VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN AELES WAT
De laatste oogenblikken
van Marie Stuart
DE SCHOONMAAK.
DE WILDE KUNSTENAAR.
ichotland's schoone koningin en vrome
martelares.
WARE WOORDEN.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 20 April 1929. No. 8445.
MOEDIG DE TRAPPEN VAN HET SCHAVOT
BEKLOMMEN.
„De dood van Maria Stuart ls het bloedig eindpunt van
de verwikkelde gebeurtenissen ln een der boeiendste
tijdperken van de Europeesche geschiedenis."
In deze week is het Vereenigde Nederlandsche tooneel
begonnen met de opvoering van „Maria Stuart", liet
werk van Nederlands grootsten dichter, Joost van den
Vondel. Bijna driehonderd jaar heeft deze tragedie van
de „gemartelde majesteit" dus moeten wachten, alvo
rens het ten toonecle zou worden gebracht
De geschiedenis van Schotland's schoone en bevallige
koningin, MaHa Stuart, ls overbekend. Zij is een van de
weinige koninginnen, die om der wille van den Gods
dienst werden gemarteld en ten slotte den dood vond
p iïfet schavot
Den 7den December 1542 te Linlithgou bij Edinburg
in Schotland geboren, werd ze weinige dagen vóór den
dood van haar vader naar het Fransche Hof gebracht
daar haar verdere opvoeding te ontvangen. Eerst
in 1561 keerde ze naar Schotland terug, waar ze den
titel van koningin van Engeland aannam. Dit laatste
zoowel als haar vasthouden aan het Roomsch Katho
lieke geloof en daarbij gevoegd de lichtzinnige Fransche
zeden, deed haar haat der Schotsche protestanten, en ln
het bijzonder 41e van de toenmalige Engelsche koningin
Elizabeth, op den hals halen. Een haat, die zoover ging,
dat zij tenslotte, zooals hierboven reeds aangeteekend,
met den dood van de ongelukkige koningin van Schot
land eindigde.
Over de laatste oogenblikken van het leven van
Maria Stuart lazen we dezer dagen ln de N.R.Ct het
volgende.
De terechtstelling.
Op Dinsdag, den Ten Februari 1587, kwamen de twee
Graven op Fotheringay aan en verzochten!, toegelaten
te worden tot de Koningin. Zij lazen in haar tegen
woordigheid het bevel tot terechtstelling voor en zeg
den haar aan, zich tegen den volgenden morgen voor te
bereiden op den dood. Mary hoorde hun tot het einde
zonder ontroering aan en een kruis makend ln den
naam van den, Vader, den Zoon en den Heiligen Geest,
zei ze: „Een ziel, die mort, omdat het lichaam zich moet
onderwerper, aan den slag van den beul, ls de vreugde
ies Hemels niet waardig. Hoewel ik niet had verwacht,
dat de Koningin van Engeland het eerste voorbeeld zou
geven van schending van de heilige persoon van een
souverein vorst, geef iik me gewillig over aan wat. de
Voorzienigheid als mijn lot heeft bestemd." Terwijl ze
baar hand legde op een Bijbel, die zich toevallig ln haar
nabijheid bevond, zwoer zij plechtig, dat zij onschuldig
waa aan de samenzwering, die Babington tegen het le
ven van Elizabeth had gesmeed. Zij repte vervolgens
van het verzoek, vervat in haar brief aan Elizabeth,
doch kreeg geen bevredigend antwoord. Zij drong er
®.et buitengewonen ernst op aan, dat nu in haar laat-
oogenblikken haar biechtvader tot haar zou worden
ïelóten en diat zij den troost zou mogen ont
vangen van de heilige sacramenten. Zelfs deze gunst,
welke gewoonlijk aan den snoodsten misdadiger wordt
verleend, werd met beslistheid afgewezen.
