DE VERLOREN BAL
^Ibinson Crusoë de
I 1 weede, of
injfie club van vier."
Een bittere pil.
~S<li JEU&Ogl
nvc hopste.
den weg, en zwaaide met z'n arm, toen hij hen
gewaar werd.
„Wel, heb ik!" riep Max, 't lijkt zoowaar Ro-
binson Crusoë.
„Crusoë de tweede!" lachte Tom, warempel,
r, is 't plaatje uit het boek.
Werkelijk deed de man aan den held van hun
ievelingsboek denken. Z'n bloote armen, rood
verbrand, staken uit het donkere vest, zijn baard
vas lang en z'n haren vlogen verward om zijn
oofd.
Toen ze voor hem stonden en hem stom ver-
aasd aangaapten, zei de man: „Zouden jullie
nij een pleizier willen doen?"
„Ja!" zei Ger.
„Eerst weten, wat!" opperde Fred, de voor
zichtige.
„Er steekt geen kwaad bij!" lachte de vreem
deling. „En jullie kunt ieder een gulden ver
dienen!"
„Een gulden??" riepen de jongens, en hun
oogen werden zoo groot als hét muntstuk, dat
hun beloofd was.
„Ja," antwoordde de man en het viel hen
op, hoe leuk z'n oogen schiterden en hoe oolijk
zijn mond vertrok. „Jullie hoeft alleen maar
even stil te zitten, of te staan, zooals ik het wil",
enün een oogenblïk had hij de jongens neergezet
in een groep, en iets opgekrabbeld in een zak
boek.
„Hoera!" riepen ze, met hun petten zwaaiend,
toen ieder van hen een blinkenden gulden in de
hand kreeg.
„Dat was gauw verdiend!" lachten ze. „Wat
zou hij gedaan hebben?"
„Kijk", zei Oma, „dit kleine net is voor-i
mijn- jarige Tineke en dat groote moet «e,-
straks even brengen bij Rietje Hermans.^
Kleine Rietje'zal dezen keer niet veel van
haar verjaardag 'kunnen mérken. Als mijn"
kleine Tineke nu eerst even den bal bij haar
wil brengen, dan kan ze vanmiddag met
vader en moeder terugkomen om de cadeau
tjes te halen. Dan heeft Rietje óók nog een
echten verjaardag. Maar niet over de weide
hoor
Tineke vloog weg, maar opeens stond ze
stil. Daar lag de weide en ze zag hoe juist de
zon achter de wolken vandaan kwam en het
was net alsof zij haar bespotte omdat ze zoo
kouwelijk was en niet in den wind durfde
te loopen. Dat was toch heelemaal niet zoo.
De straatweg lag links van haar en ze had
beloofd, dien te volgen. Maar over de weide
ging het vlugger en zoo koud was 't toch niet
ze kon best tegen den wind als ze haar
mondje gesloten hield.
Tineke klemde het net met den mooieit
grooten bal in haar handje en nam een aan
loopje. Zie zoo nu ging ze niet meer terug
een kwartiertje vlug doorloopen, dan was
ze er al. Ëij de plank gekomen, kon Tineke
toch niet nalaten, er eventjes op te dansen
de plank veerde heerlijk én het ging een
poosje goed. Toenopeens.... gleed zij
van het land af en plofte aan den een en
kant in het water. Gelukkig was de sloot
maar een halven Meter diep, maar ze stond
tot boven haar knietjes in het koude water
en haar gezichtje en kleeren zaten vol mod
der. Van den mooien bal was niets meer t©
zien. Ze begon heel hard te huilen en kroop
uit de sloot. Er was niemand te zien en z©
durfde zoo niet naar Oma terug te gaan.
't Was vreeselijk en ze kreeg 't zoo koud,
haar beentjes trilden en ze klappertandde.
Ze zag moeders gezicht voor zich en begon
nog harder te huilen. Hier blijven kon za
ook niet, het was toch werkelijk nog het
beste om naar Oma terug te gaan. Tineka
zette 't op een loopen en eenigen tijd later
zat ze bij den warmen kachel met een deken
om haar heen geslagen.
