Uitmuit- LmÉirftM Onze bekende Dahlia's. GEESTELIJK LEVEN. IJzeren Grendelen. Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN &Co., Schagen. Eerste Blad. Van het westelijk front geen nieuws. KWEEKERIJ „SURSUM OÖRDA" IE S0HQ9RL Van Rijswijk's 3SSS2ZEE5S& Zaterdag 4 Mei 1929. SGHACE 72ste Jaargang No. 8452 EDI it blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder- lag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- entiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitlcomend nummer geplaatst. POSTREKENINO No. 23330. INT. TELEF. No. 20. Prijs per 3 maanden f 1.65. Losse nummers 6 cent, AD VERTEN- TIëN van 1 tot 5 regels fl.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno. inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. DIT NUMMSR BESTAAT UIT ZES BLADEN. vernield werd ook als ze aan zijn grana- (Vervolg.) Vóór ik, in aansluiting aan mijn vorige artikel, ytrdér ga met de bespreking van het boek, welks ti tel .hierboven staat, wil ik nog eens met alle kraclit tot lezing daarvan opwekken. Ik hoop dat de boek handelaren het er druk door krijgen. Maar ik hoop bóven alles dat drie groepen van menschen het als hun plicht zullen beschouwen niet alleen om dit te lezen, maar ook om het te bespreken. Ik be de predikanten, de pastoors en de jjjderwijzers Wat den predikanten en pastoors :Mreft, hun zou ik willen aanraden, het boek te [icopen, te lezen en het dan op hun schrijftafel neer leggen naast den bijbel. En dan moet zij dien bij- il liefst open laten vallen bij het Mattheusevangelie 'ter plaatse waar de bergrede is te vinden! En dan dan moeten zij zich afvragen of ze nog langer al9 predikers van het evangelie een afzijdige,, ja dik wijls een vijandige, houding mogen aannemen ten opzichte van den strijd tegen oorlog en militairisme. En de onderwijzers moeten dit boek lezen, omdat zij een groot deel van de vorming der jeugd beheer- ichen. Dan zullen zij, vooral bij het onderwijs der geschiedenis, zulk een prachtige gelegenheid hebben ora te wijzen op den vooruitgang der ideeën 66k met «trekking tot de waardeering van heldenmoed en menschelijke grootheid en ik maak me sterk, dat ze ilch dan nog wel eens ernstig zullen bedenken, voor den kinderen een lied laten zingen als dat van Piet Hein met het zotte „z'n daden benne g r o o t". Ziezoo, dit moest me eerst van het hart Ik kom nu terug op. het boek. Interessant is wat in het boek, eigenlijk zoo ter- eps, wordt medegedeeld over de militaire tucht en opvoeding. Dit geschiedt naar aanleiding van het op treden van een korporaal Himïnelstosz, die een echte .pester" is. „Die Himmellstosz zal als brievenbesteller wel een bescheiden mannetje zijn", zeg ik, als Albert zich weer van zijn teleurstelling heeft hersteld, „hoe zou het toch komen, dat hij als korporaal zoo'n beul is?" Die vraag brengt Kropp weer in actie. „Zoo is 't niet alleen met Himmelstosz; zoo zijn er een heele boel. Zoodra ze de strepen of een sabel hebben ge- hijgen, zijn het andere menschen, net of ze beton bibben gevreten." ^>at komt van de pniform", veronderstelde ik. „Dat lijkt wel zoo", zegt Kat en hij gaat er voor liften om een groot betoog te houden, „maar de oor- laak ligt toch ergens anders. Kijk eens, als je een bond africht op aardappels eten, en Je zet 'm dan FEUILLETON Naar het Engelsch van ETHEL M. DELL. 49. Op dat oogenblik klonk plotseling een uitbundige lach van onder het raam,, waarbij zij zaten. Avery keek verschrikt rond en Tudor fronste zijn wenkbrauwen, j „Het is die ploert van een bruidsjonker zoo dron- «en als een tempelier. Hij is een soort neef van Guyes, Pae terug uit Australië; en hoe eerder hij weer terug gaat, des te beter voor ledereen, zou ik zeggen." „Piers kent hemt" klonk het bijna onwillekeurig van Avery*a lippen. En dan keerde zij zich vlug om, om te luisteren, want de man had blijkbaar een gehoor om zloh verza meld bij den ingang van een tent, die daar neergezet was voor ververschingen, en sprak zoo luid