1
Onze bekende Dahlia's.
GEESTELIJK LEVEN.
IJzeren Grendelen.
se» Ziekenverpleging.
Derde Blad.
ie
KWEEKEfiiJ „SURSÜM CORDA" TE SCHOORL,
ril '2
de boi
BHEE
J.
,ar, vaj.
nd
Zaterdag 6 April 1929
72ste Jaargang. No. 8437.
WINKEL.
Woensdag-avond vergaderde de Voreenllging voor Zle-
Merj kenhuisverpleging ten huize van den heer D. A. de
alle t Bruijn. De opkomst was niet groot, doch grooter dan
de vorige maal.
eereul T>e voorzitter opent met een welkomst woord de ver-
i gadering en hoewel spreker gaarne een grooter bezoek
niei had gezien, meent spreker ln het weinige bezoek toch
eeni bewijs van vertrouwen, te mogen zien voor het be
stuur,
De notulen der vorige vergadering, worden daarna
door den secretaris gelezen en onder dankzegging goedr
hebl
mer-]j
rie-wi
zagen
3n ho|«ekeurd-
steil
ist
ren*
kar-ti
uw we
i
e do
>or 0!
eeniglng, het alleen te doen, doch wel gemeenschappelijk.
De firma Keetman en Schoorl is bereid een van zijn
wagens in te richten, het brengt belangrijke kosten,
mede en het gebruik is niet van dien aard, dat de onder
nemer het kan doen. De kosten bedragen f 250. De ver-
eeniging heeft er ook groot belang bij, dat ernstige
zieken goed worden) veroverd. Onze vereeniging zou het
niet alleen kunnen doen, wel met medewerking van
anderen, en dan zou de vereeniging f 100 willen bij
dragen. Het offer is wel groot, doch het belang is ook
groot. Aan deze bijdrage zou zijn te verbinden, dat over
dezen wagen gedurende vijf jaren de beschikking open
staat voor patiënten in deze gemeente.
iï>e heer J. Leijen vraagt een nadere uiteenzetting.
De voorzitter deelt mede, dat de inrichting zoo goed
mogelijk wordt voorbereid en niet alleen de auto, doch
ook de aanschaffing van een brancard. De brancard
moet met den patiënt achter ln de auto geschoven kun
nen worden en zoodanig bevestigd, dat schudden of
schokken uitgesloten Is
De heer Keetman deelt mede, dat het de bedoeling
Is mogelijk te maken een patiënt met de brancard achter
ln de auto te zetten, terwijl nog plaats is voor twee ge
leiders.
De vooraiter merkt op, dat de ondernemer er ook
in andere gemeenten gebruik van mag maken.
De heer L. Smak acht het eenvoudiger, dat Keetman
aan de gemeente subsidie vraagt. Nu zal de gemeente
om f 100 gevraagd worden en die gaat naar Keetman.
Eenvoudiger ish et als Keetman rechtstreeks vraagt.
De voorzitter zegt dat aan de gemeente subsidie wordt
gevraagd, omdat er te kort op de exploitatie is, en als
het bedrag wordt bestemd voor het doel der vereeniging,
zal de gemeente daar niet naar vragen. Feitelijk moet
de bijdrage worden! bezien als een" vergoeding van f 20
gedurende 5 jaren.
Dr. Bosch vraagt of er van vrijwillige bijdragen niets
verwacht wordt.
De voorzitter zag het liever aan de vereeniging gehou
den.
De heer G. Kamp vraagt of de financiën toelaten,
dit jaar die uitgave te doen.
Dè voorzitter verwacht van wel.
Het bestuursvoorstel om bijdrage te verleenen, wordt
aangenomen.
De rondvraag levert niets op.
Met een woord van dank voorde opkomst enl met de
besto wenschea voor de vereeniging, sluit de voorzitter
de vergadering.
Ingekomen is een schrijven van een soortgelijke ver
eeniging met verzoek een regeling te ondersteunen
waarbij het mogelijk zal zijn, leden die overkomen uit
andere vereenigingen, met alle rechten over te nemen.
Het bestuur heeft dit schrijven behandeld en "stelt
voor, mede te werken aan de totstandkoming van een
zoodanige federatie.
