DE AVONTUREN VAN RICHARD. J naar buiten en nam het uit zijn zilver plaatje hing aan den sleu- laa<->p stond: Al ben Je opgesloten, toen zal Je met dezen sleutel iedere openen, als Je de woorden op- steeds op Je verjaardag zeil" stak den sleutel ln het slot en Het riet en de grashalm bogen waar ze voor bij kwamen, de zwaan zwom verder, trotsch op zijn vracht en het meisje met het gouden haar straalde van geluk. Toen Esmeralda bij de toovergrot gekomen was, kuste de goede fee haar. En haar staf opheffend, die ze over den zwaan zwaaide, veranderde deze in een vorstenzoon, een prins wien in werkelijkheid het betooverde kasteel toebehoorde, maar in een zwaan was ver anderd door de booze heks. De betoovering ONS HOEKJE. sprak: „Ik verlang naar mijn pleegmoedertje ik houd van haarl" De deur sprong terstond open. Toen bleef ze even luisteren, maar alles was rustig en stil en voorzichtig sloop ze^ de trap af. Een maal buiten, haastte ze zich voort, naar den kant van het water, telkens omziend, of ze niet gevolgd werd. Plotseling hoorde ze vreemde geluiden, die steeds nader schenen te komen. Luide stem men schreeuwden, waarom de poorten niet open stonden voor hun heer en meester. Es meralda wist ineens dat de Prins gekomen was, die vroeger terugkeerde, dan verwacht was. Zij had nauwelijks tijd om zich achter de struiken te verbergen, toen reeds voet stappen klonken en de Prins en zijn gevolg in haar onmiddellijke nabijheid waren. Haar hart bonsde zoo luid, dat ze meende, dat anderen het konden hooren, en angstig drukte ze de hand tegen de borst. Op het zelfde oogenblik riep de Prins, die iets wits zag schemeren: „Wat is dat? er bewoog iets achter de struiken!" „Het zal een van de weggeloopen meisjes van uw moeder zijn!" spotte een uit het gevolg. „Ik heb honger en ben moe straks zul len we wel een klopjacht houden en den omtrek afzoeken!" antwoordde de prins. „Vooruit makkers!" Esmeralda was te verschrikt om zich te be wegen en bleef nog lang nadat de mannen verdwenen waren, als een muis zoo stil zitten uit angst, dat ze haar zouden vinden. Toen hoorde ze de klok negen uur slaan en wist ze, dat het nu haar tijd was. Ze dacht aan niets anders, vloog overeind en rende naar het water. Ze vouwde de handen en riep smeekend: „Zwaantje, zwaantje, kom toch en breng me naar de toovergrot!" Gelukkig was de heks zoo druk in de weer door de vroege thuiskomst van haar zoon, dat ze niet dadelijk Esmeralda ging halen, maar ze vond zich heel slim, dat ze het meisje naar haar kamer had gezonden en ze het slot had omgedraaid! Toen de Prins lekker gesmuld had en hij in een goede bui was, vond de tooverheks het tijd, om de Jonge bruid te halen. Met twee dienaren klom ze de trap op en wreef de beenlge vingers van plezier. „Esmeralda!" riep ze, de deur openend, maar tot haar schrik was de kamer leeg. En toen ze het zilveren sleuteltje zag, dat het meisje ln de haast in het slot had laten steken, begreep ze meteen wat er gebeurd was en in een aanval van woede sprong ze omhoog en viel dood neer. De beurenden snelden naar den Prins om het hem te zeggen, maar deze, die de toover- kunsten van zijn moeder kende, werd ang stig en verliet met de zijnen het kasteel om er nooit terug te komen. Toen het zilveren licht der maan over het water glansde, zoodat alles zilver leek, kon men de schoonste van alle meisjes op den rug van een zwaan zien, die haar voortdroeg oogenblik zag ze den zwar- Ze strekte de handen uit en riep goed wilde zijn, haar moedertje in te vertellen, dat ze alles zou afgesproken was, toen keerde ze en ging terug naar het kasteel. ontmoette ze den heks. „Wacht ik heb nieuws voor je. Mijn zoon schik in Je hebben. Morgenochtend, krieken van den dag, kan hij hier nu rusten, en kleed Je dan zoo mooi bruid past ik zal Je bijtijds knikte en ging naar haar kamer de deur gesloten had, ging ze niet ze trok een kleed aan van zil- en maakte haar haren los, die gouden mantel om haar schouders zette ze een kroontje van flon- «teenen op en wilde naar buiten helaas, de deur was aan de buiten- Ze had niet gedacht, dat dit »u zijn. Maar voor ze goed kon wat haar te doen stond, hoorde op het vensterluik en naar bemerkte ze een raaf, die een sleutel in den bek had. was verbroken, de Prins nam Esmeralda mee als zijn vrouw, waar ze in het prachtige, nu niet meer betooverde slot, woonden, met de goede toovergodin. Naar het Engelsch door H. H. de B.