
Nu kan de opmerking worden gemaakt dat iemand,
die aan dit doel in allen ernst en in jong enthou
siasme wil medewerken daartoe niet tot een kerk
behoeft toe te treden. Deze opmerking heeft recht
van bestaan. Inderdaad kan men gelijk inderdaad
ook geschiedt dit doel buiten elke kerk om die
niets voor de kerk gevoelt. Bij vele jonge menschen,
~v,«„nn7 nrnrfwir** nen- Hoe menig schrijver, hoe menig spreker is hier-
ïs dit waarschijnlijk het gevolg van de omgeving, bewijs!
waarin zij opgroeien. En de menschen zijn nu een-:
i v-iT «i, a0„ Maar nu denk ik in t bijzonder aan onze dorpen,
maal verschillend ook. Men kan toch moeilijk den1
x. m Daar is van oudsher de kerk het middelpunt ge-
eisch stellen dat men juist iets voor de kerk moet,
ux i -x, weest, waarheen zich de menschen richtten om voed-
gevoelen! Er is echter een andere eisch, welke men
ii sel voor hun geest. En juist daar in het bijzonder
stellen mètg en móet. Deze eisch is eerlijkheid.
rs i mi x .„v. „«V. vu zal de kerk 200 ontzaglijk veel nog kunnen worden,
a En wie eerlijk is, sluit zich niet aan bij een genoot- x i
i wanneer zij van haar groote taak zich bewust werd.
schap, waarvan hij de waarde en beteekenis ontkent!
x Wanneer zij werd de vereeniging van menschen,
Ik sluit dus in geenen deele mijn oogen voor het
v f ii x k „,„0) die een sterk, innerlijk leven willen brengen;: wan-
onwaarachtige, hetwelk ongetwijfeld nog bestaat ten
x.x v m* a i.„„l. neer Z1J w®rd een genootschap, dat waarachtig wil
opzichte van het lid-worden eener kerk.
streven naar de prediking van het rein-mensche-
Maar ik constateer daarnevens met voldoening i v. j x *x x
+OQ Hjke liefdesbeginsel, een genootschap dat durft te
dat nu niet iedereen langer per se lid wordt, de toe-
x vi. v A* v vu ii Predikei1 dit beginsel in zijn volle consequentie, dan
treding bij hen, die zich bij een kerk aansluiten meerv
,b ,J J ,zou daarvan kunnen uitgaan een onberekenbaar
beteekenis heeft gekregen en meer het karakter ver- grooj.0 Z0gen
krijgt van een vrijwillige ernstige' daadl
Het is een schrede verder op den weg der waar
heid.
Met deze overtuiging als ondergrond wil ik over
liet lid-worden eener kerk iets schrijven.
Zelf ben ik ook lidmaat en ik heb mijn persoonlijke
opvatting over de kerk en hare bestemming. Zij is
voor mij een genootschap, dat zich ten doel moet j
stellen het geestelijk leven onder de menschen zoo
alzijdig en zoo krachtig mogelijk te bevorderen. i
Haar taak is naar mijne meening niet een be- kerkyerband laten opnemen gedragen door de ge-
paalde leer te verkondigen als eenige waarheid, dat de waarde hebben erkend van de gees-
geldend voor alle tijden en alle geslachten. Zij beeft JelIJke s menschen bestaan en dat zij naar
hlinnn lrvnonrnr. vthiIoti tyv nHnTTfnvlrnv. aw. X 1
Dan zou de kerk worden een louterende kracht
in de wereld.
Nu zegge men niet: ja, maar dat 1 s de kerk niet
Want dan antwoord ik dan moet zij het worden
ofverdwijnen.
Welnu: in dit licht zie ik de aanneming en beves
tiging. En dan wordt het mij iets heel moois!
Dan zie ik in de nieuwe leden bij voorkeur jonge
menschen, die met hun frisch idealisme zich in het
Dan zie ik die nieuwe leden als jonge, overtuigde
strijders voor den triomf van wat waar is en schoon
en goed en in hunne oogen fonkelt iets van een
heilig willen en een moedig durven.