Het bestuur is reeds zoover gegaan dat personen die
uit andere gemeenten overkomen en kunnen aantoonen
dat zij lid geweest zijn in hun vorige woonplaats, wor
den overgenomen.
De voorzitter deelt voorts mede, dat het bestuur
machtiging vraagt om zich tot den! gemeenteraad te
wenden, om een subsidie van f 100, gezien het terug
loop en onzer financiën. Het bestaan dezer vereeniging
heeft voor de gemeente belangrijke voordeelen en
spreker verwacht dat een verzoek om subsidié, teneinde
in dezelfde richting voort te kunnen gaan, wel een goed
onthaal zal vinden,
Wel laten onze regelmenten een naheffing toe, doch
het bestuur acht dit niet gewenscht, doch zou de Raad
op het adres afwijzend beschikken!. dan zal een. nahef
fing noodig zijn.
Daarna wordt door den secretaris het Jaarverslag
uitgebracht. Het ledental bedroeg op 1 Jan. 1928 1104,
vermeerderde met 81 en evrminderde met 77, zoodat het
aantal betalende leden nu bedraagt 1108. Het aantal
verzekerde leden bedraagt 1204.
De contributie bedroeg ook dit jaar f 0.25 per beta
lend lid en per kwartaal. De heer K. Bakker verzorgde
de inning, achterstand bestaat niet. De administratie
werd op keurige wijze verzorgd door den; heer Van Dijk.
In 1928 zijn 21 patiënten voor rekening der vereeni
ging verpleegd met totaal 355 verploegdagen, wat ba-
duidend meer waa dan vorig jaar. Voor 6 van de 21
gevallen was speciaal vervoer noodzakelijk.
De financiën zijn niet bepaald gunstig. De rekening
over 1928 sloot met een verlies van f 127.31. De con
tributies bedroegen f 1121.45;de verpleegkosten f 1030.70;
vervoerkosten f 98.60, bodeloon f 60, administratiekos
ten f 64.44.
Ook 1927 sloot met ongeveer eenzelfde resultaat, zoo
dat middelen moeten gevonden, worden om deze en toe
komstige tekorten te dekken.
Dankbaar wordt het uitvoerig verslag aanvaard.
Door de commissie voor het nazien der rekening ia
een gunstig rapport uitgebracht
Uit dit rapport blijkt dat het bezit der Vereeniging 1
bij de. Coöp. Spaarbank bedraagt f 511.32.
Overeenkomstig het voorstel der Commissie wordt bo-
sloten den penningmeester te dechargeeren. De oom-1
missie wordt bedankt. De rekening-commissie bestond
uit de heeren G. Stuij, K. Groen en A, de Ridder. j
De commissie voor het nazien der rekening 1929,
wordt samengesteld als volgt, nl twee leden der oudé
commissie en één nieuw lid, de heeren G. Stuij, A. de
Ridder en K. Bart Allen verklaren dde benoeming aan,
te nemen.
De aftredende bestuursleden, Zuster C. van Duijven- j
bode, mevr. Stuij en de heeren H. B. Lenghaus en W. i
Keetman worden herkozen en nemenl hun benoeming
aan.
De voorzitter deelt mede, dat er nog een vraagstuk
is en wel het volgende. Het Witte Kruis is er reeds
■mee bezig en wel dit, pogingen aan te wenden, om tot
eeni auto te komen, geschikt voor zlekenvervoer, vooral
voor ernstige zieken. Het is bezwaarlijk voor de ver-
VA
uffe
ei w
Er zijn mij enkele brieven gezonden, waarvan een
paar betrekking hebben op mijn laatste artikel. Ook
een predikant richtte zich tot mij: ds. A. J. P. Boeke
uit Schoorl, die het verzoek deed aan een door hem
geschreven brochure: „Wat is 'n kerk?" een artikel te
wijden. Ik zal aan dit verzoek gaarne voldoen en
dan tevens een brief van P. G. te St. M. behandelen.
Maar dit gebeurt pas een volgende keer. Ik ben n.1.
van oordeel dat een ander, die mij schreef, het recht
heeft om het eerst aan de beurt te komen.
Die andere is een Zuiderzeewerker, van wien ik
een zeer sympathiek schrijven ontving. Al terstond
trof mij het opschrift: „Beste vriend Astor" schreef
hij. Is dat niet buitengewoon aardig? Ik ken den
man niet, hij kent mij niet en toch: „beste vriend"!