Haar bedienden baadden tijdens dit onderhoud ln tra
an en hoewel de Aanwezigheid der belde Graven hun
ontzag inboezemde, konden ze Slechts met moeite
bun smart onderdrukken; zoodra Kenit en Shrewsbury
vertrokken waren, liepen ze op hun meesteres toe en
berstten los in de hartstochtelijkste uitingen van teeder
beid en droefenis. Mary echter behield niet alleen vol
komen haar tegenwoordigheid van geest, doch trachtte
bun hevige smart te temperen. Op de knieën vallend,
al haar bedienden om zich heen, dankte zij den
Hemel, dat haar ellende thans het einde naderde, en
zij om kracht, teneinde dat, wat haar nog wachtte,
te kunnen dragen met waardigheid en met sterkte. Het
bootste gedeelte van den avond besteedde zij aan. de
regeling van haar wereldsche zaken. Zij schreef elgen-
^dig haar testament. Haar geld, haar juweelen en
kleeren verdeelde zij onder haar personeel, naar
rajig en verdienste. Zij schreef een korten brief aan
den Koning van Frankrijk, een anderen aan den Hertog
van Gulse, vol teedere maar grootmoedige gevoelens, en
beval haar ziel aan ln hun gebeden, haar bedroefde be
dienden ln hun bescherming. Aan het avondmaal at zij
^tig, als gewoonlijk, en sprak zij niet alleen met ge-
wak, doch zelfs opgewekt; zij dronk ieder van haar be
dienden toe en vroeg hun vergiffenis, voor het geval zij
°°lt ln iets van haar plicht Jegens hen mocht zijn tekort
geschoten. Op haar gewonen tijd ging ztf naar bed en
balm sliep zij eenige uren. Vroeg ln den morgen trok
'13 zich in haar kabinet terug en bleef gerulmen tijd in
&®bed verzonken.
De gang naar het schavot.
Te acht uur traden de hooge schout en zijn mannen
nuar kamer binnen en troffen haar nog geknield voor
het altaar aan. Ze rees dadelijk op en met vorstelijken
blik en onverschrokken, zelfs blijmoedige houding
schreed zij naar de plaats der terechtstelling, leunend
op twee bedieendea van Paulet Ze was in een morgen
japon gekleed, doch met een. bevalligheid en een pracht,
als ze sinds 1ong had achterwege gelaten, behalve op
enkele feestdagen. Een Agnua Dei hing aan den ketting
van een reukdoosje aan haar hals, de rozenkrans aan
haar gordel en in haar hand droeg zij een ivoren cru
cifix. Onder aan de trap wachtten de twee graven haar
op, in gezelschap van verscheidene heeren uit de buurt;
daar mocht Sir Andrew Melvil, haar hofmeester, die i
sinds weken uit haar nabijheid was geweerd, het laat
ste afscheid van haar nemen. Bij het zien van een mees- j
teres, die hij innig beminde, ln zulke omstandigheden,
begon hij te hullen; toen hij haar toestand betreurde
en zijn eigen harde lot beklaagde, dat hij was aangewe-
:en om de boodschap van zulk een droevige gebeurte
nis naar Schotland over te brenger^ antwoordde Mary:
„Ween niet, brave Melvil, er is thans meer reden tot
blijdschap. Vandaag zult gij Mary Stuart verlost zien
van al haar leed en het eind aan haar lange lijden zien
gemaakt, dat ze sinds gerulmen tijd heeft verwacht
Wees getuige, dat ik sterf standvastig ln mijn geloof,
onverzwakt in mijn trouw jegens Schotland en met
onveranderde gevoelens ten opzichte van Frankrijk.
Brenig mijn groeten, aan mijn. zoon; zeg hem, dat lk
ïlets heb gedaan ten nadeele van zijn koningschap,
an zijn eer of van zijn rechten. En God vergeve allen,
die zonder grond hebben gedorst naar mijn bloed."