mogelijk. „Erlc Denys heette de man. Hij was een vriend van me. Samson noemden we hem altijd. Die Evesham heeft tem in de eerste rond gedood. Ik heb het nooit verge ten. Ik herkende hem zoodra ik hem zag, hoewel het al jaren geleden is. En hij herkende mij ook! Ik dat u zijn gezicht gezien had!" Weer klonk die on tbreidelde, brutale lach. „Een kranig soort squire, wat? >3 is nu zeker vrederechter, niet? Verduiveld grappig boem ik het!" Tudor sprong op. Hij keek naar Avery, maar zij zat roerloos als een standbeeld. n andere man sprak op zachten toon, alsof hij den rste wilde kalmeeren, maar zijn pogingen waren nutte» °q Wan^ bruidsjonker had meer te zeggen, der 'un Zeg. u' da* er in Queensland geen grappen van gelijke dingen gemaakt worden. Hij zou gevangen u ,01?an zÜ'n. als hij zich niet uit de voeten gemaakt zoo'n ver&issen! Ik niet, hoor! Kan iemand zich in nH vergissen? Ga het hem zelf vragen, als u sgj,, t gelooft! U zult zien, dat hij het niet ontkennen gullen we gaan?" vroeg Tudor bruusk, maar f108-1116 een geheel werktuigelijke beweging, M-P aeerde haar hoofd niet om. Haar geheele hou- Verried ingespannen en luisteren. later een stuk vleesch voor, dat zal hij daar toch naar happen, omdat dat nu eenmaal in zijn natuur ligt. En als je een mensch een stukje macht geeft, dan gaat het precies zoo; dan hapt hij ernaar. Dat gaat heelemaal vanzelf, want een mensch is van huis uit in de eerste plaats een heest, en dan is daar misschien zooals hij een boterham met reuzel, een beetje fatsoen overheen gesmeerd. Dë soldaterij nu bestaat hierin, dat de een altijd macht heeft over den ander. En het beroerde is, dat iedereen veel te veel macht heeft; een onderofficier kan een gewoon sol daat, een luitenant een onderofficier, en een kapitein een luitenant zoo gemeen pesten, dat ze er stapel gek van worden. En omdat hij dat weet, daarom gaat hij er zich dadelijk een beetje aan te buiten. Neem nu maar iets heel gewoons: we komen dood moe van het exercitieterrein terug. Dan wordt er ge commandeerd: zingen. Nou, dat wordt een lamlendig gezang, want je bent al blij, als je je geweer nog dra gen kunt. En dan moet de heele compagnie weer rechtsomkeert maken en een uur strafexerceeren. Op den terugweg wordt weer „zingen" gecomman deerd; en nu zingt iedereen uit volle borst. Ik vraag je: waar is dat nu allemaal goed voor? De kapitein heeft zijn wil doorgezet, omdat hij daar de macht voor heeft. Niemand zal er aanmerking op maken, integendeel, dat noemen ze een modsl- ven.t En dan Is dit nog maar een kleinigheid, er zijn nog heel andere manieren, waarop ze een mensch treiteren kunnen. Nu vraag Ik jullie: laat nu die man in de burgermaatschappij zijn wie die wil, 1* welke betrekking zou je je zoo iets met je onderge schikten kunnen permitteeren, zonder dat je je tan den uit je mond werden geslagen! Zoo iets kan al leen in het leger! Zie je, en dat stijgt de menschen naar het hoofd! En hoe minder ze als burger betee- kenen, hoe meer het hun hier naar het hoofd stijgt". Wordt in deze aanhaling niet op rake wijze ge tee kend, wat men in het leger de onontbeerlijke „subor dinatie" noemt, de onderwerping aan den „hoogere"? Eln ieder, die iets van het menschelijk wezen, van de menschelijke ziel begrijpt, zal het met mij eens zijn dat deze subordinatie moet voeren óf tot verzet, tot opstandigheid, óf tot denklooze, automatische ge hoorzaamheid. En het wordt ons duidelijk dat dit laatste het algemeen voorkomende is. De vrees voor de gevolgen der insubordinatie, der. ongehoorzaam heid, drijft tot die cadavergehoorzaamheid, tot die willooze onderwerping. En langs dezen weg wordt geleidelijk het spicifiek-menschelijke vermoord! In dien dit niet het geval ware, dan zou het onmogelijk wezen om het in den oorlog uit te houden. Want dit leert ons dit boek nog eens heel, heel dui delijk: de schrijver heeft gelijk met zijn motto, waar in hij spreekt van een generatie, die door den oorlog jten wist te ontkomen. I Een