Er is iets heerlijks in, te denken dat er jonge men
schen zijn, die uit volle overtuiging, zonder bijoog
merken. terwijl ze staan aan den ingang des levens,
openlijk belijden: wij willen zijn menschen die méér
verlangen dan alleen voor onszelf te leven, in ons
is opgestaan de liefde, welke ons drijven zal de we
reld in, om den menschen te brengen de blijde bood
schap van het nieuwe leven, dat de oude aarde wil
verjongen, louteren, bezielen.
Het ie ontroerend te kunnen denken, dat in jonge
harten de drang geboren is om mede te helpen de we
reld te verlossen van de daemonen der liefdeloosheid,
der leugen, der ongerechtigheid.
En in gedachten roepen wij dien jongen menschen
toe: hebt den moed om trouw te blijven aan wat in
een plechtig oogenblik in uw bewogen gemoed aan
zuivere voornemens ontbloeide.
ASTOR.
te prediken dat de mensch heeft te zoeken naar
hunne krachten willen medewerken om juist die
innerlijke, geestelijke waarden; zij heeft te bevor- Z1J 6 6 e ï)ön on 8 en'
deren den groei der persoonlijkheid.
De ideaalkerk voor mij zou zijn eene vereeniging
van menschen, die streven naar de grootst-mogelijke
ontplooiing der geestelijke gaven, een vereeniging,
welke zéér diep doordrongen is van de veel misken
de waarheid, uitgesproken in het overbekende evan
geliewoord: wat baat het den mensch zoo hij de
heele wereld wint en schade lijdt aan zijn
ziel?
Zoo ver is het nog niet! Bij zeer velen is het nog
altijd de leer (en liefst een oude, een héél oudel)
welke de hoofdzaak is.
Ik ben echter van weinig dingen zóó vast over
die toetreden, dit doen met bewustheid, wetend al- tuigd dan hiervan, dat alle kerken, die op dit leer-
thans in hoofdzaak, waarom zij het doen. standpunt staan, gedoemd zijn te verdwijnen.
Engros bü J. F. LIESHOUT en G. KUYPEB,
Alkmaar.
FEUILLETON merkte ik, dat hij gedronken had, en na dien begreep
ik vele dingen. Ik meen te weten wat je van hem
zeggen zal, als Je dit leest. Het lijkt zoo cru geschreven.
Maar hij was niet slecht Plers. Hij had die eene fatale
zwakheid, maar hij hield van mij en waa bijna altijd
goed voor me."
Naar het Engelsch
van
ETHEL M. DELL.
25.
HOOFDSTUK XXHL
EEN VRIENDENRAAD.
Toen Piers zich dien avond ging verkleeden, vond hij
twee brieven op zijn tafel liggen.
Vlctor, die druk bezig was zijn kleeren uit te leggen
wierp een ondeugenden blik over zijn schouder, toen
zijn jonge meester erop afsprong; dan ging hij met een
ophalen van zijn schouders weer aan het werk, terwijl
hij in zichzelf glimlachte.
Beide brieven waren door een vrouwehand geschre
ven, maar Piers greep dengene, dien hij het liefst wilde
lezen, Zijn handen beefden eenlgszlns, toen hij hem
opende, maar hij zag zijn voornaam en gaf een zucht
van verlichting.
„Beste Piers", zoo luidde de duidelijke en met
vaste hand geschreven brief „Ik heb me meermalen
afgevraagd of ik zoowel boos als bedroefd moest zijn
over dien brief van jou. HU was brutaal, niet? Maar
ik wist heel goed, dat het niet in je bedoeling lag mij
pijn te doen ,toen je hem schreef. Maar Piers, je
dwingt me je nogmaals te zeggen wat ik je reeds eer
der gezegd heb. Er moet hier een einde aan komen. Je
zegt, dat je geen jongen bent, dus zal ik je niet als een
jongen behandelen. Maar JU moet mU dan ook gelooven,
als ik je zeg, dat ik nooit hertrouwen zal.
„Ik wil heel eerlijk tegenover je zUn; je moet dan ook
niet gelooven, dat mijn tweejarig huwelyksleven idyl
lisch geweest is. Dat is het niet geweest. De man, met
wien ik getrouwd was, was een mislukking, maar ik
had hem lief, en omdat ik hem liefhad, heb ik hem
naar het einde der wereld gevolgd. WU zUn twee jaar
geëngageerd geweest. MUn vader was ertegen; maar hy
stierf, en toen bleef ik alleen achter; dus volgde ik
Eric, dien ik ln geen anderhalf jaar gezien had, naar
Australië. We trouwden ln Sydney. HU had toen werk
op een scheepsbureau, maar wist het niet te houden.