Met groote moeite en na herhaald aandringen kreeg
zij van de Graven gedaan, dat Melvil, met drie man
lijke en twee vrouwelijke bedienden^ haar naar het
schavot mocht begeleiden. Het was in dezelfde zaal op
gericht, waar zij had terecht gestaan; het was iets
hooger dan de vloer en evenals een stoel, het kussen
en het blok met zwart doek bedekt. Mary beklom moe
dig de trappen, keek met onveranderlijke beheerschlng
naar al die gereedschappen tot voltrekking van den
dood en) terwijl zij een kruis sloeg, ging ze ln den stoel
zitten. Beale las het bevel tot terechtstelling met luider
stem voor, waarnaar zij in achtelooze houding luis
terde, als was ze met haar gedachten bij andere dingen.
Toen begon de deken van Peterborough een stichtelijke
toespraak naar aanleiding van haar toestand van het
oogenblik en richtte gebeden ten Hemel te haren be
hoeve; maar zij verklaarde, dat zij naar geweten niet
kon luisteren naar de eerste noch instemmen met de
andere; zij viel op de knieën en zegde een Latljnsdh
gebed op. Toen de deken] met zijn ceremonieel klaar
was, beval zij met duidelijke stem in het Engelsoh den
droeven staat der kerk in Gods welbehagen aan en bad
zij voor het geluk van haar zoon en een lang leven en
vreedzame regeering voor Elizabeth. Zij verklaarde, dat
zij hoopte op genade alleen; door Christus' dood, aan den
voet van wiens beeltenis zij thans gewillig haar bloed
zou laten. Zij stond op, kuste het crucifixen sprak het
toe: „Zoo als uw armen, o Jezus, waren gestrekt aan het
kruis, zoo ontvang mij in de wijde armen van uw barm
hartigheid en vergeeft mijne zonden".
„Zoo verga het alle vijanden van koningin
Elizabeth!"
Toen maakte zij zich gereed voor de onthoofding,
door haar sluier en haar bovenkleeding af te leggen;
toen een van de beulsknechten haar met ruwe hand
daarbij wilde helpen, wees ze hem vriendelijk terug en
zei glimlachend, dat ze niet gewend was, zich voor
zoovele toeschouwers te ontkleeden, en evenmin door
zulike kamerdienaars te worden geholpen. Kalm en on
verschrokken legde ze den hals op het blok en terwijl
de eene beul haar handen vasthield, hakte de ander
bij den tweeden slag haar hoofd af; toen het uit de
kleeding rolde, bleek het haar reeds volslagen grijs van
zorg en verdriet De beul stak het omhoog, terwijl het
bloed er nog lt stroomde, en toen de deken uitriep:
„Zoo verga het allen vijanden van Koningin Elizabeth!",
antwoordde alleen de Graaf van Kent: „Amen". De
overige toeschouwera bewaarden de stilte en barstten
ln tranen uit, op dit oogenblik ontoegankelijk voor an
dere gevoelens dan medelijden of bewondering."
Zoo heeft, ln eenvoud ontroerend, Wjill lam Robertson
op het einde der le eeuw ln zijn „Queen Mary and her
Mlsfortunes", waaraan eerdergenoemd blad het bo
venstaande ontleent naar bronnen geetrouw, het
droevig einde van Mary Quoen of Soots te bock ge
steld. Hij heeft ook haar bekoring en karakter besobre
ven en de licht- zoowel als de schaduwzijden van haar
bewogen leven, doch na fouten en mogelijke eofauld
moet hij de woorden van Brantome aanhalen: „Nie
mand heeft ooit haar gezien zonder bewondering en
liefde of zal haar gesohledenls lezen zonder amarl"...
De dood van Maria Stuart ls het bloedig eindpunt van
de verwikkelde gebeurtenissen ls een der boeiendste
tijdperken van de Europeesche geschiedenis.
