P' N
MOEDER'S JONGEN.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 18 Mei 1929. No. 8460.
V.ATUURFEEST VAN
DEN VOORZOMER
Dit jaar is Pinksteren wat vroeg, terwijl het milde
voorjaarsweer wat lang, te lang, op zich heeft laten
vrachten. Maar toch is de tijd niet ver meer af, dat de
blauwgekielde maaiers naar de bloemenrijke hooilanden
lullen gaan, om er de zonne-vonken ketsende zeisen in
breede bogen door het hooge gras te slaan. Het is de
tijd van de lichte nachten, de tijd, dat de zon laat in
den avond in 't Westen wegzakt om weinige uren daar
na den hemel in 't Oosten in glanzen van rose en opaal
ta zetten.
Dit is de hoogtij van den Hollandschen voorzomer.
Waar je ook komt in ons heerlijk land, overal tooien
relden en beemden zich met kleurig gebloemt. De dij-
;en in den poliier gaan schuil onder den fijnen kanten
lier van het fluitekruid, dat zijn witte schermen spreidt
n verderop langs de slooten is het geel van de boter-
n het paars van de pinksterbloemen. In de streken
an de donkere heide vlammen in de dagen rond pink-
Iteren de bremstruiken; het goud van al die bloemen is
hisschen 't heidekruid en de dennen, die nu vol stui
vende kandelabers gestoken zijn, de felle brand van
jloeiende brem is allerwege langs de rulle karresporen
in op de heide, die golft en glooit naar den verren ho
rizon en wacht op vroeg-herfstige dagen om met pracht,
van purperen nuances als een groot wonder te zijn.
Reeds deinen de nog groene halmen van het graan op
de vruchtbare klei van Westfriesche dreven, reeds zou
de bloesempracht, waarmee de vruchtboomen pronkten,
voorbij zijn, indien niet god Thialf al te lang zijn kou-
ien scepter gezwaaid had.
De lente is heengegaan en de zomer komt.
Het blijde voorjaarsfestijn van de Mei is met Pinlcste-
en schier geëindigd. De Limburgers hebben hun Mei
oom geplant, de vreugdevolle Mei-ritten en -ommegan-
;en door de velden die heden ten dage nog hun
vaardig pendant hebben in den glorieusen oogstrit van
'de Hummeloosche peerdenschutterije, een dorp in den
Gelderschen Achterhoek waren vroeger om dezen tijd
reeds gehouden. En het is zeer begrijpelijk, dat dit ge
beuren zijn stempel drukte op de gedragingen van het
landvolk, welke hun hoogtepunt vinden in de feestelijke
gebruiken op de vierdagen van Pinksteren.
Daar is onder die menschen, die leven op en van het
land een angst, dat kou of hagel of onweer het koren
plat zal slaan of het jonge gewas, dat flink aan 't
groeien is, zal vernietigen. Zoo kan men de boeren tel
kens weer met de hand boven de oogen zien turen naar
den horizon, als dikke wolken daar dreigend samenpak
ken. Is het wonder, dat het meer primitieve volk in het
graafschap Zutphen of in de heerlijkheid Twente met
vol geloof in hun trouwen almanak zochten hoe „volgens
fbnvervalschte Voorzegging op het jaar Onzes Heeren
jioo en zooveel" het weer zou worden. Er leeft onder dat
jenvoudige landvolk nog een schier animistisch bijge
loof; het ziet zij het vaak onbewust in zon, regen
p warmte goede, in droogte, koude, hagel en onweer
booze geesten. Zoö staat in de Lymers in het plaatsje
kilder, bij den Montferland een hooge paal opgericht,
die in den top een kruis draagt, dat den naam van ha
gelkruis heeft. De boeren in de buurt verklaren, dat het
kruis hun te velde staande gewassen beschermt tegen
hagelslag.