-L. KUIKEN GEDACHTEN. zijn kleine oogen knippend t het angstig ln het rond: wat was het binnen donker, wat ligt daar op den grond? at eitje was het warmer, ik bibber van de kou. Ik weer naar binnen kruipen? die schaal brak véél te gauw!" H. H. DE BRUIN—LéON. DE TOOVERGROT. TOM. (Vervolg en Slot.) Ongeveer een maand na het voorgevallene werd bij Tommy's ouders een pakje bezorgd, dat zorgvuldig in stevig papier was gepakt. De einden van het kruistouw, waarmee het was toegebonden, waren van lak voorzien. Toen Tommy's*vader het buitenste papier had verwijderd, vond hij een pakje, dat even zorgvuldig verpakt was. Buitenop stonden alleen de woorden: „Voor Tommy". Ook het tweede papier werd losgemaakt. Er bleek een kistje sigaren in te zitten. Voor nog de vader het goed bekijken kon, zei moeder: „Pak het weer netjes in; 't is voor Tommy. Hij zelf kan het kistje openen en het ge bruiken als hij weer thuis is. Tommy zou echter nooit meer thuis komen Toen de dag aanbrak, waarop men rekende uit Australië bericht te zullen ontvangen, dat de stoomboot behouden was aangekomen bleef de tijding uit. Dagen, weken en maan den verliepen, zonder dat iets aangaande 't stoomschip vernomen werd. Tommy met alle kameraden hadden een plaatsje gevonden op den bodem der zee. Zij waren omgekomen en verdronken. Waren de arme ouders van den Jongen zeeman ook treurig toen zij niets meer van hun jongen vernamen, toch.bleven zij hopen, dat hij nog eenmaal zou terugkomen. Het gebeurde immers meer, dat zeelieden, die schipbreuk hadden geleden, op een of ander onbewoond eiland waren geland en eerst jaren later ontdekt en opgenomen werden. Zij betreurden wel hun kind, maar niet den kend voor altijd. Intusschen gingen de Jaren voorbij voor den marskramer en zijn vrouw. Gedrukt door het verdriet, leefden ze voort. In de kast stond het pakje, het geschenk voor hun zoon op wiens terugkeer zij nu al zoo lang wacht ten. 't Wilde er bij hen niet ln, dat de arme jongen niet zou wederkeeren. Zijn geschenk werd nooit aangeraakt. Toch keken zij dik wijls naar het pakje, dat hen nog levendiger aan hun Jongen herinnerde, want het op schrift was naar de deuropening gekeerd, en zoo viel het hun dagelijks in 't oog: „Voor Tommy!" Door ziekte verhinderd, had de oude Tho mas reeds weken lang niet in den omtrek kunnen venten. Ook de vrouw sukkelde. Dit alles bracht de brave luldjes tot de diepste armoede. Zij konden hun schuldeischer, die dag aan dag om betaling vroeg, niet voldoen en de booze man ging er tenslotte toe over, om hun boeltje te verkoopen. Ik werd belast met de regeling van die zaak. Toen ik de meubelen en andere voor werpen ging opschrijven, kwam ook de kast aan de beurt. Juist wilde ik het pakje „Voor Tommy" opschrijven en mij van den inhoud verzekeren, toen de oudjes mij schreiend vroegen: „Och, mijnheer, doe dat nietl Laat ons dat pakje behouden, anders zoudt ge ons alles afnemen. Het is niet ons eigen dom, maar 't is van onzen lieven jongen; 't is voor Tommy." Daarna werd mij het ver haal gedaan van hun zoon, op wiens terug keer zij steeds wachtten, reeds zoo heel lang en toch niet hopeloos. Ik had den moed niet den oudjes te beduiden, dat al hun hopen vergeefs was, want dat zij geen zoon meer hadden. Maar ik zei, dat het recht zijn loop moest hebben en ik den inhoud van dat pakje moest zien. Toch beloofde ik om mijn best te zullen doen het kistje voor hen te behouden en mijn plan was, het zelf voor hen terug te koopen. Toen opende de oude Thomas voorzichtig en met bevende