In den beginne wist ik niet waarom. Ik was jong en
had alüjd een beschut loven geleid. Op een nacht
I Piers' tanden beten plotseling en woest in zUn on
derlip; maar hp las zonder een verder teeken van ver-
ontwaardiging grimmig verder.
„Herinner je je nog, hoe ik je er eens tegen gewaar
schuwd heb je zelfbeheersching niet te verliezen?" (Het
handschrift was hier niet zoo vast meer; de letters le
ken gehaast, alsof de schrijfster zenuwachtig geworden
was.) „Ik voelde, dat ik dat doen moest, want ik had
daardoor een mannenleven totaal ten gronde zien gaan,
Ik weet, dat hU een der velen was, die dagelijks onder
gaan, maar de tragedie betrof mU van zoo nabij. Ik
heb nooit de vreeselijke herinneringen eraan van mU
af kunnen zetten. HU was uiterlUk een man met een
sterken wil, maar die gewoonte was sterker, ofschoon
hij ertegen vocht en vocht. Wanneer het hem niet ge
lukte, scheen (hij alles te verliezen zelfrespect, zelf
beheersching, wilskracht alles. Maar wanneer de dae-
mon hem verliet, had hij altUd zoo bitter, zoo bitter be
rouw. Ik had een beetje geld, genoeg om van te leven
HU drong er bU mU nog steeds op aan hem te verlaten,
naar Engeland terug te gaan en daar veilig te leven.
Alsof ik zoo iets had kunnen doen! En zoo streden en
worstelden wij voort tot hU in een vreeselUken nacht
met een delirium thuis kwam. Ik kan daar jou geen
beschrijving van geven. Ik wil niet, dat JU weet hoe het
was. Ik heb hem verpleegd, maar het was vreeselijk.
Hij wist niet altUd wat hU deed. Soms was hU wild."
Plotseling liep een druppel bloed over Piers' kin; hU
nam zyn zakdoek en veegde dien, steeds doorlezend, af.
„HU is erdoor gekomen maar het heeft hem gebro
ken. HU wist wij beiden wisten, dat alles hopeloos
verloren was. We probeerden een rijd lang onze oogen
voor het feit te sluiten, maar het bleef. En toen ver
telde hU mij plotseling op een dag, dat hU een betrek
king in het binnenland kon krijgen en dat hij daarheen
ging. Ik kon hem niet tegenhouden. Ik kon zelfs niet
met hem medegaan. En zoo voor het eerst na ons
huueiUk namen we afscheid. HU 'beloofde terug te
zuiieu j.omen voor de gebuurte van het kind. Maar
dat gebeurde, was h'j dood, vermoord tydens een
dronkeinansiuzie. Het was precies, wat ik altUd ge
vreesd had de tragedie, die ons van den beginne af
bedreigd had. Piers, dat is alles. Ik heb het heel slecht
verteld. Maar ik voel, dat jij weten moest hoe mijn ro
man geëindigd is en hoe onmogelijk het is, dat ik ooit
een tweeden beginnen zou. Het beeft mijn hart niet ge
broken. Daarvoor is het niet plotseling genoeg gebeurd
En nu hij er niet meer is, begrUp ik, dat het zoo [het
beste geweest is. Maar de manier, waarop bij gestorven
Is dat blijft het vreeselijkste. Ik heb je al verteld van
myn dochtertje, hoe zü blind geboren en vyf jaar ge
leden gestorven is.
„En nu ken je mUn tragische geschiedenis van het
begin tot het einde. Liefde is iets onverklaarbaars. We
volgen onze Instincten, verm'oed ik. Maar het leidt ons
soms langs paden, die wü niet tweemaal zouden kun
nen afreizen. Bestaan is een smart, der desillusie, om
een geliefden afgod in het stof te zien liggen? Dit is
een zelfzuchtig gezichtspunt, dat weet ik; maar ik wil,
dat jU beseft, dat je je vergist. Beste Piers, het spUt
me vreeselUk, dat dit alles gebeurd is. Neen, boos, ben
ik heelemaal niet; ik kan niet boos zUn. Het is zoo'n
moellUke wereld om in te leven en er zUn vele invloe
den aan het werk. Maar je moet heusch dezen- wensch
vergeten. Ik ben te oud, heb te veel ondervonden, ben
te wereldwUs, te prozaïsch voor jou in alle opzichten
Je moet trouwen met een meisje, dat nog nooit heeft
liefgehad. Je moet het eerste en beste van een meisjes-
hart hebben. Je moet den Waren Roman hebben.