Van de vele levensdingen,
Die we in mineur bezingen,
Als verschrikte stervelingen,
Vraagt de schoonmaak ook haar plaats,
Als men ln het rijk der vrouwen,
Met een zeker zelfvertrouwen,
Af gaat breken, op gaat bouwen,
En gewoonlijk met veel praats!
Dan floreeren weer de lompen,
En het klotsen van de klompen,
Mengt zich met veelvuldig pompen
Tot een sohoonmaak-symfonle,
Tot een arbeids-ouverture,
Tusschen ruime, kale muren,
Door de welbesteede uren
Van het vaak miskend genie!
Hoort de wollen dekens klapp'ren,
Ziet ze opgetogen wapp'ren
Al die brave, ruige dapp'ren
Aan den zwaar behangen lijn!
Statig drijven vele pluizen
Langs de uitgedragen hulzen,
Waar de ragebollen sulzen
In den schoonmaaik-zonneschijn!
Kunstig weet men door te zeilen
Tusschen boenders, emmers, dweilen,
En de welgevulde tellen,
Die men in een doorgang vindt.
Menig man klaagt bij de schoonmaak:
„O, hoe 'k daar ooit aan gewoon raak!"
Op den afgeleefden toon vaak
Van een wat verwaarloosd kind!
Ach, hoe weet men 't te beloonen,
Als we ons toegevend toonen,
Capucyners, bruine boonen
Sieren 'den onthutsten disch
Vol van versohe kalk gespetterd,
Waar de tinnen lepel klettert,
En de noodhulp .ongeletterd,
Doet of ze familie ls!
Maar huiahoudlijke heldinnen
Gaat Uw veldtocht maar beginnen,
En gij zult dien veldtocht winnen,
Zeer tot nut van 't algemeen,
Want ln zindelijkheids-prestatie
Hebt g' een wereld-reputatie,
Nummer vier naar vorm en gratie,
Maai- als schoonste schoonmaak-natie
Is Miss Holland nummer één!!
ApiH 1929.
(Nadruk verboden.)
Een no.nse ns-v erhaal door SIROLF.
Vrij tiaar een Engelsoh motief.
(Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden).
Het was duidelijk, dat er een groote dichterlijke kunst
inspiratie ln rnjj aan het rijpen was. Den heelen morgen
had lk al loopen mopperen en Inwendig allerlei leelijke
dingen gezegd, totdat ik mijn tong niet langer kon be
dwingen en brleschend en' blazend als oen stofzuiger
die haar jong verdedigt uitbarstte:
Is het geen schandaal?! Kijk mie dié krant eens aan!
De benzine ls al weer duurder geworden! Van alle
schandalen ls dit wel het meest verpletterende die lk
nog ooit van mijn leven gehoord heb
„Maar waar maak Je je druk over?" vroeg iemand.
Je benlt toch Immers geen auto?"
„Best mogelijk!", vuurspuwde ik,,, Maar hoe kan lk
WAARSCHUWINa
(Table Talk)
HET KENTEEKEN.
(F alm.)
Visseher (na een vrrchtelooze nrfddsg): DtWi
je niet haasten ouwe jongen, maar t*
U binnen een uur gesloten.
ZH woont in de Emmastraat. Ik weet het num
mer niet, maar het ia het eenige huis waar geen
antenne op staat.
de vlekken, uit mijn colbertje halen, als de benzine al
weer een cent per liter is opgeslagen!"