Dit heeft mij in 'hooge mate goed gedaan, want ik
voel daarin sympathie voor mijn arbeid als schrij
ver van de „geestelijke levens" en bovenal voel ik
daarin vertrouwen. En het is iets heerlijks te
kunnen en te mogen bedenken dat men het vertrou
wen heeft van hen, tot wie men zich richt en die men
geestelijk iets verder tracht te brengen.
Deze Zuiderzeewerker verzoekt me om zijn brief
op te nemen en daar een antwoord aan toe te voegen.
Zijn verzoek willig ik gaarne in.
Allereerst dus zijn brief: (ik geef hem woordelijk
weer; alleen met verbetering van een paar taal- en
stijlfoutjes):
Het slot van uw geestelijk leven, getiteld „de
weinigen en de velen" aandachtig gelezen heb
bende, kan ik niét nalaten u een vraag te
stellen.
U schrijft daarvan: zij hebben alle gelooverij
den rug toegekeerd en zij voelen zich geestelijk
arm worden. Verder hebben zij geen levensbe
schouwing meer; zij drijven stuurloos op de le
venszee, hun kracht is gebroken enz. enz. Ik
heb al veel „geestelijke levens" van U aan
dachtig gelezen, maar dit schrijven trok mij
ten zeerste aan, omdat ik mijzelf als 't ware
in spiegelbeeld zag en hetzelfde ook door een
paar vrienden hoorde zeggen.
Dus u kunt aannemen, dat ik een van de ve
len ben, die het leven, dit prachtige mooie leven,
ons door de natuur geschonken, met moeite
draag.
Toch heb ik soms, terwijl ik niet blind ben
voor de schoone natuur en het wonderlijke le
ven in haar, tijden van grenzenlooze wanhoop,
niet alleen ten opzichte van de toekomst, maar
ook ten opzichte van het heden. Soms als ik
met tientallen arbeiders aan het werk ben, is
het me nochtans alsof ik alleen op de wereld
EEUlllUW^l
Naar het Engelsch
ETHEL M. DELL.
32.
„Koffie!" bromde zijn meester. „En likeuren!"
David verdween zoo snel als het decorum toeliet.
Inmiddels spande Sir Beverley al zijn krachten ln om
zijn normale houding terug te krijgen. De strijd had
hem1 geschokt, leelijk geschokt maar hij was er de man
niet naar, om toe te geven aan lichamelijke zwakheid.
Hij verzette er zich met alle krachten tegen.
Voor David terugkwam, was het hem gelukt weer
zonder hijgen adem te halen, maar zijn hand beefde nog
zichtbaar.
Er stonden twee kopjes op het blad. David talmde.
„Je kan gaan," zeide Sir Beverley.
'Davind keek hem eerbiedig vragendaan. „Is jongeheer
Piers in den tuin?" waagde hij te zeggen. „Wil ik hem
halen?"
„Neen," bitste Sir Beverley.
„Heel goed, sir." David liep terug naar de deur.
„Moet ik de koffie warm houden?" vroeg hij, toen hij
erbij was, met een smeekenden klank ln zijn stem.
Sir Beverley's gezicht werd dreigend als een donder
wolk
„Neen!" gilde hij.
David knikte gedwee en verdween.
Sir Beverley ging zitten en dronk langzaam zijn kof-
ie. Eindelijk zette hij het ledige kopje neer en staar-
e naar de gesloten deur. Na enkele oogenblikken viel
blik op een stuk van de gebroken liniaal, dat onder
de tafel lag, en weer glimlachte hij grimmig.
„Vervloekte schavuit! Hij heeft spieren!" prevelde hij.
Weer keek hij naar de deur. Waarom kwam de jonge
gek niet terug, om zijn excuses te maken? Hoe lang
was hij van plan hem nog te laten wachten?
e minuten sleepten zich voort en de stilte en leeg
de dingen zwaar in de groote kamer en om den heer
3 huizes, die met gebogen hoofd zat te wachten.
,Was bUna tien uur' toen hiJ eindelijk opstond en
geprikkeld belde.