Bij het hagelkruis van Kilder speelt zich telkenjare
op den eersten Pinksterdag een merkwaardig gebeuren
af. Met den Katholieken geestelijke trekken daar uit
de kerk 'vele menschen naar het kruis, waar enkele
rijke boeren uit den omtrek groote brooden hebben
neergelegd. Gebeden worden gezegd, waarna de brooden
onder de armen worden verdeeld.
In het behoorlijke Twentsche stedeke Ootmarssum
gaan op den Boarnschen diek in de Ageler Esch tegen
den middag langs het zandpad een paar boeren. Zij dra
gen éen roggebrood van enkele tientallen ponden aan
hun knuppelstok, over den schouder om dat neer te
leggen by den Boaken, de plaats die vroeger diende om
vandaar of de grenzen van de verschillende bouwkam
pen te bepalen. Veel brooden komen er echter niet meer.
De „bakspiker", de kleine bakoven in de openlucht, die
in vroeger jaren op geen enkele Twentsche hoeve ont
brak, verdwijnt langzaam maar zeker, en zoo komt het.
dat enkele boeren in plaats van een brood een bonnet;'-'
neerleggen .„goed-voor-een-brood", dat bij een bakker te
Ootmarssum afgehaald kan worden. Daar zijn ook de
armen uit den omtrek, moeders met heel kleine kinde
ren, oude vrouwtjes, een afgeleefd boertje. En terwijl
rondom de zee van groenend koren golft worden de
brooden verdeeld.
Dez§ brood-uitdeelingen vinden allen hun oorsprong
in een plaag, die eens het land teisterde. Bij Kilder bij
voorbeeld. zou het een ontzettende hagel- en onweersbui
geweest zijn, die eeuwen geleden al het gewas vernielde
en de boeren in bitteren nood bracht.
Maar wat alle gebruiken van Pinksteren-op-het-land
gemeen hebben, dat is, dat ze het feest van voorberei-
LUILAK IN DRENTE
EN AAN DE ZAAN
zingend door het dorp, bedelend om geld, om eens even
te fuiven en groote-mensch-achtig bier te drinken. En
volgens de Nieuwe Drentsche Volksalmanak van het
jaar 1900 werd heel vroeger te Annen de „nustekoók",
evenals de Zaansche luilak met zijn hoofd in 't water
gestopt. Folkloristen hebben voor deze manipulatie al
verschillende verklaringen gezocht; de eenvoudige An-
ner boeren zelden dat het gedaan werd... om den lang
slaper wakker te maken en gaven hiermee een eenvou-
digen uitleg n-m iets, dat als zeer geheimzinnig be
schouwd wen!, doordat men de verklaring te ver wilde
zoeken.
ding zijn op den oogst, het feest, waarbij men tracht de
booze geesten, die misschien alles in de war willen stu
ren, ten goede te stemmen.
De luilak-viering.
Ofschoon vrijwel geheel onbekend bij ons in West
friesland is de luilak-viering in de groote steden op den
dag, voorafgaande aan Pinksteren, een gebruik, dat
reeds eeuwen lang bestaat.
Deze echt Hollandsche luilak-viering vindt haar glorie
aan den Zaankant In dat schilderachtige landje van
meer water dan land waar 't allen kant de molen
wieken draaien in den wind, die zoo vrij over den vlak
ken polder kan gaan, is de oude traditie op buitenge
wone wijze bewaard gebleven. Daar is het nog een he
vige schande voor iedereen om op Zaterdagmorgen de
laatste te zijn en vanmorgen tot hun groote ergenis be
merkt hebben, dat met hanepooten van letters het
woord „luilak" met krijt op deuren of luiken was ge
schreven', of dat de deurknop van buiten was vastge
bonden. En wee degenen die vergaten den vorigen avond
zijn bel vast te zetten; tien tegen één, dat zij in 't holst
van den vóórzomernacht reeds uit den slaap zijn op
geschrikt door verwoed gelui van de huisbel.
Nog een ander Zaansch gebruik.