„Dat, Plers, zal altUd de wensch en de bede zUn van
Je toegenegen vriendin
AVERY."
Piers' handen waren nu vast genoeg. Er was iets
langzaams en fatalistisch in de wijze, waarop hU den
brief dichtvouwde. HU keek er van op met donkere
oogen, die strak voor zich uitstaarden, als zagen zy een
visioen.
„U zult te laat zU'n, monsieur Pierre," zeide Victor
zacht naast hem.
,Wat?" Piers keek hem met zU'n droomerige oogen
aan en begon dan plotseling te lachen en strekte zyn
armen uit als iemand, die wakker wordt. „Allo, oude
grappenmaker! Laten we dan gauw opschieten!"
En onder het aankleeden bedacht Piers, dat er in
den brief, dien hU pas gelezen had, in het geheel geen
melding gemaakt werd van Tudor. Hij keek even ern
stig bij die gedachte. Had zij met opzet het onderwerp
vermeden? Ln zoo ja Maar dan verhelderde zUn ge
zicht weer. Neen, daarvoor had zU zich te openhartig
geuit. Zij had er eenvoudig niet over gesproken, omdat
zij het onbelangrUk vond. De groote quaestie lag tus-
schen hein zelf en haar. Daar was hU volkomen zeker
Zitting van Donderdag 21 Maart 1929.
STRAATSCHENDERIJ.
De gemeente Warmenhuizen begint reeds een zekere
reputatie te krijgen bij de iheeren rechters in verband
met de straatschenderijen, die daar nog al eens ge
pleegd worden.
Ook nu weer moesten een viertal bengels uit „War-
metuut" voor de groene tafel verschijnen, om hun uit
gehaalde kwajongensstreken op te biechten. Met het
oog op hun jeugdigen leeftijd wordt de zaak met go-
sloten deuren behandeld.
De uitspraak luidt als volgt: tegen Pieter Gr., J. W.
en F. B. ieder f 7 boete of 1 week tuchtschool. Willem
W. wordt met het oog op zUn al te jeugdigen leeftijd
zonder straf aan zUn ouders teruggegeven.
IN OVERTREDING BIJ DE VEILIGHEIDSWE7T.
Wjordt voortgezet de zaak tegen den 65-jarigen tim
merman J. de Gr. te Anna Paulowna, die de vorige
maal reeds terecht stond terzake van het in zijn timmer
manswerkplaats aanwezig hebben) van een cirkelzaag*
bank met, volgens den technlschen, ambtenaar bij de
Arbeidsinspectie, den heer Voorbrood,, onvoldoende
beveiliging tegen ongelukken.
Ook nu weer treedt voor verdachte als gemachtigde
op Mr. J. A. E. Buiskool te Schagen.
De heer Voorbrood wordt nu als getuige gehoord.
Deze verklaart, zooals reeds uit de vorige zitting be
kend, dat hU in 1923 verdachte had ingelicht over de
beveiliging van de bewuste cirkelzaag. Hieraan was
door verdachte voldaan. Uit de ervaringen in de prak-
tUik opgedaan, blijkt nu echter, dat deze beveiliging
niet voldoende is, waarom hij in den zomer van het
vorige jaar opnieuw ter inspectie bij verdachte is ver
schenen en hem er op gewezen heeft, dat de beveiliging
gewijzigd diende to worden. Van de Arbeidsinspectie
heeft verdachte daartoe eenige dagen later de teeko*
ning- thuis gestuurd gekregen. Ten aanzien van het
spouwmes gold hetzelfde, terwijl ook de schakelaar van
den electrischen motor als drijfkracht van de bank niet
onder het onmiddellUke bereik van den man stónd,
die de bank bediende. Toen nu de heer Voorbrood, die
nog opmerkt, dat hier van moedwilligheid van den
kant van verdachte waarschijnlijk geen sprake is, in
December van het vorige jaar opnieuw bij verdachte
kwam, was de beveiliging nog steeds niet veranderd,
zoodat proces-veibaal volgde.