Maar haar verjaardag was bedorven...*
Wat komt
i de lente in het land,
n we gauw weer naar 't strand,
wen zandkasteelen.
ingen we nu van de Mei
uien in het veld en wei
pelletjes gaan spelen
al ligt het in 't verschiet,
en wij het nü nog niet,
e moet nog komen
irt nog lang het is pas Mei,
ïg ik nu al, o zoo blij,
chts er van te droomen
H. H. DE B.
Wacantie, toen ze weer op de kostschool
■iren, hadden vier jongens, Fred, Tom,
■per in een vergadering, die ze belegd
OjM'esloten, de club van vier op te richten,
*B>tto had: „Steek je handen uit en
■td, als de oudste, was president, een
«ester hoefde er niet te zijn want
Kwartje zakgeld bleef niet veel over, dat
Knu en dan door een extra postwisseltje
p nog wel eens aangedikt, en een
s was eveneens overbodig, schrijfwerk
roorloopig niet, en Max beloofde, ook
die waardigheid, in een groot schrift
rullen opkrabbelen, wat de club van vier
en wanneer ze de handen had uitge-
im anderen te helpen,
rste, dat geboekt werd, was de hulp, die
er !en, aan boer Japik, die geen raad wist
i binnen te krijgen voor de bui. Jan de
as ziek geworden, en ook de boerenmeid
ergens niet aan 't ontbijt verschenen, en
hvam handen te kort. De jongens had-
hun vrijen middag aan gegeven en ge
it het zweet langs hun bol liep, maar
eerste zware droppels vielen, reed de
ngenvracht het erf op, en Japik wreef
handen en zei, dat ze hem uit den
dden geholpen. De tweede daad was
jen kleinen jongen, die tranen als Luiten
jcidat hij van huis was weggeloopen, en
[niet meer wist, veilig en wel bij zijn
terug te brengen. Ze hadden den kleinen
eai uur ver moetén dragen, want het
had zoo'n eind getippeld, dat z'n beentjes
et meer vooruit lieten komen. Maar 't
acht van den rakkerd en de vreugde van
tje. toen ze het kind terug zag, waren wel
nd 'te waard geweest.
zaj heren dag,'toen 't geweldig stormde, was
pje in rep en roer, omdat het dak van
boerderij als een veer werd weggeslingerd
ie het hooi, het zoo moeilijk binnen ge-
de hooi, naar alle windstreken was gewaaid
:hen kloven en de spleten en op de rot-
i blijven hangen. „We zullen prebeeren,
sen te halen!" besloot de club van vier,
«n ons dien middag niet doodgesjouwd
voor onze oogen te zien wegvliegen!"
■t, net is er glibberig!" waarschuwde
Ze wisten geen antwoord op dien vraag, en
vergaten zoo langzamerhand het voorval.
Alleen, toen weer de groote vacantie kwam en
de jongens, voor hun heengaan op de binnen
plaats van school ravotten, werden ze binnen
geroepen bij den directeur.
„Ik heb jullie iets aardigs te vertellen!" zei
hij, en een pak viel van hun hart, want gewoon
lijk zwaaide er niet veel goeds, als ze op een on
verwacht oogenblik binnen werden geroepen.
„Ik heb een schrijven ontvangen van den heer
Mzei de „gestrenge", en dit raakt ook
jullie. Je hebt immers wel den grooten schilder
hooren noemen? Nu, deze heer zendt jullie een
uitnoodiging voor z'n tentoonstelling."
Verbaasd keken de jongens elkaar aan. Wat
moest dat beteekenen?
Het raadsel was gauw opgelost. In de zaal,
waar de werkstukken van den bekenden schil
der hingen, trof een groot schilderij, dat vlak
tegenover den ingang van den deur hing. onmid
dellijk den aandacht. Een strandgezicht, met
rotsen, een donkere, jagende lucht en vier jon
gens, tegen den wind optornend
En onmiddellijk herkenden ze in dien groep
zichzelf en wisten ze dat de club van vier ver
eeuwigd was door een groot kunstenaar.
Naar het Engelsch, door H. H. de B. L.
CORRY DOMMERING.
door E. M.