Toen lk hiermee mijn overkropt gemoed een weinig
lucht had' verschaft, beende lk de kamer op en neer, en
in het rond, en zei een heeleboel dingen, waarnaar een
fatsoenlijk mensch gewoonweg met bet toloote oog niet
moest luisteren en vervolgde:
„Wat zijn wij toch een akelig, bekrompen volk, wij
kunstenaars* wij schrijvers en dichters. Slaven zijn we,
van een vóórhistorische beschaving. Wie gebruiken
maar steeds dezelfde woorden en uitdrukkingen, we
loopen maar tam langs de tramlijnen van de conventie,
zonder ooit eens uit de rails te durven loopen. Maar er
moet een eind aan komen. De kunst moet gered wor
den. De literatuur moet verjongd worden, verrijkt met
nieuwe uitdrukkingen. En als ik eens een vrije achter
middag heb, zal ik een heel nieuw boek schi-yven, hy
permodern, en dan zal hoofdstuk zes en tachtig bijvoor
beeld aldus luiden:
„De gravin en haar echtgemaal hadden reeds lang
een leven van hazewind enj dakhaas geleid. Eiken avond,
als de graaf van kantoor kwam, had je de poppen aan
het fox-trotten. Neen, het was lang geen cake en
ommelette tusschen hen. Daarom had de gravin het be
sluit genomen om heeni te gaan. En zij sprak tot zich
zelf, door het hoorntje want zij was doof opdat
zij goed zou kunnen verstaan wat zij zeide, en niemand
haar voor het lapje zou kunnen houden: Neen, ik wil
niet langer aan likdoorns en eetknobbels gebonden zijn,
ik Wil vrij zijn, en lk zal mij met hiel en verstandkies
verzetteh, al zou hij mij ook met zool en wenkbrauw
verslinden willen! Ach: hoe anders was hét, toen lk nog
jong en pasgestucadoord was, en lk nog tot over mijn
ellebogen verliefd was! Hij bood mij long en teen aan, en
ik, ik bloosde en nam hem aan! Van kop tot scheen
leek hij een edelman. Wij zouden hoog en laag in het
leven dealen, dik en dun..."
U begrijpt nu zeker wel, wat ik bedoel, nietwaar?
Wie moeten ons los maken, uit de conventie waarin we
vastgeroest zijn, onze taal moet vernieuwd worden-; een
3oort voorjaarsschoonmaak, met nieuwe valletjes aan
den schoorsteen in de taalkeuken en nieuwe gordijntjes
voor de taairuitjes. We zijn al te lang gebonden geweest
wij leun sten aars, door al die oude, beschimmelde uit
drukkingen.
„In vredesnaam!", zooals minister Kan of wie U maar
wil gezegd zou hebben, als hij er maar op gekomen was,
„In vredesnaam, laten we er wat aan doen. Het hindert,
niet wat, als we maar wat doen. Of wat anders.
Van minister Kan gesproken, het is altijd mijn doel
geweest, de politiek er buiten te houden, maar lk heb
hem alleen maar bif-de haren er bij gesleept, om den
weg te plaveien voor het volgende gedicht, geschreven
tijdens een hevige aanval van jaloezie:
le Couplet:
O, zei minister Kan maar éénanaal ,,'t Is een schande!"
„Sirolf, die rare vent, die moesten ze verbranden!"
„Die inktslaaf schrijft maar steeds de schandelijkste
dingen".
Geloof mij op mijn woord, mijn spaarpot zou gaan
springen!
2de Couplet
O, zei Minister De Geer maar éénmaal: ,,'tls 'n wonder!"
„Als ik die onzin lees, voel lk me veel gezonder!"
Geloof mij dan maar vrij: mijn sp&arboek Werd steeds
vetter;
De krant betaalde mij... een tientje dan per lettert
iZlezoo. et ls er uit En als er nu nog Iemand mocht
twijfelen, wie de Nobelprijs voor literatuur, 1929, eerlijk
verdiend heeft, laat hem deze regelen lezen. En hij zal
niet meer twijfelen!
Alleen te staan in zijn meening tegen over allen, is
noch een bewijs, dat men ongelijk heeft noch een aan
matiging van gelijk te hebben.
o
De uitstekende mannen waren, wat hun zedelijke vor
ming betreft, vooral de kinderen hunner moeder.
o
Wat schoon is moet eenvoudig zijn;
Maar eenvoud mag geen ruwheid wezen.
Eenvoudig zij 't gevoel, maar fijn;
Eenvoudig 't woord, maar uitgelezen.