„Kijk of je jongeheer Piers vinden kan", zeide hij te-
ff ™"d; "Hb kaa niet ver weg zijn. Kijk ln den sa
ri.,ii !n den tuin! Zeg' dat ik hem spreken wil."
d. ,i E ng doen wat hem gezegd werd en weer viel
ro«,i!,U stllte neer' Een uJd lang zat slr Beverley
verwnüv. ?aa^i^e dcur te 8tare!>. alsof hij ieder oogenblik
den. lers te zlen binnenkomen. Maar toen de
eindelijk openging, was het David weer, die ver
scheen.
„Het spijt mij, maar Ik kan jongeheer Piers nergens
vinden in het huis of in den tuin," zeide hij, recht voor
zich uit kijkend. „Ik geloof, sir, dat hij het park Inge
gaan is."
Sir Beverley snauwde iets en stuurde hem weg.
Het volgende uur bleef hij bijna roerloos in zijn stoel
zitten. Toen het elf uur sloeg, stond hij eindelijk op,
schoof het raam open en leunde eruit.
Het was een heel stille avond; het had Juni kunnen
zijn. Alleen heel in de verte ruischte heimelijk een zacht
briesje door de kale takken der olmen, die het park om
zoomden. Boven hem schenen de sterren dof achter een
zwevend mistgordijn en uit den tuin, die aan zijn voe
ten sliep, steeg een zwakke geur van viooltjes op.
Bij dien geur werd hij door een rilling overvallen;
hij bedekte zijn gezicht als was hij bang, dat een stille
wakende persoon in die slapende wereld zijn zwakheid
zien en bespotten zou. Dat bed viooltjes was vijftig jaar
geleden voor de gril van een vrouw geplant.
Vijftig jaar te voren had Sir Beverley voor datzelfde
raam staan wachten op en luisteren naar den geliefden
voetstap der vrouw, die nooit meer dit huis betreden
had. Zij hadden onaangenaamheden gehad: hij had ruw
gesproken, hij was dwaas, absurd jaloersch geweest,
want haarwonderbaarlijke schoonheid en haar bulten-
landsche charme trokken Iedereen. Maar toen hij van
een langen rit terugkwam, was hij naar binnen gegaan
met de bedoeling zijn verontschuldigingen te maken en
haar vergiffenis te vragen. Zij had hem reeds vroeger
vergiffenis geschonken. Zij had zacht en ontwijkend
spottend gelachen en de zaak als van geen belang be
schouwd. Zij zou hem nu zeker weer vergiffenis schen
ken en hem gerust stellen. Maar hij was teruggekomen
in een ledig huis alle deuren wijd open en de geliefde
weg.
Zoo had hij op haar gewacht, weigerend de waarheid
te gelooven, die zich ten slotte toch aan hem opgedron
gen had. Zoo wachtte hij nu op zijn en haar kleinzoon
den jongen met haar schoonheid, haar charme, haar
hartstochtelijk temperament. En weer wachtte hij ver
geefs.
Piers was heengegaan in woeste woede, voortgedre
ven door den duivel, die door generaties van stijfkop
pige voorouders tot -hem gekomen was; en voor het
eerst ln zijn vurig, jong leven was hij niet berouwvol
teruggekomen.
„Ik heb hem behandeld als een hond," prevelde Sir
Beverley in zijn hand. „Maar hij zal terugkomen. Hij
komt altijd terug,^de schavuit!"
Maar de minuten sleepten zich voorbij, de nachtwind
ritselde en ging, en nog kwam Piers niet.
Tegen middernacht was Piers nog niet terug. Lang
zaam liep hij de kamer door en belde. Hij was koud en
rilde onder het loopen.
Victor kwam op het gebel Victor met ronde, ver-
wijtende oogen, die hem een oogenblik openlijk beechul-
sta; dan gevoel ik mij eenzaam, Astor!
Later kom ik weer een werkelijken vriend te
gen, die ongeveer hetzelfde gevoelt als ik; dan
storten wij onze harten eens uit en daaruit put
ten we dan weer draagkracht om het moeielij'ke
leven te torschen. En zie, dat is het eenige, wat
ons nog staande houdt.
Het leven voor een arbeider, die naar vrijheid
snakt en die deze groote slavernij verafschuwt
is zwaar. Hij ziet op het werk alle kruiperij en
heerscherijhem ontgaat niets om dat hij de
fijngevoeligheid bezit voor recht en waarheid.