Nog e.n ander gebruik op Pinkster langs den Zaan
kant zijn de befaamde Zaansche „sleepies". In den
luilaknacht, terwijl ieder mensch nog in de veeren ligt,
rinkelen en ratelen overal in de nauwe straatjes de
slierten van ijzeren voorwerpen. Alles wat maar lawaai
kan maken wordt er aan vastgebonden; weken van
voren zijn de jongens er reeds mee bezig. Hier verdwijnt
een kapotte emmer, ginds een blikken bus. Onder het
groene kroos van de vele Zaansche slootjes liggen de
„sleepies" verborgen, om ze in den luilaknacht op te
visschen en er herrie mee te maken. In dezen nacht
slaapt niemand rustig aan de Zaan, doch het is maar
eens in 't jaar en de burgerij zou misschien niet eens
graag willen, dat die specifiek Zaansche gebruiken ver
dwenen. En zoo zullen eens per jaar, zoodra de eerste
morgenschemering doorbreekt, de „sleepies" over straat
rammelen en den ganschen nacht zijn speciale sleepjes-
ploegen van de gemeentereiniging in de weer om al het
oud roest bij elkaar te zamelen.
Te begrijpen is het, dat een gebruik als dit met al zijn
lawaai en het bijzonder van midden-in-den-nacht-op-
staan spreekt tot de jongens, die dan ook wel zullen
zorgen, dat dit luidruchtigste onzer Hollandsche Pink-
stergebruiken nog lang in eere blijft. Onnoodig te ver
tellen, dat de rumoerige Hartjesdag te Amsterdam een
waardig pendant is van de Zaansche sleepies.
In het Drentsche land.
Bij nasporing in de belangwekkende Drentsche alma
nakken blijkt wel, dat ook daar de luilak-viering nog
op enkele plaatsen bestaat. Wel is daar dit gebruik niet
bekend op den Zaterdag vóór Pinksteren, doch op
Pinkster-Maandag.
Veel ook is in dit wild en bijster land, van venen en
schrale heide met slechts om enkele dorpen heen dc
goede eschgronden, verloren gegaan. In de dagen, dat
nog iederen morgen de kóojongens de koebeesten door
een peppelsteeg naar de moerassige groenlandjes langs
een stroompje bracht, toen kenden ook zij nog het feest
van luilak, want de jongen, die het laatst met zijn ma
gere, melkproducent op kwam dagen, werd uitgeschol
den voor „nustekook", oftewel „nestkuiken", geslagen
met brandnetels en met russchen en dan ging het stel
VERGEETACHTIGE
(Kasper.)
Redder: Je hadt jezelf wel kunnen helpen. Je
kunt zwemmen!
Drenkeling: Ja, maar wie denkt daar nu aan,
als hij in het water valt!
V
Pinksterbruidjes.
Doch de poëzie van het oude is niet geheel verdwenen
in het Drentsche land. Zeker zullen Pinkstermaandag
de jonge meisjes in het grensdorp Schoonebeek weer
een van hun vriendinnetjes tot Pinksterbruid maken.
Onder een schort of een laken Is het kind geheel bedekt
en zoo gaat ze aan de hand van andere meisjes door het
dorp van huis tot huis. Ze zingen dan:
Zie, daar komt de Pinksterbruid aan.
Zij is zoo mooi aangedaan,
Met een mooi strikje in het haar.
Geef wat, houd wat,
Tot het volgend jaar misschien weer vv;.
Hier woont een rijke man.
Die wel wat geven kan.
En ieder wil de Pinksterbruid zien en geeft wat in
een kommetje. Even wordt het schort opgelicht en dan
gaan ze weer verder, om van het geld tenslotte lekkers
te koopen.
Met deze Pinksterbruidjes in nauw verband staan de
met bloemen en papleren slingers getooide Pinkster-
kronen uit Twente. Die worden gedragen boven een
klein jdchie en een klein meiske, de broedhaan en broed-
hen (broed beteekent bruid) die daarmee een personifi
catie zijn van de vruchtbaarheidsgedachte en dit ge
bruik stempelen tot een typische voorzomercompetitie.