Zooals reeds de vorige zitting door Mr. Buiskool was
verklaard, had verdachte gemeend, dat hij op zoo'n mar
nier wel aan den gang kon blUven.
De ambtenaar van het OM. acht het ten laste geleg
de wettig en overtuigend bewezen en waar hier toch
de uiterste clementie mot verdachte is betracht, meent
hU tegen dezen een boete van f 10 te moeten vragen,
te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Aan de hand van verschillende artikelen in de Vei
ligheidswet meent Mr. Bulskool to moeten concludeeren,
dat de verandering van een eenmaal gestelde eisch ter
beveiliging tegen arbeidsongolukken, niet tot de be
voegdheid van een controleur der Arbeidsinspectie be
hoort. Zelfs niet tot de bevoegdheid van het districts
hoofd, laat staan dus tot die van een meer onderge
schikten ambtenaar. Bovendien is bij art. 18 van eer
dergenoemde wet bepaald, dat geenerlei verplichting is
opgelegd, om aan den eisch te voldoen, zoolang nog
hooger beroep is ingesteld. En tenslotte is de opdracht
tot verandering van de [beveiliging niet schriftelijk ver
strekt, daar toch bezwaarlijk de gezonden teekening
van. Hij glimlachte bij die gedachte. Neen, hij was niet
bang voor Tudor.
„Monsieur is in een goed humeur," prevelde Victor.
„O ja, bUzonder, mon Vieux!" lachte Piers.
„C'est blen! En moet monsieur den anderen brief niet
lezen? Maar, neen neen!
Zijn stem klonk openlijk ironisch. Het was hem niet
ontgaan, dat de brief, dien Piers gelezen had, ongemerkt
in een binnenzak verdwenen was.
„Van wie is die andere brief?" vroeg Piers. „O, ik zie
het al. Niets van beteekenis. Zij moet maar tot na het
diner wachten!"
Ina Rose zou zich niet gevleid gevoeld hebben, als
zij de woorden gehoord had. De jonge dame bedankte
hem voor den waaier, dien hij haar uit Parijs gezonden,
had, vertelde eenige laatste nieuwtjes, zeide dat het
I thans, nu de vorst een eind gemaakt had aan de jacht-
partyen, vervelend werd in Wardenhurst en dat zU
Piers ln zijn ballingschap begon te benUden. Haar va
der dacht erover een paar weken met haar naar Men-
tone te gaan. Maar zij wist niet of zU het doen zou.
Wat dacht Piers ervan?
Toen Piers den brief eindelijk las, glimlachte hij bij
die woorden een glimlach, die alles behalve prettig
was om te zien. HU ging juist met Crowther naar het
Casino. De laatste was zUn jas gaan halen en bij 'had
het wachten gebruikt om Ina's brief te lezen.
HU glimlachte nog bU dien open brief, toen Crowther
zich weer bU hem voegde,, maar hU vouwde den brief
dadelUk op en samen gingen zU naar buiten.
„Heb je geluk gehad aan den speeltafel?" vroeg Crow
ther.
„Neen. Ten slotte heb Ik wel gewonnen, maar het
Noodlot heeft in den vorm van een gepoederde en opge
dirkte vrouw de winst weggegrist, vóór ik de kans daar
toe kreeg. Een slecht voorteeken, niet?"
„Ik hoop van niet."
Er klonk iets woest in Piers' lach. „Maar het zal niet
meer gebeuren," zeide hU.
ZU gingen het volle Casino binnen. Eefl vrouw met
een knap, maar gemeen gezicht, drong zich tegen Piers
aan en zeide enkele woorden in het ransch tegen hem.
Maar hU keek haar met koninklijken minachting aan
en liep haar voorbU.
Zij drongen door tot de tafel, waaraan Piers den vo-
rigen avond zyn geluk beproefd had, en vonden ten
slotte een plaats.
„Jy zet!" zeide Crowther. „Ik geloof in je geluk!"
Piers lachte. Hij zette vyf francs op de vijf en ver
loor; verdubbelde zyn inzet en verolor weer; verdrie
dubbelde zijn Inzet en verloor opnieuw.
„Lat wordt ernstig," zeide Crowther.