handen zijn schat. Ik zag dat een dikke laag schimmel de sigaren be dekte en zei: „zoo is 't goed, maak nu 't pakje maar weer toe." De schuldeischer wilde van niets weten, toen ik hem vroeg, het waarde- looze pakje aan die oude menschen af te staan. Hij wilde, dat alles te gelde zou ge-r maakt worden. Ook 't geschenk voor Tommy kwam dus onder den hamer. Ademloos en met bevende lippen staarden de oudjes naar het voor hun heilige voor werp, en dikke tranen rolden over hun wan gen, toen ik vooi een paar stuivers eigenaar van het pakje werd. Ik reikte 't lachend aan de brave luidjes over. Vier handen grepen er naar en ik voelde hoe ze beefden. Zoo had ik 't heerlijkst plezier van beschimmelde sigaren. Voor ik echter heenging, drong ik er op aan, dat zij eerst de sigaren eens zouden af- De belde vrienden, want dat waren zij ge worden, al bleef Richard dan ook de baas en Grauwtje de secretaris van hem, begonnen nu eens rond te zien, of er mogelijkheden waren om arme stumpers te helpen. lederen dag ging Grauwtje een paar uur de stad in borstelen, voor ze weer in te pakken. Toen de oude Thomas de sigaren uit het kistje nam, kwam er van den bodem een brief te voorschijn. Deze behelsde een schrijven van den Nederlandschen gezagvoerder, met een noot van tien pond ér in, om daarvoor een gedachtenis te koopen. Dat geld kwam den oudjes in hun nood goed te pas, ofschoon zij niet dan met groote moeite te bewegen waren het te gebruiken. Het pakje werd echter weer zorgvuldig weggeborgen. De brave oudjes, die nog altijd op de terug komst van hun zoon blijven hopen, kijken nog eiken dag naar het pakje, met het een voudig opschrift: „voor Tommy." (Naverteld.) EEN VERHAALTJE UIT HET OOSTEN. De goede rsmaël stond op de markt en tracht te zyn ezel te verkoopen. Door de hebzucht van den Kalif laad hJJ groote verliezen geleden en was dit het laatste middel om aan geld te ko men ten einde voor vrouw en kinderen te kun nen zorgen. Daar trad do bevelhebber der stad, een gunsteling van den Kalif, door zijn slaven omringd op de markt, en trad langzaam op Ismaël en zijn ezel toe. „Wat vraagt gij voor dien ezel?" vroeg do ge vreesde Abdul, do bevelhebber. „Veertig zechinen, heer!" „Veertig stokslagen meen-Je. Ik neem den ezel voor tien zechinen!" „Veertig, heer! Het dier Is al, wat de Kalif mij gelaten heeft," „Dan heeft de Kalif Je nog genadig behandeld en Ik wil ook grootmoedig zijn. Ik geef Je tien zechinen en de rest betaal ik Je ln stokslagen, namelijk voor elke zechinen twee." De wreede Abdul gaf zijn slaven een wenk en deze gre pen den ongelukkigen Ismaël aan. Krimpend van pijn bleef Ismaël op de markt liggen, nadat hij de stokslagen benevens tien zechinen had ontvangen, terwijl Abdul zich met zijn gevolg en den ezel verwijderde. Het was reeds laat toen Ismaël langzaam zijn woning naderde. Vrouw en kinderen kwamen hem schreiende tegemoet, want Abdul had hun huls geplunderd en hen op straat gezet met be vel, dat zij de stad moesten verlaten. „Het is de wil van Allah (God)," zelde Ismaël gelaten. „Wat hij doet, Is welgedaan!" Zoo trok hij met vrouw en kinderen de stad uit, en toen de avond viel, klopte hy aan de deur van een eenzame woning. „Kan lk hier voor één zechine met vrouw en kinderen overnachton?" zoo vroeg hij den be woner, een tuinman, die dagelijks groenten naar de stad bracht. „Treed binnen, Ismaël!" zoo luidde het ant woord. „Gij hebt mij vroeger welgedaan, en lk wil niet één zechine van u hebben, maar lk zal u er tien toegeven als gij hier met uw gezin een nachtverblijf kiest." Zoo vertrok Ismaël des morgens met twintig zechinen ln den gordel, maar nog niet lang had hy geloopen, of hij ontmoette een man, die luid Jammerde. „Wat deert u?" vroeg Ismaël hem deelnemend. „Ik ongelukkige," antwoorddo de man, „ben naar de stad getrokken om mijn zoon los te koopen, die door Abdul tot slaaf ls gemaakt. Ik bezit slecht tachtig zechinen en hij moet er hon derd hebben!" „Dan ben lk zoo gelukkig