Maar tevens weet hij, dat levenslange dwang
arbeid hem is opgelegd, want de groote maat
schappij heeft hem in boeien geslagen. En hij
weet dat, als hij zich zich zal moeten verzetten,
zal pogen zich uit den modderpoel te verhef
fen, de honger aan de deur zal kloppen om
hem en die hem lief zijn te treffen.
Ten slotte komt ook het oogenblik, dat hij
waarneemt dat ihij en zijn vriend in dit leven
hooger staan met hun ruwe werkmansvoorko
men dan de heerscher met zijn mooie hanien
en gouden ringen, die groote hoeveelheden bier
verzwelgt en onlcuischo taal spreekt en prat
gaat op zijn heerschappij.
Voor zulk een arbeider is het leven werkelijk
onhoudbaar, Astorl U zegt 't vermoordt alle be
tere aspiraties, maar hoe kan 't anders.
Hij gelooft niet in een God en al wat daar
mede verband houdt. Hij gelooft alleen datgene,
wat hem overtuigend bewezen is en van dat
gene, wat boven zijn verstand gaat, neemt hij
aan, wat hem het aannemelijkst voorkomt.
Maar om nu een nieuwe levensbeschouwing te
zoeken en te vinden en met opgeheven hoofd
en lachend 't leven door te gaan, lijkt mij on
mogelijk toe. Hij ziet ook nog wel een lichtje
diepe kloven, maar hoe meer hij poogt dit lichtje
in de duisternis tusschen hooge bergen en
te naderen, hoe meer het schijnt weg te wij
ken.
Dus hij heeft een strijd en strijd is leven zegt
u, maar dit is een wanhopige strijd!
Hij zoekt ook altijd wel naar vaste punten om
zich heen om zich vast te klampen en om eeni-
'gen vasten grond te vinden, maar ziet ge ook
niet dat hij eerder in het moeras wordt weg
getrapt dan dat hij eèn mooie toekomst tegemoet
gaat, vrij van het slavenjuk, dat hem véél
zwaarder drukt dan iemand, die het maar neemt
zóó als het is (de velen)?
Maar u heeft een levensbeschouwing gevon
den, daar houvast aan zit, welnu, mag ik het
Een mooie collectie DAHLIAKNOLLEN koopt U in
pracht sortiment bij ons als volgt:
5 dahlia's in 5 soorten, extra f 2.—
5 dahlia's in 5 soorten, onze keuze f 1.50
10 dahlia's in 10 soorten, extra f 3.75
10 dahlia's in 10 soorten, onze keuze f 2.75
25 dahlia's in 25 soorten, extra f 7.50
25 dahlia's in 25 soorten, onze keuze f 6.25
25 dahlia's in 10 soorten, onze keuze f 5.
100 dahlia's in 25 soorten, extra f27.50
100 dahlia's in 10 soorten, extra 125.—
100 dahlia's in 10 soorten, onze keuze 117.59
Wij hebben een pracht-tortlment in prima land-
knollen in voorraad. De beFfe tijd van planten is
ongeveer half April tot einde April.
P. VAN BODEGRAVEN.
digden en dan onverklaarbaar zachter werden en een
anderen kant uitkeken.
„U vraagt me naar monsieur Pierre." zeide hij, zijn
handen uitspreidend. „Mals
„Ik heb nergens om gevraagd', bromde Sir Beverley.
„Ik heb gebeld om jou en den anderen te zeggen te
sluiten en naar bed te gaan."
,Maar ik!" riep Victor uit. verbaasd met zijn oogen
rollend.
„Ja, jij! Waar dient het voor om op te blijven? Jon
geheer Piers kan zich toch zeker wel ultkleeden, niet?"
Sir Beverley keek hem boos aan, maar Victor zag het
zelfs niet. Als een hen met één kuiken, dat weggeloopen
was, kon hij aan niets anders denken.
„Mais monsieur Pierre is niet hier. Waar is monsieur
Pierre?" vroeg hij wanhopig.
,Hoe voor den duivel zou ik dat weten? Houd op met
je gebazel en maak, dat je weg komt. Sluit eerst het
raam en ga dan aan David zeggen de boel dicht te doen
Ik heb vanavond niets meer noodig."