Overal boven de wegen in den Achterhoek ziet men
met Pinksteren de kronen hangen, jongens en meisjes
bedelen er danig bij.
Maar de schoonste PInksterkrone wordt na dagen
van knippen en plakken in den schemerlgen avond van
Pinkster-Zaterdag gericht door de bewoners der Noor-
d'nbarg in Salland's hoofdstad. Deventer. Als daar het
ettelijke meters hooge gevaarte, kunstig gewrocht van
honderden slingers, tallooze papieren, bloemen, hoepels
en touw in de straat geplant is, en de speelman die er
dan steeds te vinden is, zijn drenzende harmonica uit
haalt en vroolijke wijsjes klinken laat, dan „rozen" de
menschen rond de Pinksterkrone, leeft echte, goede blij
heid en vreugde weer op die duurt, tot. op den avond van
Pinkstermaandag onder gejuich de kroon geworpen
wordt in het grauwe water van den Ysel die voort-
stroomt tusschen de bloemengetooide uiterwaarden en
kolkt om de kribben, voort naar het onbekende, naar de
zee meenemend de Pinksterkroon van Deventer, die ge
tuigt van het voortleven van een mooie, aloude traditie,
een traditie vol zin en karakter.
De Pinkster is in 't land: en Neerlands volk uit op
velerlei wijze, als hierboven omschreven zijn vreugde
om den schoonen voorzomertijd.
Mijmering van een moeder door SIROLF.
(Ns*"uk verboden. Alle rechten voorbehouden.)
Zoo, i. kleine jongen, lig je daar wee.- in moeder's
schoot? Kijk, wat lig je nu in eenen stil, en kijkt me
aan, met je blauwe klare kijkers? Alsof je vragen wou,
wat ik wel van je denk? O, jongenlief, zoo veel... Moe
der verwacht zoo veel, hoopt zooveel van jou. Wie weet,
wat voor groote dingen jij nog eens zult doen, jaja,
al lig je nu nog zoo stil naar me te kijken. Alle groote
mannen in de wereld zijn toch eens net zoo'n klein
ventje op moeder's schoot geweest, als jij... En wie
weet, wat er uit jou niet groeien zal? Maar één ding
hoop ik toch zoo, mijn jongen, dat wét je ook worden
mag, hoe groot en sterk en machtig en knap, hoe rijk
en geërd ook, je altijd zóó de menschen zult kunnen
aankijken, jongenlief, zoo helder en open, als nu, jon
genlief, je moeder...
Ja zeker, je zult groot worden en opgroeien, je zult
een flinke vent zijn, een groote jongen, zóó groot, dat
moeder je niet meer op schoot kan nemen, o jeeja. En
dan ga je het leven in, m'n jongen, eerst op school,
en dan later, later... O, wat zou moeder graag altijd bij
je zijn, om je te beschermen en te behoeden, net als
nu dat kleine, kleine ventje op haar schoot... Maar dat
~aat niet, neenee, dat gaat niet. Moeders brengen
nlke kleine, teere ventjes als jij, alleen maar op de
-•ereld, en ze brengen ze groot... voor de wereld. Die
ims zoo vijandig schijnt. Maar kom, kleine vent, dat
's nog ver, heel ver...
Kijk, kijk, wat spartel je met je knuistjes, wat bal
je je kleine vuistjes en slaat ermee in het rond, en
wat kijk je er parmantig bij, alsof je iets héél, héél
knaps had gedaan? Wou jij moeder slaan, kleine man?