oorlog kém men niet meemaken zonder als mensch te dalen, zonder zedelijk minder te j worden. I j Men leeft niet in zulk een hel, zonder daarvan een j satanischen invloed te ondergaan. I Eén ding slechts is er wat men zou kunnen noemen als iets goeds in den oorlog: de kameraadschap tus- schen de soldaten, die in één groep hij elkaar behoo- ren en dezelfde gevaren doorstaan en dezelfde ang sten doorleven. j Want o, die angst speelt zulk een rol. Aangrijpend I wordt dit op sommige plaatsen beschreven en dan I voelen we weer dat er niets overblijft van die oor- logsromantiek, welke spreekt van doodsverachting en heldenmoed bij wapperende vaandels. En hoe wè,è,r en zonder overdrijving alles wordt beschreven, blijkt misschien wel het allerduidelijkst uit wat een Neurenbergsche vrouw, Irma Friedmann. getuigt in de volgende woorden: „Mijd man, die de veldtocht meemaakte en twee verwondingen kreeg, heeft mij hog nooit iets over zijn ervaringen aan het front medegedeeld. Nu drukt hij mi] steeds dezen ro man in de hand en zegt: Ziedaar, nu kan je een waarheidsgetrouw bericht lezen over mijn leven in den oorlog." Ik heb het meer vernomen, dat zij die den vreese- lijken oorlog van 1914'18 hebben meegemaakt, daar zelden of nooit over spreken. Dit verklaart de schrijver ons wanneer hij dit schrijft: „Zoolang we aan den oorlog moeten mee doen, zinken de dagen in de voorste linie, zoodra ze voorbij, zijn, als steenen op den bodem van ons hart. Ze zijn te zwaar, om er aan te blijven denken. Als we dat wel deden, dan zouden ze ons achteraf nog den dood indrijven; want dat heb ik al gemerkt: je kunt de gruwelen van den oorlog nog wel verdra- gen, als je ze maar onverschillig over je heen laat gaan; maar ze worden moordend, als Je erover gaat nadenken. Daarom worden we net dieren, als •we naar de voorste linies gaan, omdat dat het eenige is, dat er ons doorheen helpt; en zoo worden we ook tot oppervlakkige grappenmakers en slaapkoppen, als we rust hebben We kunnen eenvoudig niet an ders; het is bepaald noodzakelijk. We willen tot el- ken prijs blijven leven; dan kunnen we ons niet met gevoeligheden bezwaren, die misschien in vredestijd heel decoratief zijn, maar hier net verkeerd De gruwelen van het front verzinken, zoodra we hun den rug hebben toegekeerd! we bestrijden onzen afschuw met vuile en cynische grappen. Als iemand sneuvelt, dan zeggen we, dat het hem dun door zijn broek is geloopen; op die manier praten we over alles en dat bewaart ons voor gek worden." En wanneer wij lezen wat of nu werkelijk een trommelvuur, een gasaanval, een gevecht van man „Ik zal ln ieder geval gaan," eelde Tudor na een oogenblik. „Die kerel zal zich belachelijk aanstellen, ala niemand tusschenbeide komt." Hij ging naar de deur, maar voor hfl erbij was, keerde Avery Zich om en zeide: „Hij is naar binnen gegaan, om nog wat te drinken. Laat hem zijn gang gaan!" Er wasiets in haar stem, dat hij nog nooit gehoord had. Hij bleef staan en keek haar aan. „Laat hem zijn gang gaan!" herhaalde zij. „Laat hij zich flink bedrinken. Op een andere manier zal je hem niet kalmeeren." Terwijl zij het zeide, drong die vreeselijk dronkemans- lach weer tot hen door, de schoonheid van den zomer namiddag beleedigend. Avery huiverde over al haar le den. „Ga niét!" zeide hij. „Als het je blieft niet!" Zij stond op ,toen Tudor terugkwam, en keek hem met een doodsbleek gezicht aan. „Ik moet maar naar huis gaan," zeide zij. „Wilt u den auto voor mij halen? Neen, ik ben niet ziek. Ik Zij hield op, scheen naar woorden te tasten, bleef staan en kreeg plotseling een verwilderde uitdrukking. Haar oogen sperden zloh open. Zij hijgde, Tudor ving haar op, toen zij viel... HOOFDSTUK VL HET MASKER. De bruid en de bruidegom vertrokken onder een storm van rijst en goede woorden. Piers, die vooraan stond, wierp een handvol rijst in Ina's schoot, toen de auto zich in beweging zette, doch alleen hij en Dick Guyes zagen, dat zij die opraapte en hem in zijn ge