Victor haalde in zwijgend protest zijn schouders op
en ging naar het raam. Daar bleef hij met groote oogen
naar buiten staan kijken tot hij door een ongeduldig
gebrom van zijn meester weer tot zijn plicht terug ge
roepen werd. Dan trok hij met een voor iemand van
zijn jaren en corpulentie opmerkelijke vlugheid zijn
hoofd naar binnen en sloot het raam.
„Laat de knip eraf!" beval Sir Beverley. „En ga nu.
Alle-vous-en! En laat ik je vanavond niet meer zien.!"
Victor wierp een enkelen sluwen blik op het strakke
gelaat en liep dan met de lenigheid van een vrouw
naar de deur. Hier bleef hij staan en maakte een diepe
buiging; dan keerde hij zich om en ging. Sir Beverley
was weer alleen.
Hij trok een stoel bij het raam en ging zitten kijken.
Ongetwijfeld' zou de jongen terugkomen als hij zijn
verontwaardiging eruit" geloopen had. Hij zou zeker
het licht in de studeerkamer zien en bij hem komen.
Hij zou hem met een paar grimmige woorden van ver
maan ontvangen en verder de zaak als afgedaan be
schouwen.
Langzaam sleepte de nacht zich voort. De oude Be
verley zat roerloos ln zijn stoel. Zijn leden waren stijf,
zijn oogen strak. Maar zijn gezicht was grijs grauw
en ongelooflijk oud. Hij had de uitdrukking van iemand,
die een te zwaren last droeg.
Langzaam verliepen de lange uren. De nacht begon
te wijken. Een zwakke grijze schemering kwam uit een
met mist bedekten hemel. De wind, die geheel was gaan
liggen, kwam terug, als om de slapende wereld te wek
ken. Achter den mist verdwenen de sterren en uit het
kraaiennest in het park verkondigde een heesche stem
den komenden dag.
Steeds lichter werd het; steeds meer trok de mist weg
Stijf en pijnlijk stond Sir Beverley uit lijn stoel op,
steunde zich met de hand aan het hout van het ven
sterkozijn en schoof dan mat groote moeite het raam
open.
genoegen smaken, dat u mij den weg wijst naar
dat licht? Maar ik denk dat U, Astor, wel in
een andere positie verkeert als ik. Ik hoop dat
ik de eer mag hebben dat u in een Geestelijk
leven mij nader zult inlichten en dat mijn brief
u stof tot schrijven zal geven.
Met hartelijke groeten uw geestverwant
de Zuiderzeewerker.
Daar zit in dezen brief veel tragiek. Ik kan me
zoo geheel verplaatsen in den toestand van den schrij
ver. En toen ik den eersten keer zijn brief had over
gelezen, moest ik onwillekeurig denken aan die oude
legende uit het Oude Testament, welke ons spreekt
van Adam en Eva in het paradijs. D&dr bleven zij,
totdat zij hadden gegeten van den boom der kennis
van goed en kwaad. Dat wil zeggen: ze moesten het
heerlijke oord van vrede, zorgenloosheid, geluk ver
laten, zoodra zij niet meer in kinderlijke onschuld
en 'onwetendheid verkeerden.
Zoo gaat 't ook met den mensc'h, die de maatschap
pelijke werkelijkheid heeft leeren zien. Dan wordt
hij zich bewust van zijn toestand en wat hij tevoren
droeg zonder dat 't hinderde, wordt ihem tot een
zware last. O! domme menschen, die van het leven
niets begrijpen, die niet denken* die maar klak
keloos aannemen wat hun wordt voorgepraat, die ge
hoorzamen; zoet en gedwee een hun voorgeschreven
richting volgen, die getuigschriften krijgen voor trou
wen, langdurigen dienst misschien, zijn in sommige
opzichten benijdenswaard 1 Hoe genoegelijk vliet hun
bestaan voort. Hot is als een lief, klein beekje dat o,
zoo langzaam voortkabbelt. Er zit bijna'geen bewe
ging in.*Dit rustige, kalme heeft wel iets aantrekke
lijks, wie zal het tegenspreken? Maar als wij beden
ken gaan, dat het alleen maar bestaat bij de gratie
der domheid, dan gaat er toch veel van het bekoor
lijke weg.
Ik zou aan den Zuiderzeewerker wel eens willen
vragen of hij zou wenschen dat zijn oogen geslo
ten waren gebleven voor wat hij thans ziet, of hij
als een onbewuste zou wenschen te leven. En ik
weet zeker dat hij zou antwoorden met een beslist
neen!