Ja, nu lach je en kraai je erbij, hè? Sla maar met
je kleine vuistjes, je kunt moeder tóch geen pijn doen
hoor! O ja, ik weet wel, dat als jongens eenmaal gre-'
zijn, en soms mannen geworden zijn, dat ze dan soms
BETER OP DEN MAN AF,
(Passing Show)
Wat zal ik zeggen, mevrouw, als ik het eten
klaar heb? „Het eten is klaar", of „het eten is
opgediend"
Als het weer is als gisteren, zeg dan maar „het
eten is bedorven".
vergeten, dat ze één maal heel klein waren, dat een
moeder hun koesterde en voor hun zorgde... en
voor hun leed, en dat ze zich dan schamen voor hun
ouderlijk huis, voor hun moeder... omdat die niet zoo
groot en zoo voornaam en zoo knap door de wereld
geacht is, als zij. Dan slaan ze moeder soms in haar
oude gezicht néé, niet echt, alleen maar bij wijze
van spreken. Omdat zij zich schamen voor de wereld,
dat zij hun moeder is. En dat doet moeder pijn, mijn
jongen, o, zoo pijn. Maar dat zal m ij n jongen natuurlijk
nooit doen...
Wel, kleine baas. wou je gaan staan? Wat trappel je
met je voetjes op moeder's schoot... Wou jij je moeder
trappen? Trap jij maar, vent, het doet moeder geen
pijn en het maakt me niet moe. Nu sta je nog op moe
der's schoot, nu kun je het nog doen. Maar als je een
maal groot zal zijn... Ja, er zijn er wel, die ook dan
nog op moeder's schoot trappen néénée, niet heusch
natuurlijk, maar alleen bij wijze van spreken... Als ze
eenmaal naar school zijn geweest, en veel hebben ge
leerd wat het vader en moeder, vooral moeder
kostte, ja, dat weten ze niet dan gaan ze soms
met een heel trotsch gezicht de wereld in. Dan zijn
het heele knappe, beschaafde, geleerde bollen geworden,
kleine vent, die zelfde jochies van moeder's schoot. En
dan vergeten ze soms, wie hun zoo knap heeft laten
worden, wie er piekerde en sloofde, voor hun school
geld, voor hun kleeren Dan gelooven ze, dat zij, en zij
alleen het waren, die met hun vlugge verstand, hun
knappe bol, het zóóver brachten. Hun moeder? Nou
jfW daar spreken ze liever niet over, dat is zoo weinig
interessant en heelemaal niet geleerd, en nog minder
knap. Het bleef immers zoo'n zielig eenvoudig vrouw
tje, dat hun niet volgen kan, bij hun hooge vlucht in
de maatschappij. Kijk, jongenlief, dat doet een moe
der pijn... veel meer dan een echte trap... Maar dat zul
jij natuurlijk nooit doen. nietwaar, kleine vent?
Och, mijn kleine jongen, ben je nu moe gesparteld?
En wil je nu slapen, hè, in moeders arm? Wat nestel
je je veilig en vertrouwend in mijn arm, omdat je weet,
al kun je het niet zeggen nog, dat het goed zoo met je
is? Dat er geen plekje ter wereld bestaat, waar je
veiliger, en beter, en eerlijker liefde kunt vinden, dan
bij je moeder? Het is goed, zoo, mijn lieve, kleine vent.
Kijk, één ding zou ik je wel willen zeggen, jongenlief,
en ik zou wel willen, dat je het nooit kon vergeten.
Alsje eenmaal groot zal zijn, en op je eigen in de wereld
zal staan, dan zul je misschien wel eens groote moei
lijkheden hebben. Misschien werkte je hard, en waar
deerde de wereld het niet Misschien deed je je best,
en had je tegenslag op tegenslag. Misschien wordt je
door de werld geetrapt en geslagen, misschien komen
er tijden, dat je met al je grootheid en al je knapheid
zult hunkeren naar één, die je begrijpt en je liefde
geeft, zonder ervoor iets in ruil te vragen. Misschien
heb je troost noodig, of opbeuring, een woord van lof
misschien of een aanmoediging, misschien alleen maar
een stil plekje waar je je moede hoofd eens neer kunt
leggen en je verdriet uithuilen. Kijk, beste jongen,
misschien wel kan het gebeuren, dat je iets slechts
GEEN WEERPROFEET.
(Page?. Gaies.)
L&X op
W.mneer zullen wij water in ons dor| krijgen
r - - o t de verkiezingen beloofd hebt?
"iet il heb vergeten op den