u to kunnen hel pen," zoo sprak do goede Ismaël, en hij reikte den man zijn goheele schat, do twintig zechi nen over. Hij trok nu verder en bereikte een heldere bron by een koele grot, en daar ver kwikte hy zich met vrouw en kinderen on rustte van den tocht uit. Toen hij nogmaals naar do bron ging, vond hy onder de struiken een kistje, dat daar blUkbaar verborgen en geheel met parelen gevuld was. Ismaël verbórg dozen schat ln de grot. Kort daarop hoordo hy buiten spreken: „En hoe kwaamt gy aan die twintig zechi nen?" „Ik ontmoette een man, die gek genoeg was (Vervolg en Slot.) jkeren dag wilde de goede toover- reten, waarom de stroom zoo boos te zijn. Toen vertelden de hofdames- at ze gehoord hadden en nu begreep Ida's pleegmoedertje alles. Dadelijk In het voorbij kabbelend water een papier vallen, waarop ze vroeg, of dat ln het betooverde kasteel Esmeralda heette en of ze nog haar dacht en van haar hield. Als dan moest ze het antwoord aan den grooten zwarten dan zou ze, als de klok negen uur prachtige zwaan zien voorbij Dat was dan 't teeken, dat alles en zou ze kunnen ontsnappen, voorbij stroomend water die bood- Esmeralda had doen weten, was van vreugd opgesprongen en Hemel en zong van blijdschap en kwam dan met alle mogelijke Inlichtin gen terug van die schepsels, die hard hulp noodig hadden. Zoo trachtte Richard goed te maken, wat hij alzoo voor kwaad had ge sticht in zijn leven en hij voelde zich heel gelukkig. ze my te geven, en toen behoefde ik geen der parelen to halen om die te verkoopen. Hier heb ik het kistje verborgen, maar by Allah, het ls weg! ik ben bestolen lk ben een bedelaar 1" Daar trad Ismaël uit de grot met het kistje onder den arm. „De ben de man, die het kistje gevonden heeft," zoo sprak hy. „Hier syn uw parelen terug!" Beschaamd herkende de vreemdeling den man, die hem de tuin tig zechinen gegeven had. Hy opende het kistje en gaf Ismaël twintig parelen, zeggende: „Neem ze, zy zullen u geluk aanbrengen. Gij zyt beter dan ik". Ismaël trok verder, bereikte een stad, waar hy de parelen verkocht en zich vestigde. Hy begon een kleinen handel breidde zijn zaken uit en had zooveel geluk, dat hy bin nen cenige jaren een schatryk man was, die wel deed, waar by kon. Er was oorlog gekomen en de booze Abdul waa aan het hoofd van het leger des kallfa den vijand tegemoet getrokken. Hy werd echter ver slagen en gevangen genomen. De kalif was boos op zijn vroegeren gunsteling, en weigerde Abduls losprijs to betalen. Dus moest deze zynleven lang slaaf biyven. Dit hoorde Ismaël, hy ging op reis en kocht Abdul vry, zonder dat deze den man kende, die hem bevrijdde. Hy keerde naar den kalif weer, maar deze verbande hem, ontnam hem zyn be zittingen, en liet hem slechts den ezel van Ismaël. Daar trok nu de vernederde man met zyn ezel rond, maar niemand was er, die medeiyden met hem had; men weigerde hem zelfs een slaap plaats. Zoo kwam hy ln de stad, waar Ismaël woonde cn toen klonk het: De booze Abdul ls gekomen, arm en ellendig. Allah heeft hem gestraft!" Abdul poogde op de markt den ezel te ver koopen, maar het lukte niet. Toen daar na derde iemand, door een slaaf gevolgd, die een geldzak droeg. „Ruimte mannen!" riep men daar komt de edele, grootmoedige Ismaël 1 Wat hy doet, ls welgedaan I" Abdul keek op en riep: „Komt gy ook, om mij te bespotten?" „Neen!" antwoordde Ismaël, lk kom dien ezel koopen en bied u dezen zak geld." Door zooveel edelmoedigheid verrast, barstte Abdul In tranen uit, sloeg de armen om Ismaël en riep: Wees my vriend, en leer my goed te zyn, als gy! Voor de kleintjes. Een ooievaar van zilverpapier. 1. Maak een vierkant van zilverpapier. 2. Draal een vogelkop aan een der hoeken S. Snijd de tegenovergestelde hoek door midden en draal pooten van de twee stukken. 4. Maak vleugels van de twee andere pun ten en de ooievaar vliegt. B. Draal pooten en vleugels omlaag en de ooievaar zal staan I

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 23