zicht teruggooide. Piers lachte. „Groote Goden! Wat beroerd voor Dick Guyes!" Een hand greep zijn schouder; hij keerde zich om en zag Lennox Tudor. „Allo!" zeide hij scherp .terwijl hij zich losrukte. „Ik wou je even spreken," zeide Tudor kortaf. Onmiddellijk kwam er een achterdochtige uitdruk king op Pier's gelaat Hij keek Tudor met het oog van een schermer. „Waarover?" „Dat kan ik je hier niet zeggen. Loop je met mij te rug? Lady Evesham is al weg met den auto.h „Waarom dat? Voelde zij zich niet goed?" „Neen." „Maar zij zal den auto terugsturen." Een mooie collectie DAHLÏAKNOLLEN koopt U in pracht sortiment bi) ons als volgt: 5 dahlia's in 5 soorten, extra f 2.— 5 dahlia's in 5 soorten, onze keuze i 1.50 10 dahlia's in 10 soorten, extra f 3.79 10 dahlia's in 10 soorten, onze keuze f 2.75 25 dahlia's in 25 soorten, extra I 7.50 25 dahlia's in 23 soorten, onze kenze i 8.28 25 dahlia's in 10 soorten, onze keuze t 5.— 100 dahlia's ln 25 soorten, extra f27.50 100 dahlia's in 10 soorten, extra 125.— 100 dahlia's in 10 soorten, onze keuze f 17.50 Wij hebben een pracht-sortiment in prima land- knollen ln voorraad. De beste tijd van planten is ongeveer hall April tot einde April. P. VAN BODEGRAVEN Het oude adres van vertrouwen. Prachtschoenen. Kwaliteitschoenen, Nieuwste leesten, gemakkelijk en elegant En de prijzen zijn lager dan ooit. „Neen, dat zal zij niet Ik helb haar gezegd, dat we zouden loopen." „Wel verduiveld!" Hij keerde Tudor zijn rug toe en ging het huls in. Maar Tudor liet zich niet uit het veld slaan. In derge lijke gevallen was hij ten volle tegen Piers opgewassen Hij bleef vlak achter hem. Eindelijk keerde Piers zich om. „Nu, ik zal je vijf mi nuten in de bibliotheek geven. Ik ga geen drie mijl met jou in deze gloeiende hitte loopen. Het zou verduiveld ongezond voor ons. allebei zijn. En bovendien heb ik beloofd vanavond bij Kolonel Rose te blijven." Tudor was zoo verstandig om te nemen, wat hij krij gen kon, volgde hem zwijgend naar de bibliotheek, die zij ledig vonden, Tudor draaide kalm den sleutel om. „Waarom doe je dat?" vroeg Piers scherp. „Omdat ik niet gestoord wil worden," antwoordde Tudor, die naar het midden van de kamer liep en te genover Piers ging staan, „Ik heb minder prettig nieuws voor je," zeide hij op grimmlgen toon. „Die neef van Guyes je hebt hem vroeger al ontmoet, niet? Hij beweert iets van je ver leden te kennen en hij heeft eenigszins openhartig ge sproken." „Wat heeft (hij gezegd?" Hij stond rechtop voor Tudor met de arrogantie van iemand, die om de nederlaag lacht, maar er was ook wanhoop ln zijn oogen iets van een in het nauw ge bracht dier. Tudor kreeg eenigszins medelijden met hem en er klonk bijna sympathie in zijn stem, toen hij antwoordde. „De kerel was min of meer dronken, maar hij was, vrees ik, nogal uitvoerig ln zijn mededeellngen. Hij her kende in jou den man, die jaren geleden in Queensland een vriend van hem gedood heeft." „En?" zeide Piers weer. Hij zeide het zonder een spier te vertrekken. Dit maal voelde Tudor iets als onwillige bewondering in zich opkomen. De kerel was tenminste geen lafaard. „Het was onmogelijk om niet te hooren wat de ke rel zeide. Hij noemde ook namen jouw naam en den naam van den man, dien jij volgens hem gedood hebt. Lady Evesham heeft het ook gehoord. We hebben het allebei gehoord." Hij hield op. Piers had zich niet bewogen. Zijn ge zicht was als een masker in zijn kalmte, maar het was een afschuwelijk masker. Tudor dacht, dat het onuit sprekelijke dingen verborg. „Hoe heette die man?" vroeg Piers na een oogenblik. „Denys Erio Denys." tegen man is, dan begrijpen wij, volkomen, deze uit spraak. Er zijn er dan ook die inderdaad gek wor den. Velen tijdelijk en dat noemen ze dan frontkol der, maar velen ook voor goed. (Laten we ons goed indenken wat het zeggen wil een aanval te moeten doen tegen het vuren in ofte liggen in een loopgraaf, die door den vijand onder handen wordt