Hiermede wil ik niet ontkennen, dat er iets zeer
pijnlijks in gelegen is, de fouten der maatschappij
scherp te zien en aan den lijve te gevoelen en tege
lijkertijd te beseffen, dat men onmachtig is deze fou
ten en gebreken te herstellen. Maar daar staat tegen
over dat men zijn kracht kan geven om die fouten
en gebreken te bestrijden en dit te doen met b ew u s t-
h e i d, geeft weer verzoening met het heden.
Is deze strijd nu een wanhopige? C.w.z. zijn die
fouten en gebreken onherstelbaar? Zal het onrecht
vaardige, het liefdelooze karakter van onze samenle
ving steeds blijven en zullen er dus altijd de slacht
offers van deze onrechtvaardigheid en liefdeloosheid
zijn?. Wanneer we dit zouden moeten aannemen,
Viooltjes! Viooltjes! De geur ervan rees op om hem
te begroeten. De lucht was vol van hun betooverenden
parfum. Een seconde merkte hij het; hij kromp bijna
ineen. En dan had hij het in een oogwenk vergeten. Hij
stond daar weerloos een verlaten, oud man, gebogen
en in elkaar gedoken en grijs iblind voor zich uitsta
rend, onbewust van alle dingen, behalve van de wan
hoop, die in zijn hart haar intrek genomen had.
HOOFDSTUK XXX.
HET CONFLICT.
Stanbury Cliffs was niet meer dan een klein visschers-
dorpje aan den voet van de zandige klip een be
schermd plekje, waarin het golvengeklots den geheelen
dag gehoord werd, maar waarin geen bittere wind kon
doordringen. De rust ervan was balsem voor Avery's
geest. Zij genoot van die vrede.
Ook Jeanie genoot van de vrijheid en de warmte en
bijna vanaf den dag van haar aankomst was er beter
schap en vooruitgang merkbaar.
Zij hadden kamers in een klein visschershulsje van
twee verdiepingen met een klein tuintje, dat hen van
het strand scheidde. Dagelijks brachten zij uren op dat
goudblonde strand door. De golven, die in de baai kwa
men, waren nooit heel ruw, ofschoon zij ze soms bui
ten hoorden slaan en kolken. Jeanie bekende, dat zich
in haar heele leven nooit gelukkiger gevoeld had.
Avery voelde zich ook gelukkig, doch met één ver
schil; zij wist in het diepst van haar ziel, dat haar da
gen van rust geteld waren. Zij wist met het zeker in
stinct van een vrouw,-dat de vredige tijd maar kort zou
duren en dat zy met of tegen haar wil weldra weer
teruggetrokken zou worden in den strijd en den storm
des levens. En daar zij dat wist, wijdde zij al haar
krachten aan het land en verheugde zij zioh hartelijk,
dat de verandering van lucht zulke zegenvolle gevolgen
had. Tudor's vergelijking met een strandmuur kwam
dikwijls in haar gedachten terug. Zij zeide tot zichzelf,
dat de fundamenten daarvan zoo sterk zouden zijn als
menschenhanden die maken konden, zoodat hij, wan
neer de vloed terugkwam, den druk zou kunnen weer
staan.
Iets verder op het strand was een door hooge rotsen
beschermd plekje, waar zij menig gelukkig uurtje door
brachten. Dan lazen zij of borduurden zij of lagen stil
en deden niets, al naar haar stemming was.
Jeanie lag dikwijls in het zachte zand te droomen met
haar oogen strak gericht op den horizont; maar wat
zij droomde vertelde zij zelfs aan Avery niet.
Op een goeden dag ging Avery, daar Jeanie zich' nog
aankieeden moest, vooruit naar het beschutte plekje.
Zooals gewoonlijk kwam zij niemand tegen. Maar zij
voelde de eenzaamheid niet. Zij ha.d dien ochtend pas
een brief van Crowther gehad, den vriend uit den Au-
stralischen tijd, die haar geschreven had, dat hij binnen
kort haar hoopte op te zoeken te Stanbury Cliffs vóór
hij met bitteren ernst aan het werk ging om zijn levens
doel te bereiken. Zij zou Edmund Crowther altijd (hap-