Vervolg en slot.
De reus was dan ook niet weinig in zijn schik.
Hij belastte zijn nieuwen knecht met vaten en
pakken, terwijl hij zelf de schipbreukelingen, die
mochten aanspoelen, naar den toren wilde voe
ren. Eens waren beiden.weer op het strand, toen
een wit voorwerp hun aandacht trok. De reus
uitte een kreet van blijdschap; 't was een dame,
die aan land was gespoeld. Die buit was nog
eens de moeite waard. Toen hij zag, dat ze leef
de, beval hij haar op te staan, maar ze gaf geen
antwoord en toen nam Baldrian weer de zweep
ter hand. Maar op hetzelfde oogenblik begon de
arme drenkeling luid om hulp te roepen. De
prins stond als aan den grond genageld. Die
heerlijke stem, waarin nu zoo groote angst klonk
had hij eerder gehoord.
O, ja, nu herinnerde hij zich. Het was de da
me, die hem den raad had gegeven, bloemen te
zoeken in de duinen. Zij was het en ze smeekte
om hulp. Mocht hij haar in den steek laten?
Moest hij niet gebruik maken van de kracht,
die hij zich door harden arbeid verworven had?
Neen, aarzelen moest hij niet. En met de kracht,
die in hem was, wierp hij zich op den reus. Deze
was verrast. Van dien kant had hij geen aanval
verwacht. Maar hij vreesde niet; daarvoor was
hij te zeker van zijn reuzenkracht. Al spoedig
bleek het hem, dat hij zijn tegenstander niet te
gering moest schatten. Een uur lang worstelden
beiden, met geen ander resultaat, dan dat ze den
rand van de rots naderden. In de diepte bruiste
de zee, die langzamerhand begon te bedaren.
Telkens, als de krachten van den prins dreig
den te verzwakken, wekte de dame hem weer op
door te roepen:
„Houd goeden moed, edele prins!"
Eindelijk stonden de strijders vlak aan den
oever der zee. Een enkele senrede nog en ze zou
den beiden neer tuimelen. De reus stond met
den rug naar den rand der rots. Hij trok en trok
uit alle macht. Plotseling wist de prins zich los
te rukken en met een geweldigen smak tui
melde Baldrian in de zee.
Weinige oogenblikken 'ater was hij verdwe
nen. Den volgenden morgen roeide de prins zijn
vriendin naar zijn land terug.
„Hoe ben je veranderd!" sprak ze.
„O", zei hij, „ik voel me zooveel gelukkiger
Wat zal ik blij zijn, als ik in mijn land ben aan
gekomen en mijn leven in arbeid kan doorbren
gen".
Met krachtige slagen roeide hij het bootje
oort en weldra had hij het strand bereikt. Daar
ielp hij zijn gezellin aan land en beiden be
klommen de duinen. Zij moest lachen, toen ze
Mat zou het?" riepen de anderen, „Voor-
f jongens, wie het meeste vangt!" En
Itn hollend, waren ze den kant van het
opgegaan, om te zien of er nog wat te
menschen!" riep Ger. Kijk eens wat een
te beneden ligt de halve hooischuur!
liet hij zich zakken, terwijl de ande-
wsgierig omlaag keken. Maar o hemel,
id nauwelijks zijn voeten neergezet, of hij
fongens schreeuwden van angst, want 't
heele hoogte en vanzell kreeg hij een
'vaart. Gelukkig wist de jongen zich aan
teik vast te grijpen en stond hij weer op
oenen.
'Jf staan! verroer je niet!" schreeuwden ze.
riep terug: Houd je koest, ik kan toch
morgen aan dat ding blijven hangen?
'4 zien, dat ik cr kom, houd jg bedaard!"
lelijk kroop hij op handen en voeten
rotswand op en was eindelijk weer
-tond nu met de anderen op het rots-
?aan terug!" besloot Fred, ,,'t is gek-
bij 't hooi té komen, hier, tegen de
°0k al wat gewaaid, dat zuilen we mee-
ii zoo gingen ze den weg op terug naa
■a hoek omslaand, bleven ze even ver
Kt staan. Een wonderlijk mensch zat er aan