genomen. „Trommelvuur; spervuur; gordijnvuur; mijnen; gas; tanks; mitrailleurs; handgranaten; dat zijn maar woorden, maar ze heteekenen voor ons het af schuwelijkste, dat er op de wereld bestaan kan. Ons gezicht is met korsten vuil bedekt; onze go- dachten zijn verward; we zijn dood-moe; als het tot een aanval komt, moet menigeen met vuisten be werkt worden, om hem wakker te ikrijgen en, tot mee gaan te bewegen; onze oogen zijn ontstoken; onze handen kapot; onze knieën bloeden; onze ellebogen zijn -gekneusd.,..,. Haje Westhus wordt met een open- gescheurden rug weggesleept; bij iedere ademhaling zie je zijn long door de wond heen kloppen. Ik kan hem nog een hand geven; „Het is uit met me, Paul", kreunt hij en bijt van pijn in zijn ann. We zien menschen, die nog leven, terwijl hun schedel weggeschoten is; we zien soldaten loopen, wier beide voeten afgeschoten zijn; ze strompelen op hun ver splinterde beenstompen naar de naastbijgelegen dek king; een korporaal kruipt twee kilometer ver op zijn handen en sleept zijn verbrijzelde knieën ach ter zich aan; een ander is op weg naar het veld hospitaal, maar telkens glippen de darmen hem uit zijn handen, hoe hij ook probeert, om ze vast te hou den; we zien menschen zonder mond, zonder onder kaak, zonder gezicht; wë vinden iemand, die twee uur lang den slagader van zijn arm met zijn tanden heeft dichtgehouden, om niet dood te bloeden." Ik heb eenige Jaren geleden een boek gelezen dat handelde over erotiek (geslachtelijke liefde) en oor log. Als ik me goed herinner was het geschreven doof een Oostenrijksch dokter* Aan dil boek werdt ik herinnerd, toen ik bezig was met het werk, waar» Piers lachte als iemand, die een bewijsstuk verifieert. Zijn volgende vraag klonk uit de hoogte en met be studeerde onverschilligheids „Lady Evesham heeft (het géhoord, aeg je? Heeft efl eenige aandacht geschonken «art die dronkemaasverha- len?" „Zij is flauw gevallen." „Oh? En wat is er toen gebeurd?" Het was koelbloedig om er dol van te worden; maar het was het masker, dat sprak. Tudor zag dat. „Ik helb haar weggebracht Verder was er niemand bij. Zij verzocht mij dringend haar alleen na»r huis te laten gaan. Dat heb ik gedaan." „Heeft zij je ook gevraagd mij van alles op de hoogte te brengen?" „Ja. Zij zeide tegen me bij het weggaan: ,Jk moet alleen zijn. Ik moet denken. Vraag aan Piers dat te be grijpen. Vraag hem mij vandaag niet meer te zien. Ik zal morgen met hem praten I Ik heb haar beloofd de boodschap letterlijk over te brengen." „Dank je," zeide Piers. Hij liep naar het raam en keek naar de nu verlaten tent Tudor bleef zwijgend staan wachten; hij had een ge voel alsof het zijn plicht was te wachten. Plótsoling keerde Piers zich om en keek naar den stoel, waarin Avery gezeten had; dan wendde hij zich tot Tudor. „Wat hadden jij en mijn vrouw hier te doen?" Tudor fronste zijn voorhoofd bij die vraag. „Wees geen idioot, Evesham!" zeide hij heftig. „Ik ben geen idioot." Hij kwam weer tegenover Tu- j dor staan. Maar hoewel zijn gezicht nog als een masker was, schitterden zijn oogen door het masker: het waren j oogen, waarin vlammen opschoten. „O, ik ben geen idi oot. Ik ken je nu te goed om op een dwaalspoor gebracht te worden. Je zou je tussohen ons indringen, als je dat l kon." „Dat lieg je!" zeide Tudor. I Hij verhief zijn stem niet en sprak evenmin overhaast Zijn heftigheid was weg. Piers* handen balden zich, maar zij bleven langs zijn zijden hangen. Hij staarde Tudor aan, alsof hij hem wel begreep. „Ik ben geen vriend van je," ging Tudor na een korte stilte voort, „en dit zal ik niet worden ook. Maar Ik ben een vriend van Je vrouw en dat zal ik of je het prettig vindt of niet blijven. Om die reden zal wat ik ook doe zoowel ln jouw belang zijn als in het hare. Ik koester niet het geringste verlangen om mij tusschen jullie in ta dringen. En als Je je verstand ge bruikt, zal je inzien, dat ik het niet zou kunnen, al

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1929 | | pagina 1